• No results found

Maar de missie ging door: De verschillen in ervaring tussen combattante en non-combattante Uruzgan-veteranen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maar de missie ging door: De verschillen in ervaring tussen combattante en non-combattante Uruzgan-veteranen"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Martijn Knapen 11927267

Maar de missie ging door

De verschillen in ervaring tussen combattante en non-combattante

Uruzgan-veteranen

Masterscriptie Militaire Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dr. Samuël Kruizinga Aantal woorden: 21.401

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding...3

Task Force Uruzgan...4

Onderzoekswijze...7

Problemen...9

Indeling...9

Veelgebruikte afkortingen...11

Hoofdstuk 1. Task Force Uruzgan...12

The experience of war...12

Task Force Uruzgan – Opzet...15

Task Force Uruzgan – COIN...18

Task Force Uruzgan – Media...22

Conclusie...25

Hoofdstuk 2. De ervaringen van combattante militairen...28

Genoemde gebeurtenissen...28 Aankomst en HOTO...28 Lokale bevolking...29 Troops in Contact...30 IED’s...31 Opbouwen...32 PTSS...32 Na de uitzending...35 Traumatische momenten...35 Opvallende uitzonderingen...38 Collega’s...39 De terugblik...40 Conclusie...42

Hoofdstuk 3. De ervaringen van non-combattante militairen...44

FOBBIT vs. basegroep...44 Geneeskundig personeel...45 Gebeurtenissen...47 Voorbereiding en aankomst...47 Collega’s...48 Lokale bevolking...49 Opbouwen...50 Trauma’s...51 Opvallende vermeldingen...52 Collega’s...53 De terugblik...54 Conclusie...55 Conclusie...57

Ervaringen combattante militairen...57

Ervaringen non-combattante militairen...58

Conclusie...60

Verder onderzoek...63

Bibliografie...65

(5)

Inleiding

‘The universal soldier endures through time – the unchanging agent of pillage, destruction, and death. He carries a torch, but not as a beacon to mankind, for he deals in fire and blood. He thrives in popular imagination, perpetuated by the fear of war itself. Song and art give him breath as the eternal, faceless killer. Even historians consecrate the universal soldier when they assert that only weapons and tactics have changed, not the men who have wielded them. But does he really exist?’1

Met deze poëtische woorden begint John Lynn zijn beroemde werk Battle. De vraag die Lynn hier stelt: bestaat er zoiets als een universele soldaat? Zijn alle soldaten in essentie hetzelfde? Het punt wat Lynn in Battle heeft willen maken is dat dat niet het geval is. Integendeel, er zijn zoveel culturele verschillen tussen soldaten van een andere tijd, plaats en situatie dat de verschillen belangrijker zijn dan de overeenkomsten. Lynn stelt in zijn boek dan ook een culturele aanpak van militaire geschiedenis voor, wat grote navolging heeft gehad. In deze culturele benadering worden voornamelijk verschillen tussen culturen en de effecten ervan geanalyseerd. Ook is gekeken naar de verschillen tussen krijgsmachtonderdelen en diens respectievelijke culturele verschillen. Hierbij wordt rekening gehouden met de gevolgen van onder andere tradities, ervaringen, normen en waarden. Een opvallend punt is echter dat over het algemeen twee facetten belicht worden: ervaringen en krijgskunde. Lynn noemt het verschil tussen de ‘experience of war’ en de ‘conduct of war’.2 John Keegan behandelt in The

Face of Battle bijvoorbeeld met name het facet ervaring, terwijl andere standaardwerken als The Cambridge History of Warfare meer gericht zijn op tactiek en strategie. Ook binnen die facetten zijn er talloze onderwerpen waar aandacht aan geschonken kan worden, en veelal ook is geschonken. Een belangrijk onderwerp binnen het facet van de ervaring wat echter relatief onbelicht is gebleven, is de non-combattant. Met name de non-combattante militairen zijn een vrij ondergesneeuwd onderwerp in de militaire geschiedschrijving. Aangezien een groot gedeelte van de militaire geschiedenis krijgshandelingen beschrijft is dit niet geheel onverwacht, maar wel onterecht.

In het oorlogsrecht speelt het onderscheid tussen combattant en non-combattant een grote rol. Een combattant voldoet aan de eisen van de Conventies van Genève en is daardoor

1 J. Lynn, Battle: A History of Combat and Culture (New York, 2003) xiv. 2 Lynn, Battle, 232.

(6)

gemachtigd deel te nemen aan de strijd. Een non-combattant mag dit daarentegen niet en als deze zich toch in de strijd mengt heeft deze ook geen recht op de bescherming van de Conventies.3 Non-combattanten worden daarom veelal ook wel als de civiele kant van de

maatschappij gezien bij wijze van tegenhanger van de krijgsmacht. Dit beeld is niet correct, aangezien er ook binnen krijgsmachten in specifieke gevallen enkele functies juridisch worden erkend als non-combattant, namelijk geneeskundig en religieus personeel. Door deze juridische uitzonderingen worden andere militaire functies vrijwel per definitie als combattant gezien. Hoezeer dit ook juridisch sluitend is, het strookt niet met de werkelijkheid. Een groot gedeelte van troepen in oorlogssituaties, zeker in de moderne tijd, heeft geen gevechtstaak, iets wat de term combattant wel impliceert. Juridisch maakt dit geen verschil, maar voor een culturele aanpak van militaire geschiedschrijving is dit wel degelijk van belang gezien de aantallen militairen in oorlogsgebieden zonder gevechtstaak. In de Vietnamoorlog was de ratio van ondersteuningstroepen en gevechtstroepen bijvoorbeeld 5:1.4 Het gros van de

soldaten heeft dus vrijwel geen gevechten meegemaakt, iets wat een enorme impact heeft op de beleving van de oorlog.5 Toch is het gros van de memoires over de Vietnamoorlog

afkomstig van militairen uit voormalige gevechtseenheden. Logischerwijs is dit omdat spannende verhalen nou eenmaal beter verkopen dan een 150 pagina’s tellende beschrijving van militair routinewerk. Ondanks dat er wellicht minder spannende verhalen te vinden zijn in de ervaringen van non-combattante militairen maakt dit hun ervaringen niet minder essentieel. Juist vanwege de grote aantallen van dergelijke eenheden zijn hun ervaringen essentieel in een culturele benadering van oorlog. Met het sec behandelen van de ervaringen van combattante militairen wordt namelijk een groot deel van de ervaringen tijdens een oorlog of missie weggelaten, aangezien een groeiend aantal militairen geen gevechtstaak had of heeft. Hierdoor ontstaat een incompleet en incorrect beeld van deze oorlog of missie.

Task Force Uruzgan

Task Force Uruzgan (TFU) is een van de grootste militaire missies in de moderne Nederlandse militaire geschiedenis. Met de Nederlandse deelname aan de International Security Assistance Force (ISAF) vanaf 2004 zijn tot nu toe naar schatting 29.000

3 A. Roberts, ‘The Civilian in Modern War’, in H. Strachan en S. Scheipers ed., The Changing Character of

War (Oxford / New York, 2011) 357-380, 367.

4 J. Wood, Veteran Narratives and the Collective Memory of the Vietnam War (dissertatie, Philadelphia, 2011), 15.

(7)

Nederlandse militairen naar Afghanistan uitgezonden.6 Met een missiegrootte van ongeveer

1600 militairen was TFU van 2006 tot en met 2010 ruim de grootste missie van het moment.7

Van deze 1600 militairen waren er zeker 300 zonder actieve gevechtstaak, met name de militairen met een logistieke of geneeskundige taak.8 Ook hier is te zien hoe het verschil in

blootstelling aan gevechten de ervaring heeft beïnvloed. In haar dissertatie On Military Memoirs beschrijft overste Lamberta Kleinreesink hoe militairen met primair een gevechtsfunctie andere, vaker negatieve ‘plots’ in hun memoires hebben dan non-combattante militairen.9 Ondanks dat Kleinreesink aandacht besteedt aan de ervaringen van

non-combattante militairen, beslaat het onderwerp ook hier maar één pagina in een vierhonderd pagina’s tellend werk. Kleinreesink gebruikt hier de benamingen kinetisch en non-kinetisch, wat gebaseerd is op het gebruik van het wapen wat respectievelijk in eerste instantie offensief of defensief was. In deze scriptie wordt deze definitie grotendeels aangehouden. Combattante militairen zijn ook hier namelijk militairen met een kinetische dus offensieve taak. Non-combattante militairen zijn echter niet elke militair met een niet-offensieve taak. Genisten die op patrouille naar IED’s (Improvised Explosive Device) zoeken hebben bijvoorbeeld geen offensieve taak, maar wel degelijk een gevechtstaak. Non-combattante militairen zijn in deze scriptie militairen die geen enkele gevechtstaak hebben, waaronder de bewakers van de kampen en bases. Deze militairen verbleven namelijk vrijwel uitsluitend binnen de poort en hadden alleen een gevechtstaak wanneer het kamp fysiek werd aangevallen, evenals vrijwel elke aanwezige militair. Onder de definitie van non-combattante militair vallen verder bijvoorbeeld chauffeurs van vrachtwagens, basegenisten, Technische Dienst en koks. Ook het geneeskundige personeel valt hier onder, met uitzondering van Combat Life Savers, dit zijn namelijk medisch getrainde combattanten en hadden ook een duidelijke gevechtstaak.

Het doel van deze scriptie is om de ervaringen van combattante Nederlandse militairen die deel uitmaakten van TFU te vergelijken met de ervaringen van non-combattante Nederlandse militairen. Dit om een nieuw licht te werpen op de verschillen (in ervaringen) tussen combattante en non-combattante militairen in oorlogssituaties. Er wordt namelijk maar in zeer weinig literatuur onderscheid gemaakt tussen deze twee groepen, ondanks dat hun taken

6 Veteraneninstituut, 'Afghanistan' (versie 2015), https://www.veteraneninstituut.nl/missie/afghanistan/ (15 april 2018).

7 P. Van den Aker, ‘Tussen Waakzaamheid en Wederopbouw: Nederlandse militaire operaties in Afghanistan’,

Militaire Spectator 9 (2009) 452-470, 459.

8 Van den Aker, ‘Tussen Waakzaamheid en Wederopbouw’, 459-460.

9 L. Kleinreesink, On Military Memoirs: Soldier-authors, publishers, plots and motives (dissertatie, Rotterdam, 2014) 22.

(8)

tijdens een uitzending veelal niet vergelijkbaar zijn. Om een beter beeld te krijgen van de verschillende levens die militairen op uitzending hebben gehad is deze nieuwe benadering dus nodig.

Gezien de nauwe samenwerking tussen TFU en de Air Task Force tijdens de loopduur van TFU worden militairen die bij deze task force gestationeerd waren ook meegenomen. De opvolgende Redeployment Task Force van 2010 en 2011 maakt daarentegen geen deel uit van dit onderzoek, aangezien dit een puur logistieke operatie was. Dit was zodanig anders van opzet en doel dan TFU dat het onlogisch zou zijn om mee te nemen. Ondanks dat de missie erg recent is, is er al onderzoek geweest naar veel verschillende aspecten ervan. Met name de wisselwerking tussen maatschappij, politiek en missie is een veel onderzocht punt. Ook is er al enkele malen gekeken naar de militaire kant van TFU, onder andere door Kleinreesink. Zij onderzocht de memoires van Uruzgan-veteranen, maar deze zijn zoals ze zelf al zegt niet representatief.10 Waar zij qua representativiteit de nadruk legt op leeftijd, rang en verband van

uitzending, ligt de nadruk hier op de taken van de militair. In zekere zin is het doel dan ook de ervaringen van de grote groep non-combattante militairen beter te vertegenwoordigen.

Hierin ligt ook de toegevoegde waarde van dit onderzoek, namelijk het bijstellen van het beeld van moderne oorlogvoering. Een moderne militaire missie bestaat zoals gezegd namelijk niet uit alleen gevechtstroepen, maar bestaat voor een groot deel ook uit non-combattante eenheden. Bij onderzoek naar de ervaring van militairen in (moderne) oorlogssituaties is het dus van groot belang om beide kanten van het verhaal mee te nemen. Dit onderzoek behelst de ervaringen van Nederlandse militairen tijdens een recente missie. Vanwege het uitgebreide takenpakket van de verschillende eenheden van Task Force Uruzgan, combattant en non-combattant, is het representatief voor veel moderne Westerse militaire missies. Onder andere omdat Nederland opereerde onder de vlag en volgens de doctrines van de NAVO. Ook omdat Nederland in Uruzgan lead nation was en daardoor ook veel non-combattante taken moest uitvoeren. Dit maakt een gebalanceerder onderzoek mogelijk dan wanneer er vrijwel alleen gevechtstaken waren. Kortom, vanwege de opzet en samenstelling van de missie is het mogelijk om met dit onderzoek een indicatie te geven van de ervaringen van non-combattante Westerse militairen in oorlogssituaties.

10 L. Kleinreesink, ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan: Een zevenlandenstudie’, Militaire Spectator 12 (2016) 492-502, 498-499.

(9)

Onderzoekswijze

Zoals al gezegd is de definitie van de centrale termen combattant en non-combattant gedeeltelijk gebaseerd op Kleinreesinks definitie hiervan.11 In tegenstelling tot haar definitie is

in dit onderzoek een non-combattante militair een militair zonder gevechtstaak. Dit betekent niet dat deze militair nooit een wapen droeg, maar wel dat het nooit de bedoeling was dat de militair in kwestie dit wapen offensief zou gebruiken. Een chauffeur had bijvoorbeeld soms een handvuurwapen in de cabine, dit betekent echter absoluut niet dat de chauffeur een gevechtstaak had. De andere centrale term, ervaring, is gebaseerd op Lynns idee van ‘the experience of war’. Lynn typeert het als een bottom-up benadering van militaire geschiedenis wat ons leert dat ‘we ought not to reduce military units to geometric symbols on a map, but rather we must see them as assemblages of real people with real fears and desires – and real pain’.12 Doordat het onderzoeken van de ervaringen van oorlog vrijwel per definitie een

bottom-up vorm van geschiedschrijving is, kunnen er volgens Lynn echter ook sterke beperkingen ontstaan. Zo kunnen de dieper liggende oorzaken en actoren buiten het onderzoek vallen doordat er alleen gekeken wordt naar het persoonlijke verhaal. Om dit te voorkomen moeten de ervaringen ingebed worden in het grotere verhaal. Daarvoor moet het verhaal van de individuele militair logischerwijs in de context van het gezamenlijke verhaal worden gezien. Daarom is deze scriptie verdeeld in drie hoofdstukken waarin het eerste het gezamenlijke, overkoepelende verhaal van de missie wordt behandeld. Daarnaast bestaat deze thesis uit twee soorten bronmateriaal. Ten eerste een literatuurstudie van studies en analyses van al beschikbaar primair bronmateriaal. Deze literatuur bestaat niet alleen uit studies specifiek naar TFU, maar ook algemenere, relevante werken. Deze literatuurstudie dient als basis en context voor de interviews, afgenomen onder veteranen van TFU door onder andere het Veteranen Instituut. Deze interviews zijn inzichtelijk bij het Instituut zelf en bij de Koninklijke Nederlandse Academie voor de Wetenschappen. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van de verzameling interviews in het boek ‘Task Force Uruzgan’ van Jos Groen, evenals van enkele afleveringen van het NTR televisieprogramma ‘Kijken in de Ziel’ en Kleinreesinks onderzoek. Vanwege het primaire en recente karakter van dit bronmateriaal is het uitermate geschikt om een beeld te kunnen vormen van de experience of war. Zoals John

11 Kleinreesink, On Military Memoirs, 22. 12 Lynn, Battle, 232.

(10)

Keegan zegt is een gevecht namelijk eigenlijk niet voor te stellen zonder het zelf mee te hebben gemaakt.13

Doordat de interviews door derden zijn afgenomen heb ik de vraagstelling niet zelf kunnen bepalen. In het geval van de interviews door het Veteranen Instituut is het hele interview te beluisteren, waardoor de vraagstelling ook duidelijk is. Hierdoor heb ik de context van de antwoorden van de geïnterviewden mee kunnen nemen in de analyse. Dit is niet het geval bij het boek van Jos Groen waarin hij zelf, in de ik-vorm, verslag heeft gelegd van de interviews. Gezien zijn nadruk op zijn pogingen ‘dicht bij het eigen verhaal van het individu te blijven, zodat het verslag zo authentiek mogelijk blijft’ heb ik ervoor gekozen de tekst als uitgesproken door de geïnterviewde te beschouwen.14 In het geval van interviews in

televisieprogramma's is het duidelijk dat het beeldmateriaal sterk is bewerkt. Dit maakt het moeilijk om te kunnen bepalen of iets in een weggeknipt deel van het interview wel of niet is gezegd. Daarom heb ik wat dat betreft alleen meegenomen wat ook daadwerkelijk in het programma is verwerkt. Tot slot is op verzoek van het Veteranen Instituut in enkele gevallen de naam van de geïnterviewde gefingeerd om diens identiteit geheim te houden.

Om een goede en gelijkwaardige analyse te kunnen maken van de interviews heb ik ervoor gekozen om naar vier factoren te kijken. Ten eerste welke en wat voor gebeurtenissen de veteranen noemen tijdens het interview. Dit kan letterlijk alles zijn, het gaat erom wat voor gebeurtenissen over het algemeen terugkomen tijdens de interviews. De reden hiervoor is dat gebeurtenissen en ervaringen die door de meeste veteranen worden genoemd ook dus een algemeen verschijnsel waren tijdens de uitzending. De tweede factor is welke ervaringen door de veteranen zelf als zeer heftig of zelfs traumatisch worden genoemd. Dit zijn namelijk de momenten die de gehele ervaring van een uitzending kunnen tekenen en in bepaalde gevallen ook het leven erna. Ten derde heb ik gekeken naar de ervaring van de omgang met en relatie tussen collega’s. Aangezien er op een militair kamp in uitzendgebied praktisch geen privacy is, maakt de band tussen collega’s een grote impact op het dagelijks leven van een militair op uitzending. Tot slot heb ik gekeken naar hoe veteranen zelf terugkijken op hun uitzending. Hoe zij zelf hun algehele ervaring van hun uitzending beschrijven is namelijk uiteraard onmisbaar in het analyseren ervan. Wellicht dat het opvalt dat de interviews in de tegenwoordige tijd zijn beschreven en de missie inhoudelijk in de verleden tijd. Dit is een bewuste keuze om het onderscheid ertussen zo duidelijk mogelijk te houden.

13 J. Keegan, The Face of Battle: A Study of Agincourt, Waterloo and the Somme (Londen, 1976) 16. 14 J. Groen, Task Force Uruzgan (Ede, 2012) 10.

(11)

Problemen

Deze manier van werken brengt enkele potentiële problemen met zich mee. Ten eerste heb ik zelf geen oorlogssituatie meegemaakt, wat zich bij interpretatie tot probleem opwerpt. De angst en spanning, verveling en routine van een militaire uitzending zijn daardoor voor mij moeilijk in te leven. Dit geeft mij anderzijds wel de mogelijkheid met een andere, minder persoonlijk betrokken bril naar de ervaringen van de militairen te kijken. Een ander probleem, vaak genoemd bij orale historie, is dat het perspectief van de persoon die als bron fungeert de feiten kan vervormen. Hoewel dat zeker zo is, maakt dat voor dit onderzoek geen verschil. Het is namelijk geen onderzoek naar wat er precies tijdens TFU gebeurd is, maar juist naar het perspectief en de redenen voor dit perspectief. Dit zegt namelijk iets over hoe een dergelijke missie ervaren is. Kleinreesink noemt bijvoorbeeld in haar analyse van militaire memoires het verschil tussen positieve en negatieve ‘plots’.15 Ook binnen de negatieve plots heeft een

onderverdeling gemaakt tussen ‘desillusieverhalen’ en ‘degeneratieplots’ waarbij respectievelijk negatieve veranderingen in het denken en de persoonlijkheid van de schrijver kunnen worden geconstateerd.16 Het type plot wordt volgens haar dan ook onder andere door

verschillen in ervaringen, maar uiteraard ook in persoonlijkheid veroorzaakt. Juist deze verschillende manieren van omgaan met ervaringen maken het analyseren ervan zo noodzakelijk. Ten slotte is TFU vrij kort geleden. Dit kan tot gevolg hebben dat militairen bepaalde ervaringen en emoties nog niet (volledig) hebben kunnen verwerken, en dat het ministerie van Defensie nog niet alle gebeurtenissen in de openbaarheid wilt hebben. Wat betreft het eerste is dat ironisch genoeg eerder een voordeel aangezien ervaringen dan dichter bij de persoon liggen, wellicht minder genuanceerd maar wel beter in het geheugen. Wat betreft gerubriceerde informatie maakt dat voor dit onderzoek vrijwel niet uit. Het is geen onderzoek naar gebeurtenissen, specifieke operaties of namen van personen of organisaties, maar naar de experience of war van de militair. Het gaat dus om de persoonlijke ervaring van gevechts- en andere situaties van de militair, niet de acties van eenheden.

Indeling

Deze scriptie is zoals gezegd verdeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit twee delen, waarvan het eerste de context vormt voor de analyse van de bronnen. Hier wordt verder ingegaan op de experience of war en de distinctie combattant/non-combattant zoals

15 Kleinreesink, ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan’, 499. 16 Ibidem, 499-500.

(12)

geïntroduceerd aan het begin van deze inleiding. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt Task Force Uruzgan uitvoerig behandeld, waaronder de opzet van de missie en het counterinsurgency karakter, om zo een kader te vormen waarin alle interviews, ervaringen en gebeurtenissen gezien moeten worden. Ook wordt hier de verslaggeving over TFU in de media besproken, omdat dit invloed heeft gehad op de perspectieven van de veteranen en in het specifiek op met wat voor gevoel zij terugkijken op hun uitzending. In het tweede hoofdstuk worden de ervaringen van de combattante Uruzgan-veteranen besproken. Dit hoofdstuk is ingedeeld in de vier genoemde factoren: de genoemde gebeurtenissen, de traumatische ervaringen, de collega’s en de terugblik. Gezien de ingrijpende gevolgen voor het leven van honderden militairen na hun uitzending is er ook een gedeelte over Posttraumatische Stressstoornis in het hoofdstuk opgenomen. In het laatste hoofdstuk worden de ervaringen van de non-combattante militairen in dezelfde opzet van vier factoren behandeld. Hier is echter een extra gedeelte over geneeskundig personeel toegevoegd aangezien hun taken beduidend anders waren dan die van overig non-combattant militair personeel. Tot slot geef ik in de conclusie een antwoord op de vraag op welke verschillende wijzen combattante en non-combattante Nederlandse militairen TFU hebben ervaren.

(13)

Veelgebruikte afkortingen

ANA Afghan National Army

AoE Area of Operations

ATF Air Task Force

BG/BTG Battle Group

COIN Counterinsurgency

CIMIC Civiel-Militaire Coöperatie

DTF Deployment Task Force

HOTO Hand Over, Take Over

IED Improvised Explosive Device

ISAF International Security Assistance Force

KAF Kandahar Air Field

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NGO Non-Governmental Organization

PRT Provincial Reconstruction Team RC-South Regional Command South RPG Rocket Propelled Grenade

TD Technische Dienst

TIC Troops In Contact

(14)

Hoofdstuk 1.

Task Force Uruzgan

In dit hoofdstuk worden twee essentiële vragen behandeld die samen de context vormen voor dit onderzoek. Ten eerste wat de experience of war is en op welke wijze het zijn van een (non-)combattant dit beïnvloedt. Ten tweede de opzet en uitvoer van Task Force Uruzgan. In het bijzonder wordt het counterinsurgency karakter en de berichtgeving in de media van de missie besproken vanwege de directe invloed ervan op de ervaring van de veteranen.

The experience of war

Vanaf het moment dat John Keegans invloedrijke werk The Face of Battle in 1976 op de planken kwam is de aandacht voor de soldaat als individu steeds verder gegroeid. Keegan had een beweging in gang gezet die de idee soldaat niet zozeer benaderde als wapen of pion in een groter spel, maar een speler met emoties, behoeften en angsten. Deze wijze van benadering gaf de mogelijkheid tot een nieuw perspectief op oorlogvoering, namelijk van onderaf. Waar Keegan zich nog vrij veel bezig houdt met tactieken, commandovoering en andere krijgskundige zaken, houden navolgers van zijn ideeën zich meer en meer bezig met het perspectief van de individuele soldaat. Dit geeft de mogelijkheid meer nuance aan te kunnen brengen en meer individuele sentimenten te herkennen. Richard Holmes, onder andere bekend vanwege zijn beroemde televisieserie War Walks, publiceerde in 1985 en 1986 de boeken Firing Line en Acts of War. In deze boeken gaat Holmes meer dan Keegan in op de persoonlijke ervaringen en gevoelens van de soldaat, ondanks dat het soort bronnen sterk vergelijkbaar is. Deze trend is doorgezet door Joanna Bourke. Zij zorgde voor veel controverse met haar boek An Intimate History of Killing (1999) waar ze onder meer de zwarte kant van het soldaat-zijn uitvoerig beschrijft. Zij beschrijft hoe het doden van mensen door soldaten niet alleen als traumatisch werd ervaren, maar veelal zelfs werd geassocieerd met ‘intense feelings of pleasure’.17 In 2003 nam het debat een nieuwe wending toen John

Lynn in Battle het perspectief van de soldaat uiteenrafelde en meer dan ooit het individu centraal stelde. Eén van Lynns belangrijkste punten is dat er geen ‘universele soldaat’ is met een monolithische geschiedenis. Niet elke militair ervaart oorlog hetzelfde, integendeel, niet alleen verschillen ervaringen per periode maar ook binnen het eigen leger in dezelfde veldslag kan de ervaring ver uiteen lopen. In Battle stelt Lynn een model voor waar het gedachtegoed over oorlog en de realiteit van oorlog elkaar beïnvloeden in een feedback loop.18 Een van de

17 J. Bourke, An Intimate History of Killing (Londen, 1999) 13. 18 Lynn, Battle, 360-361.

(15)

centrale punten in dit model is dat de ervaring van de realiteit het denken over oorlog sterk beïnvloedt, wat weer de handelingen in de oorlog (en daarmee de realiteit ervan) beïnvloedt. De militair historicus en futurist Yuval Noah Harari gaat zelfs nog dieper op de persoonlijke ervaringen van militairen in. In zijn boek The Ultimate Experience (2008) koppelt hij de vele persoonlijke verhalen en ervaringen aan grotere thema’s. Zo legt hij, op een andere manier dan Lynn, verband tussen culturele verwachtingen en de experience of war. Harari stelt namelijk dat de ervaringen van combattanten niet alleen het discours van oorlog beïnvloedt, maar ook dat de culturele achtergrond van combattanten de ervaringen stuurt.19 Dit gaat

verder dan Lynns punt dat ervaringen en discours de realiteit van oorlog beïnvloeden, aangezien dit zich op een persoonlijker en meer psychologisch niveau afspeelt. Harari maakt ook een verschil tussen eye-witnesses en flesh-witnesses.20 Ooggetuigen hebben een zekere

autoriteit doordat zij een objectieve observatie van een gebeurtenis claimen. Flesh-witnesses aan de andere kant claimen autoriteit door hun ervaring(en) van de onderzochte gebeurtenis of een vergelijkbare situatie. Hiermee werkt Harari Keegans eerste twee alinea’s van The Face of Battle uit tot voor militair historici moeilijk punt. ‘Objectieve’ observaties kunnen namelijk makkelijk in een theoretisch kader worden geplaatst, aangezien het de koppeling van feiten betreft. Aan de andere kant betekent Harari’s punt, en in zekere zin ook dat van Keegan, dat iemand zonder dezelfde of een sterk vergelijkbare ervaring de ervaring van een combattant in gevecht nooit (volledig) zal kunnen begrijpen. Dit klinkt aannemelijk, maar het gaat voor de historicus ook niet zozeer om inlevingsvermogen, iets wat dit wel impliceert, maar juist om een zekere mate van afstand en objectiviteit. Harari koppelt hier begrijpen en inleven aan elkaar wat in veel gevallen, zo niet de meeste, onnodig of zelfs onnuttig is.

De experience of war van non-combattanten is een vaak verkeerd begrepen concept. De term non-combattant is vaak gelijk gesteld aan burger of niet-militair, iets wat door de politiek en media is versterkt.21 Niet alleen klopt dat niet omdat niet elke burger een non-combattant is,

maar ook omdat niet elke militair combattant is, zelfs niet in het oorlogsrecht. Zo is militair geneeskundig personeel wat niet deelneemt aan gevechten ook juridisch non-combattant. Een non-combattant is echter in het internationale recht algemeen gedefinieerd als ‘an individual not actively engaged in violent conflict.’22 De discussie lawful en unlawful combattant

19 Y. Harari, The Ultimate Experience: Battlefield Revelations and the Making of Modern War Culture, 1450–

2000 (New York, 2008), 20.

20 Harari, The Ultimate Experience, 213-228.

21 E. Gade, ‘Defining the Non-Combatant: How do we Determine Who is Worthy of Protection in Violent Conflict?’, Journal of Military Ethics 3 (2010) 219-242, 220.

(16)

(waarbij een combattant respectievelijk wel of niet onder het oorlogsrecht valt) daargelaten, impliceert het voorgaande dat elke combattant per definitie deelneemt aan een gewelddadig conflict. Aangezien deelname aan een conflict een te vage definitie is om daadwerkelijk te kunnen gebruiken, zijn er andere vragen gesteld door Just War Theorists. Deze theoretici houden zich bezig met de ethiek van oorlogvoering, waaronder deze discussie valt. De discussie maakt deel uit van het vraagstuk met betrekking tot de jus in bello: het juist/rechtvaardig optreden in een oorlog. Een van de belangrijkste vragen daarbij is de vraag of morele schuld en onschuld de definiërende factoren zouden moeten zijn van combattanten en non-combattanten. Michael Brough zegt hierover dat:

‘The problem […] is that the combatant category includes far more than the guilty. The category no doubt comprises the morally reprehensible, but it also includes a significant number of soldiers who remain morally untainted within the context of war. As he enters military service, the common soldier remains as innocent of wrongdoing as the civilian he was the day before; nothing in his transition from civilian to soldier morally stains him. Yet, when he dons a uniform and takes part in military operations — even before he personally kills — he becomes a combatant and becomes targetable by the enemy.’23

Bovendien zou volgens Emily Gade het gebruiken van de schuldkwestie, het beoordelen in de praktijk te subjectief maken.24 Los van deze jus in bello discussies is het ook moeilijk om een

praktische, niet-juridische definitie te geven van combattanten. Desondanks is ook onder historici wel het besef dat er militaire non-combattanten zijn, maar worden toch voornamelijk burgers als non-combattant behandeld. Overigens is dit begrijpelijk aangezien er vele malen meer non-combattante burgers dan militairen zijn geweest in de geschiedenis. Wat betreft civiele (non-)combattanten is dit ander debat dat geen deel uitmaakt van dit onderzoek. In dit onderzoek worden non-combattanten beschouwd in de meest letterlijke zin, namelijk als individuen die niet deelnemen aan gevechtshandelingen. In het geval van militairen zijn dit dus personen zonder gevechtstaak in een gebied waar wel gevochten wordt. Dit geeft een ander beeld van het militaire apparaat, namelijk niet ethisch of juridisch maar praktisch. Als het gaat om het ervaren van een oorlog of uitzending maakt een ethisch of juridisch onderscheid tussen functies namelijk minder uit dan het verschil van taken in de praktijk. Als

23 M. Brough, ‘Combatant, Noncombatant, Criminal: The Importance of Distinctions’, Ethical Perspectives 11 (2004) 176-188, 179.

(17)

een militair bijvoorbeeld ethisch of juridisch een combattant is maar in de praktijk dezelfde taken uitvoert als een non-combattant, bijvoorbeeld een geestelijk hulpverlener vis-à-vis een aalmoezenier, dan is het verschil in ervaringen tussen deze twee kleiner dan tussen tussen deze ‘combattant’ en een ‘echte combattant’. Om de experience of war te onderzoeken heeft het namelijk weinig nut om te kijken naar, wat dit perspectief betreft, arbitraire scheidslijnen. Het heeft meer nut om te kijken naar scheidslijnen die hier ook daadwerkelijk invloed op hebben gehad.

Afbeelding 1. De provincie Urzugan (bron: Ministerie van Defensie). Task Force Uruzgan – Opzet

In maart 2006 vertrok de Nederlandse Deployment Task Force naar Uruzgan om de voorbereidingen te treffen voor Task Force Uruzgan. Het doel was om in augustus 2006 klaar te zijn met ‘het scheppen van de voorwaarden’ (militair jargon voor voorbereiden en

(18)

opbouwen) zodat vanaf dat moment TFU operationeel kon zijn.25 Onder leiding van kolonel

Henk Morsink begonnen ongeveer 500 manschappen van het 101 Genie Bataljon en het 100 Bevoorradings- en Transportbataljon, onder bescherming van 300 man van het 44 Pantserinfanterie Bataljon en een luchtmacht detachement, met deze taken.26 Dit luidde de

veelbesproken en politiek gevoelige missie TFU in. TFU maakte deel uit van de van 2001 tot 2014 gestationeerde International Security Assistance Force (ISAF). Onder het motto ‘zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk’ begon Nederland aan de missie met als opzet:

‘Het is […] een combinatie van wederopbouwen, diplomatie bedrijven en vechten. Deze missie één specifiek label geven is dus niet mogelijk. Ons optreden kan per locatie en tijdsvak [sic] een ander accent hebben, terwijl de overkoepelende doelstelling, de Afghaanse bevolking helpen bij de wederopbouw van haar land, dezelfde blijft. Overigens heeft dit besef ook geleid tot de te volgen strategie. Bij alles wat we doen treden we op drie operatielijnen op: ontwikkeling (Development), bestuur (Diplomacy) en veiligheid (Defence), ofwel het ‘3 D’-concept.’27

Nederland zou de 3D-benadering gebruiken als richtlijn voor de missie, wat betekent dat Defence, Diplomacy & Development gelijke posities zouden krijgen. Ondanks dat de Dutch approach of Dutch touch door sommigen als vrij uniek of in ieder geval speciaal wordt getypeerd, is dit wat de strategische benadering betreft niet zozeer het geval.28 De

3D-benadering heeft bijvoorbeeld overeenkomsten met de Allied Joint Doctrine For Counterinsurgency (de COIN-doctrine) van de NAVO.29 In de volgende paragraaf zal dit

uitvoerig behandeld worden.

De overkoepelende deelname aan ISAF zou volgens het Uruzganbesluit in 2005 (ook wel de Artikel 100 brief genoemd) uit 1200 militairen bestaan.30 Van deze 1200 zouden ongeveer 950

militairen onder TFU vallen, waarvan 450 samen met de ondersteunende elementen de Battle Group (BG) vormden en 100 personen staf waren.31 Daarnaast was er een Provincial

25 Ministerie van Defensie, ‘Presentatie DTF’ (versie 7 februari 2006),

https://www.defensie.nl/downloads/publicaties/2006/02/07/presentatie-dtf-0 (28 april 2018) 3. 26 Dutch Defence Press, ‘Deployment Task Force vertrokken naar Uruzgan’ (versie 15 maart 2006),

https://www.dutchdefencepress.com/deployment-task-force-vertrokken-naar-uruzgan/ (28 april 2018). 27 H. van Griensven, ‘It’s All about the Afghan People: Eén jaar 1 (NLD/AUS) Task Force Uruzgan’, Atlantisch

Perspectief 31 (2007) 1.

28 C. Klep, ‘Mission Uruzgan’, Atlantisch Perspectief 7 (2012) 2.

29 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010 (ZP, 2011) 20. 30 Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, vergaderjaar 2005–2006, 27 925, nr. 193, 3. 31 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 34.

(19)

Reconstruction Team (PRT) binnen TFU, evenals drie, en tegen het einde van de missie twaalf civiele vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het overige civiele personeel bestond uit functioneel specialisten (reserveofficieren), gemilitariseerde tolken en ´overig gemilitariseerd burgerpersoneel´.32 Ook werd TFU ondersteund door logistieke

detachementen op Kandahar Air Field (KAF) en in de Verenigde Arabische Emiraten. De ondersteunende Air Task Force (ATF) bestond uit F16-jachtvliegtuigen, Apache gevechtshelikopters en transporthelikopters. De ATF had een omvang van 150 militairen en ondersteunden met verkennings- en waarnemingsactiviteiten en (tactische) luchtsteun. De ATF viel niet onder TFU en verleende ook steun aan niet-Nederlandse eenheden van ISAF.33

Qua commandostructuur viel TFU onder het 54.500 man tellende Regional Command South (RC-South) waarvan het hoofdkwartier in Kandahar was gelegen.34 RC-South viel weer onder

het hoofdkwartier ISAF wat in Kabul lag.

1 oktober 2006 was TFU volledig operationeel en startte de eerste opleiding van de Afghan National Auxiliary Police.35 Een maand later was de eerste vondst van een wapenopslag, op

aanwijzing van de lokale bevolking, en werden daarmee ook de eerste gedetineerden door Nederland vastgenomen en overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten. Aan het einde van het jaar organiseerde het PRT het eerste Provincial Development Council. Het idee achter PRT’s bestaat al sinds de jaren negentig, maar is pas in 2002 tijdens operatie Enduring Freedom in praktijk gebracht.36 Ondanks dat er tussen de mandaten van de vele PRT’s in

Afghanistan en Irak grote verschillen zitten is de algemene taak ‘initiat[ing] progress on reconstruction, security, and development in post-conflict environments.’37 In het

Uruzganbesluit zijn vrijwel dezelfde punten genoemd met betrekking tot de Nederlandse PRT’s:

‘In de provincie Baghlan heeft het Nederlandse PRT niet alleen bijgedragen aan meer stabiliteit en vergroting van het gezag van de overheid, maar tevens een impuls gegeven aan de wederopbouw en de economische ontwikkeling. [...] Ons land wil een bijdrage leveren aan

32 Ibidem, 90. 33 Ibidem, 34.

34 NAVO/ISAF, ‘International Security Assistance Force (ISAF): Key Facts and Figures’ (versie 16 april 2010), https://www.nato.int/isaf/placemats_archive/2010-04-16-ISAF-Placemat.pdf (15 juli 2018).

35 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 129.

36 N. Abbaszadeh e.a., Provincial Reconstruction Teams: Lessons and Recommendations (Princeton, 2008) 5. 37 Abbaszadeh e.a., Provincial Reconstruction Teams, 4.

(20)

de voortzetting van dat succesvolle model en ook de mensen in Zuid-Afghanistan een veiliger omgeving en een betere toekomst in het vooruitzicht stellen.’38

De inzet van een PRT paste goed in de 3D-benadering van de overheid aangezien diplomatie, defensie en ontwikkeling allemaal een rol spelen in het concept. Zo wordt bij de diplomatie gestreefd naar een verbetering van de plaatselijke, regionale en landelijke overheid en bij defensie naar meer stabiliteit door de ontwikkeling van Afghaanse veiligheidsorganisaties. De ontwikkeling komt tot uiting bij het streven naar een ‘beter perspectief voor de plattelandsbevolking’ en de ‘bestrijding van drugscriminaliteit’.39 In de praktijk bestonden de

taken uit onder andere ‘bemiddeling, initiëring van overleg, informatieverstrekking ten behoeve van het bestuur, begeleiding, training en uitrusting van politie en uitvoering van projecten.’40 De PRT’s zijn ook een duidelijk voorbeeld van de steeds belangrijker wordende

civiel-militaire coöperatie, ook wel tot CIMIC afgekort. De samenwerking tussen de ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken en Non-Governmental Organizations (NGO’s) in Afghanistan leidde soms tot spanningen.41 NGO’s stelden hun onafhankelijkheid

en onpartijdigheid voorop, en waren bang om bij samenwerking ook een militair doelwit te worden. Desondanks is er wel meer samenwerking tot stand gekomen, waarvan de inbreng van NGO’s een voorbeeld is.

Task Force Uruzgan – COIN

In het Uruzganbesluit van 2005 wordt niet gesteld dat TFU zich met counterinsurgency (COIN) bezig zou gaan houden, wellicht bewust vanwege de vaak negatieve bijklank van de term.42 Moderne counterinsurgency wordt bijvoorbeeld vaak in verband gebracht met de

Amerikaanse search and destroy operaties in Vietnam.43 In de praktijk werd er echter juist

continu gesproken over het winnen van de hearts and minds van de Afghaanse bevolking, een basisbegrip in de COIN-leer. Een formulering die zeker niet alleen in Nederland werd gebezigd. Ook sprak het debat tussen opbouw- en vechtmissie meer tot de verbeelding en was

38 Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, 2-3.

39 K. Homan, ‘De militair en wederopbouw: Zo civiel als mogelijk en zo militair als nodig’, Militaire Spectator 2 (2007) 63-67, 64.

40 Homan, ‘De militair en wederopbouw’, 65. 41 Ibidem, 65.

42 G. Dimitriu en B. De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak: drie jaar Uruzgan, 2006-2009’, Militaire

Spectator 11 (2009) 613-635, 617.

43 T. Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”? Leren van klassieke counter-insurgency’,

(21)

het beduidend simplistischer dan het abstracte en complexe concept COIN.44 Wel wordt in de

officiële evaluatie door Defensie geïmpliceerd dat de 3D-benadering een soort aangepaste variant van de NAVO COIN doctrine zou zijn:

‘Counter Insurgency (COIN) is een vorm van inzet in een conflict waarin het bestrijden van de invloed van opstandelingen en de bescherming van de burgerbevolking het doel is. De bestrijding van opstandelingen is niet alleen voorbehouden aan militaire eenheden, maar ook aan politieke inspanningen en de inzet van ontwikkelingsmiddelen, dus per definitie een 3D-inzet.

[…]

Ook speelden in het Nederlandse beleid naast veiligheid de opbouw van goed bestuur en structurele sociaaleconomische ontwikkeling een gelijkwaardige rol wat in de ISAF toepassing van de COIN-doctrine niet altijd het geval was.’45

De inzet van militairen werd dus voornamelijk als middel gezien in een primair civiele aangelegenheid, wat het motto ‘zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk’ verklaart. Hierdoor ontstond ook de politieke discussie of het een ‘wederopbouwmissie’ of een ‘vechtmissie’ zou worden. In de Artikel 100 brief is geen van beide termen terug te vinden, maar dit zou ook vreemd zijn aangezien beide termen niet door Defensie als doctrinair worden beschouwd: ‘Vrijwel alle operaties zullen elementen in zich dragen van meer dan één verschijningsvorm van afzonderlijke operaties.’46 Door deze benadering was Nederland

officieel niet in oorlog aangezien Artikel 96 (het grondwetsartikel waarin de procedure tot het verklaren van oorlog is vastgelegd) niet in werking was getreden.47 Het ging om het helpen

van de Afghaanse bevolking en regering, en het opbouwen van een land in principe uiteraard geen oorlogsdaad is.

Ondanks het politieke debat of TFU een (weder)opbouwmissie of een vechtmissie zou worden, was dit zoals al gezegd doctrinair gezien een non-discussie. Ondanks dat dit nooit zo door de regering is gezegd, was de missie in de praktijk op COIN gebaseerd, wat uit humanitaire en militaire elementen bestaat. TFU voldeed aan alle eisen van een COIN-campagne, iets wat voor de daadwerkelijke start van de missie al te verwachten was.48 Nadat

44 Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”?’, 291.

45 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 20. 46 Van Griensven, ‘It’s All about the Afghan People’, 1.

47 Dimitriu en De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak’, 614.

(22)

in 2006 het besluit over de uitzending was genomen, nam (vooral onder enkele officieren die zich aan het voorbereiden waren) de aandacht voor COIN sterk toe. Er ontstond ‘een grote honger naar historische en theoretische kennis op het gebied van irreguliere oorlogvoering.’49

Toch bleek de kennis onder de officieren van de eerste lichtingen van TFU zeer beperkt te zijn. Wel was het idee dat TFU een COIN-campagne was voor militairen (soms) een middel de politieke lading van het opbouw-, vechtmissie debat tot ‘normale proporties’ terug te dringen.50 Bovendien werd met COIN gedacht in voor militairen toepasbare doctrines en niet

in politiek verantwoorde terminologie.

De COIN-strategie werd door Nederland onder andere in de praktijk gebracht door middel van de ‘inktvlekmethode’ welke sterk gebaseerd was op de koloniale tache d’huile doctrine van de Fransen Lyautey en Gallieni.51 De term is geïntroduceerd door de Directie Algemene

Beleidszaken (sinds november 2013 de Hoofddirectie Beleid) van Defensie maar werd sinds 2006 steeds minder gebruikt door Defensie zelf.52 Aan de andere kant is aan het einde van

datzelfde jaar de term door Nederlandse officieren bij de pers geïntroduceerd, waardoor het door de media juist ‘veelvuldig en uitwisselbaar’ werd gebruikt.53 Over het belang van het

discours van de media wat betreft de missie en doctrines later meer. De wat vreemde vertaling van tache d’huile met inktvlek komt door (één van) de Engelse vertaling(en) ervan met ink blot.54 Ten eerste duidt dit erop dat deze methode dus absoluut niet specifiek Nederlands is, iets wat het veelgebruikte ‘Dutch approach’ wel impliceert. Sterker nog, de methode is onder andere ingevoerd door toedoen van de commandant ISAF van juli 2006 tot februari 2007, de Britse generaal David Richards.55 Ook toenmalig generaal-majoor Mart de Kruif,

commandant Regional Command South van november 2008 tot november 2009, vond dat de Nederlandse aanpak in Uruzgan niet anders was dan die van de Amerikanen, Britten en Canadezen in RC-South.56 Later in de missie werd de terminologie verlegd naar

shape-clear-hold-build. Dit was een lichte aanpassing van de Amerikaanse clear-hold-build doctrine die in naam en inhoud zeer sterk overeenkomt met de Nederlandse inktvlekmethode. In het Tactics in Counterinsurgency handboek van de US Army Headquarters uit 2009 wordt zelfs gezegd

49 Ibidem, 291.

50 Groen, Task Force Uruzgan, 94.

51 A. Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, Militaire Spectator 12 (2008) 685-695, 685. 52 Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, 686.

53 Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”?’, 292. 54 Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, 686.

55 C. Hodes en M. Sedra, The Search for security in post-Taliban Afghanistan, Routledge Adelphi Paper 391 (New York, 2007) 46.

(23)

dat ‘In previous conflicts, this was known as the "Oil Spot Strategy." This type of operation was used successfully in Algeria and Indochina by the French, who called it tache d’huile; in Malaysia by the British, who referred to it as "The Briggs Plan"; and in Tal Afar by the Americans, who named it "clear-hold-build."’57 Kortom, ondanks de zelf aangemeten Dutch

approach heeft Nederland zich grotendeels ingebed in de werkwijze van de andere krijgsmachten van ISAF. Iets wat de samenwerking, zeker op staf niveau, waarschijnlijk ten goede kwam.

Voor de niet-stafeenheden hebben de COIN-doctrine en alle bijbehorende methoden ook zeker invloed gehad op de missie. Ten eerste werd er beduidend meer samengewerkt tussen militairen en burgers dan bij conventionele militaire operaties. De inzet van PRT’s was voor Nederland een nieuw concept en er werd ook meer dan bij eerdere missies met NGO’s overlegd over de aanpak. Ten tweede was dit niet een missie met een duidelijk eindpunt wanneer de doelen behaald zouden zijn. Het was ook bij de eenheden die zich niet met de planning bezig hielden bekend dat bij het verlopen van het mandaat Uruzgan niet ‘klaar’ zou zijn. Een voorbeeld hiervan is een toenmalige pelotonscommandant die vindt dat TFU zeker nut heeft gehad als COIN-operatie, maar ook dat Nederland zich te vroeg heeft teruggetrokken.58 Bij de beleidsmakers was ook duidelijk dat TFU maar een stap in een lange

weg zou zijn, zo staat in het Uruzganbesluit:

‘In het zuiden en oosten van Afghanistan zullen nog vele jaren voor nodig zijn [sic] voordat de Afghaanse overheid zelfstandig kan zorgen voor veiligheid en stabiliteit. Het is dan ook niet realistisch te verwachten dat na de twee jaar in Uruzgan veiligheid, stabiliteit en voorspoedige economische ontwikkelingen zullen kunnen bestaan zonder hulp van buiten.’59

Naast de insteek dat Nederland in twee jaar (later verlengd tot vier) een ‘wezenlijke bijdrage’ zou gaan leveren, was TFU een onderdeel van een veel grotere COIN-campagne. Nederlandse militairen moesten dus veel samenwerken met eenheden uit andere landen, iets waar Nederland al ervaring mee had door onder andere de inzet in Joegoslavië en Cambodja. Doordat de Nederlandse militaire inzet na verlenging toch maar vier jaar zou duren, lag de nadruk op capaciteitsopbouw van het leger en de politie van de Afghaanse staat.60 Ook werden

57 United States Army, Tactics in Counterinsurgency (ZP, 2009) 86. 58 Groen, Task Force Uruzgan, 137-138.

59 Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, 4.

(24)

er steeds meer taken aan de Afghaanse overheid overgedragen, iets wat ‘Afghanisering’ werd genoemd. Daarnaast werd er tenminste tot 2014 een ‘bijdrage aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Uruzgan’ ingepland. Er werd dus tot op zekere hoogte wel rekening gehouden met de lange duur en nasleep van een COIN-campagne.

Task Force Uruzgan – Media

De berichtgeving van media tijdens en na militaire conflicten is van grote invloed op de beleving en verwerking van die conflicten. In het bijzonder krijgen militairen hiermee te maken, aangezien zij de spil in dergelijke conflicten zijn. Het moment dat de media de militairen prijzen of juist veroordelen voor hun werkzaamheden heeft dit effect op hoe deze militairen hun daden zelf beschouwen en al dan niet verwerken. Zo heeft de grote kritiek vanuit de media op de militairen van Dutchbat III grote invloed gehad en kan dit jaren later nog steeds opspelen.61 Dit kan een verbittering of zelfs afstand tot de maatschappij

veroorzaken. De impact van positieve en negatieve berichtgeving op de inhoud van het relaas van een veteraan moet dus niet onderschat worden. Zoals het begrijpelijk is dat een militair door onjuiste dan wel negatieve berichtgeving beïnvloed wordt, is het ook logisch dat juist een positieve berichtgeving invloed kan hebben. Uiteraard verschilt de impact van de berichtgeving wel per veteraan, per situatie en per moment. Het is dus niet zo dat een kritiekvolle journalist het volledige discours vanuit de veteranen bijstelt, maar een algemene tendens in de media kan wel degelijk een impact hebben op de inhoud en vorm van verhalen. De rol van media in oorlogen en andere militaire operaties is alleen maar toegenomen sinds Walter Cronkite’s ‘what the hell is going on? I thought we were winning the war’ grote impact hadden op de Amerikaanse publieke opinie. Cronkite sprak deze gevleugelde woorden in 1968 op tv toen hij als presentator van CBS News de beelden van de bestorming van de Amerikaanse ambassade door de Vietcong zag.62 In Vietnam gingen er ook vrij veel

embedded verslaggevers mee met de Amerikaanse troepen. Embedded verslaggevers hebben toestemming van de overheid om mee te gaan met uitgezonden militairen en worden zodoende embedded in een eenheid. Nederland heeft wat dat betreft een beduidend minder lange geschiedenis van verslaggevers onderbrengen bij een uitgezonden militaire eenheid. Srebrenica kan hier als keerpunt worden gezien. Meer dan honderd Nederlandse

61 A. Van Emmerik en E. Berretty, Leven met een trauma (Houten, 2007) 76 – 77.

62 P. Taylor, Munitions of the Mind: A history of propaganda from the ancient world to the present era (Manchester, 2003) 270.

(25)

verslaggevers, cameramannen en fotografen waren naar het front in Joegoslavië getrokken, maar het Ministerie van Defensie ondersteunde vanaf 1994 de journalisten niet meer met bescherming of vervoer.63 Hierdoor was er geen enkele Nederlandse verslaggever in

Srebrenica aanwezig toen 8.000 Bosnische moslims werden afgevoerd en vermoord. Door het verhitte debat dat erop volgde realiseerde het ministerie zich dat om de steun van de publieke opinie te krijgen, er beter met het thuisfront moest worden gecommuniceerd. Toen er in 2003 Nederlandse troepen naar Irak gingen werd er totaal anders omgegaan met de pers. Persofficieren, of Press Information Officers zoals de officiële benaming luidde, werd opgedragen actief met de media te communiceren en journalisten in de Area of Operations (AoE) te faciliteren.64 Ondanks dat het animo vanuit de media hiervoor niet erg hoog was,

werd er wel steeds meer samengewerkt tussen Defensie en de media.65

Voor de Nederlandse uitzending(en) naar Afghanistan werd er een volledig communicatieplan opgezet, waarmee embedded journalisten officieel beleid werden en er zelfs een vitaal onderdeel van uitmaakten.66 Het doel van dit plan was dat ‘Defensie het belang en het verloop

van de missie en haar specifieke taken op professionele wijze uitdraagt aan bevolking, bezoekers, politici, overige belangstellenden en zeker ook aan het niet uitgezonden defensiepersoneel.’67 Wat betreft de uitgezonden militairen was de doelstelling:

‘Hoewel de intensieve opleiding en training vertrouwen geven in een goede, professionele uitvoering van de opgedragen taken, kan de dreiging van aanslagen en gevechtscontacten een negatief effect hebben op het moreel. Het is daarom belangrijk om de militairen de noodzakelijke steun te geven, door onder meer uitgebreide en realistische berichtgeving. Daarnaast wordt het belang onderstreept van communicatie vanuit het missiegebied met de achterban.’68

De communicatie tussen Defensie en ‘de bevolking’ had dus niet alleen te maken met het imago van het ministerie, maar ook met het moreel van de uitgezonden militairen. Hiermee werd dus de impact van berichtgeving naar het thuisfront op het moreel van de militairen door Defensie onderkend. Belangrijker echter is dat ‘uitgebreide en realistische berichtgeving’ niet

63 The Hague Centre for Security Studies, Eyes Wide Shut? The Impact of Embedded Journalism on Dutch

Newspaper Coverage of Afghanistan (Den Haag, 2008) 12.

64 The Hague Centre for Security Studies, Eyes Wide Shut?, 12-13. 65 Ibidem, 14.

66 Ibidem, 15.

67 Ministerie van Defensie, ISAF Stage III, Uruzgan, Communicatieplan (ZP, 2006) 4. 68 Ministerie van Defensie, ISAF Stage III, Uruzgan, Communicatieplan, 5.

(26)

alleen bedoeld was voor militairen en burgers in Nederland, maar ook juist voor de uitgezonden militairen. Het moreel van de militairen werd beïnvloed door de mate en juistheid van de berichtgeving. Als er in de media dus weinig of onrealistische berichtgeving over Afghanistan was, werd verwacht dat dit een negatief effect op het moreel zou hebben. Uiteraard wordt er in het communicatieplan met meer doelgroepen rekening gehouden, maar voor dit onderzoek zijn de genoemde doelgroepen het meest van belang. Ook was er in het communicatieplan rekening gehouden met openbare communicatie vanuit de militairen zelf, in tegenstelling tot interviews door journalisten en dergelijke. Hier was met name rekening gehouden met artikelen in Defensiebladen en weblogs.69 Vooral de weblogs gaven militairen

de kans hun persoonlijke verhaal te doen, uiteraard binnen de beperkingen die Defensie wat betreft operationele informatie stelde.

Naast de berichtgeving door embedded journalisten en Defensie waren de non-embedded journalisten ook van grote invloed in Nederland en op de uitgezonden militairen. Embedded en non-embedded journalisten hebben de mogelijkheid andere inzichten te verstrekken over de onderwerpen waar verslag van wordt gedaan. In Afghanistan liep dit echter nog wel eens door elkaar omdat ‘non-embedded verslaggevers soms ook embedded [waren] bij de militairen, en embedded verslaggevers soms non-embedded hun werk [deden].’70 In de

praktijk bleken beide groepen journalisten begrip en waardering voor het werk van de militairen af te wisselen met kritiek erop. Wel uitten non-embedded journalisten meer kritiek over het nut van de missie, maar:

‘embedded journalisten zijn zich ook bewust van de eenzijdige focus van hun verhalen als zij bij het leger verblijven. Zij zijn over het algemeen zeer goed in staat kritiek te leveren op de militairen en Defensie.’71

Embedded journalisten richtten zich wel meer op de Nederlandse militairen en minder op de lokale bevolking, terwijl hun non-embedded collega’s zich juist voornamelijk op de Afghaanse bevolking hebben gericht.72

69 Ibidem, 13-14.

70 E. Beckers, Missie waarheidsvinding: De Nederlandse pers en Task Force Uruzgan: Kritiek met open vizier,

of geblinddoekt en gemuilkorfd? (dissertatie, Utrecht, 2008) 139.

71 Beckers, Missie waarheidsvinding, 140. 72 Ibidem, 142.

(27)

Een ander vaak genoemd fenomeen bij oorlogsverslaggeving is het bodybag- of Iraq syndrome. Dit syndroom is door de politicoloog John Mueller omschreven als dat ‘support decreased as casualties - whether of draftees, volunteers, or reservists mounted.’73 Dit ‘syndroom’ wordt vaak gezien als een van de belangrijkste oorzaken om een militaire missie te beëindigen, omdat de steun in het eigen land te gering wordt. In het geval van TFU is er echter geen enkele aanwijzing dat dit het geval was. Ondanks de tragiek van de 25 Nederlandse dodelijke slachtoffers, heeft dit de publieke opinie niet zodanig beïnvloedt dat de regering de missie (voortijdig) moest beëindigen. De reden hiervoor is het onderzoeken waard maar valt buiten de beperkingen van dit onderzoek. Het is echter wel belangrijk op te merken dat het aantal Nederlandse slachtoffers dus niet als buitengewoon disproportioneel werd beschouwd door het Nederlandse publiek. Of dit kwam doordat het aantal Nederlandse slachtoffers vergeleken bij de Amerikaanse en Britse aantallen vrij laag lag, of dat het Nederlandse publiek eenvoudig niet enorm gevoelig was voor dit soort nieuws is een onderzoek an sich. Er zijn namelijk nog talloze andere mogelijke verklaringen voor juist het ontbreken van dit fenomeen. Feit blijft dat de steun voor de missie niet na een bepaald punt is gekelderd zoals bij de Vietnamoorlog na het Tet Offensief. Het is onwaarschijnlijk dat de veiligheidscensuur van journalisten door Defensie dit enorm heeft beïnvloed.74 Deze censuur

werd namelijk vrijwel alleen toegepast op informatie die (lopende) operaties in gevaar kon brengen. Er zijn geen aanwijzingen dat Defensie grote en invloedrijke gebeurtenissen uit het Nederlandse nieuws heeft weggehouden.

Conclusie

Het debat rondom de distinctie combattant en non-combattant is over het algemeen een juridisch/ethische discussie. Hierdoor wordt er voornamelijk gekeken naar jurisprudentie en verdragen bij het definiëren van de groepen. In het experience of war debat speelt dit ook, zo worden non-combattanten over het algemeen gezien als burgers en niet als militairen. Ondanks het feit dat er beduidend meer combattante burgers zijn geweest dan non-combattante militairen, hebben de laatsten wel degelijk een belangrijke rol gehad in de militaire historie. Zeker als het gaat om de experience of war wordt deze groep vaak vergeten. Door hun fysieke aanwezigheid in, maar beperkte deelname aan conflicten hebben zij een uniek perspectief op oorlog. Harari´s onderscheid tussen eye-witness en flesh-witness speelt

73 J. Mueller, ‘The Iraq Syndrome’, Foreign Affairs 6 (2005) 44-54, 44-45. 74 Beckers, Missie waarheidsvinding, 138-139.

(28)

hier ook een rol bij. Een combattante militair is namelijk vrijwel per definitie flesh-witness, dus was erbij en heeft deelgenomen aan het conflict. Een non-combattante burger kan eye-witness zijn geweest van een conflict, maar heeft er niet actief aan bijgedragen. Een non-combattante militair is in zekere zin beide aangezien hij/zij wel militair was en dus actief heeft bijgedragen, maar aan de andere kant ook niet omdat hij/zij niet actief heeft meegevochten. Dit geeft de non-combattante militair een uitzonderingspositie in het experience of war debat. In dit onderzoek is een non-combattante militair dan ook gedefinieerd als een militair zonder gevechtstaak. Dit geeft de mogelijkheid om naar de praktische implicaties ervan op de experience of war te kijken.

De Nederlandse inzet in Uruzgan is in de politiek al snel verworden tot een discussie of het een opbouw- of een vechtmissie moest zijn. Voor Defensie was deze discussie vrijwel irrelevant aangezien geen van beide termen doctrinair waren, en dus ook geen implicatie hadden voor de strategie die gevolgd werd. Daarnaast stond in de Artikel 100 brief ook geen van beide termen, waardoor ze ook eigenlijk geen officiële waarde hadden. Bovendien bestond de missie in de praktijk uit delen van beide, aangezien er met de BG werd gevochten maar aan de andere kant met de PRT´s werd gewerkt aan de opbouw van de provincie. TFU werd en wordt dan ook wel gezien als een moderne COIN-campagne waar op een lange termijn moet worden gedacht. De shape-clear-hold-build aanpak die Nederland hanteerde was indirect gebaseerd op de Franse koloniale tache d’huile. Dit laat de eerdere Nederlandse benaming inktvlekmethode ook duidelijk zien. Ondanks dat deze aanpak in Nederland ook wel de Dutch approach is genoemd, is er vrij weinig uniek Nederlands´ aan. Zo is er het verband gelegd met Franse en Amerikaanse doctrines, en zelfs met de standaard NAVO COIN-doctrine. In de media is er vrij uitvoerig en integer verslag gedaan van TFU. De twee groepen verslaggevers, embedded en non-embedded, hadden uiteraard wel andere perspectieven en focuspunten, maar hebben samen een goed totaalbeeld gegeven van de missie.75 De verslaggeving heeft dan ook niet geleid tot een Vietnam-achtige extreme daling

in publieke steun voor de missie.

Door de opzet van de missie en de nadruk op COIN activiteiten was er veel contact tussen de Nederlandse militairen en de Afghaanse bevolking en autoriteiten. Uit de volgende hoofdstukken zal ook blijken dat de omgang met Afghanen voor veel militairen een belangrijke rol heeft gespeeld. Dit komt doordat veel militairen taken hadden die direct

(29)

contact met de lokale bevolking vereisten. Aan de andere kant had de discussie of de Uruzgan een opbouw- of vechtmissie zou zijn vrijwel geen invloed op missie zelf. Geen van beide termen werd namelijk door Defensie als doctrinair erkend en dus ook niet meegenomen in de planning. Wel had het effect op de ervaring van militairen, voornamelijk door de berichtgeving in de media. Hier werd namelijk nog wel eens de nadruk gelegd op de het opbouwen, waardoor de gevechten minder aandacht kregen. Het is niet zo dat de Uruzgan-veteranen aanvallen van de media zoals die op Dutchbat III te verduren kreeg, maar het duurde wel even voordat beide kanten van de missie goed belicht werden en de heftigheid van de missie onderkend werd.

(30)

Hoofdstuk 2. De ervaringen van combattante militairen

In dit hoofdstuk worden de ervaringen van de combattante Uruzgan-veteranen behandeld. Het hoofdstuk is ingedeeld in vier delen, gebaseerd op de vier in de inleiding genoemde factoren: de genoemde gebeurtenissen, de traumatische ervaringen, de collega’s en de terugblik. Vanwege de grote impact op het leven na de uitzending van veel militairen wordt er ook expliciet aandacht besteed aan posttraumatische stressstoornis onder Uruzgan-veteranen. Genoemde gebeurtenissen

In de door combattante militairen genoemde gebeurtenissen tijdens hun uitzending zijn grofweg vijf categorieën te onderscheiden. Ten eerste de aankomst, de commando overdracht en de bijbehorende inwerking ter plaatse, in jargon de HOTO (Hand Over, Take Over) genoemd. Ten tweede het contact met de lokale bevolking, hetzij tijdens patrouilles of op andere momenten. Hierin is ook onderscheid te maken tussen de verschillende taken die de militairen hadden. Ten derde zijn gevechtshandelingen of TIC’s (Troops In Contact) vaak genoemd. Hier vallen door de Taliban van (grote) afstand afgevuurde RPG’s, een draagbare anti-tank granaatwerper, ook onder. Ook zijn IED’s (Improvised Explosive Devices, ook bekend als bermbommen) vaak genoemd, wellicht vanwege de vaak grote impact op de eenheden. Tot slot, maar dit hangt sterkt af van de taak van de desbetreffende militair, werd vaak gewezen op de opbouwkant en het nut van de missie. Met andere woorden, de positieve effecten die er zijn teweeggebracht.

Aankomst en HOTO

Aangezien elke Nederlandse militair op een manier in Afghanistan moet komen spreekt het voor zich dat zij hun reis en aankomst nog goed kunnen herinneren, zeker voor het eerst (naar Afghanistan) uitgezonden militairen. Militairen die namelijk al eerder van de ISAF-missie of zelfs TFU in het specifiek deel uit hadden gemaakt beleefden de tweede reis en aankomst vaak heel anders. De eerste reis maakte over het algemeen veel indruk op de militairen. Veel van de inreizende militairen kwamen via Kandahar Air Field binnen en vlogen dan met een kleiner toestel of helikopter naar het Nederlandse Camp Hadrian te Deh Rawod of het Nederlands/Australische Kamp Holland te Tarin Kowt. Een veel geuit gevoel over de aankomst in Kandahar was ‘hier kreeg ik pas het idee hoe gigantisch deze hele missie in

(31)

Afghanistan was’.76 Aangezien een rijdend konvooi te gevaarlijk was werd dus verder

gevlogen naar een van beide kampen, waarmee ‘het uitzendgevoel begon.’ De eerste dagen na aankomst begon de HOTO die over het algemeen de vorm had van patrouilles, meestal samen met de voorgangers van wie het stokje werd overgenomen. Veel gebruikte termen hierbij zijn ‘soepel’, ‘overzichtelijk’ en ‘nuttig’, maar ook ‘pittig’ en vergelijkbare termen. Zo vertelde LTZA 2OC77 Maaike dat haar team bij aankomst ‘met allerlei informatie en details [werd]

overvoerd’.78 Militairen voor wie het niet de eerste uitzending was ervoeren de reis, aankomst

en HOTO meestal als minder intens. Missie Team Commandant van Team 4 van het PRT, reserveofficier Dennis Havermans, vond de aankomst bijvoorbeeld aanvoelen als een ‘thuiskomst’.79 In een ander interview zei hij ook dat de veiligheidssituatie in de

tussenliggende twee jaar zo enorm was veranderd dat hij dat zich ‘een paar dagen eerder, bij [zijn] vertrek, niet voor had kunnen stellen.’80 Het verschilde dus per militair hoe heftig de

aankomst en HOTO waren, maar dit was voor een deel afhankelijk van de hoeveelheid ervaring die de militair al had opgedaan.

Lokale bevolking

Het contact met de bevolking liep op verschillende manieren. De teamleden van het PRT waren veel in contact met de bevolking om de regio te ontwikkelen. De al eerder genoemde reserveofficier Dennis zei dat tijdens zijn eerste uitzending in 2008 het contact met de bevolking stroef verliep.81 De regio was nog onveilig, Afghanen waren bang voor represailles

als ze met de ISAF-eenheden praatten en veel gesprekken moesten dus op het kamp worden voortgezet.82 Om dit te omzeilen werden informanten soms voor de show gevangengenomen

en verderop vrijgelaten zodat het niet duidelijk was dat diegene de Nederlandse troepen hielp. Veel is er ook gesproken over de banden met lokale leiders, met name door groeps-, pelotons- en compagniescommandanten. Waar de een juist naar de lokale (tribale) leiders toeging om de banden aan te halen, nodigde de ander ze op zijn Combat Outpost uit. Pelotonscommandant Steven vond bijvoorbeeld dat ‘veel te vaak […] twintig zwaar bepakte mariniers het terrein in [gingen] om contact met iemand te zoeken’.83 Over het algemeen gingen de commandanten

76 Groen, Task Force Uruzgan, 259.

77 Luitenant-ter-Zee Arts, 2e klasse oudste categorie. Vergelijkbaar met een kapiteinsrang bij de Landmacht.

78 Groen, Task Force Uruzgan, 290. Vgl.: Ibidem, 112.

79 B. Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans, Veteraneninstituut nr. 1376 (8 april 2011). 80 Groen, Task Force Uruzgan, 309.

81 Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans.

82 Groen, Task Force Uruzgan, 202. Vgl: Ibidem, 332. 83 Ibidem, 329.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook de spectrale resolutie mag niet te klein zijn, papavervelden zijn meestal kleine velden (zie paragraaf 2.1.1). Voor een juiste identificatie is het daarom noodzakelijk dat

Leerlijn Toegankelijke Onafhankelijke cliëntondersteuning.. MAARTEN VAN DEN

Gezamenlijke scholings- en intervisie- bijeenkomsten voor alle Meedenkers, nog beter

• Wat kan ik de komende weken bijdragen binnen mijn organisatie om een prettige werkcultuur te creëren voor ervaringsdeskundigen. • Welke kennis ontbreekt wellicht nog binnen

• Niet altijd bewust dat cliëntondersteuning óók is voor vraagstukken rond schulden, werk & inkomen. • SCP over participatiewet: geen sprake

• Presentatie door Frits Dreschler van Divosa over het project ‘Rechtshulp en het sociaal domein’1. • In gesprek met Wil Evers, beleidsmedewerker bij

Een evaluatie levert kennis op voor de doorontwikkeling van beleid of aanpak of voor nieuw te ontwikkelen beleid of projecten.?. Vijf stappen voor monitoren

Als het three lines of defence model de oplossing niet heeft kunnen bieden en als we veronderstellen dat dit deels komt door de toegenomen complexi- teit – zoals Anniek Bakker