• No results found

Onafhankelijk of volgzaam? Het Nederlandse China-beleid en de Verenigde Staten, 1950-1972

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onafhankelijk of volgzaam? Het Nederlandse China-beleid en de Verenigde Staten, 1950-1972"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onafhankelijk of volgzaam?

Het Nederlandse China-beleid en de Verenigde

Staten, 1950-1972

Auteur:

Jens Bleeker

11038209

Scriptiebegeleider:

Dr. Rimko van der Maar

12 juli 2019

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen

MA Geschiedenis van de

Internationale Betrekkingen

Tweede lezer:

(2)
(3)

3

Opmerking:

De auteur is zich ervan bewust dat er verwarring kan ontstaan

tussen Volksrepubliek China en Republiek China. Daarom zal in

deze masterscriptie naar

Republiek China worden verwezen

onder de naam Taiwan (de onofficiële naam van dat land die

sinds 1949 wordt toegepast en grote bekendheid heeft). In

sommige quotes die voor dit scriptieonderzoek zijn gebruikt,

wordt er naar

Republiek China verwezen onder de naam

Formosa. Dit was tijdens de jaren ‘50 en ‘60 tevens een

gebruikelijke benaming voor dat land. Wanneer er in dit

scriptieonderzoek over Taiwanese wordt gesproken, heeft dat

betrekking op

Republiek China. Wanneer er in dit

scriptieonderzoek over

Chinese wordt gesproken, heeft dat

betrekking op

Volksrepubliek China. Verder zal er voor

persoons- en plaatsnamen de schrijfwijze worden aangehouden

zoals die in het merendeel van het bestudeerde bronmateriaal

gebruikelijk is, bijvoorbeeld Peking in plaats van Beijing.

(4)

4

Inhoudsopgave

Inleiding

7

1. De Nederlandse erkenning van Volksrepubliek China en de

13

daaropvolgende jaren (1950-1958)

1.1 Het China-beleid van de Verenigde Staten

13

1.1.1 Het beleid van ‘containment’ en isolatie

13

in de periode 1950-1958

1.1.2 De Koreaanse Oorlog

14

1.1.3. De Amerikaanse reactie inzake de crises in

15

de Straat van Taiwan

1.2 De Nederlands-Amerikaanse relatie

17

1.2.1. De Nederlandse aansluiting bij de Atlantische

17

gemeenschap

1.2.2. De acceptatie van Amerikaanse hegemonie en de

18

Atlantische prioriteiten van Nederland

1.2.3. Botsingen door de buiten-Europese prioriteiten

20

van Nederland

1.3 Het China-beleid van Nederland

24

1.3.1 De erkenning

24

1.3.2 Drijfveren voor de erkenning

27

1.3.3 Het uitblijven van betrekkingen na de erkenning

30

1.3.4. De verbetering van de betrekkingen vanaf 1954

32

1.3.5. De Nederlandse reactie inzake de crises in de

33

Straat van Taiwan

1.4 Conclusie

34

2. De vroege jaren ‘60, de ‘Lasserskwestie’ van 1966 en de

36

daaropvolgende jaren (1959-1968)

2.1 Het China-beleid van de Verenigde Staten

36

2.1.1 Het beleid van ‘containment’ in de periode 1959-1968

36

2.1.2 De periodieke besprekingen tussen de VS en

38

Volksrepubliek China

2.1.3. Wijzigingen in het ‘containment’-beleid vanaf

39

Kennedy’s presidentschap

(5)

5

2.2 De Nederlands-Amerikaanse relatie

40

2.2.1 Botsingen door het Nederlandse koloniale

40

beleid (Nieuw-Guinea)

2.2.2. De houding van Nederland jegens het Amerikaanse

43

beleid inzake het conflict in Vietnam

2.2.3. De Atlantische loyaliteit van Nederland

45

2.3 Het China-beleid van Nederland

49

2.3.1. Het Nederlandse beleid in de VN inzake

49

Volksrepubliek China

2.3.2. De relatie met Volksrepubliek China vóór de

50

‘lasserskwestie’ (1959-juni 1966)

2.3.3. De relatie met Volksrepubliek China gedurende en

51

ná de ‘lasserskwestie’ (juli 1966-1968)

2.3.4. De handelsrelatie tussen Nederland en Volks-

56

republiek China in de periode 1959-1968

2.4 Conclusie

58

3. De toenadering en de normalisering van de wederzijdse

60

betrekkingen (1969-1972)

3.1 Het China-beleid van de Verenigde Staten

60

3.1.1. Nixons visie: van ‘containment’ naar toenadering

60

3.1.2. Een succesvolle toenadering

63

3.2 De Nederlands-Amerikaanse relatie

66

3.2.1. De laatste jaren van Luns zijn pro-Amerikaanse

66

beleid (1969-1971)

3.2.2 De beleidstransformatie onder Schmelzer

68

(1971-1972)

3.3 Het Nederlandse China-beleid (1969-1972)

71

3.3.1. Instandhouding van de moeizame relatie

71

(1969-1971)

3.3.2. Toenadering en normalisering van de wederzijdse

74

betrekkingen (1971-1972)

3.3.3. De handelsrelatie tussen Nederland en Volks-

78

republiek China in de periode 1969-1972

(6)

6

Conclusie

83

(7)

7

Inleiding

“Uitkijkend op de zee van mensen die zich op het Plein van de Hemelse Vrede hadden verzameld, riep Mao op 1 oktober 1949 Volksrepubliek China uit.”1 Daarmee was het land gesticht dat wij tegenwoordig kennen als een economische supermacht waar vrijwel alle andere landen ter wereld maar al te graag betrekkingen mee willen onderhouden. Toch is dit niet altijd zo geweest. Tijdens een groot gedeelte van zijn bestaan was Volksrepubliek China namelijk een tamelijk arm land dat weinig inspraak had op het wereldtoneel; de Westerse landen, met de Verenigde Staten voorop, voerden een beleid waarbij de Volksrepubliek diplomatiek werd geïsoleerd. Nederland week hier echter vanaf. Op 27 maart 1950 (slechts enkele maanden na de stichting ervan) erkende Nederland namelijk de communistische Volksrepubliek China als het rechtmatige China, waarbij tegelijkertijd de eerder verleende erkenning van de Chinese nationalistische regering op Taiwan werd ingetrokken.2 Ondanks dat Nederland duidelijk in het Westerse kamp zat (lid van de NAVO en ontvanger van Marshallhulp), was de Nederlandse regering één van de eersten binnen dat kamp om tot erkenning van de Volksrepubliek over te gaan.3 In de periode na de erkenning bleef Nederland betrekkingen onderhouden met de Volksrepubliek.4 Het Nederlandse China-beleid maakte in deze periode echter wel allerlei ontwikkelingen door.

Het beleid dat Nederland voerde met betrekking tot Volksrepubliek China zal in dit scriptieonderzoek centraal komen te staan. Dit beleid zal hierbij in kaart worden gebracht en daarbij zullen tevens de drijfveren daarachter worden achterhaald. Bij het bestuderen van het Nederlandse China-beleid zal niet alleen naar de politieke dimensie daarvan worden gekeken. Ook de economische dimensie van dit beleid zal worden belicht, te weten de economische drijfveren achter genomen beslissingen en de rol van handel binnen het Nederlandse China-beleid. Zodoende kan er een zo compleet mogelijk beeld van het Nederlandse China-beleid in de onderzochte periode worden verkregen. De specifieke invalshoek die er bij dit scriptieonderzoek gehanteerd zal worden, zal zich richten op de mate van onafhankelijkheid die het Nederlandse China-beleid al dan niet heeft gekend. De onderzoeksvraag hierbij luidt: “In hoeverre kon in de periode 1950-1972 het Nederlandse beleid met betrekking tot

1 Henk Schulte Nordholt, China en de Barbaren: Het verzet tegen de Westerse wereldorde

(Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2018), 133.

2 Leonard Blussé en Floris-Jan van Luyn, China en de Nederlanders: Geschiedenis van de Nederlands-Chinese

betrekkingen 1600-2007 (Zutphen: Walburg Pers, 2008), 201.

3 Henk Houweling, “Nederland–China–Taiwan, een gecompliceerde driehoeksverhouding,” Atlantisch

Perspectief 22, nr. 3 (1998): 1, https://www.atlcom.nl/ap_archive/pdf/AP%201998%20nr.%203/Houweling.pdf.

(8)

8

Volksrepubliek China als een onafhankelijk beleid worden gekarakteriseerd?”. Er is hierbij voor het jaar 1950 als beginpunt gekozen aangezien Nederland toen besloot om Volksrepubliek China als het rechtmatige China te erkennen; in feite het officiële begin van het Nederlandse beleid inzake de Volksrepubliek. 1972 is als eindpunt gekozen omdat in dat jaar Nederland met de Volksrepubliek de wederzijdse diplomatieke vertegenwoordiging verhoogde naar het ambassadeursniveau; een mijlpaal in de Nederlands-Chinese betrekkingen. De onderzochte periode zal in een aantal specifieke periodes worden onderverdeeld, te weten de periode tijdens en na de Nederlandse erkenning van de Volksrepubliek (1950-1958), de periode rondom de Nieuw-Guineakwestie en het ‘lassersincident’ (1959-1968) en tenslotte de periode rondom het moment dat Nederland in de VN stemde voor toelating van de Volksrepubliek tot de VN en het vertegenwoordigingsniveau tussen beide landen werd verhoogd tot het ambassadeursniveau (1969-1972). Het scriptieonderzoek zal worden afgesloten met een conclusie waarbij zal worden ingegaan op de resultaten van de onderzochte specifieke periodes en er daaruit vervolgens inzichten over de gehele voor dit onderzoek onderzochte periode zullen worden geformuleerd.

Om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag zal er bij dit onderzoek worden gefocust op de belangrijkste bondgenoot van Nederland: de Verenigde Staten. Hierbij zal er in dit onderzoek naar het Amerikaanse China-beleid en naar de relatie tussen de Nederland en de VS worden gekeken. Door deze zaken te onderzoeken kan men er namelijk achter komen of Nederland bij het bepalen en uitvoeren van zijn China-beleid zich al dan niet genoodzaakt voelde om rekening te houden met het Amerikaanse China-beleid (of juist niet), of dat er binnen de relatie met de VS ontwikkelingen gaande waren waardoor Nederland besloot zijn China-beleid aan te passen (of dat het hier juist tegenin ging). Zodoende kan men onderzoeken of Nederland een China-beleid voerde dat al dan niet onafhankelijk was van bovenstaande factoren.

Het onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van verschillende soorten bronmateriaal. Zo zal er gebruik worden gemaakt van wetenschappelijke literatuur. Daarnaast zal er voor dit onderzoek intensief gebruik worden gemaakt van primair bronmateriaal. Het gaat hierbij voornamelijk om archiefmateriaal uit het Nationaal Archief te Den Haag. Er is hier een breed scala aan collecties onderzocht, te weten drie collecties betreffende het Code-Archief (onderdeel van het archief van het ministerie van Buitenlandse zaken), drie collecties van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in China (tevens onderdeel van het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken) en de collectie van de Ministerraad (Archief Raad van Ministers, Raad van Ministers van het Koninkrijk). Naast de collecties van het Nationaal Archief zal er ook gebruik worden gemaakt van het gedigitaliseerde archief Foreign

(9)

9

Relations of the United States (FRUS). Het gaat hier om collecties inzake de omgang van de VS met respectievelijk Korea, Indonesië en China. Hierin is een klein aantal relevante documenten te vinden over contact vanuit de Nederlandse overheid met de overheid van de VS omtrent de omgang met Volksrepubliek China. Zie de bibliografie voor een uitgebreide beschrijving van het gebruikte bronmateriaal.

Bij dit scriptieonderzoek zal er van verschillende onderzoeksmethoden gebruik worden gemaakt. Zo zal er gebruik worden gemaakt van literatuuranalyse. Dit om vanuit het secundaire bronmateriaal tot inzichten en bevindingen te komen aangaande het Nederlandse China-beleid, het Amerikaanse China-beleid en de Nederlands-Amerikaanse relatie. Daarnaast zal er gebruik worden gemaakt van primaire bronnen-analyse. Dit om vanuit het primaire bronmateriaal tot inzichten en bevindingen te komen betreffende het Nederlandse China-beleid en de Nederlands-Amerikaanse relatie. Verder zal er in het licht van de onderzoeksvraag gebruik worden gemaakt interpretatietechniek. Hierbij zal er worden bepaald in welke mate de bovengenoemde zaken met elkaar in relatie staan, dus of het Amerikaanse China-beleid en de relatie met de VS voor de Nederlandse regering al dan niet een rol speelden bij het bepalen en uitvoeren van het eigen China-beleid (of het beleid al dan niet als onafhankelijk kon worden getypeerd). Hierbij zullen de verschillende inzichten en bevindingen aan elkaar worden afgewogen om zo tot een uiteindelijk antwoord te komen. Er zal bij dit scriptieonderzoek verder geen gebruik worden gemaakt van aan internationale betrekkingen-gerelateerde (sociologische) theorieën en concepten aangezien deze mijns inziens niet relevant zijn voor dit onderzoek. Mijn onderzoek kijkt namelijk puur naar bilateraal beleid, de drijfveren daarachter, de invloeden daarbij en hoe deze zich tot elkaar verhouden; een ‘traditionele’ werkwijze.

Dit scriptieonderzoek kent meerdere aspecten die het een duidelijke wetenschappelijke meerwaarde geven. Allereerst de werkwijze van dit onderzoek. In de wetenschappelijke literatuur wordt er namelijk vooral gefocust op het Nederlandse China-beleid an sich, op het Amerikaanse China-beleid an sich en op de Nederlandse-Amerikaanse relatie an sich. Wat hierbij echter opvalt, is dat er betrekkelijk weinig aandacht wordt geschonken aan hoe deze zaken zich tot elkaar verhouden. Met andere woorden: in welke mate de het Amerikaanse China-beleid en het bondgenootschap met de VS voor Nederland een rol hebben gespeeld bij het bepalen en uitvoeren van het gevoerde beleid jegens de Volksrepubliek. Door het Nederlandse China-beleid in het licht van deze zaken te gaan onderzoeken kunnen er zo nieuwe inzichten worden opgedaan.

Daarnaast kent de voor dit onderzoek gebruikte werkwijze tevens een andere wetenschappelijke meerwaarde. Zo wordt er, zoals al eerder is benoemd, bij het bestuderen van het Nederlandse China-beleid niet alleen naar de politieke aspecten van dit beleid gekeken,

(10)

10

maar ook naar de economische aspecten ervan. In de wetenschappelijke literatuur wordt er namelijk weinig aandacht besteed aan deze economische drijfveren (en als men dat doet vaak niet bijster uitgebreid). Zo wordt er bijvoorbeeld in het artikel Nederland en de erkenning van Volksrepubliek China, 1949-1950 van de historici Caroline Smit en Martijn Schot slechts enkele malen de economische drijfveren achter het Nederlandse China-beleid behandeld. Ook in een werk als Nederland in de wereld: De buitenlandse politiek van Nederland van historicus Duco Hellema wordt er hieromtrent weinig aandacht aan besteed. Zelfs in meer algemene zin valt er in de wetenschappelijk literatuur waar te nemen dat bij onderzoeken naar bilateraal en multilateraal beleid/verhoudingen de eventuele economische drijfveren daarachter veelal onderbelicht blijven. Bijvoorbeeld in de gezaghebbende driedelige bundel The Cambridge History of the Cold War van Melvyn P. Leffler en Odd Arne Westad wordt er slechts in geringe mate op economische motieven ingegaan. Hierin is Richard Cooper met zijn artikel Economic aspects of the Cold War, 1962–1975 één van de weinigen die daaromtrent een diepgaand onderzoek heeft verricht. Door bij dit onderzoek deze economische dimensie te gaan behandelen, zullen er zaken worden bestudeerd die doorgaans niet bestudeerd worden en zullen er zodoende nieuwe inzichten kunnen worden opgedaan.

Verder is dit onderzoek van wetenschappelijk belang aangezien het aansluiting vindt bij een aantal discussies die er in de wetenschappelijke literatuur bestaan omtrent verschillende aspecten die er bij dit onderzoek behandeld zullen worden. Om te beginnen de Nederlandse erkenning van Volksrepubliek in 1950. Hieromtrent bestaat er onenigheid over de drijfveren van Nederland om de Volksrepubliek te erkennen. Enerzijds doet er zich het beeld voor dat het besluit tot erkenning vooral was genomen wegens handel. Zo schrijft Yvonne van der Heijden dat het buitenlandse beleid van Nederland op dat moment (wat betreft Azië) nog onveranderd was gebaseerd op de eigen (koloniale) handelsbelangen.5 Nadat het financieel waardevolle Indonesië in 1949 officieel onafhankelijk werd, moest de Nederlandse regering dringend op zoek naar nieuwe markten.6 Hierbij gold de Volksrepubliek met zijn 400 miljoen inwoners als een aanlokkelijk alternatief; Nederland poogde via het opzetten van diplomatieke betrekkingen commerciële belangen veilig te stellen.7 Aan de andere kant is er in de literatuur omtrent de Nederlandse erkenning van de Volksrepubliek het beeld te ontwaren waarbij er wordt gesteld dat het juist politieke motieven waren geweest die de doorslag gaven. Klaas Jan Lageschaar stelt bijvoorbeeld dat de erkenning juist als een politieke ‘wisseltruc’ kan worden gezien waarbij de Nederlandse overheid poogde om het recentelijk onafhankelijk geworden

5 Yvonne van der Heijden, De dans van de leeuw en de draak: Verleden, heden en toekomst van de

Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen (Amsterdam: Uitgeverij Business Contact, 2008): 59.

6 Ibid. 7 Ibid.

(11)

11

Indonesië de VN in te loodsen (om daar vanuit de Nederlands-Indonesische Unie zodoende meer (gezamenlijke) invloed te kunnen uitoefenen).8 Om Indonesië in de VN te doen belanden moesten er echter wel zoveel mogelijk landen Indonesië gaan erkennen. Nederland erkende daarom de Volksrepubliek in de hoop dat zij op hun beurt Indonesië zouden gaan erkennen, aldus Lageschaar.9

Daarnaast bestaat er in de wetenschappelijke literatuur discussie over wat de Nederlandse regering er in oktober 1971 toe had aangezet om het Nederlandse beleid in de VN jegens Volksrepubliek China te wijzigen. In oktober 1971 stemde Nederland namelijk vóór een resolutie die toetreding van de Volksrepubliek tot de VN als doel had, terwijl Nederland zich daarvoor jarenlang zich bij zulke resoluties van stemming had onthouden. Enerzijds stellen historici als Van der Heijden en Bosmans dat Nederland zich liet meevoeren op de golven van Nixons succesvolle toenaderingsproces jegens Volksrepubliek China tijdens diezelfde periode.10 Anderzijds stelt Van der Wijngaart dat de Nederlandse regering zich juist niet door Nixons succesvolle toenadering tot de Volksrepubliek liet meevoeren. In plaats daarvan stelt Van der Wijngaart dat Nederland dit besluit nam vanuit eigen belangen en interpretaties.11 Er zijn verschillende discussies waar mijn scriptieonderzoek aansluiting op kan vinden en waar het een waardevolle invulling op kan geven.

Ten slotte kent dit scriptieonderzoek in meer algemene zin een wetenschappelijke meerwaarde aangezien het aansluiting vindt bij bredere, gerelateerde onderwerpen. De bevindingen van dit onderzoek zouden bijvoorbeeld toepassing kunnen vinden bij onderzoeken naar de algehele omgang van Nederland jegens Azië of jegens de communistische wereld van toen. Bovendien kan dit onderzoek nieuwe inzichten verschaffen over hoe het bondgenootschap met de VS in meer algemene zin van belang was geweest voor het Nederlandse buitenlandse beleid. Als er in de secundaire literatuur bijvoorbeeld wordt geschreven dat Nederland in een bepaalde periode vanwege een breed toegepast pro-Amerikaans beleid als een loyale bondgenoot kan worden getypeerd12, maar er ondertussen uit de primaire bronnen zou blijken dat het gevoerde China-beleid hier een duidelijke afwijking

8 Klaas Jan Lageschaar, “China als onderhandelingsinstrument: Het Nederlandse beleid ten aanzien van China

en de Atlantische aaneenschakeling gedurende het dekoloniseringsconflict rond Nieuw-Guinea, 1950-1963” (Masterscriptie, Universiteit van Amsterdam, 2011), 20.

9 Ibid.

10 Van der Heijden, Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen, 70; Jac Bosmans, “Een gedreven politicus:

Wilhelmus Klaus Norbert Schmelzer (1971-1973),” in De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de

twintigste eeuw, red. Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan (Den Haag: Sdu Uitgevers, 1999), 236.

11 Kim van der Wijngaart, Bondgenootschap onder spanning: Nederlands-Amerikaanse betrekkingen, 1969-1976

(Hilversum: Verloren, 2011), 97-99.

12 Bijvoorbeeld A. van Staden, Een trouwe bondgenoot: Nederland en het Atlantisch Bondgenootschap,

(12)

12

op vormde, dan zou men kunnen aanvoeren dat Nederland kennelijk selectief was in welke zaken pro-Amerikaans benaderd werden en welke juist niet; verbeterd inzicht in welke mate Nederland werkelijk pro-Amerikaans was.

(13)

13

1. – De Nederlandse erkenning van Volksrepubliek

China en de daaropvolgende jaren (1950-1958)

1.1 Het China-beleid van de Verenigde Staten

1.1.1 Het beleid van ‘containment’ en isolatie in de periode 1950-1958

Nog voor Volksrepubliek China in oktober 1949 werd opgericht, voerde de Verenigde Staten al enige jaren het zogenaamde ‘containment’-beleid. Dit beleid had als doelstelling om de VS te laten ingrijpen in landen waar naar verluid de democratie werd bedreigd.13 In de praktijk kwam dit er echter op neer dat de VS probeerde om de invloed van het communisme in de wereld zo veel mogelijk in te kunnen dammen.14 Zodoende kreeg de communistisch bestuurde Volksrepubliek China na zijn stichting al snel met Amerikaanse maatregelen te maken om “further communist expansion in Asia” te kunnen voorkomen.15 De eerste maatregel die de VS trof, was de weigering om diplomatieke betrekkingen met de kersverse Volksrepubliek op te zetten.16 Zo werd bijvoorbeeld de aldaar nog aanwezige Amerikaanse ambassadeur terug naar de VS geroepen.17 Ondanks dat de Volksrepubliek veruit het grootste gedeelte van het Chinese territorium in handen had, bleef de VS juist de pro-Westerse Republiek China op het eiland Taiwan als het rechtmatige China erkennen.18 Hierbij probeerde de VS andere (Westerse) landen over te halen om hetzelfde te doen.19

Het beleid omtrent de diplomatieke isolatie van de Volksrepubliek werd door de VS in de daaropvolgende jaren opgevoerd door middel van het sluiten van bilaterale en multilaterale allianties met allerlei landen rondom de Volksrepubliek. Deze allianties (bijvoorbeeld de Southeast Asia Treaty Organization (SEATO)) waren erop gericht om Volksrepubliek China

13 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 4-13. 14 Ibid.

15 Ibid., 4. Zie voor meer informatie: Nancy Bernkopf Tucker, The China Threat: Memories, Myths and Realities

in the 1950s (New York: Columbia University Press, 2012).

16 Nationaal Archief (hierna: NA), Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: AMvBZ), Nederlandse

Ambassade in China (Beijing/Peking) (1899) 1955-1974, 2.05.166, inv. nr. 308, B.J. Slingenberg aan de Minister van Buitenlandse Zaken, 20 augustus 1958, nr. 1247/427.

17 NA, AMvBZ, Code-Archief 1945-1954 (hierna: C-A 1945-1955), 2.05.117, inv. nr. 22388, Stikker aan de

Nederlandse ambassades in Londen, Parijs en Brussel, 18 oktober 1949, nr. 104819-9572.; Margaret MacMillan, “Nixon, Kissinger, and the Opening to China,” in Nixon in the World: American Foreign Relations,

1969-1977, red. Fredrik Logevall en Andrew Preston (Oxford: Oxford University Press, 2008), 121.

18 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Jhr. A. Th. De Muralt aan H.N. Boon, 23 juni 1949, nr.

67031-6373.

Zie voor meer informatie: Robert G. Sutter, U.S.-Chinese Relations: Perilous Past, Pragmatic Present (Lanham: Rowman & Littlefield Publishers, 2010).

19 NA, AMvBZ, Code-Archief 1955-1964 (hierna: C-A 1955-1964), 2.05.118, inv.nr. 16265, DOA/OP aan DOA, 11

(14)

14

binnen de Aziatische regio te isoleren.20 Als onderdeel van deze allianties werden er door de VS in de aangesloten landen Amerikaanse militaire bases gebouwd.21 Daarnaast poogde de VS om de Volksrepubliek tevens op het internationale toneel zoveel mogelijk in een diplomatiek isolement te doen belanden. Hierbij probeerde het om pogingen van de Volksrepubliek tot het verkrijgen van lidmaatschap in de VN te blokkeren.22 Dit werd gedaan door steeds een tegenstem uit te brengen wanneer resoluties werden voorgelegd die een dergelijke toelating ten doel hadden.23

Verder probeerde de Verenigde Staten om de Volksrepubliek tevens op andere vlakken te isoleren. Zo was het verboden om vanuit de VS naar de Volksrepubliek (of andersom) af te reizen.24 Daarnaast was het onmogelijk om commerciële activiteiten tussen de VS en Volksrepubliek China te verrichten vanwege een algeheel handelsverbod dat door de Amerikaanse regering was ingesteld.25 Tevens was directe communicatie vanwege sancties zo goed als onmogelijk gemaakt.26

1.1.2 De Koreaanse Oorlog

Nadat de Japanse bezetting van Korea aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ten einde kwam, besloten de geallieerden dat het, net zoals Duitsland en Oostenrijk, opgedeeld zou gaan worden in bezettingszones. Het noordelijke deel van Korea kwam in de invloedssfeer van de Sovjet-Unie (en werd communistisch), terwijl het zuidelijke deel in de invloedssfeer van de VS terecht kwam. Echter, de Noord-Koreaanse leider Kim il Sung had de ambitie om (met geweld) heel Korea onder zijn bewind te krijgen. Zodoende viel Noord-Korea op 25 juni 1950 Zuid-Korea binnen.27 Niet veel later mengde de Volksrepubliek zich ook in het conflict om zijn Noord-Koreaanse bondgenoot te steunen.28 Vanwege deze oprukkende communistische

20 Evelyn Goh, Constructing the U.S. Rapprochement with China, 1961-1974: From “Red Menace” to “Tacit Ally”

(Cambridge: Cambridge University Press, 2005), 1.

21 Ibid. 22 Ibid.

23 Alfred van Staden, “American-Dutch political relations since 1945: What has changed and why?,” in A

Bilateral Bicentennial: A History of Dutch-American Relations, 1782-1982, red. J.W. Schulte Nordholt en Robert

P. Swieringa (Amsterdam: Meulenhoff, 1982), 85.

24 Douglas Brinkley en Luke A. Nichter, The Nixon Tapes: 1971-1972 (Boston/New York: Houghton Mifflin

Harcourt, 2014), 57.

25 Brinkley en Nichter, The Nixon Tapes, 57. 26 Ibid.

27 J.A. de Moor, “Aan de Amerikanen overgeleverd. Nederland, de Verenigde Staten en de oorlog in Korea,

1950-1953,” in De Koude Oorlog: Maatschappij en Krijgsmacht in de jaren ’50, red. J. Hoffenaar en G. Teitler (’s-Gravenhage: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht, 1992), 164.

28 Martijn van Hennik en Jan Muys, “Nederland en het Koreaconflict 1949-1954: De marges van het

Nederlandse buitenlandse beleid” (Doctoraalscriptie, Universiteit van Amsterdam, 1993), 140.

(15)

15

strijdkrachten ging de VS vanuit het gebezigde ‘containment’-beleid snel over tot een militaire interventie.29 Deze interventie werd uitgevoerd in de vorm van een gezamenlijke VN-strijdmacht met de VS als gezaghebber.30 Het doel van de interventie was het terugdringen van de communistische legermacht en het herstellen van de Zuid-Koreaanse soevereiniteit en de bijbehorende grens op de 38e noorderbreedtegraad.31 Naast de militaire interventie probeerde de VS de communistische invasie tevens op andere wijzen te neutraliseren. Zo bracht het aan het begin van 1951 in de VN een resolutie ter stemming die erop was gericht om China vanwege zijn rol in het conflict als te veroordelen en als ‘agressor’ te bestempelen.32

Ondertussen bleek de militaire interventie van de VN-strijdmacht echter zodanig succesvol dat de Amerikaanse gezaghebbers besloten (mede gedreven door overmoed en sterke anticommunistische gevoelens) dat niet het gebied tot en met de 38e noorderbreedtegraad, maar het gehele Koreaanse schiereiland van communistische krachten bevrijd diende te worden.33 Dit doel bleek echter door onderschatting van de Chinese intenties en militaire capaciteiten niet haalbaar.34 Naarmate de oorlog voortduurde ontstond er namelijk in steeds grotere mate een uitzichtloze patstelling in de vorm van een loopgravenoorlog in het gebied ter hoogte van de 38e noorderbreedtegraad.35 Zodoende besloot president Truman (mede door aandringen van de Europese bondgenoten) om onderhandelingen over een wapenstilstand te beginnen.36 Deze werd uiteindelijk op 27 juli 1953 getekend, waarbij 38º NB weer als grens tussen Noord- en Zuid-Korea werd vastgesteld.

1.1.3. De Amerikaanse reactie inzake de crises in de Straat van Taiwan

Zoals al eerder in dit hoofdstuk is beschreven, vonden in de jaren ’50 twee crises plaats in de Straat van Taiwan. De eerste crisis vond plaats in 1954-1955 en begon toen de Volksrepubliek in september 1954 de eilanden Quemoy en Matsoe (onderdeel van Republiek China (Taiwan)) met artillerie begon te beschieten.37 Dit baarde de VS grote zorgen. Immers, na de rond 1949/1950 plaatsgevonden succesvolle verovering van het Chinese vasteland had de Volksrepubliek de wens uitgesproken om ook de andere Chinese gebieden te willen

29 Ibid., 126.

30 Ibid., 174-178; De Moor, “Nederland, de Verenigde Staten en de oorlog in Korea,” 164. 31 Van Hennik en Muys, “Nederland en het Koreaconflict 1949-1954,” 174.

32 Ibid., 136-140. 33 Ibid., 174. 34 Ibid. 35 Ibid. 36 Ibid.

37 Scott Kaufman, “Operation Oracle: the United States, Great Britain, New Zealand, and the Offshore Islands

Crisis of 1954–55,” The Journal of Imperial and Commonwealth History 32, nr. 3 (2004): 106, DOI: 10.1080/0308653042000279687.

(16)

16

“bevrijden”, te weten Taiwan en de door Taiwan bestuurde eilanden voor de kust van de Volksrepubliek (Quemoy en Matsoe bijvoorbeeld).38 Zodoende interpreteerde de VS de artilleriebeschietingen van de Volksrepubliek op Quemoy en Matsoe als het begin van een uiteindelijke invasie op Taiwan.39 De VS zag een grote noodzaak in het voorkomen van een dergelijke invasie aangezien het pro-Westerse Taiwan een belangrijke bondgenoot van de VS was die tevens een onmisbare schakel vormde in het Amerikaanse defensiebeleid inzake het Pacifische gebied.40

De VS was echter huiverig om harde maatregelen te treffen. Door harde maatregelen zou de VS in een oorlog met de Volksrepubliek kunnen geraken; iets dat in de internationale gemeenschap scherp veroordeeld zou gaan worden aangezien kort daarvoor al de Koreaanse Oorlog had gewoed.41 Om de bestookte eilanden te kunnen beschermen zonder daadwerkelijk ten oorlog te gaan, ging de VS een beleid van ‘deterrence by uncertainty’ voeren.42 Hierbij verklaarde de VS dat het mogelijkerwijs militaire middelen in zou kunnen gaan zetten voor de verdediging van Taiwan en de bijbehorende eilanden.43 De oplossing voor de ontstane crisis kwam uiteindelijk vanuit de zijde van Volksrepubliek China. De regering van de Volksrepubliek zag namelijk in, vanwege de situatie op dat moment, dat er omtrent het gestelde doel tot het innemen van de Taiwanese eilanden bakzeil gehaald zou gaan worden.44 Zodoende verklaarde de Volksrepubliek zich in april 1955 bereid tot het voeren van onderhandelingen over de kwestie.45

Echter, dit betekende niet dat de Volksrepubliek vanaf dat moment het gestelde doel tot “bevrijding” van Taiwan voorgoed had afgeschreven. Integendeel, in 1958 begon de Volksrepubliek opnieuw met een militaire opbouw in de kustprovincie Fujian (tegenover Taiwan) en begon het op 23 augustus met artilleriebeschietingen op Quemoy.46 Net zoals bij de vorige crisis interpreteerde de Amerikaanse regering dit als de opmaat voor een communistische invasie op Taiwan.47 Volgens de VS zou een eventuele invasie van Taiwan op

38 Ibid., 107. 39 Ibid., 106.

40 Ibid., 109. Zie voor meer informatie: Nancy Bernkopf Tucker, Strait Talk: United States-Taiwan Relations and

the Crisis with China (Cambridge: Harvard University Press, 2009).

41 Kaufman, “Operation Oracle,” 108. 42 Ibid.

43 Ibid., 117.

44 Rimko van der Maar en Hans Meijer, Herman van Roijen (1905-1991): Een diplomaat van klasse (Amsterdam:

Boom, 2013), 301.

45 Ibid.

46 Appu K. Soman, “"Who's Daddy" in the Taiwan Strait? The Offshore Islands Crisis of 1958,” Journal of

American-East Asian Relations 3, nr. 4 (1994): 373, DOI: 10.1163/187656194X00094.

(17)

17

zijn beurt de veiligheid van landen als Japan, Thailand en de Filipijnen in gevaar kunnen brengen.48

In vergelijking met de eerste crisis koos de Amerikaanse regering tijdens deze tweede crisis voor een actiever beleid. Zo stuurde het de gehele Zevende Vloot (in totaal 56 marineschepen) naar het gebied.49 Deze schepen dienden als dreigmiddel; zij bleven in internationale wateren.50 Daarnaast werden in Taiwan de Amerikaanse ‘air defense forces’ op stand-by gezet.51 Het lijkt erop dat deze tactiek van groots machtsvertoon bleek te werken. Op 6 oktober 1958 was de Volksrepubliek namelijk bereid een staakt-het-vuren af te sluiten.52

1.2 De Nederlands-Amerikaanse relatie

1.2.1. De Nederlandse aansluiting bij de Atlantische gemeenschap

In de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog voerde Nederland gedurende lange tijd een buitenlandse politiek waarbij het nastreven van neutraliteit de kern vormde. Echter, in mei 1940 werd op harde wijze duidelijk dat deze neutraliteitspolitiek uiteindelijk niet geschikt bleek te zijn om het land voor concreet (militair) gevaar te behoeden.53 Zodoende begon de Nederlandse regering al snel na de Tweede Wereldoorlog haar buitenlandse politiek te wijzigen. In eerste instantie zag men in regeringskringen blokvorming als ongewenst; het maken van een expliciete keuze tussen de VS en de Sovjet-Unie moest worden voorkomen.54 In plaats daarvan werd het versterken van de wereldrechtsorde (de VN) als hoogste doel gezien.55 Echter, vanwege het ontstaan van een hooggespannen, vijandige bipolaire wereldmachtsorde enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog, werd er al snel binnen regeringskringen ingezien dat Nederland juist in grote mate gebaat zou zijn bij een sterk en gemeenschappelijk Westers beleid.56 Zodoende begon de Nederlandse regering in deze periode concrete stappen te nemen om aan een gemeenschappelijke Atlantische orde deel te nemen.

48 Ibid., 382.

49 Ibid., 381. (De Zevende Vloot bestond uit 3 ‘cruisers’, 5 vliegdekschepen, 7 aanvalsonderzeeërs en 41

‘destroyers’ en ‘destroyer escorts’).

50 Ibid. 51 Ibid. 52 Ibid., 388.

53 J.L. Heldring, “De Nederlandse buitenlandse politiek na 1945,” in Nederlands buitenlandse politiek: heden en

verleden, red. J.L. Heldring (Baarn: In den Toren, 1978), 30.

54 Paul Koedijk, “The Netherlands, The United States, and Anticommunism during the early Cold War,” in Four

Centuries of Dutch-American Relations, 1609-2009, red. Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles

Scott-Smith (Amsterdam: Boom, 2009), 598; Heldring, “De Nederlandse buitenlandse politiek na 1945,” 30.

55 Heldring, “De Nederlandse buitenlandse politiek na 1945,” 30. 56 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 5.

(18)

18

De eerste grote stap die Nederland nam in het kader van deze aansluiting, was de deelname aan het Amerikaanse ‘European Recovery Program’ (ook wel bekend als het ‘Marshallplan’). De reden dat Nederland hieraan deelnam, is omdat de wederopbouw in 1946/1947 door een gebrek aan buitenlandse valuta zo goed als stil was komen te vallen; alleen een grote financiële injectie kon verdere economische misère voorkomen.57 De tweede grote stap die Nederland nam was het tekenen van het Verdrag van Brussel in 1948.58 Dit verdrag had als doel dat de ondertekenden (naast Nederland ook Groot-Brittannië, Frankrijk, België en Luxemburg) samen zouden gaan werken voor het realiseren van een gezamenlijk en eendrachtig militair beleid dat in nauw verband zou gaan staan met het militaire beleid van de VS.59 In 1949 nam Nederland een andere grote stap ten behoeve van het toetreden tot de Atlantische gemeenschap, namelijk de toetreding tot de NAVO.60 In de jaren die volgden nam Nederland daarnaast ook deel aan organisaties die het verkrijgen van Europese eenheid ten doel hadden, zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1951).61

1.2.2. De acceptatie van Amerikaanse hegemonie en de Atlantische prioriteiten van Nederland

Binnen de Atlantische gemeenschap waartoe Nederland in de naoorlogse jaren was toegetreden, vervulde de Verenigde Staten een leidende rol (het financierde het Marshallplan, het was het militair sterkste land binnen de NAVO enz.). De Nederlandse regering accepteerde het feit dat de VS een hegemoniale positie had binnen deze gemeenschap.62 Sterker nog, de Nederlandse regering verwelkomde deze hegemonie zelfs.63 Men zag namelijk in dat

57 E.H. van der Beugel, “An Act without Peer: The Marshall Plan in American-Dutch Relations,” in A Bilateral

Bicentennial: A History of Dutch-American Relations, 1782-1982, red. J.W. Schulte Nordholt en Robert P.

Swieringa (Amsterdam: Meulenhoff, 1982), 74.

58 Van der Beugel, “An Act without Peer,” 74; Jan Bank, “Overal een ondernemer: Dirk Uipko Stikker

(1948-1952),” in De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw, red. Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan (Den Haag: Sdu Uitgevers, 1999), 189.

59 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 7.

60 J.J.C. Voorhoeve, “Idealisme en realisme in het Nederlandse buitenlands beleid,” in De Nederlandse Natie,

red. S.W. Couwenberg (Utrecht/Antwerpen: Uitgeverij Het Spectrum, 1981), 88-90; Bank, “Dirk Uipko Stikker (1948-1952),” 189.

61 Jan Willem Brouwer, “Architect van de Europese Gemeenschap?: Johan Willem Beyen (1952-1956),” in De

Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw, red. Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert

van der Zwan (Den Haag: Sdu Uitgevers, 1999), 203.

Zie voor meer informatie: Mathieu Segers, Reis naar het continent: Nederland en de Europese integratie, 1950

tot heden (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2013) en Mathieu Segers, “Nederland en de Europese

integratie,” in De wereld volgens Nederland: Nederlandse buitenlandse politiek in historisch perspectief, red. Jacco Pekelder, Remco Raben en Mathieu Segers (Amsterdam: Boom, 2015).

62 Duco Hellema, “The Politics of Assymmetry: The Netherlands and the United States since 1945,” in Four

Centuries of Dutch-American Relations, 1609-2009, red. Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles

Scott-Smith (Amsterdam: Boom, 2009), 579.

(19)

19

Amerikaanse (militaire) hegemonie over West-Europa in het beste belang van Nederland zou zijn.64 In deze periode was het Nederlandse leger namelijk verre van sterk: het materieel was gebrekkig en er was te weinig getraind personeel.65 Vanuit defensie-/veiligheidsoverwegingen werd Nederland zodoende lid van de NAVO. Het niet toetreden tot NAVO zou (gezien de wereldpolitieke situatie van toen en de les van 1940 nog vers in het achterhoofd) voor Nederland simpelweg niet levensvatbaar zijn.66

Met betrekking tot de concrete stellingname die Nederland in het Atlantische verband bezigde, blijkt dat Nederland hierbinnen zoveel mogelijk de positie van de VS als dominante beschermheer van Europa wilde behouden. Nederland ontpopte zich tot een zeer actieve bepleiter van Atlantische eenheid/solidariteit.67 Het voerde hierbij aan dat er beter unanimiteit kan zijn in plaats van grote consensus aangezien er bij dat laatste alsnog het gevaar schuilt op netelige meningsverschillen onder de bondgenoten.68 Vanuit dit standpunt was Nederland zodoende gekant tegen pogingen van de Europese bondgenoten om Europa van de VS te distantiëren.69 Zo was Nederland zeer kritisch jegens het in 1950 door Frankrijk gepresenteerde plan tot het oprichten van een Europese Defensiegemeenschap (EDG).70 Deze voorgestelde EDG had als doel om de militaire eenheden van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Gemeenschap onder supranationale controle te brengen.71 Hierbij zou er een Europese defensieminister worden aangesteld met verantwoordingsplicht aan een nog te vormen Europees parlement.72 Nederland had hierbij de angst dat dit uiteindelijk voor een Duitse militaire overheersing in Europa zou zorgen.73 Tevens had Nederland sterk de angst dat het door de EDG in een ‘klein Europa’ vast zou komen te zitten dat op den duur van de VS weg zou drijven (iets dat, zoals inmiddels bekend, als zeer ongewenst werd beschouwd).74

64 Ibid.

65 Ine Megens, “Bilateral Defense Cooperation in an Atlantic Perspective, 1945-1970,” in Four Centuries of

Dutch-American Relations, 1609-2009, red. Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith

(Amsterdam: Boom, 2009), 622.

66 Ibid.

67 Hellema, “The Politics of Assymmetry,” 579

68 Foreign Relations of the United States (hierna: FRUS), 1951, Korea and China, Volume VII, Part 1, January 1–

February 1, The Ambassador in the Netherlands (Chapin) to the Secretary of State, 4 januari 1954, doc. nr. 10, p. 14-15, https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1951v07p1/d10.

69 Hellema, “The Politics of Assymmetry,” 579; Van Staden, “American-Dutch political relations since 1945,” 85. 70 Mathieu Segers, “Nederland en de Europese integratie,” in De wereld volgens Nederland: Nederlandse

buitenlandse politiek in historisch perspectief, red. Jacco Pekelder, Remco Raben en Mathieu Segers

(Amsterdam: Boom, 2015), 90-92.

71 Ibid., 90. 72 Ibid. 73 Ibid., 92.

(20)

20

Overigens was de Amerikaanse regering zelf wél voorstander van de EDG.75 Gezien de felle houding tegen de EDG, begon de Nederlands-Amerikaanse relatie binnen de NAVO derhalve enigszins wrevelig te worden.76 Deze spanning werd uiteindelijk opgelost toen Nederland zich door Amerikaans aandringen liet meevoeren en deel begon te nemen aan de onderhandelingen voor de stichting van de EDG.77 Sterker nog, om ‘goodwill’ te kweken bij de Amerikanen wilde Nederland per se als eerste het EDG-oprichtingsverdrag tekenen.78 Hieruit blijkt hoe zeer Nederland het hebben van een goede relatie met de VS binnen de Atlantische gemeenschap als absolute prioriteit zag. Omtrent de EDG moet echter niet onbelicht worden gelaten dat deze in al 1954 op een mislukking uitdraaide aangezien niet alle deelnemende landen het oprichtingsverdrag wilden ratificeren.79

Naast de EDG-kwestie zijn er tevens andere zaken aan te wijzen waaruit blijkt dat Nederland het behoud van de Atlantische eenheid (onder leiding van de (hegemoniale) Verenigde Staten) als uiterst belangrijk beschouwde. Zo was Nederland een groot voorstander van het behoud van het Amerikaanse monopolie op kernwapens binnen de NAVO.80 Nederland keerde zich hierbij telkens tegen Europese initiatieven tot het verkrijgen van nucleaire wapens. In plaats daarvan wilde het dat de verantwoordelijkheid van de nucleaire bescherming van Europa volledig aan de VS over zou worden gelaten.81 Een ander voorbeeld van Nederlandse pogingen tot bevordering van de Atlantische eenheid zijn de Bilderbergconferenties. Deze door Nederland in 1954 geïnitieerde conferenties, die deelname genoten van politici, hoge ambtenaren, wetenschappers, industriëlen en andere notabelen, hadden als doel om de dialoog tussen de VS en West-Europa te verbeteren.82

1.2.3. Botsingen door de buiten-Europese prioriteiten van Nederland

Het is inmiddels duidelijk dat Nederland omtrent zaken die met de Atlantische eenheid en met de defensie van West-Europa te maken hadden er veel belang aan hechtte dat de VS daarbij betrokken zou worden en daarbij tevens een leidende rol zou uitoefenen. Zodoende poogde Nederland telkens om in binnen het kader van deze Atlantische belangen de VS te vriend te

75 Segers, “Nederland en de Europese integratie,” 92. Zie voor meer informatie: Michael Creswell, “Between

the Bear and the Phoenix: The United States and the European Defense Community, 1950-54,” Security Studies 11, nr. 4 (2002), http://dx.doi.org/10.1080/714005351.

76 Van der Maar en Meijer, Herman van Roijen, 297. 77 Segers, “Nederland en de Europese integratie,” 92. 78 Ibid., 93.

79 Brouwer, “Johan Willem Beyen (1952-1956),” 203.

80 Robert W. Russell, “The Atlantic Alliance in Dutch Foreign Policy,” in The Foreign Policy of The Netherlands,

red. J.H. Leurdijk (Alphen aan den Rijn: Sijthoff & Noordhoff, 1978), 170-172.

81 Ibid.

(21)

21

houden. Echter, zoals Hellema mijns inziens terecht stelt, betekende dit niet dat Nederland zich makkelijk conformeerde naar de rol van een kleine, volgzame Europese bondgenoot.83 Er vonden in de voor dit hoofdstuk onderzochte periode namelijk wel degelijk grote geschillen plaats tussen Nederland en de VS. In zeer veel gevallen werden deze onenigheden veroorzaakt doordat het buitenlandse beleid van Nederland tegenstrijdig bleek te zijn met het Amerikaanse buitenlandse beleid omtrent zaken die buiten het Atlantische en Europese kader lagen. Bij zulke conflicten omtrent buiten-Europese kwesties leefde er binnen Nederlandse regeringskringen veelal het idee dat door het gevoerde beleid van de VS de belangen van Nederland en van de andere West-Europese landen niet werden behartigd, of soms zelfs werden geschaad.84 Zo stelde Minister van Buitenlandse Zaken Luns dat de VS bij buiten-Europese problemen “een tegen Europa gerichte of op zijn best neutrale politiek volgt.”85

Eén van deze buiten-Europese zaken waarbij er tussen Nederland en de VS een conflict ontstond, was de erkenningskwestie omtrent Volksrepubliek China. Hierbij voerde de VS hierbij een beleid waarbij het de Volksrepubliek weigerde te erkennen en het de Volksrepubliek tevens zoveel mogelijk probeerde te isoleren. Nederland ging daarentegen recht tegen het ‘containment’-beleid van zijn belangrijke Amerikaanse bondgenoot in door wél met Volksrepubliek China diplomatieke betrekkingen op te zetten.86 De VS was verbolgen over deze toenadering.87 De Nederlandse regering vond echter dat bij het volgen van een dergelijk ‘containment’-beleid de Nederlandse belangen niet gediend zouden worden.88 Zo werd economische isolatie van China als ongewenst gezien; ten behoeve van de wederopbouw wilde Nederland juist vrij kunnen exporteren.89

Naast het conflict inzake de benadering van Volksrepubliek China speelden er ook andere buiten-Europese zaken waarbij er tussen Nederland en de VS een conflict ontstond. In de periode na de Tweede Wereldoorlog streefde Nederland namelijk, ondanks het feit dat het zich op internationale samenwerking begon te richten, nog steeds in grote mate koloniale ambities na.90 Dit beleid werd gedreven vanuit de wijdverbreide overtuiging dat Nederland in

83 Hellema, “The Politics of Assymmetry,” 579.

84 Ibid.;Van der Maar en Meijer, Herman van Roijen, 302.

85 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 16362, J.M.A.H. Luns aan Secretaris-Generaal, 18 juni 1956, nr.

37.

86 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 13.

87 Caroline Smit en Martijn Schot, “Nederland en de erkenning van de Volksrepubliek China, 1949-1950,” in

‘Onmachtig om te helpen’: Nederlandse reacties op de socialistische dreiging, red. Duco Hellema en Toby Witte

(Amsterdam: Uitgeverij Het Spinhuis, 1995), 42.

88 Bank, “Dirk Uipko Stikker (1948-1952),” 189.

89 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 58-59.

90 Remco Raben, “Nederland en de (post)koloniale wereld,” in De wereld volgens Nederland: Nederlandse

buitenlandse politiek in historisch perspectief, red. Jacco Pekelder, Remco Raben en Mathieu Segers

(22)

22

de internationale gemeenschap als een middelgrote, autonome mogendheid gold die (ondanks de kleine oppervlakte in Europa) door middel van de koloniale bezittingen een achtenswaardige natie van 70 miljoen inwoners vormde.91 Een verlies van deze koloniën was vanuit dit geloof uit den boze; de Nederlandse regering was ervan overtuigd dat bij een dergelijke ontwikkeling Nederland een tweederangs macht zou worden zonder enige invloed op het wereldtoneel.92 Daarnaast leefde er in deze naoorlogse periode zeer sterk het geloof dat de economisch waardevolle kolonies onmisbaar waren voor de wederopbouw van Nederland.93

Vanuit deze overtuigingen deed Nederland er zodoende alles aan om in de naoorlogse periode Nederlands-Indië te kunnen behouden, wat uiteindelijk resulteerde in een tamelijk agressief beleid (de politionele acties). Vanwege dit beleid ontstond er echter een grote aanvaring met de VS. Het Amerikaanse beleid was er namelijk op gericht om de internationale handel te stabiliseren en te liberaliseren door middel van het verlenen van autonomie aan kolonies.94 Tevens leefde er binnen het Amerikaanse beleid zeer sterk de notie dat koloniale ambities spanningen veroorzaakten en de belangen van de VS en de bredere Westerse wereld in gevaar brachten.95 Uiteindelijk liepen omtrent de Indië-kwestie de spanningen zodanig hoog op dat de VS dreigde om onder andere de Marshallhulp aan Nederland in te trekken.96 Onder deze druk ging Nederland uiteindelijk in 1949 overstag om Nederlands-Indië (thans Indonesië) onafhankelijk te laten worden. De wrevel die uit dit verlies voortkwam bleef echter nog jaren parten spelen. Onder andere in regeringskringen heerste lang het gevoel dat Nederland door de VS was verraden.97 Zo stelde Minister van Buitenlandse Zaken Luns in een gesprek met zijn Amerikaanse collega Dulles dat Nederland door toedoen van de VS een “raw deal” had gekregen.98

De Indië-kwestie was in de voor dit hoofdstuk onderzochte periode overigens niet de enige onenigheid die Nederland had met de VS vanwege het Nederlandse koloniale beleid. Nederland had tijdens de verdere jaren ’50 namelijk nog steeds de ambitie om een

91 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 5

92 Marc Frey, “Decolonization and Dutch-American relations,” in Four Centuries of Dutch-American Relations,

1609-2009, red. Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith (Amsterdam: Boom, 2009),

610.

93 Ibid.

94 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 5. 95 Frey, “Decolonization and Dutch-American relations,” 609-614.

96 Cees Wiebes en Bert Zeeman, “United States' 'Big Stick' Diplomacy: The Netherlands between Decolonization

and Alignment, 1945-1949,” The International History Review 14, nr. 1 (1992): 51-53; Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 6.

97 Frey, “Decolonization and Dutch-American relations,” 614.

98 FRUS, 1958–1960, Indonesia, Volume XVII, Indonesia, June-December 1958, Memorandum of Conversation,

17 september 1958, doc. nr. 154, p. 281-282, https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1958-60v17/d154.

(23)

23

middelgrote mogendheid te zijn met een autonoom buitenlands beleid gericht op Azië.99 Zodoende bleef Nederland na de onafhankelijkheid van Indonesië vasthouden aan het westelijke deel van Nieuw-Guinea. Dit om zo een Aziatische en een internationale rol te kunnen blijven spelen.100 Indonesië claimde echter ook dit westelijke deel van Nieuw-Guinea.101 Omtrent dit dispuut tussen Nederland en Indonesië hekelde Nederland de Amerikaanse weigering om te partij te kiezen tussen beide landen.102 Echter, de belangrijkste ontwikkelingen inzake de Nieuw-Guineakwestie vallen buiten de voor dit hoofdstuk onderzochte periode; deze zullen in het volgende hoofdstuk belicht worden.

Een ander goed voorbeeld van een geschil in de periode 1950-1958 tussen Nederland en de VS vanwege tegenstrijdige belangen inzake een buiten-Europese kwestie, is de Koreaanse Oorlog. Zoals eerder beschreven werd hierbij door de VS vanuit de ‘containment’-politiek een beleid gevoerd dat erop was gericht om de vermeende communistische expansie van onder andere Volksrepubliek China in te dammen door middel van militaire offensieven. Vanuit Nederlandse zijde leefde echter sterk de angst dat dit Amerikaanse beleid de Nederlandse belangen in Azië zou schaden (vooral de fragiele relatie met de Volksrepubliek).103 Zodoende was Nederland uitermate huiverig om zijn bondgenoot militair te gaan steunen.104 Sterker nog, tegenover de Amerikaanse militaire doelstelling om de afgesproken grens op 38º NB te overschrijden om zo de communistische krachten in geheel Korea te neutraliseren stond Nederland zelfs afkerig. De Nederlands regering stelde namelijk dat dit de Volksrepubliek zou provoceren en het conflict onnodig zou doen verhevigen.105

Het is duidelijk dat Nederland verschillende malen onenigheid had met de VS vanwege een aantal kwesties die buiten het Europese kader plaatsvonden. Alhoewel er hierbij aan de Nederlandse zijde geregeld grote irritaties ontstonden, was het in de meeste gevallen echter niet zo dat Nederland onverzettelijk bleef volharden in zijn positie. Nederland was, vanwege het uiterst belangrijke Atlantische bondgenootschap met de VS omtrent de defensie van Europa, veelal bereid om bij zulke onenigheden water bij de wijn te doen. Een goed voorbeeld hiervan is te zien bij de kwestie omtrent de omgang met Volksrepubliek China. Alhoewel Nederland recht tegen de wensen van de VS was ingegaan door met de Volksrepubliek

99 Lageschaar, “Het Nederlandse beleid ten aanzien van China,” 8.

100 Albert Kersten, “De Langste: Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” in De Nederlandse ministers

van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw, red. Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan (Den

Haag: Sdu Uitgevers, 1999), 217.

101 Van der Maar en Meijer, Herman van Roijen, 302. 102 Ibid.

103 De Moor, “Nederland, de Verenigde Staten en de oorlog in Korea,” 172; Van Hennik en Muys, “Nederland en

het Koreaconflict 1949-1954,” 181.

104 Hellema, “The Politics of Assymmetry,” 584. 105 Van der Maar en Meijer, Herman van Roijen, 281.

(24)

24

betrekkingen aan te knopen, volgde het in de VN tot op zekere hoogte juist wél het beleid van de VS. Al snel na de Nederlandse erkenning van de Volksrepubliek onthield Nederland zich namelijk telkens van stemming als er in de VN een resolutie werd voorgelegd ten behoeve van toetreding van de Volksrepubliek daartoe.106 Hiermee hielp Nederland in feite effectief mee aan het Amerikaanse doel om de Volksrepubliek buiten de VN te houden.107 De Nederlandse regering zag namelijk in dat als men dit niet zou doen, de relatie met de VS ernstig in de problemen zou raken.108

Ook omtrent de Koreaanse Oorlog deed de Nederlandse regering uiteindelijk water bij de wijn. Zoals is gebleken stond de Nederlandse regering zeer kritisch tegenover het Amerikaanse beleid aangaande dit conflict en was het tamelijk onwillig om de VS hierbij militair te gaan steunen. Desondanks ging de Nederlandse regering onder Amerikaanse druk toch overstag om een marineschip en een detachement van 3418 grondtroepen (allen vrijwilligers) aan de strijd in Korea te leveren.109 Nederland deed dit, net zoals bij bijvoorbeeld de kwestie omtrent Volksrepubliek China, om zo de belangrijke relatie met de Amerikaanse bondgenoot niet beschadigd te laten raken.110 Naast de defensie van Europa speelde de VS met zijn economische steun immers een belangrijke rol bij de wederopbouw van Nederland.111

1.3 Het China-beleid van Nederland

1.3.1 De erkenning

Het vroegste contact tussen Nederland en het gebied dat wij tegenwoordig als China kennen, is terug te voeren tot het begin van de zeventiende eeuw toen VOC-schepen handelsreizen naar het Chinese Keizerrijk begonnen te maken.112 In de eeuwen daarna werden deze betrekkingen voortgezet.113 Zo sloot de Nederlandse regering in 1863 een “Tractaat van handel en vriendschap” met het Chinese Keizerrijk.114 Hiermee knoopte Nederland tevens voor het

106 Van Staden, “American-Dutch political relations since 1945,” 85. 107 Ibid.

108 Frans-Paul van der Putten, “Van semi-kolonie naar economische wereldmacht: China’s toepassing van

diplomatieke en economische middelen in de betrekkingen met Nederland sinds het einde van de negentiende eeuw,” in Het verre gezicht: Politieke en culturele relaties tussen Nederland en Azië, Afrika en Amerika, red. J. Thomas Lindblad en Alicia Schrikker (Franeker: Uitgeverij van Wijnen, 2011), 380-381.

109 De Moor, “Nederland, de Verenigde Staten en de oorlog in Korea,” 163-165. 110 Ibid., 172; Van Hennik en Muys, “Nederland en het Koreaconflict 1949-1954,” 178. 111 Van Hennik en Muys, “Nederland en het Koreaconflict 1949-1954,” 178.

112 Van der Heijden, Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen, 16. 113 Houweling, “Nederland-China-Taiwan,” 1.

114 Nationaal Archief, Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 1276, Tabel

(25)

25

eerst formele diplomatieke betrekkingen aan.115 Ondanks dat het Chinese Keizerrijk in 1912 ten onder ging, bleef Nederland betrekkingen onderhouden met China (vanaf dat moment Republiek China). Een in 1937 overeengekomen handels- en scheepvaartverdrag getuigt hier bijvoorbeeld van.116

In de periode 1946-1950 kwam China in een stroomversnelling terecht. De Chinese Burgeroorlog (begonnen in 1927) belandde in deze periode namelijk in zijn laatste fase, waarbij er tussen de zittende nationalistische regering van Republiek China en de rivaliserende Chinese communistische troepen onder leiding van Mao Zedong een intensieve strijd werd gestreden.117 Hierbij riep Mao uiteindelijk op 1 oktober 1949 Volksrepubliek China uit.118 Op dat moment hadden Mao en zijn communistische troepen ongeveer 75% van het Chinese territorium in handen, terwijl de regering van Republiek China zich langzamerhand vanuit het Chinese vasteland terug begon te trekken op het eiland Formosa (Taiwan).119 Hierdoor kwam de Nederlandse regering voor een dilemma te staan: de regering van Republiek China (waarmee Nederland officieel diplomatieke betrekkingen had en het dus als de wetmatige regering van China zag) had in de praktijk nog maar zeer weinig zeggenschap over het Chinese territorium.

Als voorlopige oplossing besloot de Nederlandse regering op 14 oktober 1949 om informele contacten op te zetten met de Volksrepubliek.120 Het ging hierbij om contacten op lokaal niveau in de door communistische troepen veroverde gebieden (daar waar de Nederlandse ambassades zich op dat moment in bevonden).121 Deze voorlopige overeenkomst had als doel om de vriendschappelijke relatie tussen Nederland en China te kunnen continueren en om wederzijdse handel te bevorderen.122 Er moet hierbij worden benadrukt dat het slechts om een informele overeenkomst ging; het ging hier dus (nog) niet om een formele diplomatieke erkenning van Volksrepubliek China. De Nederlandse regering probeerde namelijk om geen overhaaste beslissingen maken en wilde vooral “in nauwe samenwerking met de belanghebbende Westelijke mogendheden en de Verenigde Staten [een] standpunt

115 Van der Heijden, Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen, 32.

116 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 1276, Tabel Regelingen van economischen aard tusschen

Nederland en China, 5593 - ’40.

117 Liang Pan, “National Internationalism in Japan and China,” in Internationalisms: A Twentieth-Century History,

red. Glenda Sluga en Patricia Clavin (Cambridge, Cambridge University Press, 2016), 183.

118 Blussé en Van Luyn, China en de Nederlanders, 201. 119 Pan, “National Internationalism,” 183.

120 Smit en Schot, “Nederland en de erkenning van de Volksrepubliek China,” 41-42.

121 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Stikker aan de Nederlandse ambassades in

Washington, Brussel en Parijs, 14 oktober 1949, nr. 103636-5455 G.S.

(26)

26

t.a.v. de Chinese Communisten bepalen.”123 Van deze gezamenlijke aanpak kwam uiteindelijk echter weinig terecht aangezien het Amerikaanse en het Britse China-beleid te veel van elkaar bleken te verschillen. Zo riep de Amerikaanse regering in 1949 (zonder nader overleg met de andere Westerse mogendheden) zijn ambassadeur in China naar de VS terug en ging het zich op Taiwan richten (dat van grote strategische waarde was voor de VS), terwijl de Britse regering juist tot een officiële erkenning van de Volksrepubliek over wilde gaan om zo de vele investeringen die op het Chinese vasteland rondom hun kolonie Hong Kong waren gedaan veilig te kunnen stellen.124

Na het mislukken van de Westerse gezamenlijke aanpak bleef Nederland zich met zijn voorlopige beleid op de Volksrepubliek richten aangezien “een regime hetwelk de feitelijke macht uitoefent in het overgrote deel van China, om practische redenen niet geheel geignoreerd kan worden.”125 Wat hierbij opvalt, is dat Nederland zich omtrent het gevoerde beleid in grote mate door het Britse beleid liet leiden. Zo liet de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Dirk Stikker, in september 1949 aan de Britse ambassadeur te Den Haag weten dat de Nederlandse regering “will in principle be ready to support in general lines the policy proposed by the British Government.”126 Als verklaring hiervoor stellen historici Caroline Smit en Martijn Schot dat Nederland net zoals Groot-Brittannië een koloniale mogendheid was die er belang bij had om goede betrekkingen met de nieuwe Chinese machthebbers te onderhouden, namelijk het willen behouden van de eigen zelfstandige positie in Oost-Azië.127

De Britse regering besloot uiteindelijk dat het tot een formele erkenning over zou gaan zodra de Chinese communisten een officiële overheid/staatsbestel hadden weten op te zetten.128 Toen de Chinese communisten op 1 oktober 1949 Volksrepubliek China uitriepen, werd het duidelijk dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat Groot-Brittannië de Volksrepubliek zou gaan erkennen. Dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken zich bij de eigen beleidsbepaling in grote mate door het Britse China-beleid liet beïnvloeden, blijkt duidelijk uit de reactie die het Britse voornemen tot erkenning bij het ministerie teweeg bracht. Zo valt in een telegram van 2 december 1949 van het ministerie aan onder andere de Nederlandse ambassade in Londen te lezen dat het ministerie van plan was om “communistisch

123 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Van Aerssen Beyeren aan de Minister van Buitenlandse

Zaken,7 mei 1949, J-144/1464/128; NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Stikker aan de Nederlandse ambassade in New Delhi, 2 juli 1949, nr. 66022-6262.

124 Smit en Schot, “Nederland en de erkenning van de Volksrepubliek China,” 40-41.

125 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Stikker aan de Nederlandse ambassades in Londen,

Parijs en Brussel, 18 oktober 1949, nr. 104819-9572.

126 Ibid.

127 Smit en Schot, “Nederland en de erkenning van de Volksrepubliek China,” 46. 128 Ibid., 41.

(27)

27

China eveneens te erkennen na de Britse erkenning […].”129 De Britse regering erkende Volksrepubliek China uiteindelijk op 6 januari 1950.130 Nederland deed hetzelfde op 27 maart 1950.131 Hierbij verbrak Nederland tegelijkertijd de diplomatieke relaties met de naar Taiwan gevluchte regering van Republiek China.132

1.3.2 Drijfveren voor de erkenning

Het zou echter onjuist zijn om te stellen dat de Nederlandse erkenning van Volksrepubliek China louter het resultaat was van het blindelings volgen van het Britse beleid. Nederland had namelijk wel degelijk eigen specifieke drijfveren en belangen om tot erkenning over te gaan. Eén daarvan was handel. Alhoewel de handel tussen Nederland en het vasteland van China geen exorbitante omvang kende, kon deze evenmin als onbeduidend worden bestempeld: in 1948 importeerde Nederland voor fl. 23.000.000 uit China en exporteerde het voor fl. 20.000.000 naar China.133 Omtrent deze handelsdrijfveer geldt ook dat ten tijde van het uitroepen van de Volksrepubliek er een aantal Nederlandse bedrijven was (waaronder Koninklijke Olie, Unilever en Philips) die op dat moment al enige decennia in China actief waren en in deze periode voor vele miljoenen aan investeringen hadden gedaan.134 Verder leefde er in regeringskringen en bij het bedrijfsleven het idee dat er in de Volksrepubliek (met zijn potentiële markt van meer dan 400 miljoen mensen) zeer grote commerciële kansen in het verschiet lagen.135

Dit enthousiasme voor de Chinese markt kwam voor een aanzienlijk gedeelte voort uit de grote onvrede over het handelsbeleid van de geallieerden aangaande de westelijke bezettingszones in Duitsland. In een poging om de door de Tweede Wereldoorlog verwoeste Duitse economie weer enigszins op gang te krijgen, bezigden de (Westelijke) geallieerden in hun bezettingszones namelijk een beleid waarbij de overzeese import alleen via Duitse havens mocht geschieden, met als gevolg dat Nederland zijn uiterst belangrijke handelsader met

129 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 22388, Minister van Buitenlandse Zaken aan Dirvo, Londen,

W’ton, Brussel Parijs en Nanking, 2 december 1949, nr. 120155/10871.

130 NA, AMvBZ, Nederlands Gezantschap in China (Peking, Chunking, Nanking) (1862) 1872-1954, 2.05.90, inv.

nr. 823, Bentinck aan de Minister van Buitenlandse Zaken, 29 april 1950, nr. 15530/1078.

131 NA, AMvBZ, C-A 1945-1954, 2.05.117, inv. nr. 15534, Minister van Buitenlandse Zaken aan Voorzitter

Tweede Kamer der Staten-Generaal, 27 maart 1950, nr. 31591.

132 Van der Heijden, Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen, 58; Marc Dierikx en Jan Petit, “Het dossier ‘Urk’:

De rol van de luchtvaart in de Nederlandse betrekkingen met de Volksrepubliek China, 1949-1996,” Tijdschrift

voor Geschiedenis 130, nr. 2 (2017): 176, DOI: 10.5117/TVGESCH2017.2.DIER.

133 NA, AMvBZ, Nederlands Consulaat-generaal te Shanghai (China) (1852) 1877-1951, 2.05.91, inv. nr. 498,

Bespreking van de Commissie van het Centraal Orgaan voor de handel met China, 7 september 1948.

134 Van der Heijden, Nederlands-Chinese handelsbetrekkingen, 45-52. 135 Ibid., 59; Dierikx en Petit, “Het dossier ‘Urk’,” 195.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de Amerikaanse cultuur heeft men, zoals bekend, gekozen voor consti- tutionele beperkingen die door de rechter worden gehandhaafd: de rechter heeft het toetsingsrecht,

I will argue that, although Monyaise in his Ngaka, Mosadi Mooka foregrounds the Batswana’s transition with specific attention to female characters, this novel’s social and

RELATIE MET VERDERE VERSTERKING Examencommissies worstelen met de inter- pretatie van sommige wettelijke bepalingen. Studenten kunnen tegen beslissingen van examencommissies in

Secondarily, the study will examine if the Happiness Route can decrease loneliness, depressive symptoms and con- sumption of care and whether it improves purpose in life,

Na het opstellen van de gedragscultuur betreffende de cultuurdimensies door middel van Hofstedes’ cultuur model en het interpreteren van de opgesplitste hypothese

De bovenstaande centralevraag wordt beantwoord en verklaart door een literatuurstudie en een onderzoek, waarvoor van 40 Nederlandse en 40 Amerikaanse bedrijven is

Vanuit het perspectief van kennisclustering zijn de belangrijkste factoren: kennis, informatie of technologische ‘spillovers’, het ontwikkelen of toepassen van innovaties

trial describes good practice while referring to the issues discussed in the section “Personalized health care and CER”, by: 1) overcoming the complexity of