• No results found

Een dosis natuur : de invloed van een wandeling in de natuur op de aandacht van kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een dosis natuur : de invloed van een wandeling in de natuur op de aandacht van kinderen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Dosis Natuur:

De Invloed van een Wandeling in de Natuur op de Aandacht van Kinderen

Master Scriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Floran Roeland (10881395) Begeleidster: Mw. Dr. J. Weeland Tweede beoordelaar: Dhr. Dr. M. J. Noom Leiden, 28 augustus 2017

(2)

Abstract

Increasing urbanization and rapid technological advancements contribute to the fact that children spend less time outside and have less contact with nature. Previous research suggests that being outside and in contact with nature has multiple physical and mental health benefits. The goal of this study was to tests whether a positive relation existed between a walk in nature and children’s attention as measured with the Digit Span Backwards through a randomized controlled experiment. The sample consisted of 71 school-aged children (Mage = 9.29; SD = 1.4; 43% boys) in the Netherlands. The manipulation consisted of three

conditions: a 20 minute walk in the park, a 20 minute walk in an urban environment and a control condition. Before and after the manipulation children’s attention was measured. Results showed no significant results on children’s attention after a walk in the park.

Furthermore adding a moderator showed that children’s living environment did not influence the effect of a walk in the park. This moderator was added because living in a more green environment, implies more day-to-day positive influences of nature and thus it was thought these children would be less influenced by the nature manipulation in this study. This also yielded no significant results. Sample size did not meet a-priori analysis expectations, which could be an explanation of why no results were found in this study. It is advised to repeat the randomized controlled trial with a sufficiently large sample and possibly adding more

moderators like sound pollution or air pollution. It seems clear nature has a positive effect on people. What property or which properties of nature explain this effect, however, is yet unclear and is to be further researched.

Keywords: Nature, urbanization, Attention, Digit Span Backwards, Attention Restoration Theory,

(3)

Inleiding

De afgelopen jaren is wereldwijd het aantal mensen dat in een stedelijke omgeving woont toegenomen en verwacht wordt dat deze stijging zich komende jaren zal voortzetten (Galea & Vlahov, 2005; Global Health Organisation, 2017). Daarnaast wordt door de World Health Organisation voorspeld dat het huidige gemiddelde van 54% inwoners in stedelijke omgevingen wereldwijd zal stijgen in 2030 naar 66% inwoners in steden (WHO, 2010). In Nederland woonden in 2010 87,1% van alle mensen in een stad (WHO, 2010; Kooiman, de Jong, Huisman, van Duin, & Stoeldraaijer, 2016). De stijgende urbanisatie zal mogelijk negatieve fysieke en mentale effecten op de gezondheid van mensen hebben. Dit zal zich kunnen manifesteren in de vorm van toename van stress, angst, symptomen van depressie en een vergroot risico op hart- en vaatziekten (Maas, Verheij, de Vries, Spreeuwenberg,

Schellevis, & Groenewegen, 2009; Burroughs Pena et al., 2015; Shanahan, Franco, Lin, Gaston, & Fuller, 2016). Onderzoekers stellen dat in Nederland stemmingsstoornissen, middelenmisbruik en angststoornissen vaker voorkomen in stedelijke omgevingen dan in landelijke gebieden (Dieperink, Pijl, Mulder, van Os & Drukker, 2008). In tegenstelling tot deze veronderstelde effecten van een stedelijke omgeving, lijkt een meer natuurlijke omgeving allerlei gezondheidsvoordelen met zich mee te brengen (Hartig, Evans, Jamner, Davis, & Garlin, 2003; Pretty, Peacock, Sellens, & Griffin, 2005). Zo is het mogelijk dat bewegen in de natuur kan zorgen voor stressontlading, positievere gevoelens over eigen vaardigheden teweeg kan brengen, het ervaren van minder agressieve gevoelens kan bewerkstelligen en een verbetering in concentratie kan opleveren (bijv. Brymer, Davids, & Mallabon, 2016). De mogelijk voordelige invloed van natuur kan in allerlei verschillende settingen gevonden worden. Zo zal een wandeling in de natuur de aandacht kunnen verbeteren (Taylor & Kuo, 2009); maar ook slechts naar een plaatje van natuur kijken kan een dergelijk effect tot stand brengen (Gascon et al., 2015); en plaatsen van planten in de werkomgeving

(4)

kan ervoor zorgen dat werknemers meer tevreden zullen zijn met hun werkomgeving en een schonere lucht ervaren (Nieuwenhuis, Knight, Postmes, & Haslam, 2014). Kortom, het lijkt erop dat aanwezig zijn in natuur fysieke en mentale gezondheidsvoordelen met zich mee kan brengen; hier tegenover lijkt een stedelijke omgeving fysieke en mentale nadelen met zich mee te brengen.

Volgens de World Health Organisation (WHO, 2013) lijdt één op de tien mensen aan een psychologische aandoening zoals depressie, stoornissen in het autisme spectrum of Attention Deficit Hyperactivity Disorder (i.e. ADHD). Specifiek bij ADHD kunnen risico’s aanwezig zijn voor negatieve gevolgen zoals verslechterde schoolprestaties, comorbiditeit met gedragsproblematiek en verminderd cognitief functioneren in vergelijking met een populatie zonder ADHD (Rigter, 2013; Fuermaier, 2015). Onderzoekers stellen dat de prevalentie van ADHD bij kinderen wereldwijd tussen de 3-7% ligt (APA, 2000; Polanczyk, de Lima, Horta, Biederman, & Rohde, 2007). Hiernaast stellen Ebejer et al. (2012) dat slechts de

aanwezigheid van symptomen van ADHD in kinderen verhoogde risico’s op kunnen leveren zoals: trager ontwikkelde motorieke vaardigheden, problemen met emotieregulatie,

problemen met sociale interactie en een vergrote kans op stemmingsstoornissen en

angststoornissen. In Nederland wordt ingespeeld op dit soort problemen omtrent aandacht bij kinderen met onder andere medicatie, interventies en enkele preventieve methoden.

Omtrent geneesmiddelen maakt de Gezondheidsraad zich zorgen over medicalisering, implicaties van medicatiegebruik en ingezette interventies in Nederland bij kinderen met aandacht tekorten. De gezondheidsraad heeft een kennishiaat geconstateerd en heeft zelf geen eenduidige richtlijnen kunnen vinden over indicatie, diagnostisering en behandeling omtrent aandacht tekorten bij jongeren (Gezondheidsraad, 2014). Verder stellen de Nederlandse huisartsen Luman en de Zeeuw (2015) dat de voorgeschreven richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap omtrent medicatiegebruik bij ADHD veelal worden genegeerd. Deze

(5)

richtlijn stelt dat er gedurende een maand wordt getest met een placebo of een lage, middelmatige of hoge dosis. Vervolgens kan worden geanalyseerd welke dosis het meest effectief is voor het individu. Onderzoek heeft gesuggereerd dat één op de drie kinderen niet reageert op methylfenidaat of net zo goed op een placebo heeft gereageerd (MTA Cooperative Group, 1999; Greenhill et al., 2001). Als laatste valt te benoemen dat professionals onderling verdeeld zijn over het voorschrijven van medicatie en de eventuele gevolgen hiervan. De onderzoekers Fazel (2015) en Storebø et al. (2016) zijn openlijk met elkaar in discussie over de implicaties van medicatiegebruik. Naast het inzetten van medicatie heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) vijf gedragsinterventies erkend die werkzaam kunnen zijn bij ADHD en zich richten op de persoon of op zijn omgeving (Nederlands Jeugdinstituut, 2017).

Alternatieve interventies met een meer preventief doel zijn bijvoorbeeld het Pelsser dieet (Pelsser, 2012), mindfulness (Hepark, Kan & Speckens, 2014; Van der Oord, Bogels, & Peijnenburg, 2012) en een aanbeveling contact met natuur te stimuleren (Taylor & Kuo, 2009; van den Berg & van den Berg, 2011). Daarnaast suggereert Arns (2013) dat slaaptekort een grote negatieve invloed kan hebben op aandacht. Ten slotte stellen Christiansen, Hirsch, Köning, Steinmayr en Roehrle (2015) dat vaardigheden aanleren omtrent concentratie in de peuterklas eventuele concentratieproblematiek kan voorkomen. In dit onderzoek zal de invloed van natuur op aandacht van schoolkinderen worden onderzocht.

Natuur lijkt een positieve invloed te hebben op de mentale gezondheid van de mens (Hartig, Evans, Jamner, Davis, & Garlin, 2003; Pretty, Peacock, Sellens, & Griffin, 2005). De Attention Restoration Theory (ART) van Kaplan en Kaplan (1989) zou kunnen verklaren waarom natuur een positieve invloed heeft op aandacht. Deze theorie stelt dat menselijke aandacht eindig is. Aandacht wordt verdeeld in vier verschillende stadia, namelijk: bewuste aandacht; vermoeid bewuste aandacht; moeiteloze aandacht en herstelde aandacht. Deze onderverdeling stelt dat mensen hun bewuste aandacht bij taken moeten houden zonder

(6)

aandacht te besteden aan impulsieve prikkels. Aandacht raakt onder andere vermoeid door het uitvoeren van cognitieve taken. In dergelijke gevallen zal een persoon moeite moeten doen om zijn bewuste aandacht bij een taak te houden. Uiteindelijk raakt de aandacht uitgeput. In tegenstelling tot dit soort taken, zijn er ook taken die zo fascinerend zijn voor mensen dat ze weinig tot geen bewuste aandacht kosten. Als aandacht is uitgeput, kan de aandacht weer worden hersteld door iets te ondernemen dat een ander gedeelte van het brein vereist dan het gedeelte waar bewuste aandacht voor nodig is. Kaplan en Kaplan stellen dat bewuste aandacht weer kan worden hersteld door contact met natuur. Volgens hen herstelt men aandacht door vier criteria waaraan natuur voldoet. Het eerste criterium is dat men zich kan onttrekken van alledaagse stressfactoren. Het tweede criterium stelt dat men in een ruime, vrije omgeving is. Deze omgeving moet significant verschillen van de alledaagse omgeving. Het derde criterium stelt dat de omgeving moet passen bij de intrinsieke motivatie van personen. Het laatste criterium stelt dat men zich in een relatief prikkelarme omgeving moet bevinden. Naast aanwezigheid in natuur, werd ook gesteld dat kijken naar natuur de aandacht kan herstellen (Berman, Jonides, & Kaplan 2008). Verschillende studies lijken deze overkoepelende theorie te ondersteunen (bijv. Hartig, Evans, Jamner, Davis, & Garlin, 2003).

Ook lijken verschillende studies ART te ondersteunen in onderzoeken bij kinderen. Zo hebben Schutte et al. (2017) en Taylor en Kuo (2009) gevonden dat kinderen zich beter kunnen concentreren na een wandeling in de natuur dan kinderen die een wandeling door de stad hebben gemaakt. Daarnaast constateerde Berto (2005) een herstellend resultaat wat betreft aandacht als zij kinderen foto’s liet zien van natuur versus foto’s van een stad. Specifiek bij kinderen suggereren Cheng en Monroe (2012) dat de positieve invloed van natuur komt door één van vier kenmerken waaraan natuur voldoet voor kinderen. Ten eerste genieten kinderen van natuur; ten tweede hebben kinderen een gevoel van empathie voor

(7)

dieren; ten derde ervaren kinderen een gevoel van eenheid met de natuur en als laatste hebben kinderen een bepaald gevoel van verantwoordelijkheid voor natuur.

Echter, stellen Gascon et al. (2015), dat onderzoek naar natuurlijke omgevingen niet altijd even sterk zijn. In hun meta-analyse is gebleken dat er geen uitsluitende uitspraken kunnen worden gedaan over waar de positieve invloed van natuur vandaan komt. In deze meta-studie is gevonden dat een positief effect door natuur pas werd bewerkstelligd als natuur aan bepaalde voorwaarden voldeed. In verschillende artikelen werd een viertal verklaringen gegeven om de positieve gevolgen van een natuurlijke omgeving te verklaren:

1. De intrinsieke eigenschappen van natuur zijn goed voor de gezondheid van de mens; 2. In de natuur is het wat kouder, is minder luchtvervuiling en minder geluid(soverlast); 3. Er is een mogelijkheid tot het ondernemen van fysieke activiteiten;

4. Het versterkt sociale interacties.

Het is niet duidelijk of en zo ja welke factor(en) van deze verklaringen de positieve resultaten in onderzoeken naar natuur verklaren. Het is niet duidelijk of de invloed van natuur die gevonden, wordt de directe invloed is van natuur of mogelijke bijeffecten van natuur.

Eerdere onderzoeken bij kinderen met ADHD (bijv. Taylor & Kuo, 2009) hebben het effect van een wandeling in de natuur op aandacht van kinderen onderzocht. De huidige studie wil onderzoeken, middels een experiment, of een wandeling in de natuur de aandacht van kinderen positief beïnvloedt bij een algemene populatie schoolkinderen. Bij voldoende power kan een uitspraak worden gedaan over eventuele causale verbanden. Dit mondt uit in twee vragen. De eerste vraag is: Heeft een wandeling in de natuur effect op aandacht in vergelijking met een wandeling door de wijk of binnen blijven? Er wordt verwacht dat natuur de aandacht positief zal beïnvloeden, hierna genoemd de

natuurhypothese. Uit literatuur is namelijk gebleken dat er een positief effect is van natuur op aandacht (Berman, Jonides, & Kaplan 2008; Taylor & Kuo, 2009; Bowler, Buyung-Ali,

(8)

Knight, & Pullin, 2010; van den Berg & van den Berg, 2011). De ART is een mogelijke verklaring voor het herstellen van vermoeide aandacht na contact met natuur. Echter, deze effecten zijn mogelijk niet voor alle kinderen hetzelfde. Daarom is een tweede vraag toegevoegd: Is het effect van een wandeling in natuur op aandacht afhankelijk van de omgeving waar kinderen wonen? Wellicht is het effect van de wandeling in de natuur afhankelijk van de mate van groen van de woonomgeving van kinderen. Kinderen die in een meer groene omgeving wonen, komen in het dagelijks leven meer of vaker in aanraking met natuur (Picavet, Milder, Kruize, de Vries, Hermans, & Wendel-Vos, 2016). Er is gebleken dat zelfs naar de natuur kijken al een positief effect kan hebben op kinderen. Dus kinderen in dergelijke woonomgevingen profiteren mogelijk al van de positieve effecten in hun dagelijks leven. Hierdoor is het mogelijk dat de verwachte positieve invloed bij hen beperkt of zelfs afwezig kunnen zijn, hierna genoemd moderatiehypothese.

Methode Participanten

Er werden voor het onderzoek 56 reguliere en speciale basisscholen aangeschreven met in totaal 993 kinderen in de groepen 4 tot en met 7. Er zijn geen verdere specifieke inclusie- of exclusiecriteria toegevoegd. Van alle aangeschreven scholen heeft 12,5% ingestemd met het verspreiden van informatiebrieven onder de ouders. Van alle benaderde ouders heeft 3,4% toestemming gegeven voor deelname van hun kind(eren) aan het onderzoek. Actief

toestemming is gegeven door het terugsturen van het ingevulde toestemmingsformulier. Van alle kinderen die aanvankelijk mee wilden doen met het onderzoek, zijn er vijf uitgevallen. Eén ouder was niet bereikbaar wegens een onvolledig ingevuld formulier; één kind is niet opnieuw ingepland na uitval; één moeder zag af van deelname van haar twee kinderen om praktische redenen en één kind is niet ingepland door een administratieve fout. Uiteindelijk

(9)

zijn 71 participanten meegenomen in de steekproef (M = 9.29 jaar; SD = 1.41), waarvan 40 meisjes (M = 8.98 jaar; SD = 1.29) en 30 jongens (M= 9.71 jaar; SD = 1.4). Van één kind was het geslacht niet bekend.

Procedure

De ethische commissie van de afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde van de

Universiteit van Amsterdam heeft de procedure van het experiment goedgekeurd (protocol 2015-CDE-4683).Voorafgaand aan het onderzoek vulden ouders of verzorgers een vragenlijst in over de mate van groen in de buurt waarin zij wonen en over het gedrag van hun

kind(eren). De experimentele procedure met het kind bestond uit een voormeting, een

pauzeconditie en een nameting. De voor- en nameting werden afgenomen op de school en de pauzecondities werden uitgevoerd in en rondom de school. Voor aanvang van het onderzoek wachtte testleider 1 het kind na schooltijd bij zijn of haar klas op. De voormeting bestond uit drie taken die gevoel, inhibitie en aandacht maten die ongeveer 15 minuten duurde. In dit onderzoek is slechts de aandacht taak meegenomen. Testleider 1 nam de voormeting af bij de kinderen, waarna de pauzeconditie startte. Testleider 1 was blind voor conditie, zodat het enige waarin kinderen verschilden pauzecondities zijn. Een gevonden effect is dus toe te schrijven aan deze manipulatie. Tijdens de pauzeconditie ging het kind mee met testleider 2. Vervolgens werd een lootje getrokken om willekeurig de conditie te bepalen, waarbij drie mogelijkheden bestonden die allen precies 40 minuten duurden. Onafhankelijk van de conditie was er sprake van een periode van 20 minuten die in volledige stilte werd doorgebracht (met uitzondering van noodgevallen of dringende zaken). De overige 20 minuten waren voor praktische zaken zoals toiletbezoek en naar de route lopen. De condities waren als volgt:

(10)

1. Controleconditie: kinderen blijven binnen en mogen min of meer zelf bepalen wat ze doen (bijvoorbeeld tekenen);

2. Stadconditie: kinderen maken een wandeling door de stad of het dorp van 20 minuten; 3. Natuurconditie: kinderen maken een wandeling door de natuur van 20 minuten. Bij het uitzetten van de routes is er naar gestreefd de verschillen tussen de stadsconditie en natuurconditie zo groot mogelijk te maken. Na afloop werd van participanten genoteerd wat hun mening was over de pauze middels een korte vragenlijst. Vervolgens werden zij

teruggebracht naar de testleider 1, welke de nameting afnam. De nameting bestond uit dezelfde taken als de voormeting met twee extra taken en duurde wederom ongeveer 15 minuten. Deze taakjes testten self-control en delay of gratification. Hierna zijn zij beloond met kleine speeltjes (<1 euro).

Materialen

Aandacht. Voor het meten van aandacht is de Digit Span Backwards (DSB) gebruikt in navolging van eerder onderzoek (Wechsler, 1955; Taylor & Kuo, 2009; Berman, Jonides, & Kaplan, 2008). Het instrument meet werkgeheugen en concentratievermogen en wordt veel gebruikt in onderzoeken naar aandacht (de Paula, Malloy-Diniz, & Romano-Silva, 2016). Het doet een beroep op bewuste aandacht, wat onderdeel is van het kortetermijngeheugen

(Berman, Jonides, & Kaplan, 2008). De DSB bestaat uit een cijferreeks waarvan gevraagd wordt deze omgekeerd na te zeggen. Als de testleider bijvoorbeeld opnoemt: 2-7, moet het kind 7-2 zeggen. De reeksen beginnen met 2 cijfers en eindigen met 8 cijfers. Elk kind krijgt elke lengte tweemaal voor gelezen. Bij tweemaal fout doen van een reeks wordt de test afgebroken (Wechsler, 1955). Er is onder onderzoekers nog discussie over wat de DSB precies meet, maar de taak wordt veel gebruikt in neurologisch en psychologisch onderzoek naar werkgeheugen en concentratievermogen (Hilbert et al., 2015). Ook wordt de DSB in

(11)

onderzoeken gebruikt met soortgelijke opzetten als dit onderzoek (bijv. Taylor & Kuo 2009; Schutte, Torquati, & Beattie, 2017).

Groenmaat. Om een score omtrent mate van groen van de woonomgeving van participanten tot stand te laten komen, zijn meerdere gegevens gebruikt. Allereerst hebben ouders een vragenlijst ingevuld, waar onder andere de postcode van de participanten is gevraagd. Deze postcodes zijn opgezocht in een lijst met Nederlandse postcodes die

gekoppeld zijn aan de wijknaam van deze postcode (Voorzieningen Index, 2006). De laatste informatiebron zijn de groengegevens van het CBS geweest (2016). Deze gegevens hebben voor dit onderzoek relevante informatie gegeven over recreatiegebieden, open natuurlijke gebieden, beboste gebieden en gebieden met water. Niet relevante gegevens voor dit onderzoek van het CBS, zoals verkeersterrein van de betreffende wijken, zijn weggelaten. Vervolgens zijn de relevante oppervlaktes van recreatiegebieden, open natuurlijke gebieden, beboste gebieden en gebieden met water gedeeld door de totale oppervlakte per postcode. Dit heeft geresulteerd in het percentage groen per postcode. De relevante gebieden zijn in dit onderzoek afgestemd met definities van Gascon et al. (2015).

Analyseplan

Voorafgaand aan de beantwoording van de vragen, zal er middels SPSS analyses gecheckt worden of randomisatie in het experiment is gelukt. Hierna wordt middels een analyse met een one way analysis of covariance (ANCOVA) getoetst of de aandacht van kinderen is toe genomen na een wandeling in de natuur in vergelijking met een wandeling in de stad of de controleconditie. De hypothese is dat een wandeling in de natuur de score, wat betreft aandacht, positiever zal beïnvloeden dan de wandeling in de stad of de

controleconditie. Hierbij was de voormeting van de DSB de covariabele. Vervolgens is een andere moderator toegevoegd aan de analyse om middels een analysis of covariance

(12)

(ANCOVA) te toetsen of er een interactie-effect bestond. Het interactie-effect tussen het percentage groen in de woonomgeving van het kind op de sterkte van het effect van de wandeling in de natuur is geanalyseerd. De verwachting was dat kinderen, die in een meer groene omgeving wonen, minder positief beïnvloed zouden worden dan kinderen die in een minder groene omgeving wonen. De uiteindelijke dataset voor dit onderzoek bestond uit 71 participanten.

Resultaten Preliminaire analyses

De scores op de Digit Span Backwards (DSB) voormeting verschilden niet per conditie (F (7, 61) = .97, p = .46), ook leeftijd (F (63, 4) = 5, p = .06) en geslacht (F (1, 66) = 1.73, p = .19) verschilden niet per conditie. Dit houdt in dat willekeurige toewijzing aan condities is gelukt. Er is voldaan aan de voorwaarden voor de ANCOVA analyses. Verder was er sprake van drie outliers. Bij benadering bleken twee van deze outliers geen bijzondere reden te hebben, de derde participant had een score van 0 wat betreft de nameting. Reden waarom bij de nameting een score van 0 tot stand is gekomen is, is onbekend. Dergelijke situatie lijkt niet te generaliseren naar de populatie en is om die reden niet meegenomen in de analyse. De beschrijvende statistiek(en) van de voor- en nametingen zijn te zien in tabel 1 en 2. Analyses met outlier worden beschreven in tabel 4 en 6. Bij vijf participanten misten DSB scores, waardoor deze niet konden worden mee genomen in de analyse. Als laatste misten ook drie postcodes, waardoor geen groenpercentage score kon worden berekend voor de

covariantie-analyse. Dit maakte dat van de 71 participanten in de steekproef, uiteindelijk 66 participanten mee konden worden genomen bij de eerste analyse, te zien in tabel 3. Bij de tweede analyse konden 62 participanten worden meegenomen, te zien in tabel 5.

(13)

Tabel 1.

Beschrijvende statistiek per conditie Controleconditie ( n = 14) Stadsconditie (n = 26) Natuurconditie (n = 26) Voormeting Digit Span Backwards Nameting Digit Span Backwards M 4.43 M 4.79 SD 1.34 SD 1.85 M 3.85 M 4.42 SD 1.59 SD 1.53 M SD 4.07 1.44 M SD 4.42 1.45 Tabel 2.

Beschrijvende statistiek per conditie met outlier Controleconditie ( n = 15) Stadsconditie (n = 26) Natuurconditie (n = 26) Voormeting Digit Span Backwards Nameting Digit Span Backwards M 4.27 M 4.47 SD 1.44 SD 2.16 M 3.85 M 4.42 SD 1.59 SD 1.53 M SD 4.07 1.44 M SD 4.42 1.45

Noot. De participant met een score van 0, wat betreft de nameting, bevond zich in de controle conditie.

(14)

Natuurhypothese

‘Heeft een wandeling in de natuur een positief effect op aandacht in vergelijking met een wandeling door de wijk of binnen blijven?’ is onderzocht middels een ANCOVA. Hierbij was de score van de nameting van de Digit Score Backwards de afhankelijke variabele, in welke conditie de kinderen terecht waren gekomen de onafhankelijke variabele en de

voormeting op van de DSB de covariabele. Uit deze analyse bleek er geen significant verschil in aandacht, afhankelijk van welke pauzeconditie het kind is toegeschreven, zoals blijkt uit de gegevens tabel 1: F (2, 60) = .91, p = .41.

Tabel 3.

ANCOVA Toets voor het Effect van Conditie op Aandacht

df F p η2 β-1

Voormeting 1 48.687 .000 .448 1.000

Conditie 2 .908 .409 .029 .200

Voormeting*conditie 2 1.007 .371 .032 .218

Tabel 4.

ANCOVA Toets voor het Effect van Conditie op Aandacht met outlier

df F p η2 β-1

Voormeting 1 6.581 .003 .805 .976

Conditie 2 .354 .710 .061 .093

(15)

Moderatie door fysieke kenmerken woonomgeving

‘Is het effect van een wandeling in natuur op aandacht afhankelijk van de omgeving waar kinderen wonen?’ is onderzocht middels een ANCOVA. Hierbij was de score op de nameting van de Digit Score Backwards de afhankelijke variabele. In welke conditie de kinderen terecht waren gekomen was de onafhankelijke variabele. Als covariabele is het percentage groen van de omgeving waarin kinderen woonachtig zijn toegevoegd. Als

interactie-effect is het percentage groen van de woonomgeving op het effect van de wandeling in natuur toegevoegd. Het effect van natuur op aandacht is niet afhankelijk van de omgeving waarin kinderen wonen, zoals blijkt uit de gegevens in tabel 2: F (1, 55) = .97, p = .39.

Tabel 5.

ANCOVA Toets voor het Interactie-effect van de Groenheid van de Woonomgeving op de Invloed van de Wandeling

df F p η2 β-1 Voormeting 1 41.576 .000 .431 1.000 Conditie 2 .720 .491 .026 .166 Percentage groen woonomgeving 1 1.447 .234 .026 .219

Conditie * Percentage Groen Woonomgeving

(16)

Tabel 6.

ANCOVA Toets voor het Interactie-effect van de Groenheid van de Woonomgeving op de Invloed van de Wandeling met outlier

df F p η2 β-1 Voormeting 1 47.872 .000 .461 1.000 Conditie 2 1.378 .260 .047 .284 Percentage groen woonomgeving 1 .765 .385 .013 .138

Conditie * Percentage Groen Woonomgeving

2 1.303 .280 .044 .271

Conclusie en discussie

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de invloed van natuur. Een aantal van deze onderzoeken gaat ook specifiek over de invloed van natuur op aandacht van kinderen (Berto, 2005; Taylor & Kuo, 2009; Cheng & Monroe, 2012; Schutte, Torquati, & Beatie, 2017). In dit onderzoek is de invloed van natuur op aandacht van kinderen onderzocht

middels een gerandomiseerd, gecontroleerd experiment. Dit experiment heeft plaats gevonden onder 71 schoolkinderen (Mleeftijd = 9.29; SD = 1.4; 43% jongens) middels twee vragen. De eerste vraag is: Heeft een wandeling in de natuur een positief effect op aandacht in

vergelijking met een wandeling door de wijk of binnen blijven? Als hypothese is gesteld dat kinderen die een wandeling in de natuur maken positiever beïnvloed worden dan kinderen die een wandeling door de stad maken of binnen blijven. Deze hypothese is gebaseerd op eerder soortgelijk onderzoek dat bij kinderen met ADHD een positief effect liet zien, wat betreft aandacht, na een wandeling in de natuur (bijv. van den Berg & van den Berg, 2011). De tweede vraag is: Is het effect van een wandeling in natuur op aandacht afhankelijk van de

(17)

omgeving waar kinderen wonen? Als hypothese is gesteld dat het percentage groen in de woonomgeving van een kind de invloed van een wandeling in natuur op aandacht beïnvloedt; hoe groener de woonomgeving, hoe minder het effect en vica versa (Picavet, Milder, Kruize, de Vries, Hermans, & Wendel-Vos, 2016). Deze hypothese is zo opgesteld, omdat slechts minimaal contact met natuur al voordelen kan hebben. Zo kan aandacht positief beïnvloed worden door het kijken naar natuur (Gascon et al., 2015).

Verwachting bij de natuurhypothese is dat de score, wat betreft aandacht bij participanten na een wandeling in de natuur, beter zou zijn dan bij participanten na een

wandeling in de stad of in de controle conditie. In dit onderzoek is deze hypothese verworpen. De bevinding sluit niet aan bij eerder gevonden resultaten dat contact met natuur aandacht kan verbeteren (Berman, Jonides, & Kaplan 2008). Eerder onderzoek laat zien dat bijvoorbeeld kijken naar natuurfoto’s (Tennessen & Cimpricht, 1995; Gascon et al., 2015) en korte wandelingen door de natuur (Taylor & Kuo, 2009; van den Berg & van den Berg, 2011) positieve effecten hebben op aandacht. Daarom werd verwacht dat twintig minuten aanwezig zijn en wandelen door natuur ook positieve effecten zou hebben. Verder sluit deze

verwachting aan bij de Attention Restoration Theory van Kaplan en Kaplan (1989). Deze theorie stelt dat aandacht van mensen uitgeput raakt en onder andere door contact met natuur weer hersteld kan worden. Dit resultaat sluit niet aan bij de literatuur van bijvoorbeeld Taylor en Kuo (2009) of van den Berg en van den Berg (2011) die soortgelijk onderzoek hebben gedaan. Ook sluit het niet aan bij de overkoepelende theorie van Kaplan en Kaplan die stellen dat natuur een herstellende functie wat betreft aandacht heeft Er zijn meerdere alternatieve verklaringen mogelijk.

Een eerste mogelijk alternatieve verklaring kan het verschil in inclusiecriteria van onderzoeken van Taylor & Kuo (2009) en van den Berg en van den Berg (2011) in relatie tot inclusiecriteria van dit onderzoek zijn. Zij deden onderzoek met een soortgelijke

(18)

onderzoeksopzet, echter was een inclusiecriterium voor hun onderzoek de diagnose ADHD. In huidig onderzoek was een diagnose ADHD geen inclusie- of exclusiecriterium. Bij deze onderzoeken zijn wel positieve resultaten gevonden, na een wandeling in het park, op de aandacht van participanten. De DSB is gevoelig voor een tekort in working memory, waar kinderen met ADHD een verminderd vermogen in hebben (Rosenthal, Riccio, Gsanger, & Jarratt, 2005). Mogelijk wordt het positieve resultaat verklaard door een interactie effect van ADHD bij een wandeling in de natuur op de score bij de DSB. Ten tweede zou het kunnen zijn dat de positieve effecten van natuur op aandacht niet verklaard worden door de groene omgeving per sé, maar door ‘positieve bijeffecten’ van natuur zoals beweging, minder geluid(soverlast), schonere lucht of sociale interactie (Gascon et al., 2015). In het meta-onderzoek van Gascon et al. (2015) is geconcludeerd dat meta-onderzoekers nog geen eenduidig beeld hebben over welke factor(en) van natuur de positieve invloed van natuur op mensen verklaart. Eén van de bijeffecten van natuur is volgens Gascon et al. het versterken van sociale interactie. Volgens onderzoekers (Peters, Elands, & Buijs, 2010; Rasidi, Jamirsah, & Said, 2012) bevorderen parken in steden bijvoorbeeld korte sociale interactie. In dit

onderzoek is tijdens de momenten in de natuur niet gesproken tussen de onderzoekers en de participanten, waardoor een mogelijk effect van sociale interactie achterwege blijft. Als laatste valt op dat 72% van alle ouders minimaal een HBO opleiding hebben afgerond. Opleidingsniveau en inkomen dragen bij aan sociaal economische status (SES; Blane, 1997; de Vries, Verheij, Groenewegen, & Spreeuwenberg, 2003). Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor de generalisatie. Zo benoemen van Dijk, de Boer, Scheurink en Buwalda (2016) dat gezinnen met een lagere SES gemiddeld genomen een slechtere gezondheid hebben dan gezinnen met een hogere SES. Daarnaast blijkt dat kinderen van ouders met een hoger opleidingsniveau of van ouders met een hoger inkomen ook hoger scoren op de DSB

(19)

dan kinderen van lager opgeleide ouders of ouders met lagere inkomens (Mott & Baker, 1995).

Bij de moderatiehypothese werd verwacht dat participanten, die in een minder groene omgeving woonachtig zijn, meer positieve invloed van een wandeling door de natuur zouden hebben wat betreft aandacht dan kinderen die in een meer groene omgeving wonen. Er blijkt namelijk dat contact met natuur vele gezondheidsvoordelen met zich mee kan brengen, waaronder een positieve invloed op aandacht (Berman, Jonides, & Kaplan 2008; Taylor & Kuo, 2009; Gascon et al., 2015). Dus kinderen die in het dagelijks leven meer in contact staan met natuur, hebben mogelijk een verminderd groot effect van blootstelling aan natuur in een gemanipuleerde setting. Daarentegen zouden kinderen die in het dagelijks leven minder in contact staan met natuur een groter effect ervaren dan de kinderen die in het dagelijks leven meer in contact staan met natuur. In dit onderzoek werd ook deze hypothese verworpen. Ook dit komt niet overeen met literatuur wat betreft invloed van natuur op aandacht van Berman, Jonidas en Kaplan, maar ook die van Taylor en Kuo en Van den Berg en van den Berg. In dit onderzoek beïnvloedde de mate van groenheid van de woonomgeving van schoolkinderen de kracht van de invloed van een wandeling in de natuur niet.

Een eerste mogelijke alternatieve verklaring is dat het percentage groen, dat is berekend voor de woonomgeving van participanten, niet samenhangt met de daadwerkelijke tijd gespendeerd in natuur. Een tweede alternatieve verklaring is dat participanten, ongeacht percentage groen van hun woonomgeving, allemaal evenveel in contact staan met natuur. Dit zou betekenen dat gespendeerde tijd in de natuur niet gelijk staat aan mate van groenheid van de woonomgeving. Aanvullend daarop werd verwacht dat de pauzecondities waarbij

gewandeld is in de natuur een positieve invloed zou hebben op aandacht. Echter, als de

(20)

kan het ‘herstelde aandacht’ effect van de Attention Restoration Theory (Kaplan & Kaplan, 1989) achterblijven.

Dit onderzoek heeft enkele limitaties. Ten eerste bleek bij de a-priori analyse dat een steekproefgrootte nodig was van 120 om voldoende power (β-1 = .80) te behalen (Buchner, Erdfelder, Mayr, & Faul, 2007). Dit is niet behaald in dit onderzoek; de totale

steekproefgrootte bestond uit 71 participanten. Bij de analyses was er respectievelijk sprake van β-1 =. 20 en β-1 =.21. Een lage power vergroot de kans op een type II fout (Pallant, 2010). De kans in dit onderzoek op een type II fout is relatief groot. Er is daarom met minder zekerheid te zeggen dat het gevonden resultaat ook het daadwerkelijke resultaat is.

Om deze reden is het belangrijk huidig onderzoek te repliceren met een grotere steekproef. In vervolgonderzoek wordt geadviseerd om de juiste steekproefgrootte voor een power van .80 te werven. Verder is door Gascon et al. (2015) gesteld dat we nog niet weten door welke factor(en) de positieve invloed van natuur teweeg wordt gebracht. Toekomstig onderzoek zou een aantal eigenschappen van natuur kunnen meten om dit beter te

specificeren, bijvoorbeeld door het meten van luchtkwaliteit en geluid(soverlast).

Sterke kanten van dit onderzoek zijn dat scholen zijn geworven in dorpen en steden door Nederland met verschillende groottes en kenmerken. Als voorbeeld had het kleinste dorp 1370 inwoners en de grootste stad 853.312 inwoners (CBS, 2017); in het kleinste dorp hadden 1.5% van de mensen een niet-Westerse achtergrond en in de grootste stad 33.3% (CBS, 2016) en het grootste verschil in religie was 10% gelovigen in de minst en meest religieuze

omgeving (CBS, 2014). Dit vergroot de generaliseerbaarheid van de resultaten naar kinderen van verschillende demografische achtergronden. Als laatste valt de onderzoeksopzet te benoemen, namelijk een gerandomiseerd, gecontroleerd experiment, waarbij enkel de manipulatie tussen de participanten verschilden. Door middel van protocollen en een strakke tijdsplanning zijn routes voor wandelingen zo gelijk mogelijk uitgezet en participanten zo

(21)

gelijk mogelijk benaderd. Dit is belangrijk, omdat de gevonden effecten daarom toe te schrijven zijn aan de manipulatie.

Onder andere door groeiende verstedelijking (Hofferth, 2009; Schutte, Torquati, & Beattie, 2017) en snelle technologische vooruitgang komen kinderen minder in aanraking met natuur dan vroeger (Larson, Green, & Cordell, 2011). Deze veranderingen hebben mogelijk negatieve implicaties voor de gezondheid van kinderen, zoals meer stress en angst (Maas, Verheij, de Vries, Spreeuwenberg, Schellevis, & Groenewegen, 2009; Shanahan, Franco, Lin, Gaston, & Fuller, 2016). Natuur integendeel lijkt gezondheidsvoordelen met zich mee te brengen, ook wat betreft aandacht (Hartig, Evans, Jamner, Davis, & Garlin, 2003; Pretty, Peacock, Sellens, & Griffin, 2005). In huidig onderzoek is geen bewijs gevonden dat een wandeling in de natuur een positieve invloed heeft op aandacht van kinderen. Dit onderzoek heeft echter enkele limitaties en een aantal mogelijk alternatieve verklaringen. Repliceren van huidig onderzoek met een grotere steekproef, om de power te vergroten, is gewenst. Door meer eigenschappen van natuur te onderzoeken, kunnen we wellicht uiteindelijk de exacte invloed van natuur op gedrag van kinderen achterhalen.

(22)

Referentielijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author

Arns, M. (2013). De rol van slaap bij ADHD: mogelijkheden voor preventie van ADHD? Tijdschrift voor psychiatrie, 55, 773-782.

Berman, M. G., Jonides, J., & Kaplan, S. (2008). The cognitive benefits of interacting with nature. Psychological Science, 19, 1207-1212. doi: 10.1111/j.1467-9280.2008.02225.x Berto, R. (2005). Exposure to restorative environments helps restore attentional capacity.

Journal of Environmental Psychology, 25, 249-259. doi: 10.1016/j.jenvp.2005.07001 Bingley, A. (2013). Woodland as working space: where is the restorative green idyll? Social

Science & Medicine, 91, 135-140. doi: 10.1016/j.socsimed.2013.02.050

Blane, D. (1997). Disease aetiology and materialist explainations of socioeconomic mortality differentials. The European Journal of Public Health, 7, 385-391. doi:

10.1093/eurpub/7.4.385

Bowler, D. E., Buyung-Ali, L. M., Knight, T. M., & Pullin, A. S. (2010). A systematic review of evidence for the added benefits to health of exposure to natural environments. Biomed Central Public Health, 10, 456-466. doi: 10.1186/1471-2458-10-456

Brymer, E., Davids, K., & Mallabon, L. (2016). Understanding the psychological health and well-being benefits of physical activity in nature: an ecological dynamics report. Ecopyschology, 6, 189-197. doi: 10.1089/eco.2013.0110

Buchner, A., Erdfelder, E., Mayr, S., & Faul, F. (2007). A short tutorial of Gpower. Tutorials of Quantative Methods for Psychology, 3, 51-59. doi: 10.20982/tqmp.03.2.p051 Burroughs Pena, M. S., Bernabé-Ortiz, A., Carrillo-Larco, R. M., Sánchez, J. F., Quispe, R.,

Pillay, T. D., Málaga, G., Gilman, R. H., Smeeth, L., & Miranda, J. J. (2015). Migration, urbanisation and mortality: 5-year longitiudinal analysis of the Peru

(23)

migrant study. Journal of Epidemiology and Community Health, 69, 715-718. doi: 10.1136/jech-2015-205657

Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). De religieuze kaart van Nederland, 2010-2013. Opgehaald van: https://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/20EC6E0B-B87A-4CFE-818B-579FB779009F/0/20140209b15art.pdf

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Bodemgebruik, wijk- en buurtcijfers 2012. Opgehaald van:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83365ned&D1=0-4,8,14,21,27,30,34,44&D2=5207-5314&HDR=T&STB=G1&VW=T

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Jaarrapport integratie. Opgehaald van: https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2016/47/jaarrapport-integratie-2016

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2017). Bevolkingsontwikkeling; regio per maand. Opgehaald van: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA= 37230ned&D1=0,17&D2=39,77&D3=182-193,195-198&VW=T

Cheng, J. C. H., & Monroe, M. C. (2012). Connection to nature. Environment and behavior, 44, 31-49. doi: 10.1177/0013916510385082

Christiansen, H., Hirsch, O., Köning, A., Steinmayr, R., & Roehrle, B. (2015). Prevention of ADHD related problems: a universal preschool program. Health Education, 115, 285-300. doi: 10.1108/HE-03-2014-0040

de Paula, J. J., Mallo-Diniz, L.F., & Romano-Silva, M. A. (2016). Reliability of working memory assessment in neurocognitive disorders: a study of the Digit Span and Corsi Block-tapping tasks. Revisita Brasileira de Psiquiattria, 38, 262-263. doi:

10.1590/1516-4446-2015-1879

De Vries, S., Verheij, R. A., Groenewegen, P. P., & Spreeuwenberg, P. (2003). Natural environments – healthy environments? An exploratory analysis of the relationship

(24)

between greenspace and health. Environment and Planning, 35, 1717-1731. doi:10.1068/a35111

Dieperink, C. J., Pijl, Y. J., Mulder, C. L., van Os, J., & Drukker, M. (2008). Langdurig zorgafhankelijke patiënten in de ggz: samenhang met verstedelijking. Tijdschrift voor Psychiatrie, 50, 761-769.

Ebejer, J. L., Medland, S. E., van der Werf, J., Gondro, C., Henders, A. K., Lynskey, M., Martin, N. G., & Duffy, D. L. (2012). Attention deficit disorder in australian adults: prevalence, persistence, conducts problems and disadvantage (ADHD in adults). PLoS One, 7, e47404. doi: 10.1016/j.psychres.2010.07.047

Fazel, M. (2015). Methylphenidate for ADHD. British Medical Journal, 351, 1-2. doi: 10.1136/bmj.h5875

Fuermaier, A. B. M., Tucha, L., Koerts, J., Aschenbrenner, S., Kaunzinger, I., Hauser, J., Weisbrod, M., Lange, K. W., & Tucha, O. (2015). Cognitive impairment in adult ADHD – perspective matters. Neuropsychology, 29, 45-58. doi: 10.1037/neu0000108 Galea, S., & Valhov, D. (2005). Urban health: evidence, challenges, and directions. Annual

Review of Public Health, 26, 341-365. doi: 10.1146/annurev.publhealth.26.021304.144708

Gascon, M., Triguero-Mas, M., Martinez, D., Dadvand, P., Forns, J., Plasencia, A., & Nieuwenhuijsen, M. J. (2015). Mental health benefits of long-term exposure to residential green and blue spaces: a systematic review. International Journal of Environmental Research and Public Health, 12, 4354-4379. doi:

10.3390/ijerph120404354.

(25)

Global Health Organisation. (2017). Urban population growth. Geraadpleegd van:

http://www.who.int/gho/urban_health/situation_trends/urban_population_growth_tex t/en/

Greenhill, L.L., Swanson, J. M., Vitiello, B., Davies, M., Clevenger, M., Wu, M., Arnold, L. E., Abikoff, H. B., Bukstein, O. G., Connors, C. K., Elliot, G. R., Hechtman, L., Hinshaw, S. P., Hoza, B., Jensen, P. S., Kraemer, H. C., March, J. S., Newcorn, J. H., Severe, J. B., Wells, K., & Wigal, T. (2001). Impairment and deportment responses to different methylphenidate doses in children with ADHD: the MTA titration trial. Journal of American Academy of Child & Adolescent psychiatry, 40, 180-187. doi: 10.1097/00004583-200102000-00012

Hartig, T., Evans, G., Jamner, L. D., Davis, D. S., & Garling, T. (2003). Tracking restoration in natural and urban settings. International Journal of Environmental Research and Public Health, 23, 109-123. Ddoi: 10.1016/S0272-4944(02)00109-3

Hepark, S., Kan, C. C., & Speckens, A. (2014). Toepasbaarheid en effectiviteit van mindfulnesstraining bij volwassenen met AD(H)D; een open pilotonderzoek. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 471-476.

Hilbert, S., Bühner, M., Sarubin, N., Koschutnig, K., Weiss, E., Papousek, I., Reishofer, G., Magg, M., & Fink, A. (2015). The influence of cognitive styles and strategies in the digit span backwards task: effects on performance and neuronal activity. Personality and Individual Differences, 87, 242-247. doi: 10.1016/j.paid.2015.08.012

Hofferth, S. L. (2009). Changes in American children’s time – 1997 to 2003. Electronic International Journal of Time Use Research, 6, 26-47. doi: 10.13085/eIJTUR.6.1.26-47

Kaplan, R. & Kaplan, S. (1989). The experience of nature: A psychological perspective. New York, Cambridge University Press 1989.

(26)

Kaplan, S. (1995). The restorative benefits of nature: toward an integrative framework. Journal of Environmental Psychology, 15, 169-182. doi:

10.1016/0272-4944(95)90001-2.

Kooiman, N., de Jong, A., Huisman, C., van Duin, C., & Stoeldraaijer, L. (2016). PBL/CBS regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016-2040: sterke regionale

verschillen. Opgehaald van:

http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/PBL2016-PBL-CBS-Regionale- bevolkings-en-huishoudensprognose-2016%E2%80%932040-sterke-regionale-verschillen-1959.pdf.pdf

Larson, L. R., Green, G. T., & Cordell, H. K. (2011). Children’s time outdoors: results and implications of the national kids survey. Journal of Park and Recreation

Administration, 29, 1-20. Opgehaald van

http://js.sagemorepub.com/jpra/article/view/1089

Luman, M., & de Zeeuw, P. (2015). Meer aandacht voor diagnostiek en mediatie bij ADHD. Huisarts en Wetenschap, 58, 366.

Maas, J., Verheij, R., de Vries, S., Spreeuwenberg, P., Schellevis, F., & Groenewegen, P. (2009). Morbidity is related to a green living environment. Journal of Epidemiology and Community Health, 63, 967-973. doi: 10.1136/jech.2008.079038

Mitchell R., Popham F. (2008) Effect of exposure to natural environment on health inequalities: an observational population study. The Lancet,

372, 1655-1660. doi: 10.1016/S0140-6736(08)61689-X

MTA Cooperative group. (1999). A 14-month randomized clinical trial of treatment strategies for attention-deficit/hyperactivity disorder. Archives of General Psychiatry, 56, 1073-1086. doi: 10.1001/archpsysc.56.12.1073

(27)

Center for Human Resource Research.

Nederlands Jeugdinstituut (2017). Databank effectieve jeugdinterventies. Geraadpleegd van: http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies

Nieuwenhuis, M., Knight, C., Postmes, T., & Haslam, S. A. (2014). The relative benefits of green versus lean office spaces: three field experiments. Journal of Experimental Psychology-Applied, 20, 199-214. doi: 10.1037/xap0000024

Nuzzo, R. L. (2016). Statistical power. Physical Medicine and Rehabilitation, 8, 907-912. doi: 10.1016/j.pmrj.2016.08.004

Pallent, J. (2010). SPSS survival manual: a step by step guide to data analysis using SPSS (4th edition). Maidenhead: Open University Press/McGraw-Hill

Pelsser, L. M. J. (2011). ADHD, a food-induced hypersensitivity syndrome: in quest of a cause. The effects of restricted elimination diet (RED) on ADHD, ODD and comorbid somatic complaints and a preliminary survey of the mechanisms of a RED

(proefschrift). Opgehaald van: http://www.adhdenvoeding.nl/wp-content/uploads/2016/10/1.Proefschrift-ADHD-en-Voeding.pdf

Perkins, S., Searight, H. R., & Ratwik, S. (2011). Walking in a natural winter setting to relieve attention fatigue: a pilot study. Psychology, 2, 777-780. doi:

10.4236/psych.2011.28119

Peters, K., Elands, B., & Buijs, A. (2010). Social interactions in urban parks: stimulating social cohesion? Urban Forestry & Urban Greening, 9, 93-100. doi:

10.1016/j.ufug.2009.11.003

Pretty, J., Peacock, J., Sellens, M., & Griffin, M. (2005). The mental and physical health outcomes of green exercise. International Journal of Environmental Research and Public Health, 15, 319-337. doi: 10.1080/09603120500155963

(28)

Greener living environment healthier people? Exploring green space physical activity and health in Doetinchem cohort study. Preventive Medicine, 89, 7-14. doi:

10.1016/j.ypmed.2016.04.021

Polanczyk, G., de Lima, M. S., Horta, B. L., Biederman, J., & Rohde, L. A. (2007). The worldwide prevalence of ADHD: a systematic review and metaregression analysis. American Journal of Psychiatry, 164, 942-948. doi: 10.1176/ajp.2007.164.6.942 Rasidi, M. H., Jamsirah, N., & Said, I. (2012). Urban green space design affects urban

residents’ social interaction. Procedia Social and Behavioral Sciences, 68, 464-480. doi: 10.1016/j.sbspro.2012.12.242

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Rosenthal, E. N., Riccio, C. A., Gsanger, K. M., & Jarratt, K. P. (2005. Digit span

components as predictors of attention problems and executive functioning in children. Archives of Clinical Neuropsychology, 21, 131-139. doi: 10.1016/j.acn.2005.08.004 Schutte, A. R., Torquati, J. C., & Beattie, H. L. (2017). Impact of urban nature on executive

functioning in early and middle childhood. Environment and Behavior, 49(1), 3-30. doi: 10.1177/0013916515603095

Shanahan, D., Franco, L., Lin, B., Gaston, K., & Fuller, R. (2016). The benefits of natural environments for physical activity. Sports Medicine, 46, 989-995. doi:

10.1007/s40279-016-0502-4

Stevens, J. (2009). Applied multivariate statistics for social sciences (5th edition). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum

Storebø, O. J., Zwi, M., Krogh, H. B., Moreira-Maia, C. R., Holmskov, M., Gillies, D., Simonsen, E., & Gluud, C. (2016). Evidence on methylphenidate in children and adolescents with ADHD is in fact of ‘very low quality’. Evidence Based Mental

(29)

Health, 19, 100-102. doi: 10.1136/eb-2016-102499

Taylor, A. F., & Kuo, F. E. (2009). Children with attention deficits concentrate better after walk in the park. Journal of Attention Disorders, 12, 402-409. doi:

10.1177/10870547083230000

Tennessen, C. M., & Cimpricht, B. (1995). Views to nature: effects on attention. Journal of Environmental Psychology, 15, 77-85. doi: 10.1016/0272-4944(95)90016-0

Ulrich R. S. (1983). Aesthetic and affective response to natural environment. Behavior and the natural environment. New York, Plenum Press, Altman I, Wohlwill JF.

Wechsler, D. (1955). Wechsler adult intelligence scale manual. New York: Psychological Corporation.

WHO. Mental Health Action Plan 2013–2020; World Health Organization: Geneva, Switzerland, 2013. Int. J. Environ. Res. Public Health 2015, 12.

WHO. (2010). Urban health: proportion of population living in urban area (%), 1950-2050. Opgehaald van:

http://gamapserver.who.int/gho/interactive_charts/urban_health/population/atlas.html? indicator=i1&date=2010

Van den Berg, A. E., & van den Berg, C. G. (2010). A comparison of children with ADHD in a natural and built setting. Child: care, health and development, 37, 430-439. doi: 10.1111/j.1365-2214.2010.01172.x

Van Dijk, G., de Boer, R., Scheurink, A. J. W., & Buwalda, B. (2016). Neurobiologie van vitaliteit: de rol van sociaal-economische status. Neuropraxis, 20, 184-192. doi: 10.1007/s12474-016-0137-0

Van der Oord, S., Bogels, S. M., & Peijnenburg, D. (2012). The effectiveness of mindfulness training for children with ADHD and mindful parenting for their parents. Journal of Child and Family Studies, 21, 139-147. doi: 10.1007/s10826-011-9457-0.

(30)

Voorzieningen Index (2006). Wijken & Buurten [data]. Opgehaald van: http://www.gaingate.com/postcode/nederland.html

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To present the capabilities and limits of the control framework a broad spectrum of different experiments has been conducted (see Figure 6) - the interested reader is as well

Together with the thorough colloidal analysis of the PNCs, their stability in human blood plasma and the detailed protein corona composition, these results underline the high

By submitting this thesis electronically, I declare that the entirety of the work contained therein is my own, original work, that I am the sole author thereof (save to the

Findings pertain to activities of Free State artists more than ten years after closure of the PACOFS Drama Department and provide insights into the accessibility of new

Na aanleiding van die resultate (soos reeds in hoofstuk 6 bespreek) kan afgelei word dat indien 'n werker of 'n groep werkers met 'n sekere behoefte rakende die werksituasie tevrede

Geschiedenis, Sociologie, Volkakunde en -kunst, Socio- grafie, Economie, Recht, Staat, PQlitiek.. and NEUGARTEN,

One of the first global documents produced on the issue of children orphaned by AIDS - A UN Framework for the protection, care and support of orphan and vulnerable children

In our study it was found that the wine festival experience had a direct influence on life domains (travel life, culinary life, intellectual life, leisure and recreation life,