• No results found

2 – De vroege jaren ’60, de ‘Lasserskwestie’ van 1966 en de daaropvolgende jaren (1959-

2.2 De Nederlands-Amerikaanse relatie

2.2.3. De Atlantische loyaliteit van Nederland

Alhoewel Nederland met de VS in de periode 1959-1968 geschillen (en soms zelfs conflicten) had over buiten-Europese kwesties, was Nederland in dezelfde periode wat betreft NAVO juist zeer pro-Amerikaans. De Nederlandse regering zag het NAVO-lidmaatschap (net zoals tijdens de periode 1950-1959) namelijk als dé garantie tegen militaire aanvallen van vreemde mogendheden en voor het behoud van de Nederlandse nationale veiligheid en territoriale bescherming.253 Om dit zo te houden, redeneerde de Nederlandse regering dat er binnen de NAVO zoveel mogelijk eensgezindheid diende te zijn tussen de West-Europese lidstaten en de VS.254 Hierbij aanschouwde Nederland een hegemoniale positie van de VS binnen de NAVO als

249 NA, AMvBZ, Nederlandse Ambassade in China (Beijing/Peking) (1899) 1955-1974, 2.05.166, inv. nr. 654, Luns

aan de Nederlandse ambassades in Manilla, Saigon, Londen, Hollandia en Washington, 14 juli 1966, nr. 332.561.

250 Ibid. Voor meer informatie zie R. van der Maar, Welterusten mijnheer de president. Nederland en de

Vietnamoorlog 1965-1973 (Amsterdam: Boom Uitgeverij, 2007).

251 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28361, Luns aan de Nederlandse ambassade in Washington, 13

mei 1964, nr. 73642-3240.

252 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28361, Luns aan de Nederlandse ambassades in Londen, New

York, Parijs en Washington, 19 mei 1964, nr. 75512-3334; NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28361, Luns aan de Nederlandse ambassade in Washington, 13 mei 1964, nr. 73642-3240.

253 Kersten, “Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” 224. 254 Ibid.

46

de sleutel voor het behoud van deze eenheid; de VS die als absolute leider onderlinge verdeeldheid kan voorkomen om zo een eensgezinde, daadkrachtige NAVO te kunnen behouden.255

Vanuit deze overtuiging was Nederland dan ook sterk gekant tegen pogingen binnen de Europese gemeenschap voor het creëren van eigen, onafhankelijke Europese initiatieven. Zo was de Nederlandse regering (en dan met name de nogal pro-Atlantische Luns) tegenstander van de Franse plannen gedurende de jaren ’60 om Europa op politiek en militair gebied een van de VS onafhankelijke politiek te laten voeren (bijvoorbeeld De Gaulles plan voor een zelfstandig beheerd Frans kernarsenaal).256 Luns vond juist dat de politieke en militaire leiding binnen de NAVO bij de VS zou moeten berusten.257 Immers, de vorming van een West-Europese groep binnen de NAVO zou een mogelijke bedreiging van de Amerikaanse suprematie kunnen betekenen.258 Daarnaast leefde er bij de Nederlandse regering tevens de angst dat Europese groepsvorming de Amerikaanse bereidheid om West-Europa tegen Sovjetdreiging te beschermen ernstig zou beschadigen (met alle onwenselijke gevolgen voor de veiligheid van Nederland van dien).259

Naast het proberen te blokkeren van West-Europese afsplitsing binnen de NAVO, poogde Nederland tevens op andere manieren om de eenheid en slagvaardigheid van NAVO te waarborgen. Zo was de Nederlandse contributie aan de NAVO in vergelijking met andere lidstaten relatief hoog (hoger dan bijvoorbeeld België, Noorwegen en Denemarken).260 Hierbij probeerde Nederland dergelijke lidstaten met een relatief lage contributie aan te sporen om een soortgelijk uitgavepatroon te verwezenlijken om zo te laten zien hoe de gezamenlijk overeengekomen (financiële) doelstellingen geïmplementeerd dienden te worden.261 Verder toonde Nederland zeer grote bereidheid tot het plaatsen van Amerikaanse nucleaire wapens op Nederland grondgebied.262 Ondanks dat bekend was dat deze wapens officieel in het bezit van de VS zouden blijven en dat de Amerikaanse president ten alle tijden en puur naar eigen

255 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28361, Van Roijen aan de Minister van Buitenlandse Zaken, 29

mei 1963, nr. 79356-3274; Kersten, “Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” 224-225.

Voor meer informatie zie bijvoorbeeld A. van Staden, Een trouwe bondgenoot: Nederland en het Atlantisch

Bondgenootschap, (1960-1971) (Baarn: In den Toren, 1974).

256 Kersten, “Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” 225; E.H. van der Beugel, “Atlantische

samenwerking en Europese integratie,” in Nederlands buitenlandse politiek: heden en verleden, red. J.L. Heldring (Baarn: In den Toren, 1978), 54.

257 Kersten, “Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” 224. 258 Ibid.

259 NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 28361, Schurmann aan de Minister van Buitenlandse Zaken, 25

oktober 1964, nr. 21; Kersten, “Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1952-1971),” 224.

260 Voorhoeve, Peace, Profits, and Principles, 121.

261 Ibid., 121-122; NA, AMvBZ, C-A 1955-1964, 2.05.118, inv.nr. 16362, memorandum, 4 september 1961, nr.

49/61.

47

inzicht een besluit tot lancering kon nemen (zonder ook maar enige Nederlandse inspraak) bleef Nederland meewerken aan de facilitatie ervan op Nederlandse bodem (mede vanwege de defensieve voordelen ervan).263 De kernwapens werden uiteindelijk in 1960 geplaatst.264

Echter, het zou onjuist zijn om te stellen dat Nederland tijdens de periode 1959-1968 altijd zeer pro-Amerikaans zou zijn geweest met betrekking tot de NAVO en de Atlantische eenheid. Er zijn namelijk wel degelijk een aantal momenten aan te wijzen waarbij Nederland zich van een kritische houding bediende. Eén van deze momenten was toen de Amerikaanse minister van Defensie McNamara in mei 1965 tijdens een NAVO-top in Parijs een plan presenteerde voor de oprichting van een select comité van vijf NAVO-lidstaten dat binnen de NAVO een exclusieve bevoegdheid zou krijgen voor de behandeling en besluitname van nucleaire vraagstukken.265 Ondanks dat Nederland volgens het plan ook bij dit selecte gezelschap van vijf lidstaten zou gaan behoren, keerde de Nederlandse regering zich openlijk tegen het voorstel.266 Zoals al eerder in deze paragraaf is beschreven, leefde in regeringskringen zeer sterk de opvatting dat de NAVO een sterke eenheid diende te zijn zonder enige vorm van blokvorming daarin. Ook inzake het plan van McNamara bleef Nederland deze opvatting aanhangen: Nederland verzette zich tegen de voorgestelde formatie van een besloten groep binnen die NAVO die speciale verantwoordelijkheden zou krijgen die de rest van de lidstaten niet zouden hebben (uiteindelijk tevergeefs; het nucleaire comité werd uiteindelijk alsnog opgericht).267

Naast de specifieke kritiek op het plan van McNamara had Nederland tevens op meer algemene wijze kritiek op de VS. Hierbij verweet het de VS dat het te weinig rekening zou houden met de belangen van Nederland. Deze kritiek komt vooral aan de oppervlakte bij de jarenlange pogingen tot het verkrijgen van landingsrechten in de VS voor Nederlandse vliegtuigen. Een goed voorbeeld hiervan is het gesprek tussen Luns en de Amerikaanse ambassadeur Tyler in juli 1968. Hierbij benadrukte Luns aan Tyler het feit dat Nederland alle voor de Koninklijke Marine benodigde vliegtuigen bij zijn belangrijkste bondgenoot koopt, maar dat de VS zelf nog steeds niet met een overeenkomst is gekomen die Nederlandse vliegtuigen toestemming zouden geven om in de VS te landen.268 Hierbij verweet hij de VS dat “landen, die veel minder belangrijk zijn dan Nederland, bijvoorbeeld qua bevolking, militaire macht,

263 Megens, “Bilateral Defense Cooperation in an Atlantic Perspective,” 628. 264 Ibid.

265 Russell, “The Atlantic Alliance in Dutch Foreign Policy,” 173. 266 Ibid.

267 Ibid., 173-174.

48

nationaal inkomen, welvaart, omvang van de handelsvloot etc., […] doch die een grotere oppervlakte beslaan, […] dikwerf een zwaardere stem [hebben] in Washington.”269

Het is duidelijk dat de Nederlandse regering zich dus op een aantal momenten kritisch had uitgelaten jegens de VS met betrekking tot de Atlantische gemeenschap. Het lijkt mij echter onjuist om daaruit een op te maken dat Nederland slechts in beperkte mate pro- Amerikaans was geweest. Immers, Nederland deed er alles aan om binnen de NAVO de positie van de VS als absolute leider te kunnen behouden. Daarnaast leverde Nederland een relatief hoge financiële bijdrage aan de NAVO, spoorde het andere NAVO-lidstaten aan om hetzelfde te doen en toonde het grote bereidheid voor het plaatsen van Amerikaanse kernwapens op Nederlandse bodem. Mijns inziens staat het dus buiten kijf dat Nederland met betrekking tot de NAVO zeer loyaal was aan de Verenigde Staten.

In dat opzicht deel ik de visie van Hellema, die stelt dat Nederland vanaf 1962 een zeer trouwe bondgenoot was van de VS.270 Volgens hem was er voor vóór 1962 sprake van tegenstrijdigheid tussen Nederland en de VS. Deze tegenstrijdigheid werd vooral gevoed door de eigenzinnige koloniale ambities van Nederland, die haaks stonden op de Amerikaanse buitenlandse belangen. Dit leverde dus conflicten op tussen Nederland en de VS (de hoogoplopende kwestie omtrent Nederlands Nieuw-Guinea is hier een goed voorbeeld van). Hellema beargumenteert dat toen de Nieuw-Guineakwestie eenmaal was opgelost en Nederland daarmee tevens zijn halsstarrige koloniale beleid beëindigde, er geen twistpunten meer bestonden tussen de VS en Nederland wat betreft buitenlandse doelstellingen.271 Hellema schrijft hierbij dat Nederland vanaf dat moment een NAVO-gericht en pro-Amerikaans beleid ging voeren aangezien Nederland zodoende als NAVO-lid nog enige invloed in de wereld kon blijven uitoefenen; de NAVO als compensatie van de traditionele overzeese rol van Nederland.272

Hellema’s these behoeft echter wel enige kanttekeningen. Hij schrijft namelijk dat Nederland pas na 1962 een dergelijk beleid ging voeren en dat er voor dat punt sprake was van grote tegenstrijdigheid. Naar mijn idee is dit niet geheel juist. Zoals uit de vorige alinea’s is gebleken, was het Nederlandse beleid jegens de VS en de NAVO vóór 1962 ook al tamelijk loyaal. Zo ging Nederland in 1960 akkoord met het plaatsen van Amerikaanse kernwapens op Nederlandse bodem. Tevens drong Nederland er binnen de NAVO vóór 1962 ook al op aan dat

269 Ibid. Zie voor meer informatie: Giles Scott-Smith en David J. Snyder, ““A Test of Sentiments”: Civil Aviation,

Alliance Politics, and the KLM Challenge in Dutch-American Relations,“ Diplomatic History 37, nr. 5 (2013): 917- 945, DOI: 10.1093/dh/dht065.

270 Duco Hellema, Nederland in de Wereld: De buitenlandse politiek van Nederland (Houten-Antwerpen:

Spectrum-Uitgeverij Unieboek, 2016), 220-223.

271 Ibid. 272 Ibid.

49

de VS de absolute heerschappij diende te hebben. Deze beleidslijn is bovendien niet alleen in de voor dit hoofdstuk onderzochte periode waar te nemen; ook in de periode van het vorige hoofdstuk (1950-1958) is er al een tamelijk sterke pro-Amerikaanse/pro-Atlantische tendens waar te nemen. Ook toen zette Nederland zich al in voor het behoud van de hegemoniale positie van de VS binnen de NAVO, om maar een voorbeeld te noemen.

2.3 Het China-beleid van Nederland