• No results found

De Nederlandse reactie inzake de crises in de Straat van Taiwan

1.3 Het China-beleid van Nederland

1.3.5. De Nederlandse reactie inzake de crises in de Straat van Taiwan

Tijdens de jaren ’50 laaiden de spanningen in de Straat van Taiwan (gelegen tussen het vasteland van Volksrepubliek China en het eiland Taiwan) tweemaal tot grote hoogte op. De eerste keer dat dit plaatsvond, was tussen 1954 en 1955.178 De tweede maal dat er sprake van een crisis was, was in 1958.179 De reden dat er in beide gevallen een crisis ontstond, was omdat de Volksrepubliek artilleriebeschietingen op een aantal dicht bij hun kust gelegen Taiwanese eilanden uitvoerde en het tevens bezig was om een grote militaire opbouw in de buurt van deze eilanden te realiseren.180 De VS zag hierin pogingen tot het voorbereiden van een communistische invasie op hun bondgenoot Taiwan (en mogelijkerwijs tevens op andere gebieden in Oost-Azië), waardoor het zich op zijn beurt genoodzaakt zag om zelf ook de Amerikaanse militaire aanwezigheid in het gebied te vergroten.181 Zodoende ontstond er tweemaal een hooggespannen situatie.

Het lijkt er echter op dat de Nederlandse regering de twee crises in de Straat van Taiwan als minder dreigend leek op te vatten dan de Amerikaanse regering. Zo berichtte de Nederlandse zaakgelastigde in Peking (B.J. Slingenberg) omtrent de crisis van 1958 aan de Minister van Buitenlandse Zaken dat er door de plaatsgevonden gebeurtenissen “nimmer wereldspanning [is] ontstaan.”182 Tevens wordt er bericht dat een eventuele invasie op Taiwan als een “interne aangelegenheid” wordt aanschouwd.183 Dit betekent overigens niet dat Nederland tegen het Amerikaanse beleid was gekeerd. Integendeel, Nederland steunde het Amerikaanse beleid.184 De Amerikaanse militaire opbouw aldaar (gericht tegen de

176 Ibid., 63. 177 Ibid., 62.

178 Kaufman, “Operation Oracle,” 107.

179 Soman, “The Offshore Islands Crisis of 1958,” 373.

180 Kaufman, “Operation Oracle,” 106; Soman, “The Offshore Islands Crisis of 1958,” 373. 181 Kaufman, “Operation Oracle,” 107-108;Soman, “The Offshore Islands Crisis of 1958,” 373.

182 NA, AMvBZ, Nederlandse Ambassade in China (Beijing/Peking) (1899) 1955-1974, 2.05.166, inv. nr. 490, B.J.

Slingenberg aan de Minister van Buitenlandse Zaken, 19 september 1958, nr. 1395/477.

183 Ibid.

184 FRUS, 1958–1960, Indonesia, Volume XVII, Indonesia, June-December 1958, Memorandum of Conversation,

17 september 1958, doc. nr. 154, p. 281-282, https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1958- 60v17/d154.

34

Volksrepubliek), werd door Nederland beschouwd als een middel “to prevent communist agression”.185

Mijns inziens probeerde Nederland zich bij de crisis van 1958 echter wel zo veel mogelijk buiten het conflict te houden. Nederland steunde het Amerikaanse beleid dan weliswaar, maar deed dit, zoals in de vorige alinea is gebleken, slechts op een zeer algemene geformuleerde manier (het steun betuigen aan het ‘voorkomen van communistische agressie’). Vervolgens probeerde Nederland hierbij waarschijnlijk zo min mogelijk de woede van de Volksrepubliek op de hals te halen door een eventuele communistische overname van Taiwan als een ‘interne aangelegenheid’ aan te duiden. Het is overigens niet geheel duidelijk in welke mate Nederland tijdens de eerste crisis in de Straat van Taiwan (1954-1955) eenzelfde strategie hanteerde. De informatie hierover in het voor dit onderzoek onderzochte bronmateriaal is summier. De enige aangetroffen bron die hier enigszins inzicht in geeft, zijn de notulen van de ministerraadvergadering van 4 oktober 1954. Hieruit blijkt dat de Nederlandse regering voorstander was van het afweren van een eventuele communistische aanval op Taiwan, maar dat het tegelijkertijd een aanval op het vasteland van China als onwenselijk zag.186 Een verdere toelichting wordt hierbij niet gegeven.

1.4 Conclusie

Er is gebleken dat de Nederlandse regering met haar erkenning van Volksrepubliek China duidelijk afweek van het op isolatie gerichte China-beleid dat de VS voerde. Men zou hier dus kunnen stellen dat Nederland in dat opzicht een zeer onafhankelijk China-beleid voerde. Hierbij zou men een dergelijke argumentatie kunnen versterken door te kijken naar de drijfveren die Nederland had om tot erkenning over te gaan. Deze drijfveren (bijvoorbeeld het verlangen om handel te willen bedrijven met de Volksrepubliek en het willen verstevigen van de Nederlandse positie in Azië door middel van het aanknopen van betrekkingen met Volksrepubliek China) kwamen namelijk allen voort uit eigen, specifieke belangen die Nederland had omtrent de erkenning. Echter, er is tevens gebleken dat Nederland bij het nemen van de beslissing om tot erkenning over te gaan veelal werd beïnvloed door wat Groot-Brittannië deed aangaande de Volksrepubliek. Mijns inziens betekent dit dat de Nederlandse erkenning toch niet geheel als een onafhankelijke beslissing kan worden beschouwd.

185 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28302, Minister van Buitenlandse Zaken aan de Nederlandse

ambassade in New York, 27 september 1958, nr. 8242.

186 NA, Archief Raad van Ministers, Raad van Ministers van het Koninkrijk, Ministerraad 1823-1993, 2.02.05.02,

35

Omtrent het verdere verloop van de voor dit hoofdstuk onderzochte periode, kan men stellen dat Nederland geregeld werd gedwongen om zijn beleid aan te passen vanwege het uiterst belangrijke bondgenootschap met de VS. Per slot van rekening zorgde dit bondgenootschap voor investeringen (Nederland zat nog in de wederopbouw) en zorgde het, haast nog belangrijker, voor defensie en veiligheid in Europa. Zodoende was het Nederland er alles aan gelegen om een goede relatie met de VS te behouden en om de VS binnen de Atlantische gemeenschap zijn hegemoniale positie te laten behouden. Hierbij keerde Nederland zich bijvoorbeeld tegen Europese nucleaire initiatieven. Desondanks kwam Nederland in conflicten met de VS terecht. Deze conflicten ontstonden veelal doordat het Nederlandse beleid omtrent zaken en kwesties die buiten het Atlantische kader speelden tegenstrijdig bleek te zijn met het Amerikaanse beleid daaromtrent (bijvoorbeeld het conflict dat ontstond vanwege het Nederlandse koloniale beleid in Azië). Aangezien zulke conflicten met de VS de potentie hadden om de voor Nederland zeer belangrijke relatie/bondgenootschap met dat land te doen schaden, besloot Nederland uiteindelijk veelal om de wensen van de VS te volgen en het tot dan toe gevoerde beleid ten behoeve daarvan te wijzigen.

Deze handreikingen jegens de VS hadden echter implicaties voor het Nederlandse China-beleid. Omtrent de Koreaanse kwestie was Nederland in eerste instantie gekeerd tegen het militaire beleid van de VS uit angst dat het de Nederlandse relatie met de Volksrepubliek zou doen verslechteren. Er ontstond zo een geschil met de VS, waarbij Nederland uiteindelijk toch onder Amerikaanse druk overstag ging om militair deel te gaan nemen aan de Koreaanse Oorlog. Omtrent deze zojuist genoemde implicaties valt bij het Nederlandse beleid in de VN jegens de Volksrepubliek hetzelfde te ontwaren. Nederland had namelijk betrekkingen met de Volksrepubliek aangeknoopt en zich daarbij in eerste instantie tevens ingezet voor toetreding van de Volksrepubliek tot de VN. Echter, de Nederlandse regering zag in dat als het dit beleid in de VN zou voortzetten, de uiterst belangrijke relatie met de VS ernstig beschadigd zou kunnen raken. Zodoende wijzigde Nederland zijn VN-beleid ten behoeve het Amerikaanse VN- beleid; de Volksrepubliek uit de VN houden.

Mijns inziens is het echter niet zo dat het gehele Nederlandse China-beleid in deze periode werd beïnvloed door het Amerikaanse China-beleid. Zo bleef Nederland, tegengesteld aan wat de VS verlangde, na de erkenning betrekkingen met de Volksrepubliek voortzetten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de handel die Nederland met de Volksrepubliek dreef in de voor dit hoofdstuk onderzochte periode. Echter, zoals eerder is gebleken heeft de VS wel degelijk een bepaalde mate van invloed gehad op het Nederlandse China-beleid. Al met al kan men dus concluderen dat het Nederlandse China-beleid in de periode 1950-1958 slechts gedeeltelijk als onafhankelijk kan worden getypeerd.

36

2. – De vroege jaren ’60, de ‘Lasserskwestie’