• No results found

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""

Copied!
165
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20091

Voorwoord

Na de cursus Spreken bij uitvaarten vanuit het humanistisch verbond en naast mijn werk in een hospice had ik wel even genoeg van de dood, zo dacht ik. De dood blijft mij echter intrigeren en achtervolgen. Hierbij herken ik me in de woorden van Fons Elders (1999, p.26): ‘Als ik probeer de absolute tijdelijkheid van mijn bestaan tot mij te laten doordringen, is het effect soms beangstigend, soms bevrijdend, maar altijd

intrigerend.’ Nadenken over mijn eigen sterfelijkheid en die van anderen brengt me aan het wankelen. De vraag ‘Wie of wat vangt mij op als ik val?’ uit het proefschrift Denken over de

dood van Christa Anbeek (1994) raakte mij dan ook zeer. Ik

herken het gevoel te gaan vallen, en het verlangen naar houvast. In het volgende citaat van Patricia de Martelaere vind ik iets van deze houvast: ‘De boodschap is: meegaan met de stroom, of het nu de stroom van het leven is of die van de dood’, want: ‘enkel wie ophoudt spartelend naar houvast te zoeken leert de dragende kracht van het water kennen’ (2001, achterflap). Houvast door los te laten.

(2)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20092 Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken. Allereerst mijn ouders, die ervoor gekozen hebben om een leven op de aarde te zetten, wat mijn leven is geworden. Zij hebben mij een fijne en liefdevolle jeugd gegeven en daardoor ook de

mogelijkheid om me te ontwikkelen en deze studie af te ronden. Ook wil ik mijn vriend bedanken voor zijn steun en voor alle ontspannende momenten. Mijn konijnen, en mijn nichtje Fiep bedank ik voor de vreugde die zij mij geven. Tenslotte: mijn zus, vriendinnen, zwagers, schoonzus en schoonouders voor het meeleven tijdens mijn studieperiode.

Ook wil ik mijn respondenten bedanken voor hun prachtige verhalen. En tenslotte bedank ik mijn begeleidster, Christa Anbeek en mijn meelezer Ton Jorna voor hun kritische opmerkingen, tips en bemoedigingen.

(3)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20093

Inleiding

Wie vangt mij op als ik val?

Gedachten over je eigen sterfelijkheid kunnen je aan het

wankelen brengen, je kunt het gevoel hebben dat je valt. In haar proefschrift Denken over de dood schrijft Christa Anbeek dat vooral confrontaties met de dood druk kunnen uitoefenen op de betekenis van het leven. ‘Ervaringen rondom de dood kunnen, (...), nogal wat vragen oproepen die de betekenis van het leven onduidelijk maken.’ (Anbeek, 1994, p.2). C. van Maele heeft het in dit geval over grenservaringen of breukervaringen. ‘Het zijn de momenten waarop de vanzelfsprekendheden wegvallen, vaste patronen worden doorbroken. Het zijn momenten waarop

zinvragen aan de orde zijn.’ (Maele, 2000, p.134). Het

geconfronteerd worden met je eigen sterfelijkheid ziet Maele als een ultieme grenservaring. ‘De zinvragen die dan naar boven komen, kunnen mensen in een soort existentiële aardbeving doen terecht komen.’ (Maele, 2000, p.134). Anbeek vraagt zich in het voorwoord van haar proefschrift (Anbeek, 1994) af wie of wat haar in het geval van zo’n existentiële aardbeving zou kunnen opvangen.

(4)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20094 Naast dat ook ik mijzelf afvraag wat mij bij het

nadenken over mijn eigen sterfelijkheid houvast zou kunnen bieden, vraag ik mij tevens af op welke manier ik anderen tot steun zou kunnen zijn bij deze ultieme grenservaring. In mijn werk in het hospice en als humanistisch geestelijk verzorgster heb ik, wanneer het gaat over de sterfelijkheid van de ander, vaak het gevoel met lege handen te staan. Tijdens de

raadsliedenconferentie van 3 oktober 2008 welke als titel ‘De kunst van het afscheid nemen’ droeg, benoemde Wilma Reinders dit ook: ‘Vaak blijven we met lege handen achter als we afscheid moeten nemen’. En net als ik vraagt ook zij zich af wat je als humanistisch geestelijk verzorger te bieden hebt: ‘Geldt dit ook voor humanistische raadslieden? Er is immers geen troostrijke religie voor humanisten om aan te bieden aan mensen. Of kunnen humanistisch geestelijk verzorgers op andere manieren steunen bij verliesverwerking en afscheid nemen? En hoe dan?’ (www.raadsliedenforum.nl).

Literatuur

Tijdens mijn zoektocht naar de vraag hoe je als humanistisch geestelijk verzorger iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen sterfelijkheid tot steun kunt zijn, kwam ik maar weinig

(5)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20095 relevante literatuur tegen. Er is de laatste jaren veel geschreven over wat je mensen kunt bieden die geconfronteerd worden met hun eindigheid. De meeste van de hedendaagse literatuur rondom sterven en dood is echter niet specifiek op geestelijke begeleiding, maar op hulpverlening in het algemeen gericht. Ook is deze literatuur vaak niet specifiek vanuit een

humanistisch levensbeschouwelijk kader geschreven.

Literatuur die wel geheel aansluit bij mijn vraag bestaat allereerst uit twee onderzoeksverslagen. Het eerste onderzoek

Levend naar het einde. Kwalitatief onderzoek naar Palliatieve zorg binnen de praktijk van het Humanistisch geestelijk werk

(De Kruyf, 1999) behandelt de vraag hoe er omgegaan wordt met-, hoe er gesproken en gedacht wordt over- en hoe er gehandeld wordt ten aanzien van- sterfelijkheid. Dit onderzoek richt zich op humanistisch geestelijk verzorgers die werkzaam zijn binnen de palliatieve zorg. Het tweede onderzoeksverslag

Op weg naar een zelfgekozen levenseinde (Van den Bogaard,

2008) behandelt een onderzoek naar ervaringen, denkbeelden en overwegingen van humanistisch geestelijk verzorgers rond het begeleiden van mensen met een doodswens. Daarnaast vond ik ook in het artikel ‘Aandacht voor levensvisie in een palliatieve context: humanistisch-vrijzinnige kijk op sterven en dood’ van

(6)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20096 de psycholoog C. Maele (1997), in het boek Over leven en dood (Elders, 1997) en bij Jaap van Praag (Grondslagen van

humanisme, 1989) enkele interessante informatie over

humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood.

Vraagstelling

De bovenstaande literatuur was echter niet toereikend en inspirerend genoeg om mijn vraag, wat je iemand kunt bieden die geconfronteerd word met zijn sterfelijkheid te

beantwoorden. Daarom ben ik verder gaan zoeken. Uiteindelijk ben ik uitgekomen bij drie hedendaagse auteurs, die schrijven over stervensbegeleiding in het algemeen en waarvan er twee een katholieke achtergrond en één een boeddhistisch

achtergrond hebben. De auteurs zijn: Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker. In veel van wat zij schrijven vind ik antwoorden op de vraag wat ik iemand zou kunnen bieden en herken ik ook het humanistisch geestelijk werk. Er zijn echter ook verschillen. In dit onderzoek zal ik dat wat deze drie auteurs schrijven over wat je iemand kunt bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood vergelijken met dat wat humanistisch geestelijke verzorgers bieden. Op deze manier hoop ik een beeld te krijgen op welke manier je, als

(7)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20097 humanistisch geestelijk verzorger, iemand, die nadenkt over zijn eigen dood, tot steun kunt zijn. De vraagstelling die ik in dit onderzoek zal proberen te beantwoorden luidt: Hoe verhoudt dat

wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat.

Drie auteurs

De eerste auteur die ik heb gekozen is Carlo Leget, de auteur van ‘Ruimte om te sterven’ (Leget, 2003) en ‘Van levenskunst

tot stervenskunst’ (Leget, 2008). In zijn laatste boek schrijft hij

dat hij niet geprobeerd heeft om een nieuwe theorie voor geestelijke verzorgers te ontwerpen (Leget, 2008, p.12). Toch inspireert hij met zijn hernieuwde uitwerking van het, van oorsprong christelijke, ‘ars-moriendimodel’ ook humanistisch geestelijk verzorgers. Ook Marinus van den Berg staat bekend om zijn inspirerende boeken over omgaan met sterven en dood. Leget en Van den Berg zijn beide van oorsprong katholiek. Tenslotte heb ik gekozen voor iemand vanuit een ander levensbeschouwelijk kader, namelijk de boeddhistische. Ik zal

(8)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20098 ingaan op dat wat Christine Longakker geschreven heeft over omgaan met sterven en dood en het bieden van emotionele en spirituele steun.

Het verschil in levensbeschouwelijk kader lijkt het eerste grote verschil te zijn tussen de auteurs (ook onderling) en

humanistisch geestelijk verzorgers. De levensbeschouwelijke achtergrond staat echter in de visies van de auteurs niet op de voorgrond. Het begeleiden van de ander staat voorop. Dat is ook de reden waarom ik, als humanist, er veel in kan herkennen, en deze visies mij ook inspireren. Op sommige punten echter ga ik niet helemaal met mijn auteurs mee en vaak heeft dit te wel te maken met het levensbeschouwelijk kader. Bijvoorbeeld

wanneer Van den Berg het heeft over het samen bidden met een ander en Longaker over het mediteren voor een ander.

Tegelijkertijd besef ik me dat zij, ten opzichte van het omgaan met de dood, juist hierdoor meer in handen hebben dan ik, als humanist. Wat heb je als humanist in handen om de ander op te vangen? Om de ander op het wankele punt van kijken naar je eigen dood tot steun te zijn?

(9)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 20099

Veertien thema’s

Uit de visies van de drie auteurs heb ik, als antwoord op de vraag wat je iemand in een individueel begeleidingscontact kunt bieden, een veertiental thema’s gekristalliseerd. De drie auteurs denken niet precies hetzelfde over deze thema’s, maar zij komen zozeer overeen dat zij wel op deze manier vergeleken en

geanalyseerd kunnen worden. Op deze wijze ben ik tot een analysemodel van veertien thema’s gekomen. Deze thema’s zijn: Innerlijke ruimte, Innerlijke ruimte in jezelf, een gesprek, bevestigen en aanvaarden, luisteren en beluisteren, woorden van de ander, woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing, metaforen en symbolen, bezinning, nabij zijn, onmacht delen, rituelen en humor. De thema’s heb ik vervolgens vergeleken met de weinige relevante literatuur over dat wat humanistisch

geestelijk verzorgers bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood. En vandaaruit heb ik een aantal hypotheses opgesteld over dat wat humanistisch geestelijk verzorgers in een begeleidingscontact rondom sterven en dood bieden.

Zeven respondenten

Om de visies te vergelijken met dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en

(10)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200910 dood heb ik zeven humanistisch geestelijk verzorgers in een interview gevraagd naar dat wat zij bieden. De antwoorden heb ik daarna vergeleken met de door mij opgestelde veertien thema’s.

Hoofdstuk indeling

In hoofdstuk 1 zal ik mijn probleemstelling nader uitwerken. Ook wordt in dit hoofdstuk de onderzoeksopzet en uitvoering beschreven. In hoofdstuk 2 zal ik de visies van de drie auteurs weergeven en de veertien thema’s benoemen en uitwerken. In hoofdstuk 3 vergelijk ik deze veertien thema’s met

beschouwingen over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood. Ook zal ik in dit hoofdstuk een aantal vooronderstellingen opstellen. De uitwerking van de analyse en vergelijking van de interviews is te vinden in hoofdstuk 4. In het laatste hoofdstuk, de conclusie, zal ik aan de hand van deze vergelijking een antwoord geven op mijn vraagstelling en een aantal suggesties doen voor vervolgonderzoek.

Tot slot

Naast mijn verwondering over het leven en de dood is een onderliggende persoonlijke vraag van dit onderzoek: ‘Wat doe

(11)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200911 je nu eigenlijk als geestelijk verzorger?’ Ik zie dit onderzoek voor mij persoonlijk als een vervolg op de zoektocht naar een antwoord op deze vraag. Een vraag, die misschien nooit helemaal beantwoord zal worden, omdat, juist het

onbenoembare ook bij het vak van geestelijke verzorging hoort. Zoals één van mijn respondenten zei: ‘De magic kun je niet verwoorden’. Toch blijf ik proberen om woorden te vinden voor dat wat je doet, dat wat je een ander biedt, zeker wanneer iemand geconfronteerd word met zijn eigen sterfelijkheid. Met dit onderzoek hoop ik dan ook een bijdrage te leveren aan het inzichtelijk maken van wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een contact rondom sterven en dood. En zodoende ook zelf meer in handen te hebben om de ander, en mezelf op te vangen.

(12)
(13)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200913

Hoofdstuk 1, methodologische verantwoording

De probleemstelling die ik zal onderzoeken, zal ik in 1.1 weergeven en uitwerken. In 1.2 zal ik ingaan op de manier waarop dit onderzoek is opgezet en zal worden uitgevoerd.

1.1 Probleemstelling

Vraagstelling

Hoe verhoudt dat wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat?

Doelstelling

Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de manier waarop dat wat humanistisch geestelijk begeleiders bieden rondom sterven en dood zich verhoudt tot dat wat er

(14)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200914 achtergronden geschreven wordt over wat er geboden zou kunnen worden.

Terminologie

De zorg

Om dit onderzoek niet te uitgebreid te laten worden heb ik er voor gekozen een afbakening te maken en alleen de

humanistisch geestelijk verzorgers die werkzaam zijn in de zorg in mijn onderzoek op te nemen. Onder zorg versta ik dan alle zorginstellingen waar humanistisch geestelijk verzorgers werkzaam zijn, zoals ziekenhuizen; verzorgingshuizen; verpleeghuizen; revalidatiecentra en psychiatrische ziekenhuizen.

Begeleidingscontact

Wanneer ik spreek over een individueel begeleidingscontact, dan heb ik het over het contact dat een geestelijk verzorger heeft met een patiënt, cliënt of bewoner. Tilly de Kruyf maakt in haar onderzoek Levend naar het einde (De Kruyf, 1999) onderscheidt tussen micro-, macro-, en mesoniveau. Onder Microniveau verstaat zij het direct patiënten contact en diens netwerk. Onder

(15)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200915 het macroniveau verstaat zij deelname aan het publieke en/of politieke debat en de betekenis van de beroepsvereniging en onder mesoniveau het contact met collega geestelijk verzorgers, andere beroepsgroepen en de directie of het management van een instelling. Ik richt mij in dit onderzoek op het micro niveau, en dan alleen op direct patiënten contact.

Sterven en dood

Ik kies er in dit onderzoek voor om me niet alleen te richten op het begeleiden van stervenden, maar ook op het begeleiden van mensen die zonder dat zij stervende zijn, nadenken over hun eigen dood en sterven. Zodoende heb ik geprobeerd om mijn vraag ook open te houden voor andere werkvelden dan de zorg. Dit in verband met mogelijk vervolgonderzoek.

De ander

De ander is, omdat ik mij tot de zorg beperk, in dit geval een cliënt, patiënt of bewoner in de instelling waar de humanistisch geestelijk verzorger werkzaam is.

(16)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200916

1.2 Opzet en uitvoering

Kwalitatief onderzoek

Dit onderzoek is kwalitatief van opzet. Kwalitatief onderzoek is een vorm van empirisch onderzoek dat gekenmerkt wordt door een open en flexibele informatieverzameling waarbij ingespeeld kan worden op wat zich onverwachts voordoet.(Maso en

Smaling, 2003). In dit onderzoek heb ik allereerst de literatuur van de drie door mij gekozen auteurs geanalyseerd. Als

antwoord op de vraag wat je in een begeleidingscontact, waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat, kunt bieden, heb ik aan de hand van deze analyse veertien thema’s

geformuleerd. Deze veertien thema’s heb ik vervolgens gebruikt als analysemodel om daarmee de uit zeven open interviews voortgekomen data te vergelijken.

Werving respondenten

Mijn eerste idee voor dit onderzoek was om casuïstiek op te vragen. Naar aanleiding van een oproep op

www.raadsliedenforum.nl en een e-mail naar alle humanistisch geestelijk verzorgers in de zorg ontving ik twee casussen. Omdat ik op deze manier niet voldoende data had verzameld,

(17)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200917 ben ik overgestapt op interviews. Om respondenten voor een interview te werven heb ik allereerst de twee humanistisch geestelijk verzorgers aangeschreven die casuïstiek naar mij hadden opgestuurd. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van mijn netwerk, om zodoende nog een aantal humanistisch geestelijk verzorgers aan te schrijven. Daaruit zijn uiteindelijk zeven contacten ontstaan, waarmee ik een afspraak heb gemaakt om een interview af te nemen.

Open Interview

Voor het verzamelen van gegevens heb ik gebruik gemaakt van mondelinge interviews met een open halfgestructureerde opzet. Het eerste deel van mijn interview bestond uit een aantal ‘feitelijke vragen’. Naast dat ik hierdoor informatie over mijn respondenten verzamelde, bleek dit ook een goede manier om rapport op te bouwen: om aan elkaar, en aan de manier van interviewen te wennen. Het tweede deel van het interview bestond uit de beginvraag: ‘Wat biedt jij als humanistisch geestelijk verzorger in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en dood van de ander centraal staat?’ waarna ik inging op dat wat de respondent naar voren bracht. Het

(18)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200918 interview duurde gemiddeld ongeveer 60 minuten en vond plaats op de werkplek van de humanistisch geestelijk verzorger.

Interne validiteit

De interne validiteit van dit onderzoek kan verkleind zijn door het analyseren van de data van de literatuur en de interviews. Door het opstellen van een analysemodel maak ik, als

onderzoeker, ondanks dat ik dicht bij de auteurs probeer te blijven, bepaalde keuzes en een bepaald onderscheidt. Door een andere onderzoeker zouden er andere keuzes kunnen worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor de analyse van de interviews. Door mijn analyse is er ook sprake van enige interpretatie.

Daarnaast heb ik, door de open structuur van het interview geen navraag gedaan naar de thema’s. Wanneer respondenten niets over een bepaald thema hebben verteld, weet ik dus niet zeker of zij deze ook niet herkennen in hun werk.

Externe validiteit

Het aantal respondenten van mijn onderzoek is, naar mijn idee, niet dusdanig dat het een goede weergave is van de gehele populatie van humanistisch geestelijk verzorgers. In die zin is de externe validiteit van dit onderzoek dus klein. Dat ik niet meer

(19)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200919 respondenten heb geïnterviewd, komt enerzijds door tijd gebrek en anderzijds door weinig respons. Toch hoop ik, ook aan de hand van de data van de zeven respondenten, iets te kunnen zeggen over wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden rondom sterven en dood.

(20)
(21)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200921

Hoofdstuk 2, drie auteurs, veertien thema’s

In dit hoofdstuk zal ik de visies van de drie auteurs: Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker uiteenzetten. Daarna geef ik in 2.2 de door mij opgestelde veertien thema’s weer. Op deze manier probeer ik een antwoord te formuleren op de vraag wat de auteurs schrijven over wat je een ander in een individueel begeleidingscontact, waarin het thema sterven en dood centraal staat, kunt bieden.

2.1 Drie auteurs

2.1.1 Marinus van den Berg

In moeilijke tijden van het leven, en zeker wanneer je jezelf geconfronteerd ziet met sterven en dood heb je de moed van een ontdekkingsreiziger nodig. Je hebt moed nodig om de weg die je moet gaan aan te kunnen. Op je weg kom je hopelijk ook

anderen tegen die jou moed kunnen voeden, zo zegt Van den Berg. (Van den Berg, 2003, p.10/11). ‘Soms geven ze heel praktische handreikingen en dan weer steken ze je eenvoudig de hand toe. Het zijn mensen die zich trachten in te leven en zich

(22)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200922 openstellen voor de manier waarop jij nu met je leven omgaat.’ (Van den Berg, 2003, p. 11).

Na zijn studies aan de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht en aan de Universiteit van Yale in New Haven (VS) is Marinus van Den Berg (geboren in 1947) acht jaar pastor in het verpleeghuis Randerode in Apeldoorn geweest. In 1984 werd hij pastoraal vormingswerker voor de

gezondheidszorg in Almelo. Een functie die hij vijftien jaar uitoefende. Sinds 1 juni 1998 is hij geestelijk verzorger in Antonius IJsselmonde te Rotterdam en sinds 1 oktober 2008 bij het regionaal palliatief centrum Cadenza te Rotterdam.

(www.uitgeverijtenhave.nl, zie auteurs). De

levensbeschouwelijke achtergrond van Marinus van den Berg is het katholieke geloof. In de inleiding van de gedichtenbundel

Om levensmoed (Van den Berg, 2001) geeft hij een

omschrijving van dat wat geloof voor hem inhoudt. ‘Geloven is voor mij geroepen zijn tot dit leven en mensen serieus nemen.’ (Van den Berg, 2001, p. 7). Dit is een zeer brede omschrijving. Deze brede visie zie je ook in de rest van zijn denkbeelden terug.

Naast zijn werk, en geïnspireerd door zijn werk als geestelijk verzorger heeft Van den Berg ook verscheidene

(23)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200923 boeken geschreven. Om te onderzoeken wat Marinus van den Berg schrijft over wat je een ander rondom het thema sterven en dood zou kunnen bieden, heb ik gekozen om gebruik te maken van acht boeken en één artikel van zijn hand. De acht door mij uitgekozen boeken zijn allen geschreven voor een breed publiek: voor verzorgenden, naasten, stervenden, en een ieder die

geïnteresseerd is in dit onderwerp. In zijn betoog lijkt er daardoor weinig onderscheid te bestaan tussen wat je als verzorgende of naasten zou kunnen bieden en wat je als

geestelijk verzorger zou kunnen bieden. Naast zijn uiteenzetting in het artikel ‘Fragment uit een pastoraal dagboek’ maakt Van den Berg in de overige literatuur alleen enkele opmerkingen over dat wat je als geestelijk verzorger specifiek zou kunnen bieden. Zijn boeken zijn echter wel gebaseerd op zijn ervaringen als geestelijk verzorger.

In zijn boeken schrijft Van den Berg over uiteenlopende onderwerpen, welke je kunt tegenkomen wanneer je

geconfronteerd word met je eigen sterven of dat van een ander. Voor mijn onderzoek heb ik gekeken naar wat Van den Berg schrijft over wat je een ander in een begeleidingscontact kunt bieden, wanneer diegene over zijn eigen sterven en dood nadenkt.

(24)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200924 Wanneer Van den Berg over het pastoraat spreekt, zegt hij het volgende: ‘Pastor zijn is: die verlegenheid, die

stunteligheid, die onmacht toelaten tot jezelf, zodat er een ruimte geboren kan worden in jezelf, waardoor je een ander kunt

ontvangen.’ (Van Den Berg, 1980, p.48). Hij ervaart: ‘...dan ook steeds meer vreugde en rijkdom in het pastoraat naarmate ik meer leer om minder te leven van vanzelfsprekendheden en meer verbazend, verwonderend, tastend, onbevangen, meegaand met de ander, zonder zelf als ‘arrivé’, als de alwetende, mee te trekken.’ (Van den Berg, 1980, p.46). Hier zet Van den Berg uiteen dat je niet altijd iets hoeft te bieden aan de ander. Juist je verlegenheid, en het verwonderd en tastend tegemoet treden van de ander kan ook tot steun zijn.

2.1.2 Carlo Leget

Net als Marinus van den Berg heeft ook Carlo Leget (geboren in 1964) een katholieke achtergrond. Hij studeerde theologie aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht. Na zijn promotie in 1997 op de studie Living with God: Thomas Aquinas on the Relation between Life on Earth and ‘Life’ after ‘Death’, specialiseerde hij zich in de ethiek. Momenteel is hij als universitair docent medische ethiek verbonden aan de afdeling

(25)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200925 Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen. In zijn huidige onderzoek richt hij zich vooral op ethiek en spiritualiteit binnen de palliatieve zorg.

(http://www.tijdschriftvoortheologie.net/node/23). De twee boeken die Carlo Leget tot nu toe heeft geschreven zal ik beide gebruiken voor dit onderzoek. Zijn laatste boek Van levenskunst tot stervenskunst, over spiritualiteit

in de palliatieve zorg (Leget, 2008) kan gezien worden als een

verdere verdieping en concretisering van zijn eerste boek Ruimte

om te sterven (Leget, 2003). De hoofdstukken van dit eerste

boek, welke de christelijke spiritualiteit beslaan, laat ik voor mijn onderzoek achterwege. Hierdoor laat ik een deel van de levensbeschouwelijke identiteit van Leget achterwege, waardoor hij dichter bij het humanisme komt te staan dan dat hij werkelijk doet. Zijn visie is echter bedoeld voor een breed publiek, en in zijn tweede boek komt de christelijke spiritualiteit niet als zodanig genoemd naar voren.

Ter verdieping van de boeken zal ik ook gebruik maken van het artikel ‘Retrieving the ars moriendi tradition’ (Leget, 2007), wat een duidelijke samenvatting geeft van Leget zijn denkbeelden, en van de briefwisseling tussen Leget en Van den

(26)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200926 Berg in het artikel‘Grenzen om leven bevraagd’ (Leget, 2008). Hierin worden verschillende aspecten verkend van de wens tot levensbeëindiging. Het contact tussen Leget en Van den Berg is niet vreemd, want voor zijn studie van zijn eerste boek heeft Leget gewerkt in een van de verpleeghuizen van het Antonius IJsselmonde in Rotterdam, waar ook Marinus van den Berg werkzaam is. Het contact tussen deze twee auteurs zou een verklaring kunnen zijn voor de overeenkomsten tussen beide visies. Toch slaat Leget met zijn theorie ook een heel eigen weg in.

Net als Van den Berg zijn de boeken van Leget geschreven voor een breed publiek. ‘Net als ruimte om te sterven is dit boek geschreven voor een breed publiek van zieken, naaste en zorgverleners.’ (Leget, 2008, p.12). Hij bedoelt hier alle zorgverleners behalve de geestelijk verzorgers. Ondanks dat hij zich bij hun beroepspraktijk wil aansluiten, zegt hij expliciet dat het niet zijn bedoeling is om een nieuwe theorie voor geestelijk verzorgers te ontwerpen. (Leget, 2008, p.12). Wel geeft hij in delen van deze boeken weer wat de taak van een geestelijk verzorger op bepaalde momenten kan zijn. Voor dit laatste zal ik naast de twee boeken en de artikelen ook gebruik maken van het artikel ‘Innerlijke ruimte en levenseinde,

(27)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200927 pastoraat en de omgang met morele problemen in de terminale zorg’ (Leget, 2000). In dit artikel legt Leget uit hoe de rollen van hermeneut, spiritueel begeleider en liturg van de geestelijk verzorger, bij kunnen dragen aan het scheppen van ruimte, en aan het omgaan met morele problemen rond het levenseinde. (Leget, 2000, p.521).

Voor het opstellen van zijn theorie, of zoals hij het zelf noemt, een model voor stervens- en levenskunst, is Leget tijdens zijn studieperioden op zoek gegaan naar een model dat

gemakkelijk te onthouden is en toch voldoende flexibel is om de veelvormigheid van de werkelijkheid recht te doen. (Leget, 2003, p.17). Hij kwam uiteindelijk uit bij een vernieuwde vorm van het middeleeuwse moriendimodel. Binnen het ars-moriendimodel is innerlijke ruimte het kernbegrip (Leget, 2008, p. 72). Deze innerlijke ruimte kan, volgens Leget, helpen om een balans te vinden in de vijf spanningsvelden van het ars-moriendimodel. Deze vijf spanningsvelden zijn: ik en de ander; doen en laten; vasthouden en loslaten; vergeven en vergeten; geloven en weten. Dit zijn thema’s in het leven van mensen, die wanneer iemand geconfronteerd wordt met zijn of haar eigen sterven vaak een belangrijke rol gaan spelen. In zijn boeken omschrijft Leget deze spanningsvelden, hoe je er door middel

(28)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200928 van innerlijke ruimte mee om kunt gaan en hoe je innerlijke ruimte kunt verkrijgen.

Carlo Leget beschrijft in Van levenskunst tot

stervenskunst ook zes toegangen om tot innerlijke ruimte te

geraken. Deze toegangen zijn: humor, het lichaam, het

gevoelsleven, deugden, spirituele tradities en stilte. Daarnaast stelt hij dat ook de vijf spanningsvelden, vijf manieren zijn om aan de innerlijke ruimte te werken. ‘Alle toegangen tot

innerlijke ruimte die ik hier bespreek, zijn verschillende wegen die naar hetzelfde centrum leiden.’ (Leget, 2008, p.105). Deze toegangen zijn manieren om je eigen innerlijke ruimte te vergroten, om zo de ander ook ruimte te kunnen geven. Tevens zijn het voorbeelden van manieren waarop je de innerlijke ruimte van de ander kunt aanroepen. Het helpen vergroten van deze innerlijke ruimte is het belangrijkste wat je iemand kunt bieden.

Leget pleit in zijn eerste hoofdstuk van Van levenskunst

tot stervenskunst voor een omgaan met de dood ‘die streeft naar

een zo goed mogelijke zorg rond het levenseinde, maar die tevens oog blijft houden voor de onmogelijkheid om de dood in te passen.’ (Leget, 2008, p.40). Hij wil de spanning van het omgaan met de dood, en de onmogelijkheid om er mee om te

(29)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200929 gaan uit houden. Hij schrijft. ‘Bevlogen palliatieve zorg moet gecombineerd worden met kritische waakzaamheid. De mantel van palliatieve zorg kan niet bedoeld zijn om te verstikken of te verstoppen. Wanneer hij losjes, liefdevolle en met enige humor, trots en flair wordt omgeslagen, is het op dit moment het beste dat we te bieden hebben aan het einde van het leven.’ (Leget, 2008, p.44). Net als Van den Berg pleit ook Leget dus voor een voorzichtige benadering van begeleiding rondom sterven en dood.

2.1.3 Christine Longaker

Toen de Amerikaanse Christine Longaker vijf jaar getrouwd was, werd haar man ziek, en enkele tijd later stierf hij. De

ervaringen rondom het ziek zijn en het sterven van haar man zijn voor Longaker aanleiding geweest om zich te verdiepen in stervensbegeleiding. Zodoende heeft zij meegeholpen met het opzetten van het Hospice of Santa Cruz County in Californïe, waar ze later lange tijd directrice van is geweest. Sinds 1980 is Longaker ook leerling van Sogyal Rinpoche. Sogyal Rinpoche is een Tibetaanse monnik, die onder andere het boek Het

Tibetaanse boek van leven en sterven heeft geschreven.

(30)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200930 Rigpa Fellowship, de Amerikaanse associatie die onder leiding van Rinpoche het boeddhistisch onderricht wil bevorderen. Nadat ze gestopt was met het werk in de hospice-beweging, heeft Longaker talloze cursussen in heel Amerika, Canada en Europa gegeven over de zorg aan stervenden. Tegenwoordig werkt ze met Rinpoche nauw samen bij het ontwikkelen van uitgebreid onderricht en training via Programma voor Educatie en Training in Spirituele Zorg. Dit programma wil door middel van het mededogen en de wijsheid uit het boeddhisme tegemoet komen aan de behoeften van de hedendaagse mens. (Longaker, 1997, p.316).

Naast de vele cursussen en seminars die Longaker heeft gegeven en geeft, heeft ze in 1997 een boek geschreven over haar gedachten over stervensbegeleiding. De titel van dit boek luidt Het licht van afscheid, hoop vinden in leven en sterven. Dit boek zal de bron zijn voor mijn onderzoek. Het boek is bedoeld voor een ieder ‘die geïnteresseerd is in hoe ze zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op hun eigen dood en die vertrouwen en moed willen ontwikkelen om een echte steun te zijn voor anderen.’(Longaker, 1997, p.15/16). In het voorwoord van het boek schrijft Sogyal Rinpoche: ‘Er zullen veel dingen in dit boek zijn die u zullen inspireren en steunen bij het vinden

(31)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200931 van de moed, het mededogen en de vaardigheid om mensen bij te staan die erg ziek of stervende zijn, maar ook bij uw eigen zoektocht naar uw diepste wezen, uw ultieme geboorterecht als mens.’ (Longaker, 1997, p.12).

Longaker heeft haar boek vanuit een boeddhistische visie geschreven. In de documentaire Zorg met compassie (2006, www.boeddhisme-sterven.nl) geeft Longaker een

uiteenzetting over wat deze visie, wanneer het gaat over sterven en dood voor haar inhoudt: ‘Naar mijn gevoel, ik weet nog niet of ik het geloof, maar zoals ik het nu aanvoel is de dood niet het einde, maar de overgang naar een andere vorm van bestaan.’ Binnen de boeddhistische leer wordt de dood gezien als een bardo. Bardo’s zijn overgangsperiodes. De dood is het meeste duidelijke bardo van het leven. Hoewel de aanwijzingen om iemand te begeleiden rondom sterven en dood wel gebaseerd zijn op deze visie, staat het er tegelijkertijd ook los van. De aanwijzingen van Longaker zijn ook behulpzaam, wanneer je zelf en de ander niet gelooft in de bardo van wording. Longaker stelt ook dat je je in je begeleiding altijd moet aansluiten bij de denk en belevingswereld van de ander, en dat je voorzichtig moet zijn met het vertellen van je eigen visie. (Longaker, 1997, p.15/16).

(32)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200932 ‘Of we nu atheïst, jood, christen, moslim, hindoe, of boeddhist zijn, en of we nu wel of niet in reïncarnatie geloven, het belangrijkste is dat we een ‘goed hart’ ontwikkelen door onze egoïstische trekjes te temmen, en onszelf tegenover anderen oefenen in een constante houding van mededogen, liefde en vergevingsgezindheid. Door een goed hart te ontwikkelen, zijn we in staat om onze relaties met anderen te helen, vrede in deze door problemen geplaagde wereld te brengen en de dood zonder angst onder ogen te zien.’

(Longaker, 1997, p.15). Rinpoche spreekt in dit geval van een diepe liefde, los van gehechtheid, die komt vanuit je innerlijke essentie. ‘Deze essentie is de inherente bron of kiem van verlichting in ons wezen, die alleen tot volle bloei kan komen als we onze gehechtheid aan onze valse identiteit hebben opgegeven en door meditatie hebben geleerd hoe we dit heldere licht en de allesdoordringende ruimte van onze ware natuur kunnen herkennen en in stand kunnen houden’, zo schrijft Longaker (Longaker, 1997, p.56). Deze innerlijke essentie kun je bereiken door meditatie, door je voor te bereiden op je eigen dood en door de vier taken van leven en sterven door te werken. Deze taken zijn: het lijden doorgronden en transformeren; een

(33)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200933 verbinding maken, relaties helen en loslaten; spiritueel op de dood voorbereiden; het leven zingeven.

In haar boek geeft Longaker allereerst een aantal aanwijzingen hoe je deze taken zelf kunt doorlopen, om

daarnaast ook een aantal aanwijzingen te geven hoe je een ander kunt begeleiden in het doorlopen van deze taken. De eerste taak kun je aangaan, door middel van meditatie. Een ander kun je hierin begeleiden door bij de ander aanwezig te zijn, naar de ander te luisteren, woorden van de ander terug te geven en te tongelen. Tongelen is een vorm van meditatie, een beoefening van mededogen, zoals Longakker het noemt. Dit kun je doen waar de ander bij is, maar je kunt het ook doen als je niet bij de ander in de buurt bent. Voor de tweede taak is het belangrijk dat je echt contact maakt met de mensen om je heen, dat je daar een verbinding mee maakt, en ook dat je onafgemaakte zaken afrond. Een ander kun je hierin begeleiden door in gesprek te gaan over sterven en dood en zijn onafgemaakte zaken.

Doormiddel van een eigen spirituele beoefening kun je de derde taak, het je spiritueel op de dood voorbereiden, doorlopen. Een ander kun je aanmoedigen om ook een spirituele beoefening te kiezen. Of je kunt een spirituele beoefening, bijvoorbeeld de pwoha, voor de ander doen. Bij de laatste taak gaat het over zin

(34)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200934 geven aan je leven. Je kunt de ander helpen bij het ontdekken van zin aan zijn leven. Wanneer er geen woorden (meer) zijn kun je toch een vorm van communicatie, en zingeving vinden. Longaker geeft hiervoor een aantal handreikingen. Deze handreikingen zijn: aanraken, oogcontact, humor en spel, muziek of zang, gebeden of spirituele beoefening aan de ander wijden, liefde en positieve gedachten sturen en onafgemaakte zaken afronden. (Longaker, 1997, p.200/201). Op die manier kun je de ander helpen om zin in dit moment te vinden.

2.2. Veertien thema’s

Om te komen tot een analysemodel heb ik de gedachten van de auteurs ingedeeld in veertien thema’s. Binnen de visies van de verschillende auteurs over wat je een ander kunt bieden vond ik, naast verschillen, namelijk veel overeenkomsten. De verschillen die ik tegenkwam, hebben voornamelijk verband met de

levensbeschouwelijke kaders van de auteurs. Deze verschillen heb ik zoveel mogelijk proberen te verwoorden binnen de thema’s.

Omdat niet elk thema door iedere auteur duidelijk

(35)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200935 bod komen. Ook komt eenzelfde aanwijzing van eenzelfde auteur soms vaker terug. Dit komt ook omdat sommige thema’s nauw verwant zijn met elkaar. Ook maak ik, zoals Leget wel doet, geen onderscheid tussen dat wat zorgverleners in het algemeen en dat wat geestelijk verzorgers bieden.

Ik ben me er van bewust dat ik door een indeling in thema’s te maken de visies van de auteurs vereenvoudigd weergeef. Daarom heb ik geprobeerd om de thema’s een open karakter te geven, zodat de complexiteit van het begeleiden van een ander op het wankele gebied van de dood, wat ook binnen de visies van de auteurs duidelijk wordt, niet verloren gaat.

1. Innerlijke ruimte

Het belangrijkste wat je volgens Leget iemand die in aanraking komt met zijn eigen sterfelijkheid kunt bieden is het vergroten van diens innerlijke ruimte. Onder innerlijke ruimte verstaat hij een gemoedstoestand waarin iemand al zijn gevoelens en gedachtes in alle vrijheid en rust er kan laten zijn. (Leget, 2008, p. 89). Hij geeft in zijn visie een aantal aanwijzingen waarmee en waardoor je deze innerlijke ruimte kunt vergroten, bij jezelf, en bij de ander (zie thema 2). Deze aanwijzingen zullen binnen de verschillende thema’s terugkomen.

(36)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200936 Longaker heeft het over een innerlijke essentie.

Longaker omschrijft deze essentie als een helder licht en een allesdoordringende ruimte. (Longaker, 1997, p. 56). Het is een houding van mededogen, liefde en vergevingsgezindheid, tegenover jezelf en de ander. Deze innerlijke essentie kun je bereiken door meditatie, door je voor te bereiden op je eigen dood, en door de vier taken van leven en sterven door te werken. Het helpt een ander, bij het omgaan met zijn sterfelijkheid, om te streven naar deze innerlijke essentie.

De innerlijke ruimte van Leget lijkt overeen te komen met wanneer Longaker het heeft over de innerlijke essentie. Het gaat beide over een ruimte en een houding waarin en waardoor je alle gevoelens en gedachtes er in liefde mag laten zijn. Je kunt een ander tot steun zijn wanneer je dit zowel bij jezelf (zie thema 2) als ook bij de ander probeert te bevorderen. Van den Berg heeft het erover dat mensen die helpend zijn, mensen zijn die zich openstellen voor de manier waarop jij nu met je leven omgaat. (Van den Berg, 2003, p.11). Hoewel Van den Berg het niet zo duidelijk stelt als Longaker en Leget, denk ik hierdoor dat ook hij onderschrijft dat je een ander innerlijke ruimte kunt bieden.

(37)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200937 Volgens de auteurs, en dan voornamelijk Leget en Longaker, biedt het steun om de innerlijke ruimte van de ander te helpen vergroten. Een innerlijke ruimte waar er plaats is voor alle gevoelens gedachtes, los van gehechtheid. Het proberen te vergroten van iemands innerlijke ruimte is, zoals Leget en Longaker ook aangeven, niet gemakkelijk. Het is een streven, een proberen. Vanuit mijn ervaring in het hospice, weet ik dat wanneer iemand geconfronteerd word met zijn dood, de pijn en de angst soms zo groot zijn, dat het moeilijk is om ze toe te laten. Het is angstig om jezelf open te stellen. Wel heb ik ook ervaren, dat wanneer het wel gebeurt, er ontspanning en rust bij de ander ontstaat. Even mag alles er zijn. Vaak zijn dit echter maar momenten, en word de innerlijke ruimte die ontstaan was, al snel weer kleiner. Iemand helpen bij het vergroten van zijn innerlijke ruimte is een precair gebeuren.

De volgende thema’s, zijn naast losstaande thema’s ook aanwijzingen hoe je bij kan dragen aan het vergroten van iemand zijn innerlijke ruimte. Of althans een situatie kan scheppen, waarin het mogelijk is dat iemand meer innerlijke ruimte ervaart.

(38)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200938

2.Innerlijke ruimte in jezelf

‘..om een ander te helpen om zijn of haar innerlijke ruimte te vergroten is het nodig om zelf ook over deze innerlijke ruimte te beschikken’. (Leget, 2008, p.72). Om je innerlijke ruimte, of die van een ander te vergroten zijn er, volgens Leget, allereerst vijf toegangswegen. Deze wegen zijn: humor, het lichaam, het gevoelsleven, deugden, spirituele tradities en stilte. Humor biedt ruimte doordat het betekenissen aan het wankelen maakt,

waardoor er relativering mogelijk is. Wanneer je weet wat je lichaam doet, en welke invloed het heeft op een ander, vergroot je ook je innerlijke ruimte. Om je innerlijke ruimte te vergroten is het tevens belangrijk dat je je kunt laten raken, dat je een gevoeligheid hebt voor de dingen om je heen. Om tot innerlijke ruimte te komen is het daarnaast belangrijk dat je deugdzaam kunt zijn, dat je een bepaalde vrijheid hebt om het voor jou juiste midden te kiezen. Volgens Leget is het daarnaast

belangrijk om gesteund te worden vanuit een spirituele traditie. Door de verhalen vanuit deze traditie kun je je perspectief verruimen. Als laatste toegangsweg noemt Leget stilte. Stilte biedt ruimte doordat je daardoor kunt thuiskomen bij jezelf, je rust en warmte bij jezelf kan vinden. Naast deze toegangswegen zijn ook de vijf spanningsvelden van het ars-moriendimodel

(39)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200939 toegangen tot innerlijke ruimte. Deze spanningsvelden zijn: Ik en de ander; doen en laten; vasthouden en loslaten; vergeven en vergeten; geloven en weten. Door een juiste balans te zoeken in de verschillende spanningsvelden kun je innerlijke ruimte creëren.

Longaker beschrijft in haar visie dat je door te leren mediteren, door je voor te bereiden op je eigen dood, en door de vier taken van leven en sterven te doorwerken, je in contact kunt komen met je innerlijke essentie. Vanuit deze eigen innerlijke essentie kun je de ander tot steun zijn, en kun je een ander ook in contact laten komen met zijn innerlijke essentie. De eerste taak die je moet doorwerken is je lijden doorgronden en transformeren. Dit kun je doen door te mediteren. De tweede taak vraagt aan je om verbinding te maken, om relaties te helen en los te laten. Longaker geeft aan dat het belangrijk is om werkelijk contact te hebben en ook onafgemaakte zaken af te ronden. Dit lijkt overeen te komen met het aangaan van de spanningsvelden vasthouden en loslaten en vergeven en vergeten van het ars-moriendimodel. De uitoefening van de derde taak zou je kunnen vergelijken met de toegangsweg van de spirituele tradities van Leget. De derde taak is namelijk het je spiritueel op de dood voorbereiden. Longaker stelt dat je dit

(40)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200940 kunt doen door middel van spirituele beoefening: meditatie, gebed, religieuze liederen of een fragment uit een heilig geschrift. Tenslotte gaat de vierde taak over zin geven aan je leven. Het is volgens Longaker belangrijk om betekenis aan je leven te kunnen geven.

Ook over dit thema spreekt Van den Berg zich, in vergelijking tot Leget en Longaker minder expliciet uit. Wel schrijft hij dat hij meer vreugde en rijkdom in het pastoraat ervoer naarmate hij zich meer verbazend, onbevangen,

verwonderd en tastend opstelde ten opzichte van de ander. (Van den Berg, 1980, p.11). En om de ander te ontmoeten is het belangrijk je open te stellen voor de ander. Uit deze korte aanwijzingen, over de houding van iemand die een ander begeleid, denk ik te kunnen zeggen dat ook Van den Berg het onderschrijft dat je zelf ook een bepaalde vorm van ruimte moet hebben om de ander ruimte te bieden.

Alledrie de auteurs benadrukken het belang van het creëren van ruimte in jezelf, om de ander tot steun te zijn. Innerlijke ruimte voor je eigen gevoelens, gedachten, los van gehechtheid, waardoor je deze ruimte ook aan een ander kunt bieden. Door Leget en Longaker worden een aantal

(41)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200941 creëren. Deze wegen en taken kun je ook gebruiken om ruimte bij de ander te creëren en zullen dan ook binnen verschillende thema’s terugkomen. Zoals Leget en Longaker deze

toegangswegen en taken omschrijven, zijn het niet alleen aanwijzingen voor een confrontatie met sterfelijkheid, maar voor het gehele leven. De manier om om te gaan met sterfelijkheid, lijkt voor hen gelijk te zijn aan de manier van omgaan met het leven. Stervenskunst én levenskunst, zoals Leget het noemt.

En een kunst kun je het, naar mijn idee zeker noemen. De manier van leven, en sterven, die Leget en Longaker als ideaal beschouwen, is naar mijn idee niet altijd en voor iedereen te bereiken. Het lijkt een ideaal beeld, waar je, naar mijn idee soms alleen maar kleine stapjes naar toe kunt zetten. En

waarschijnlijk en hopelijk kunnen die kleine stapjes voor jezelf ook bijdragen aan het zetten van kleine stapjes voor de ander, zodat je diegene tot steun kunt zijn.

In de toegangswegen en taken zie je ook het

levensbeschouwelijke kader van de auteurs naar voren komen. Zo legt Leget nadruk op stilte en op het belang van een

spirituele traditie en heeft ook Longaker het over het belang van spirituele beoefening. Wel laten beide auteurs, naast dat

(42)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200942 Longaker enkele aanwijzingen geeft, ruimte voor persoonlijke invulling van deze spiritualiteit.

3. Een gesprek: in gesprek gaan over de dood, over

spanningsvelden, het levensverhaal en het verlangen naar de dood.

Al de volgende door mij opgestelde thema’s zouden ook binnen dit thema kunnen vallen. Want een gesprek houdt erg veel in, o.a. luisteren, responderen en teruggeven. Dat ik hier toch een apart thema van maak, is omdat Van den Berg en Longaker aangeven dat het in gesprek gaan over, het praten over sterven en dood, tot grote steun kan zijn. Van den Berg schrijft dat spreken over de dood contact tot stand brengt en verdriet in beweging brengt. (Van den Berg, 1993, p. 38). Ook Longaker stelt dat het praten over sterven en dood tot steun kan zijn. De tweede taak, het maken van verbindingen, relaties helen en loslaten staat zelfs in het teken van goede gesprekken. Leget spreekt zich niet zozeer uit over in gesprek gaan over de dood in het algemeen, als wel over het in gesprek gaan over de vijf spanningsvelden. Hij stelt dat het praten over de thema’s binnen de spanningsvelden ruimte kan bieden om een balans te zoeken. Iets wat, wanneer iemand terugkijkt op zijn leven, belangrijk

(43)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200943 kan zijn. Ook acht Leget het tot steun dat de ander zijn

levensverhaal kan vertellen, zoals duidelijk wordt bij het spanningsveld ik en de ander. Door het vertellen van je verhaal kan er ruimte ontstaan. (Leget, 2003, p.46/47).

Binnen dit thema zijn Van den Berg en Leget de enige die zich expliciet uitspreken over het in gesprek gaan over een verlangen naar de dood. Van den Berg geeft aan dat dit

verlangen moet kunnen worden uitgesproken en moet worden aanvaard. Hij stelt bovendien, dat wanneer iemand verlangt om te sterven, wanneer iemand vraagt om euthanasie dat je moet leren luisteren naar de vraag achter de vraag. (Van den Berg, 2003, p.128). Van den Berg gaat er van uit dat er achter het verlangen om te sterven een verhaal zit van die ander, en dat het allereerst belangrijk is om daar naar te luisteren. Soms, zo ervaar ook ik in het hospice, zeggen mensen dat ze dood willen, terwijl als je goed luistert, ze dit zeggen omdat ze bang zijn om dood te gaan. Naast het luisteren naar de vraag achter de vraag kun je, volgens Van den Berg ook informatie geven. ‘Het is van grote waarde dat een patiënt de mogelijkheden kent, dat hij weet wat hij kan verwachten en waarop hij mag rekenen.’ (Van den Berg, 2003, p.131). In het artikel ‘Grenzen om leven bevraagd’ (Leget, 2008, p.43) schrijft Leget dat het belangrijk is dat je tijd en

(44)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200944 aandacht neemt om te luisteren naar het verdriet en het

verlangen naar de dood van de ander.

Alledrie de auteurs zeggen dat een gesprek over sterven en dood tot steun kan zijn voor iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen sterven en dood. Naar mijn idee is dit echter alleen steunend als de ander behoefte heeft aan zo’n gesprek. Sommige mensen willen helemaal niet spreken over hun naderende dood. Omdat de auteurs het belang van een gesprek over sterven en dood benadrukken, lijkt het bijna alsof ze hier geen ruimte voor laten. Wanneer je echter iemand zijn innerlijke ruimte wilt vergroten, zul je hem ook de ruimte moeten laten om ergens niet over te praten. Ook de auteurs zullen dit

onderschrijven.

Door Leget en Van den Berg word daarnaast verteld dat het ingaan op iemand zijn verlangen om te sterven ook

belangrijk is. Dit verlangen moet erkend en aanvaard worden. En er moet geluisterd worden naar de vraag achter de vraag. Ook kan er informatie gegeven worden.

4. Bevestigen en aanvaarden

Van den Berg schrijft: ‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat een mens die deze weg moet gaan en terugkijkt op zijn leven,

(45)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200945 behoefte heeft om gezien te worden in zijn authentieke zijn, in zijn ware gedaante.’ (Van den Berg, 2003, p.12). Van den Berg geeft in zijn visie aan dat het belangrijk is om de ander zijn gevoelens en gedachten te aanvaarden en te erkennen. Hij schrijft dat elk mens een verlangen heeft om aanvaard te

worden. Vanuit zijn christelijke visie zegt hij dat het aanvaarden van de ander zelfs kan leiden tot een vermoeden van een God die ons aanvaardt. Longaker schrijft dat je door middel van het opheffen van je eigen lijden, het lijden van de ander beter kunt begrijpen en aanvaarden. (Longaker, 1997, p.95/97). In mijn eigen woorden zou ik zeggen dat door het toelaten en onder ogen zien van je eigen pijn en moeilijkheden, je beter de pijn en moeilijkheden van de ander kunt begrijpen, en daardoor ook aanvaarden. Longaker gaat er vanuit dat door het onder ogen zien van je eigen lijden, je lijden wordt opgeheven. Zelf denk ik dat het lijden er altijd zal zijn, maar dat je wel, door het onder ogen zien te zien, je lijden dragelijker wordt en dat je doordat je je eigen lijden kent, de ander ook beter kunt begrijpen en aanvaarden.

Leget heeft het in dit geval niet over aanvaarden maar over bevestigen. Een diepe menselijke bevestiging, zoals Leget dat noemt (Leget, 2003, p.78) helpt bij het tot stand laten komen

(46)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200946 van deze innerlijke ruimte. ‘Pas wanneer je het gevoel krijgt dat het de ander werkelijk wat uitmaakt of je er bent of niet, kan er iets op gang komen.’(Leget, 2003, p.78).

Zowel Van den Berg en Longaker als Leget hebben het dus over iemand tot steun zijn door hem en zijn gevoelens en gedachten te aanvaarden en te bevestigen. Dit aanvaarden en bevestigen, speelt ook een grote rol in het bieden van innerlijke ruimte. Doordat je de ander aanvaardt, kan diegene ook zichzelf en zijn gevoelens gaan aanvaarden, waardoor er innerlijke ruimte kan ontstaan. Zoals ik bij thema 1 al benoemde, ervaar ik dat het voor sommige mensen, die zich bewust zijn van hun naderende sterven, moeilijk is om hun situatie en gevoelens onder ogen te zien. Op die momenten is het tot steun om ook deze gevoelens van het niet onder ogen willen zien te

aanvaarden en te bevestigen.

5. Luisteren en beluisteren

‘Het eerste wat je moet doen is luisteren, het tweede wat je moet doen is luisteren, en het derde wat je moet doen is luisteren.’ (Van den Berg, 1997, p.16). Op deze manier geeft Van den Berg aan dat luisteren naar de ander belangrijk is. Dit luisteren, zo schrijft Van den Berg, is meer dan een afstandelijk aanhoren, het

(47)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200947 is een gevoelig aanwezig zijn, een werkelijke belangstelling. (Van den Berg, 1993, p.3). Ook Longaker heeft het over een specifiek soort luisteren. Longaker adviseert om met heel je wezen te luisteren. ‘Luister met je lichaam, je hart, je ogen, je kracht en je complete aanwezigheid. Luister in stilte, zonder te onderbreken. Vul alle stiltes die vallen op met je liefde, met de stille toestemming aan de ander om verder en dieper te gaan.’ (Longaker, 1997, p.87). Volgens Leget is de geestelijk verzorger in de rol van hermeneut opgeleid om dat wat er gezegd wordt goed te beluisteren en te ontcijferen, om zodoende ruimte te bieden aan het levensverhaal, en misschien een verschuiving op gang te brengen. Door een verschuiving in het verhaal kan er ruimte ontstaan, nieuwe handelingsruimte. (Leget, 2000, p.526). Er kan ruimte ontstaan om op een andere manier naar je eigen dood te gaan kijken.

Je kunt een ander dus ondersteunen door goed naar hem of haar te luisteren. Alledrie de auteurs geven dit, hetzij in andere bewoordingen aan. Ook geven zij aan dat je kunt doorvragen op wat de ander verteld, om zo nog beter te

luisteren. Naar mijn idee is dit een zeer belangrijk thema, omdat vanuit dit thema, de andere thema’s kunnen ontstaan. Zoals Van den Berg ook aangeeft: alles begint met luisteren.

(48)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200948

6. Woorden van de ander: teruggeven, ontcijferen en

bemoediging.

‘Om de ander te laten merken dat je werkelijk naar hem of haar geluisterd hebt is het ook noodzakelijk om onder woorden te brengen wat de ander je vertelt.’(Van den Berg, 1980, p.56). Van den Berg heef het in dit geval over responderen. Dit actief, meelevend en kritisch luisteren, het leren horen wat leeft tussen de woorden, hoort volgens Van den Berg tot het

hoofdinstrumentarium van de geestelijk verzorger. Maar ook goed kijken en proberen goed weer te geven wat je meent gehoord en gezien te hebben. ‘Soms moeten er woorden gegeven worden aan gevoelens die iemand zelf nauwelijks onder woorden kan brengen.’ (Van den Berg, 2001, p. 53/54).

Zoals hierboven ook al aangegeven heeft een geestelijk verzorger volgens Leget in de rol van hermeneut de taak om goed te luisteren en te ontcijferen. Naar aanleiding van het goed proberen te luisteren geeft Longaker aan dat het soms beter is om gedachten en gevoelens die bij je opkomen even te laten liggen. ‘Wanneer er gedachten en gevoelens bij je opkomen, kun je die het beste even laten liggen, en blijven luisteren. Toch geeft zij ook aan dat je wel degelijk dingen terug kunt geven aan

(49)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200949 de ander. Allereerst gaat het haar hierbij om woorden en beelden van bemoediging, die ontleend zijn aan het taalgebruik van de ander. (Longaker, 1997, p.89). Ik denk dat dit het meest overeenkomt met wanneer Van den Berg het heeft over

responderen en Leget het over ontcijferen. Longaker geeft ook nog aan dat je humor en persoonlijke gedachten en

perspectieven kunt teruggeven. (Longaker, 1997, p.85). Omdat Leget en Van den Berg deze punten los behandelen, heb ik er ook losse thema’s van gemaakt.

Bij Leget en Van den Berg komt het meest duidelijk naar voren dat je iemand woorden kan teruggeven van zichzelf. Longaker geeft dit ook aan, maar heeft het in dit geval meer over bemoediging. Zij lijkt in dit geval minder de woorden van de ander terug te geven, als wel bemoediging naar aanleiding van de woorden van de ander.

7. Woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing

Leget ziet het als taak van een begeleider, om de krachtbronnen van de ander te helpen (her) ontdekken. De geestelijk verzorger, in de rol van spiritueel begeleider, is in dit geval een klankkast. Een klankkast, waar de klank van de ander in weerklinkt. Wel klinkt hier ook het geluid van de geestelijk verzorger zelf in

(50)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200950 door.‘Een pastor brengt buiten persoonlijke verhalen, de

verhalen mee van de eigen levensbeschouwelijke of religieuze traditie.’ (Leget, 2000, p.258). Volgens Leget kan een geestelijk verzorger, in de rol van spiritueel begeleider, vanuit zijn eigen spirituele tradities helpen bij het vergroten van de innerlijke ruimte. Door een verhaal naast het verhaal van de ander te plaatsen bied je perspectief, bied je ruimte. ‘Er wordt een andere kijk naast gezet die je perspectief verruimt. Naarmate je meer en meer in deze verhalen thuis raakt, gaan ze bovendien werken als een omvattend verhaal waarin je je eigen levensverhaal kunt plaatsen.’ (Leget, 2008, p.130/131). Zeker wanneer het gaat om iemand zijn gedachten over de dood, ben ik hier in mijn werk in het hospice en als geestelijk verzorgster wat terughoudend in. Ik herken dat een verhaal perspectief kan bieden, maar ik probeer altijd allereerst uit te gaan van het verhaal van de ander. Dat Leget wel duidelijker verhalen tegenover het verhaal van de ander zet, komt naar mijn idee doordat dit ook in zijn levensbeschouwing belangrijk is.

Van den Berg is hierin al iets voorzichtiger. Hij geeft aan dat hij als geestelijk verzorger soms zijn eigen levenservaring of eigen geloofservaring te bieden heeft. Niet als model, maar als een persoonlijke weg. Als mogelijke aanwijzingen voor de

(51)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200951 ander om zijn weg verder te vinden. (Van den Berg, 2000, p.43). Hij geeft aan dat het hierbij vooral gaat om echtheid in je

antwoorden, vragen en twijfels. Ook de levenservaring van schrijvers, dichters en denkers kunnen een mogelijke bron zijn voor antwoorden. (Van den Berg, 2001, p.13). Ook Longaker geeft aan dat het mogelijk is om je eigen gedachten en

perspectieven aan te reiken. Ze geeft aan dat zij het wel belangrijk vindt dat je dit voorzichtig doet. Bij alles wat je teruggeeft is het volgens Longaker belangrijk dat je dit duidelijk, oprecht en vriendelijk doet.

Alle drie de auteurs geven aan dat je je eigen gedachten en levensbeschouwelijke perspectieven te bieden hebt aan de ander. Van den Berg geeft hierbij aan dat ook de levenservaring van schrijvers en denkers hierbij belangrijk kan zijn. En

Longaker stelt dat je bij het bieden van je eigen gedachten altijd voorzichtig moet zijn.

8. Zin: zin helpen ontdekken, zin zonder woorden, geraakt

worden, orde in het levensverhaal.

Het thema zin wordt vooral door Longaker expliciet uiteengezet. Zij schrijft dat je een ander kunt aanmoedigen en begeleiden in het vinden van zin in zijn leven. ‘Als een zieke of stervende het

(52)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200952 gevoel heeft dat zijn leven zinloos is geweest, of als hij niet gelooft in, of hoopt op een leven na de dood, moeten we spirituele zorg bieden zodat hij de dood niet met lege handen tegemoet treedt. We moeten hem daarom helpen om een zin te ontdekken in het leven dat hij heeft geleid, of een manier vinden waarop hij zijn leven goed af kan sluiten, waardoor zijn

stervensproces betekenis krijgt.’ (Longaker, 1997, p.186). Hoe je dit precies kunt doen geeft Longaker echter niet aan. Wel geeft ze aan dat je de ander kunt vertellen wat diegene voor je betekent, zodoende dat diegene zin in het hier en nu vind. Wanneer je iemand begeleid die niet (meer) kan spreken, dan geeft Longaker aan dat je ook contact kunt maken, en zin kunt laten ervaren doormiddel van aanraken, oogcontact, humor en spel, muziek, of zang. (Longaker, 1997, p.200/201).

Dit komt dichtbij wanneer Leget het heeft over geraakt worden, bij de uitleg van de toegang gevoelsleven. Hierbij zegt hij dat door je te laten raken, of door iemand te raken, er beweging ontstaat, waardoor er weer ruimte ontstaat. (Leget, 2008, p.118). Volgens Leget is muziek de meest krachtigste en directe bron om mensen te raken. Maar, zo zegt hij ook, er zijn ook vele andere mogelijkheden. Hij denkt hierbij zelf

(53)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200953 bijvoorbeeld aan het gebruik maken van geuren, schilderijen, ademhaling of massage.

Ook kan je, in de rol van hermeneut, iemand helpen door zijn levensverhaal te laten vertellen, en daar ordening in aan te brengen. ‘Het vertellen zelf plaatst ze op een nieuwe manier in de werkelijkheid. Er worden opnieuw verbanden tussen

gebeurtenissen gelegd en oude verbanden worden getest op hun houdbaarheid.’ (Leget, 2003, p.46/47). Op die manier kun je ook aan het spanningsveld vergeven en vergeten raken. Innerlijke ruimte is hierbij nodig om toe te laten dat het leven misschien niet geworden is wat je ervan had gehoopt. Ook Van den Berg heeft het over terugkijken naar het leven en over

schuldgevoelens onder ogen zien. In De rest is stilte (Van den Berg, 1993, p. 38) schrijft hij dat je verhaal vertellen chaos kan ordenen. En doormiddel van het ordenen van de chaos kan er samenhang, oftewel, zin ontstaan.

Over dit thema spreken Leget en Longaker zich het meest duidelijk uit. Van den Berg heeft het er alleen over dat het vertellen van je verhaal orde in de chaos kan brengen. Bij

alledrie de auteurs gaat het over het vinden van zin in het geleefde leven. Bij Longaker, en deels ook bij Leget, wanneer hij het heeft over geraakt worden, gaat het ook over zin in het

(54)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200954 hier en nu. Wanneer er voor de ander geen zekerheid is over de toekomst, kun je de ander dus van steun zijn door hem te

begeleiden in het vinden van zin in het verleden of in het hier en nu.

9. Metaforen en symbolen

‘Geestelijk verzorgers kunnen zich bedienen van symbolen en metaforen’. ‘Het terrein van levensvragen en spirituele

processen is een soms moeilijk doorwaadbaar terrein. (Leget, 2008, p.58). De onderliggende gevoelens en gedachten, die iemand inspireren en zin en moed geven in dit leven zijn vaak moeilijk in woorden te vangen. En juist de dood is hierbij een nog moeilijker doorwaadbaar terrein. De dood is een mysterie, omringd door veel verdriet en pijn, en daardoor is het nog moeilijker om daar woorden voor te vinden. Leget stelt dat geestelijk verzorgers metaforen en symbolen voor handen hebben om het onbenoembare toch benoembaar te maken, om zodoende ruimte te bieden aan de ander. Symbolen en metaforen onthullen en verhullen tegelijkertijd, en zodoende kunnen zij wat moeilijk te benoemen is, toch een naar voren halen. Naast symbolen en metaforen kun je hierbij ook denken aan poëzie en sprookjes.

(55)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200955 Van den Berg spreekt in dit geval over beelden en stelt dat je de ander kunt motiveren om zijn eigen beelden te vinden. In het één na laatste hoofdstuk van het boek Voor de laatste tijd (Van den Berg, 2003, p.276/277) vraagt Van den Berg zich af of mensen ‘thuis’ zullen komen als ze sterven. Of ze zullen worden opgewacht. Hij stelt dat niemand daarop met zekerheid

antwoorden kan geven. Wel, en daarvoor haalt hij Herman Andriessen aan, kunnen we, zo stelt Van den Berg, in beelden spreken. Andriessen schrijft dat we zelfs niet anders kunnen dan in beelden spreken, wanneer we in ons denken iets verder gaan dan de feitelijke dingen van ons leven. Ook Longaker ziet het als de taak van een begeleider om een inspirerend beeld op te roepen, om de ander in staat te stellen zich zinvol op zijn dood voor te bereiden.

Longaker en Van den Berg benadrukken het motiveren en oproepen van beelden over de dood om een ander tot steun te zijn, terwijl Leget stelt dat je vanuit jezelf de ander ook

symbolen en metaforen te bieden hebt.

10. Bezinning: gebed, stilte en meditatie

Van den Berg beschrijft, dat je met iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen dood, ook samen kunt bidden. Naast de

(56)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200956 vertrouwde gebeden en het persoonlijk gebed beschouwt Van den Berg het aandachtig en meelevend luisteren naar de ander ook als een gebed. Ook het luisteren naar psalmen, naar liederen uit liturgie en het samen stil zijn, zijn voor hem, als geestelijk verzorger, gebeden. Ook schrijft hij soms een gedicht voor iemand en wanneer hij dit, onder begeleiding van muziek aan de ander voorleest, dan noemt hij dit een meditatie. (Van den Berg, 2003, p.133).

Leget houdt het wat dit betreft wat algemener. Hij heeft het alleen over stilte.‘Want in de stilte wordt de rust geboren. Daar kun je thuiskomen bij jezelf, bij je innerlijke warmte. En wie thuiskomt bij zichzelf, kan thuiskomen in het leven. Dan kun je in ieder moment rusten en aanwezig zijn. Dan kan er vertrouwen ontstaan dat het er altijd is wanneer iets gebeurt. Dat je ook iets kunt doen door niets te doen, maar er te zijn.’ (Leget, 2008, p.139). Wanneer Longaker het heeft over manieren van bezinning dan heeft zij het allereerst over meditatie, maar wanneer iemand zelf geen spirituele oefening, zoals zij dat noemt, heeft, dan kun je de ander motiveren om een beoefening te kiezen die inspiratie en vertrouwen geeft.

De aanwijzingen die de auteurs over dit thema geven zijn ingekleurd door hun levensbeschouwelijk kader. Van den

(57)

Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 200957 Berg trekt het bidden echter zo breed dat er veel onder kan vallen. Ook heeft hij het over meditatie. Leget heeft het, net als ook Van den Berg, over stilte. Dit lijkt nog breder te zijn dan wanneer Van den Berg het heeft over bidden. Leget houdt wel meer ruimte voor de invulling van de ander voor momenten van bezinning. Longaker gaat daarin nog een stap verder. Zij stelt dat je de ander kunt begeleiden in het vinden van een eigen manier van bezinning. Longaker laat, van de drie auteurs, de keuze voor manieren van bezinning het meeste bij de ander.

11. Nabij zijn

Alledrie de auteurs hebben het erover dat het belangrijk is om, zeker wanneer het gaat om iemand die het moeilijk heeft met zijn eigen sterfelijkheid, er te zijn voor de ander. Van den Berg spreekt in dit geval over het aandachtig aanwezig zijn bij de ander. ‘Je gaat naast de ander staan in zijn donkere uur, in zijn donkere nacht.’ (Van den Berg, 2000, p.21). Je hoeft soms niet meer te doen dan dat. Leget onderschrijft dit. In de inleiding van

Ruimte om te sterven vertelt Leget een verhaal, wat hem ooit

door een vormingswerker na een lezing is verteld. In dat verhaal gaat iemand op bezoek bij een stervende. Wanneer de stervende merkt dat de bezoeker zich ongemakkelijk voelt bij het bezoek,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In line with the objective of understanding the behaviors (metabolism curves) of the fatty acids in SFB and VC, an analysis of Figure 1 reveals that in both strains and

Wanneer patiënten die een reperfusietherapie kregen, vergeleken werden met patiënten die deze behandeling niet kregen, werden er geen significante verschillen gevonden wat betreft

La quatrième annexe (ajoutée de manière électronique) contient le fichier Excel comportant l'output du système de reconnaissance automatique de la parole de Siri par

Kort gesteld werden in principe twee soorten NV’s opgericht: (i) de NV’s waarbij het bij aanvang de bedoeling om alle controle te verzamelen in hoofde van één

Er wordt aangehaald welke manieren van pensioensparen het meeste gekozen worden, als de meerderheid van de werknemers een aanvullend pensioen van zijn werkgever ontvangt

Desondanks is binnen de specifieke context van dit onderzoek niet duidelijk hoe patiënten met een chronische aandoening beïnvloed worden door de houding van de

Artikel 28ter, lid 1, (a) van de Richtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van videoplatformdiensten passende