• No results found

Herstart van de Europese Unie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herstart van de Europese Unie"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE HERSTART VAN DE EU

WELKE LIDSTATEN ZIJN HET MEEST AANGEWEZEN OM DEEL UIT

TE MAKEN VAN HET ‘KERN-EUROPA’?

Aantal woorden: 25147

Ruben Van Poucke

Stamnummer : 018064585

Promotor: Prof. Herman Matthijs

Commissaris: Prof. Verhoeye Jan

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:

Master of Science in de bestuurskunde en het Publiek Management

(2)
(3)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(4)

IV

Woord vooraf

Eerst en vooral wil ik iedereen bedanken die mij geholpen heeft tijdens het schrijven van mijn

masterproef. In het bijzonder mijn vriendin die altijd voor me klaar stond. Het was een leerrijk en soms ook stressvol proces. Verder waren de omstandigheden niet optimaal omtrent de huidige COVID-19-crisis. Het was initieel de bedoeling om aan de hand van diepte-interviews met Vlaamse

Europarlementariërs dit onderzoek extra diepgang te geven. Door de lock down die in België ingevoerd werd was dit praktisch niet mogelijk.

Als laatste wil ik mijn dankbaarheid nog uiten ten aanzien van mijn ouders, broer, mijn vrienden en promotor voor alle hulp die ze hebben aangeboden.

(5)

V

Inhoudsopgave

Vertrouwelijkheidsclausule ... III Woord vooraf ... IV Inhoudsopgave ... V Lijst gebruikte afkortingen ... VIII Lijst van figuren en tabellen ... IX

Inleiding ... 11 1. Conceptueel kader ... 13 1.1. Structuur Europa ... 13 1.1.1. Europa ... 13 1.1.2. Europese Unie ... 13 1.1.3. Interne markt ... 14

1.1.4. Europese monetaire unie (EMU) ... 14

1.1.5. Bankenunie (BU) ... 15

1.1.6. Kapitaalmarkt unie ... 15

1.1.7. Begrotingsunie ... 16

1.1.8. Eurozone/ munt unie ... 16

1.1.9. Schengenzone ... 21

1.1.10. Europese vrijhandelsassociatie (EVA) ... 21

1.1.11. De Europese economische ruimte (EER) ... 22

1.2. Instellingen Europese Unie ... 22

1.2.1. Het Europees Parlement ... 22

1.2.2. Europese Commissie ... 23

1.2.3. Europese Raad ... 23

1.2.4. De Raad van de Europese Unie ... 24

1.2.5. De Raad van Europa ... 24

1.2.6. Europese Centrale Bank (ECB) ... 25

1.2.7. Permanente Gestructureerde Samenwerking (PESCO) ... 25

1.2.8. Het Europees Defensieagentschap (EDA) ... 25

1.2.9. Eurogroep ... 26

2. Europese Integratie ... 27

2.1. Geschiedenis ... 27

2.2. Europese Unie met verschillende snelheden ... 29

Gedifferentieerde integratie ... 29

3. Moeilijkheden EU ... 33

(6)

VI

3.2. Migratiecrisis ... 34

3.3. De Brexit ... 36

3.4. COVID-19-Crisis... 38

3.5. Andere trends/moeilijkheden binnen de EU ... 39

4. Onderzoek: ‘Kern-Europa’ ... 41

4.1. Parameters lidstaten ... 41

4.1.1. Lid Eurozone ... 41

4.1.2. Lid Schengenzone ... 42

4.1.3. Lid Europees defensie agentschap ... 42

4.1.4. Lid van de NAVO ... 42

4.1.5. Bruto Binnenlands Product (BBP)/ capita ... 46

4.1.6. Bruto binnenlands product (BBP) ... 48

4.1.7. Overheidsfinanciën... 49

4.1.8. Staatsschuld... 49

4.1.9. Begrotingstekort ... 49

4.1.10. Aandeel in het EU-begroting ... 51

4.1.11. Aandeel in het ECB-kapitaal ... 52

4.2. Parameters doorlichting ‘kern-Europa’ ... 55

4.2.1. Geografisch gebied ... 55

4.2.2. Aantal inwoners/ bevolking ... 56

4.2.3. Bruto Binnenlands Product (BBP) ... 57

4.2.4. Aandeel in de begroting van de Europese Unie ... 58

4.2.5. Aandeel in de kapitaalreserves van de ECB ... 58

4.2.6. Defensie uitgaven ... 58 4.2.7. Stemrecht IMF ... 60 4.2.8. Goudreserve ... 60 5. Resultaten ... 61 5.1. Lidstaten doorgelicht ... 61 5.1.1. België ... 61 5.1.2. Bulgarije ... 62 5.1.3. Cyprus... 62 5.1.4. Denemarken... 62 5.1.5. Duitsland ... 63 5.1.6. Estland ... 63 5.1.7. Finland ... 63 5.1.8. Frankrijk ... 64 5.1.9. Griekenland ... 64

(7)

VII 5.1.10. Hongarije ... 64 5.1.11. Ierland ... 65 5.1.12. Italië ... 65 5.1.13. Kroatië... 66 5.1.14. Letland ... 66 5.1.15. Litouwen ... 66 5.1.16. Luxemburg ... 66 5.1.17. Malta ... 67 5.1.18. Nederland ... 67 5.1.19. Oostenrijk ... 68 5.1.20. Polen ... 68 5.1.21. Portugal... 68 5.1.22. Roemenië ... 69 5.1.23. Slovenië ... 69 5.1.24. Slowakije ... 70 5.1.25. Spanje ... 70 5.1.26. Tsjechië... 71 5.1.27. Zweden ... 71

5.2. Combinatie lidstaten (‘Kern-Europa’) doorgelicht ... 72

5.2.1. Geografisch gebied: ... 72

5.2.2. Bevolking ... 72

5.2.3. Bruto Binnenlands Product (BBP) ... 73

5.2.4. Aandeel in EU-begroting ... 73

5.2.5. Aandeel in de kapitaalreserves van de ECB ... 73

5.2.6. Totaal van defensie uitgaven ... 74

5.2.7. Stemrecht IMF ... 74

5.2.8. Goudreserve ... 74

5.3. Politiek draagvlak ‘kern-Europa’ ... 75

Conclusie ... 77

Beperkingen en suggesties voor volgend onderzoek ... 79

Bronnenlijst ... 80

1. Bijlage 1: Zetelverdeling in het Europees parlement (1979 - 2020) ... 88

2. Bijlage 2: Opkomst Europese verkiezingen 2019 ... 89

3. Bijlage 3: Sociale uitkeringen in de EU ... 89

4. Bijlage 4: In welke mate is de Schengenzone één van de grootste prestaties ... 90

5. Bijlage 5: De mate waarin de EU meer betrokken moet worden in het beschermen van de Europese buitengrenzen ... 90

(8)

VIII

Lijst gebruikte afkortingen

BBP Bruto binnenlands product

BU Banken Unie

EBA Europese Bankautoriteit ECB Europese Centrale Bank

EEG Europese economische gemeenschap EGA Europese Gemeenschap voor atoomenergie EGKS Europese gemeenschap voor kolen en staal EMS Europees Monetair Stelsel

EMU Europees Monetaire Unie

EU Europese Unie

EVA/EFTA Europese Vrijhandelsassociatie/ European free trade association GAM Gemeenschappelijk Afwikkeling Mechanisme

GTM Gemeenschappelijk Toezicht Mechanisme IMF Internationaal Monetair Fonds

KKP Koopkrachtpariteit

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie NCB Nationale centrale bank

PEPP Pandemic Emergency Purchase Programme SGP Stabiliteits- en groeipact

SSM Single Supervisory Mechanism VK Verenigd Koninkrijk

(9)

IX

Lijst van figuren en tabellen

figuur 1: Vergelijking euro met andere internationale munten ... 20

figuur 2: Evolutie Europese integratie ... 32

figuur 3: Asielaanvragen in EU 2014-2018 ... 34

Tabel 1: Overzicht lidmaatschap EU ... 43

Tabel 2: Lidstaten en hun BBP/capita ... 47

Tabel 3: overzicht lidstaten aan de hand van hun BBP ... 48

Tabel 4: Overzicht begrotingstekort en staatschuld met lidstaat ... 50

Tabel 5: procentueel aandeel in de EU-begroting per lidstaat ... 51

Tabel 6: Procentueel aandeel lidstaten en kapitale reserves ... 54

Tabel 7: bijdragen en het procentuele aandeel van de niet-Eurolanden aan kapitaal reserves . 55 Tabel 8: Geografisch gebied EU-lidstaten ... 55

Tabel 9: Bevolkingscijfers EU-lidstaten ... 57

Tabel 10: Overzicht defensieve uitgaven ... 59

(10)
(11)

11

Inleiding

'Soms denk ik dat we ons moeten buigen over een nieuwe architectuur van Europa'. 'Ik gebruik niet zo graag het woord kern-Europa, maar de lidstaten moeten (in de nieuwe architectuur) over veel, zo niet alles gezamenlijk beslissen en dat uitvoeren. En wie dat te veel vindt, moet zich maar terugtrekken.'

(Jean Claude Juncker, 2015)

Zoals in bovenstaand citaat te lezen is heeft toenmalig Europees Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker verklaard dat het met 28 regeringen en 70 regeringspartijen steeds moeilijker wordt om de eenheid in Europa te bewaren (Pironet, 2016). Belangrijk om rekening mee te houden is dat dit citaat geplaatst moet worden in de tijd waarop de migratiecrisis volop aan de gang was in de Europese Unie (EU). Tijdens deze crisis moesten de lidstaten afspraken maken over de opvang en het versterken van de grensbewaking, maar er is nog altijd verdeeldheid over één gezamenlijke aanpak voor de komst van deze migranten. Vandaar is één van de kernpunten van de strategische agenda 2019-2024 het vormgeven van één integraal Europees migratiebeleid (PDC Informatie architectuur, z.d.).

De Nederlandse sociaaldemocraat en voormalig voorzitter van de Eurogroep (2013-2018), Jeroen Dijsselbloem was in 2015 de eerste politicus met een zeker aanzien die zich in de media pleit om verder te gaan met groep kernlanden. Hij had het over een mini-Schengenzone binnen de EU, dit was uit frustratie omtrent het slecht afgestemde migratiebeleid van de verschillende EU-lidstaten waar de solidariteit onderling ver zoek was en waarbij hij schrik had dat dit de welvaarstaat onderuit zou halen. De vijf lidstaten die tot dit nieuwe mini-Europa van Dijsselbloem behoren zijn: België, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden (Matthijs, 2019; Vanempten, 2015).

Het idee over een kern-Europa is erg actueel geworden vanaf, 2014, door de massale toestroom van vluchtelingen in de EU. In deze masterproef wordt er onderzocht welke lidstaten tot dit nieuwe ‘kern-Europa’ moeten behoren. Dit ‘kern-Europa’ heeft als doel om het Europese project van integratie verder te zetten in het kader van een Europese Unie met twee snelheden. Dit houdt in dat een groep van kernlanden verder gaan samenwerken in een doorgedreven politieke -monetaire-economische en militaire integratie (Matthijs, 2019).

Vooreerst wordt er een conceptueel kader weergegeven over de structuur en werking van de Europese Unie (EU). Hierin worden de verschillende begrippen Europa, Europese Unie, de interne markt, de Europees Monetaire Unie (EMU), Eurozone, Schengenzone, etc. uitgeklaard. Daarna worden de voornaamste instellingen en organen van de EU aangehaald. De kennis

(12)

12 omtrent de structuur en werking van de EU is noodzakelijk om het verdere verloop van deze

masterproef te begrijpen.

In het tweede deel van het conceptueel kader zal dieper worden ingegaan op de moeilijkheden en problemen waarmee de EU de laatste decennia worstelt. Hier worden onder andere de Eurocrisis, de migratiecrisis, de Brexit aangehaald als voornaamste gebeurtenissen die geleid hebben tot het idee over een ‘kern-Europa’. Daarnaast worden er nog enkele trends en vaststellingen weergegeven om de verdeeldheid die heerst binnen de EU te duiden.

In het laatste deel van het conceptueel kader wordt ingegaan op een Europese Unie met verschillende snelheden. In dit deel wordt ook aan de hand van wetenschappelijke literatuur meer duiding gegeven bij het begrip gedifferentieerde integratie. Daarnaast wordt de link gemaakt tussen een Europese Unie met verschillende snelheden, het begrip gedifferentieerde integratie en het idee omtrent een ‘kern-Europa.

Nadat de nodige omkadering en motivatie is gegeven omtrent de ‘herstart van de EU’ met als doel een ‘kern-Europa’ te stichten, kan er onderzocht worden welke combinatie van de huidige lidstaten van de EU de meeste waarde hebben om tot dit ‘kern-Europa’ te horen. De lidstaten van de EU zullen doorgelicht worden aan de hand van politieke, financiële en economische parameters. Er zal per land een motivatie geschreven worden waarom het land al dan niet tot het nieuwe ‘kern-Europa’ behoort. Eens de lidstaten doorgelicht zijn wordt deze combinatie van lidstaten doorgelicht aan de hand van enkele parameters (oppervlakte, inwonersaantal, stemrecht internationaal monetair fonds (IMF), goudreserve, aandeel EU begroting en het aandeel van de bijdrage aan de Europese Centrale Bank(ECB)). De bedoeling hiervan is om de waarde van het nieuwe ‘kern-Europa’ te kunnen plaatsten in de wereld en tegen over de leidende grootmachten zoals de Verenigde Staten van Amerika en China. Verder zal er aan de hand van een ondervraging via e-mail, bij de Vlaamse Europarlementariërs, kort in gegaan worden op het politiekdraagvlak in Vlaanderen over dit idee.

Tenslotte wordt er in de conclusie alle bevindingen uit dit onderzoek op een rijtje gezet en een algemene conclusie naar voor gedragen.

(13)

13

1. Conceptueel kader

1.1.

Structuur Europa

1.1.1. Europa

Europa bestaat geografisch en cultuurhistorisch uit 51 landen. Om als land tot het continent Europa te behoren wordt er gekeken of het land geografisch, institutioneel of cultuurhistorisch tot Europa behoort. Indien een land aan twee van deze drie criteria voldoet, behoort het tot het continent Europa. Zo ligt bijvoorbeeld Cyprus geheel in Azië maar kan om cultuurhistorische redenen en op basis van het lidmaatschap bij de EU ook als onderdeel van Europa worden beschouwd (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

1.1.2. Europese Unie

De Europese Unie (EU) werd in 1957 opgericht als Europese Economische Gemeenschap (EEG) bij de sluiting van het Verdrag van Rome. Sindsdien zijn 28 landen toegetreden tot de EU, Kroatië als laatste in 2013. Wat als een puur economisch project is gestart, is inmiddels uitgegroeid tot een organisatie die zich bezighoudt met allerlei beleidsterreinen: van klimaat, milieu en gezondheid tot buitenlandse betrekkingen, veiligheid, justitie en migratie. Mede daarom kreeg de EEG in 1993 een nieuwe naam: Europese Unie (Europese Unie, z.d.). Sinds het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op 31 januari 2020 ('Brexit') telt de EU nog 27 lidstaten.

Kortom de EU is een groep van 27 democratische Europese landen die samenwerken om hun algemene welvaart en die van hun burgers te verbeteren. De EU vertaalt zich onder meer in een interne markt zonder grenzen, met een vrij verkeer van goederen, personen diensten en kapitaal (Vlaamse overheid, z.d.).

In de werking van de EU blijven de 27 lidstaten onafhankelijk en soeverein, maar bundelen hun soevereiniteit tot een gemeenschappelijke macht. Dit gebeurt door bepaalde beslissingsbevoegdheden over te dragen aan Europese instellingen die zij daartoe hebben opgezet (Vlaamse overheid, z.d.). Er zijn exclusieve, gedeelde en ondersteunende bevoegdheden. Enkele exclusieve bevoegdheden zijn bijvoorbeeld: bescherming van het visbestand, monetair beleid en douanebeleid. Daarnaast zijn er gedeelde bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten: landbouwbeleid, energiebeleid, humanitaire hulp, etc. Tenslotte zijn er ook ondersteunende bevoegdheden zoals onderwijsbeleid, dit is beperkt tot steunprogramma’s en erkenning van diploma’s, civiele bescherming, een deel van sociaal beleid, met name waar het bevorderen van werkgelegenheid centraal staat, etc. (PDC Informatie Architectuur, z.d.)

(14)

14

1.1.3. Interne markt

De interne markt is in 1993 tot stand gekomen (EUR-Lex, z.d.). Sinds dan is de interne markt de belangrijkste economische motor van de EU. Door deze interne markt kunnen goederen, diensten, geld en personen vrij circuleren. Het is de bedoeling om de mensen in Europa zo veel mogelijk te laten profiteren van de interne markt voor onder andere energie, kennis en kapitaal (Europese unie, 2020). Binnen deze interne markt kunnen de Europese burgers vrij wonen, werken, studeren of zakendoen (EUR-Lex, z.d.).

1.1.4. Europese monetaire unie (EMU)

De Economische en Monetaire Unie (EMU) is het resultaat van een geleidelijke economische eenwording binnen de EU. De EMU vormt een uitbreiding van de interne markt van de EU, met gemeenschappelijke productvoorschriften en vrij verkeer van goederen, kapitaal, werknemers en diensten (Rakić & Scheinert, 2020).

Daarnaast was het doel van de EMU om het monetair beleid op Europees niveau te plaatsen, om tenslotte een eenheidsmunt te kunnen invoeren. De invoering van de eenheidsmunt (Euro) gebeurde via drie stappen:

1. De eerste stap was het creëren van een gemeenschappelijke financiële markt met opheffing van de bijhorende binnengrenzen, vanaf 1 juli 1990.

2. De tweede stap was de ontwikkeling van een convergentiebeleid waarbij de lidstaten hun economisch en monetair beleid steeds meer op elkaar gaan afstemmen, met als doel om hun economieën geleidelijk op één lijn te krijgen, vanaf 1 januari 1994.

3. De derde stap was de oprichting van een Europees Monetair Instituut. Deze zou later resulteren in de oprichting van de Europese Centrale Bank en de vorming van een Monetaire Unie met één Europese munt, uiterlijk vanaf 1 januari 1999 (Valkiers, 2016).

Binnen de EMU is er geen centraal economisch bestuur. In plaats daarvan wordt de verantwoordelijkheid gedeeld door de verschillende lidstaten en verscheidene EU-instellingen (Rakić & Scheinert, 2020). De EMU heeft als taak ondersteuning te verlenen voor een duurzame economische groei en een hoog niveau van werkgelegenheid door middel van een geschikt economisch en monetair beleid. Dit houdt de volgende drie hoofdtaken in:

1. Het uitvoeren van een monetair beleid dat zich richt op de voornaamste doelstelling van prijsstabiliteit.

2. Het vermijden van mogelijke negatieve ‘spill over’-effecten die het gevolg zijn van onhoudbare overheidsfinanciën, het voorkomen van macro-economische onevenwichtigheden binnen de lidstaten en het tot een zekere mate coördineren van het economisch beleid van de lidstaten.

(15)

15 3. Het veiligstellen van de goede werking van de interne markt (Rakić & Scheinert, 2020).

De EU-commissie wil de huidige EMU verder verdiepen. Hieronder worden enkele verdiepingen van de EMU aangehaald op financieel, budgettaire en economisch vlak.

1.1.5. Bankenunie (BU)

De bankenunie (BU) werd opgericht als reactie op de financiële crisis en heeft op dit moment twee elementen: het gemeenschappelijk toezicht mechanisme (GTM) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM). Het GTM houdt op Europees niveau rechtstreeks toezicht op de grootste en belangrijkste banken in de eurozone, terwijl het doel van het GAM eruit bestaat falende banken ordentelijk af te wikkelen met minimale kosten voor de belastingbetaler en de reële economie (Magnus, 2019).

De bankenunie (BU) is een essentiële aanvulling van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de interne markt, waarmee de bevoegdheid op het gebied van toezicht, afwikkeling en financiering wordt geconcentreerd op het niveau van de EU. Zo worden alle banken in de eurozone verplicht zich aan dezelfde regels te houden. Deze regels moeten er voor zorgen dat de banken berekende risico’s nemen en dat een bank die hiervan afwijkt, betaalt voor haar verliezen en wordt geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij wordt gesloten, met zo weinig mogelijk kosten voor de belastingbetaler (Magnus, 2019).

Hieronder worden enkele voorbeelden van de verdere verdieping van de EMU aangehaald:

1.1.6. Kapitaalmarkt unie

De kapitaalmarktunie moet het voor spaarders en beleggers binnen de EU makkelijker maken om in bedrijven buiten hun eigen land te investeren. De barrières voor internationale investeringen moeten verdwijnen. Zo kunnen kleine en middelgrote bedrijven gemakkelijker aan kapitaal komen zonder dat zij naar de bank moeten stappen (PDC, Informatie Architectuur, z.d.). De voornaamste knelpunten die een open kapitaalmarkt tegenhouden zijn: een teveel aan verschillende regels binnen de EU, de complexiteit van financiële producten en een onvolledig toezicht op de verhandeling van effecten (PDC, Informatie Architectuur, z.d.). Het doel hiermee is dus zeker verder inzetten op integratie maar de EU-commissie botste weer op de vele verschillen binnen de EU die ervoor zorgen dat dit geen makkelijk proces is.

(16)

16

1.1.7. Begrotingsunie

De EU-commissie wil met de begrotingsunie de openbare financiën van de lidstaten gezond houden of terug maken. Dit moet gekaderd worden in een herziening van de EU-begrotingsregels rond tekort en schuld alsook de opstart van het nieuwe meerjarig financieel kader na 2020. Eén van de cruciale punten zal de eventuele Europese overname zijn van een deel van de schulden, in die landen waar de schuld te hoog geworden is en dit een zware belemmering is voor een economische remonte (Matthijs, 2019).

Tenslotte wil de EU-commissie ook de introductie van een echte economische unie, waarbij de EU-commissie de coördinatie wil doorvoeren van het nationaal economisch beleid (Matthijs,2019). Dit is weer een stap verder in de Europese integratie waarbij de lidstaten soevereiniteit zullen moeten afstaan aan de EU.

1.1.8. Eurozone/ munt unie

De eurozone bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie die de euro als munt hebben ingevoerd. In 1999 vormden elf Europese welvaartsstaten een muntunie. Later sloten nog acht andere landen aan. Er wonen nu ongeveer 340 miljoen burgers in de eurozone uit 19 lidstaten van de EU. De komst van de gemeenschappelijke munt, de euro is er gekomen omdat een gemeenschappelijke munt veel voordeliger is om handel te voeren dan de vroegere situatie waarin ieder EU-land een eigen munteenheid had. Dankzij de euro zijn er geen koersschommelingen meer, vallen de wisselkosten weg en wordt de gemeenschappelijke markt versterkt. Bovendien zorgt de euro voor nauwe samenwerking tussen de EU-landen om samen een stabiele munt en economie na te streven (Europese commissie, z.d.).

Maar hoe zorgt de euro nu precies voor deze voordelen? Dankzij de integratie en schaalvergroting van de economie en de eurozone

zorgt de gemeenschappelijke munt voor mogelijkheden en voordelen die de gemeenschappelijke markt efficiënter maken. Vóór de invoering van de euro zorgde het wisselen van geld bij grensoverschrijdende transacties voor extra kosten, risico's en een gebrek aan transparantie. Door de gemeenschappelijke munt is het goedkoper en veiliger zakendoen in de eurozone. Prijzen zijn vergelijkbaar, wat de internationale handel en allerlei soorten investeringen stimuleert. Dit zowel van de individuele consument die het goedkoopste product

De convergentiecriteria om toe te treden tot de Eurozone:

• prijsstabiliteit: de inflatie mag maximum 1,5% hoger liggen dan die van de 3 lidstaten die het voorafgaande jaar de beste resultaten voorlegden. • laag begrotingstekort:

maximaal 3% van het BBP (Bruto Binnenlands Product). • beperkte overheidsschuld:

maximaal 60% van het BBP. • lage langetermijnrente • stabiele nationale munt (Art. 140, lid, Verdrag werking EU)

(17)

17 zoekt tot bedrijven op zoek naar de voordeligste dienstverlening en grote institutionele beleggers

die in de eurozone zonder wisselrisico's efficiënter kunnen investeren (Europese commissie, z.d.). Verder biedt de schaal van de gemeenschappelijke munt en de eurozone ook nieuwe kansen in de wereldeconomie. De eurozone is met een gemeenschappelijke munt een aantrekkelijke handelspartner voor andere landen, wat goed is voor de handel en de investeringen. Een verstandig economisch beleid maakt de euro voor landen buiten de EU interessant als reservemunt en geeft de eurozone meer invloed binnen de wereldeconomie (Europese commissie, z.d.).

De euro brengt op zich geen economische stabiliteit en groei met zich mee. Daarvoor is op de eerste plaats een goed beheer van de economie van de eurozone nodig. Dit moet volgens de regels van het Verdrag en het Stabiliteits- en groeipact (SGP), wat een essentieel element van de Europese monetaire unie (EMU). Daarnaast is de euro het belangrijkste instrument om optimaal te profiteren van de voordelen van de gemeenschappelijke markt (handelsbeleid en politieke samenwerking) en daardoor is de munt een onmisbaar onderdeel van de economische, sociale en politieke structuren van de Europese Unie van vandaag (Europese commissie, z.d.).

De acht lidstaten van de EU die niet tot de eurozone behoren zijn: Bulgarije, Denemarken, Kroatië, Polen, Roemenië, Zweden, Tsjechië en Hongarije. In het geval van Denemarken is er een "op-out"-clausule overeengekomen nadat een binnenlands referendum in 1992 geen meerderheid voor de ratificatie van het Verdrag van Maastricht had opgeleverd en de invoering van de euro in een ander referendum in 2000 werd verworpen. Alle andere EU-landen zijn contractueel verplicht de euro in te voeren zodra zij aan de convergentiecriteria voldoen (Stiftung Wissenschaft und Politik, 2019).

De acht niet-Euro landen van de EU zijn een heterogene groep landen die zeer uiteenlopende economische modellen volgen en zich in verschillende stadia van economische ontwikkeling bevinden. Zo is het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking van Denemarken zeven keer zo hoog als dat van Bulgarije. Er is ook een aanzienlijke kloof in het concurrentievermogen van de niet-eurolanden. Volgens het ‘Global Competitiveness Report’ van 2019 behoren Zweden en Denemarken tot de meest concurrerende landen ter wereld. Zij nemen respectievelijk de achtste en tiende plaats in op de ranglijst (World Economic Forum, 2020). De andere niet-eurolanden, die momenteel geplaagd worden door politieke instabiliteit en institutionele zwakheden, baseren hun concurrentievermogen nog steeds op lage lonen. Ook de omvang en het belang van de financiële sectoren voor hun economie lopen binnen de groep sterk uiteen. Het aandeel van de activa van de banksector in het BBP is in Denemarken drie keer zo

(18)

18 groot als in Polen. De Midden- en Oost-Europese landen werden tijdens de wereldwijde financiële

crisis met enorme uitdagingen geconfronteerd, aangezien hun banksector grotendeels in handen was van buitenlandse bankgroepen. Dit betekende dat de nationale bankautoriteiten slechts in beperkte mate in staat waren hun toezichthoudende taken uit te voeren. Al deze verschillen betekenen dat niet-eurolanden heel andere prioriteiten hebben als het gaat om EU-wetgeving op het gebied van financiële regelgeving (Stiftung Wissenschaft und Politik, 2019). Een verdere uitbreiding van de eurozone is in het belang van de EU. Dit zou zowel de problemen kunnen verminderen die verband houden met het tweeledige karakter van de economische governance binnen de EU alsook het risico van versnippering van de interne markt, die een factor speelt in de verdere ontwikkeling van de bankenunie (Stiftung Wissenschaft und Politik, 2019).

Ook is er kritiek op de huidige Eurozone. Zo is er te horen dat de economieën niet gelijkaardig zijn, er is een ongelijke economische groei tussen de landen en er zijn grote verschillen in productiviteit en loonkosten. Kortom, er is een grote kloof tussen het armere zuiden en de meer welvarende kern en het noorden van Europa. Het is daardoor zeer moeilijk om een gemeenschappelijke munt te hebben (Europahuis Reyckevelde, 2016). Verder wordt er aangehaald dat de landen binnen de eurozone niet flexibel genoeg zijn om de impact van het beleid van de Europese Centrale Bank op de verschillende landen op te vangen. In Europa is er immers té weinig mobiliteit van arbeid en kapitaal, zijn er té grote taalbarrières en té veel verschillende nationale reglementeringen en wetgeving (Europahuis Reyckevelde, 2016). Deze kritieken worden hieronder aan de hand van wetenschappelijke literatuur verder uitgelicht.

Volgens Franck Vandenbroucke is de Europese Muntunie onvolledig en zonder schokdempers, en daardoor is ze fragiel en instabiel. Idealiter zou ze, zoals in de VS, vervolledigd moeten worden met een begrotingsunie. Dat is echter moeilijk voor landen die zelf al volledig uitgebouwde begrotingen hebben, want welke nationale inkomsten en uitgaven zouden de Europese lidstaten willen verschuiven naar het Europese niveau en daar onderbrengen in gemeenschappelijke programma’s? Er bestaat echter een andere oplossing, die met het oog op stabilisering, hetzelfde effect heeft. De lidstaten van de muntunie kunnen met elkaar een onderlinge verzekering aangaan. Als alle lidstaten een kleine bijdrage betalen, kan een ‘schokfonds’ gecreëerd worden. Dit fonds kan landen, die door een ernstige schok getroffen worden, tijdelijk ondersteunen. Zo kan voorkomen worden dat een verlammende crisis ontstaat in het vertrouwen in de overheden van die landen. Zo’n bijdrage hoeft niet omvangrijk te zijn: simulaties zijn bijvoorbeeld uitgevoerd voor een schokfonds met bijdragen die, over een lange periode, per jaar gemiddeld ongeveer 0,1% van het bbp van de betrokken landen bedragen (Vandenbroucke, 2020). Het probleem hierbij is weer dat alle lidstaten akkoord moeten gaan met dit voorstel en het is reeds duidelijk dat dit niet zo evident is.

(19)

19 Wim Boonstra heeft aan de hand van wetenschappelijke literatuur nagegaan of de eurozone een

goed functionerend valutagebied is. Volgens de wetenschappelijke literatuur die Boonstra gebruikt zijn onderstaande randvoorwaarden cruciaal voor een goed functionerend valutagebied (Boonstra, 2017).

Voor eerst is een hoge mate van arbeidsmobiliteit tussen landen nodig. Wanneer deze mobiliteit ontbreekt kan een land externe schokken minder goed opvangen. Arbeidsmobiliteit tussen lidstaten van een valutagebied kan een zeer belangrijke corrigerende factor vormen als een deel van een bepaald valutagebied door een eenzijdige schok wordt geraakt (Boonstra, 2017). Ten tweede is de arbeidsmobiliteit tussen sectoren belangrijk. Dit betekent dat werknemers breed inzetbaar moeten zijn. Hoe breder inzetbaar (ofwel: hoe homogener de productiefactor arbeid), des te groter het aanpassingsvermogen van de economie (Boonstra, 2017). Ten derde is een hoge mate van loon- en prijsflexibiliteit aangewezen binnen een valutagebied. Hierbij moet worden aangetekend dat neerwaartse loonflexibiliteit moeilijk valt te combineren met een moderne economie met onderlinge vorderingen en schulden. Als het inkomen daalt wordt een hypothecaire lening al snel een financiële molensteen. Overigens gaat het bij loon- en prijsstabiliteit niet alleen om neerwaartse, maar ook om opwaartse flexibiliteit (Boonstra, 2017). Ten vierde bestaat een valutagebied idealiter uit gediversifieerde economieën. Hoe eenzijdiger de economische structuur van een lidstaat, des te groter de kans dat deze door een asymmetrische schok wordt getroffen (Boonstra, 2017). Daarnaast moet er een hoge mate zijn van financiële diversificatie, wat wil zeggen dat de financiële activa en passiva breed verdeeld moeten zijn over het valutagebied. Dit slaat op het gevaar dat financiële relaties zich hoofdzakelijk binnen de landsgrenzen van een lidstaat blijven afspelen. Daardoor kan een lokale reële schok nog eens worden versterkt door de financiële nasleep ervan (Boonstra, 2017). Ten slotte is er idealiter een zekere mate van budgettaire integratie. Als een deel van een valutagebied wordt getroffen door een neerwaartse schok moeten er automatische transfers vanuit de andere delen van het valutagebied optreden die deze schok helpen opvangen (Boonstra, 2017).

De Eurozone doorgelicht aan de hand van voorgaande randvoorwaarden.

De grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit binnen de eurozone is in verhouding tot die binnen de VS gering. Dat is deels een cultureel verschil, de arbeidsmobiliteit binnen de lidstaten van de eurozone is in het algemeen ook al geringer dan die in de VS. Verschillen in taal en cultuur tussen de lidstaten maken het dan nog eens moeilijker om de gewenste mate van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te bereiken (Boonstra, 2017). Ook is de mate van begrotingsintegratie beperkt. Er zijn in geval van negatieve schokken in lidstaten geen automatische transfers om de schok te helpen dempen. Wel zijn er in het verleden steunpakketten geweest, die na veelal moeizame

(20)

20 onderhandelingen tot stand zijn gekomen, bijvoorbeeld bij de Eurocrisis aan Griekenland

(Boonstra, 2017) (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

Vervolgens is er binnen de lidstaten een hoge mate van financiële concentratie gebleven, waardoor in sommige landen een gevaarlijk knellende band tussen bijvoorbeeld lokale banken en overheden is ontstaan. Het waren Spaanse banken die de Spaanse overheid in gevaar brachten (vanwege de omvangrijke steun die nodig was) en, toen de Spaanse overheid zelf in de gevarenzone dreigde te komen, hing een faillissement van de Spaanse overheid weer als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de (veelal Spaanse) beleggers in Spaanse staatsleningen (waaronder banken) (Boonstra, 2017).

Daarnaast is er geen goede beleidsafstemming, met name wat het begrotingsbeleid betreft. Tijdens de eurocrisis hadden de probleemlanden geen alternatief dan het voeren van een sterk restrictief beleid, met tal van deflatoire effecten op hun nationale economieën (Boonstra, 2017). Een laatste punt dat hier aandacht verdient betreft de versnippering van de obligatiemarkten, met name de markt voor staatsschuld. De aangedragen oplossing hiervoor is gemeenschappelijke schulduitgifte via conditionele Eurobonds. Dit is politiek tot dusver niet haalbaar gebleken, maar de feitelijke mutualisering van overheidsschuld door de diverse opkoopacties van de Europese Centrale Bank (ECB) onderstreept keer op keer hoezeer de versnipperde markt voor staatsleningen in de eurozone een belangrijke

achilleshiel van het ontwerp van de eurozone is (Boonstra, 2017). De discussie omtrent Eurobonds komt tijdens de COVID-19-crisis ook weer naar boven maar kan tegelijkertijd ook weer op veel kritiek rekenen. Zo zegt Wopke Hoekstra, Nederlands minister van financiën (2020) het volgende: “Eurobonds, daar waren, zijn en blijven we tegen.” (Van Haver, 2020)

Boonstra (2017) concludeert dat de eurozone geen optimaal valutagebied is. Toch heeft de eurozone een zeer zware crisis (eurocrisis) doorstaan en daarmee haar bestaansrecht bewezen. De euro is, ondanks alle problemen waarmee de EMU afgelopen jaren is geconfronteerd, nog steeds met voorsprong de tweede valuta ter wereld na de Amerikaanse dollar (Boonstra, 2017). Duidelijk kleiner dan de dollar, maar veel belangrijker dan andere valuta’s zoals het Britse pond, de Japanse Yen en de Zwitserse frank, deze cijfers zijn te raadplegen in figuur 1 (Boonstra, 2017). Nu is de vraag of de euro een tweede crisis zoals de COVID-19-crisis met een mogelijks grotere omvang kan doorstaan.

figuur 1: Vergelijking euro met andere internationale munten

(21)

21

1.1.9. Schengenzone

Het Akkoord van Schengen (1985) trad in 1995 in werking en heeft tot doel de geleidelijke afschaffing van controles aan de gemeenschappelijke grenzen tussen de 26 deelnemende landen (zie Tabel 1). Daarnaast voorziet het akkoord in de instelling van een regeling voor vrij verkeer van alle burgers uit de deelnemende staten, de overige staten van de Europese Unie en een aantal derde landen (PDC Informatie Architectuur, z.d.). Deze derde landen zijn vier landen van de EVA: IJsland, Noorwegen, en Zwitserland. De buitengrenzen van het Schengengebied zijn meer dan 50 000 km lang (80% zee grenzen en 20% landgrenzen) en tellen honderden grensdoorlaatposten in luchthavens, zeehavens en aan landgrenzen (Europese Unie, 2015).

Landen die een buitengrens van de Schengenzone hebben, zijn formeel als enige verantwoordelijk voor de bewaking van deze grenzen. Zij kunnen wel aanvullende technische ondersteuning voor grenscontroles vragen aan het Europees grens- en kustwachtagentschap (Frontex). De EU heeft op dat terrein dus een aanvullende bevoegdheid. Om het vrije verkeer te reguleren zijn verschillende programma's van kracht. Via het Schengen Informatie Systeem (SIS) wisselen lidstaten informatie uit over criminaliteit, terrorisme en illegale migratie. Via het inreis-uitreissysteem (EES), dat in 2020 van start gaat, worden onder andere gegevens van personen die te lang binnen het Schengengebied zijn geregistreerd en gedeeld (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

De Shengenzone wordt door Europeanen als belangrijk beschouwd. Dit wijst een onderzoek van Eurobarometer, waarin het bewustzijn, de houding en de meningen van Europeanen over het Schengengebied worden beoordeeld, uit. Uit dit onderzoek blijkt ook dat er (grote) verschillen zijn tussen de lidstaten (Eurobarometer, 2018). Deze cijfers kunnen geraadpleegd worden in bijlage 4 en 5.

1.1.10. Europese vrijhandelsassociatie (EVA)

Deze vrijhandelsorganisatie is in 1960 opgericht en bestaat op dit moment uit IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. De Europese Vrijhandelsassociatie (EVA, Engelse afkorting EFTA) is een handelsblok waarin de samenwerking minder ver gaat dan in de Europese Unie. Zo is er geen politieke samenwerking tussen de leden van de EVA en vormen de lidstaten ook geen douane-unie. De relatie met de EU is als volgt, Noorwegen, Liechtenstein en IJsland hebben in 1992 binnen EVA-verband een overeenkomst gesloten met de EU om samen een vrijhandelszone te vormen, de Europese Economische Ruimte (EER), maar Zwitserland niet. In Zwitserland stemde de bevolking in een referendum tegen het verdrag dat hiervoor nodig zou

(22)

22 zijn. De handelsrelatie tussen Zwitserland en de EU wordt als gevolg hiervan buiten de EVA en

EER geregeld (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

1.1.11. De Europese economische ruimte (EER)

De Europese Economische Ruimte (EER) werd opgericht in 1994 en heeft als doel om de EU-bepalingen inzake haar interne markt uit te breiden naar de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). Zwitserland is lid van de EVA, maar maakt geen deel uit van de EER. De EER bestaat dus uit dertig lidstaten, alle zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie en drie lidstaten van de EVA: IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Zwitserland ook lid van de EVA behoort niet tot de EER. De EER is geen klassieke vrijhandelsovereenkomst, deze gaat verder doordat de volledige rechten en plichten van de interne markt van de EU worden uitgebreid naar de EVA-landen (Zwitserland uitgezonderd). In de EER zijn de vier vrijheden van de interne markt (vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal) en het aanverwant beleid (concurrentie, vervoer, energie en economische en monetaire samenwerking) opgenomen (Damen & de los Fayos, 2019).

1.2. Instellingen Europese Unie

Hieronder wordt een overzicht weergegeven van de belangrijkste instellingen en organen van de Europese Unie.

1.2.1. Het Europees Parlement

Het Europees Parlement is een belangrijk forum voor politieke discussie en besluitvorming op EU-niveau. De leden van het Europees Parlement worden rechtstreeks gekozen door kiezers in alle lidstaten van de EU om de belangen van de burgers in het wetgevingsproces van de Europese Unie te vertegenwoordigen en erop toe te zien dat andere EU-instellingen democratisch te werk gaan. De verkiezingen vinden om de vijf jaar plaats (Europees parlement, z.d.).

Geschiedenis

Dankzij opeenvolgende aanpassingen van de Europese verdragen waardoor alsmaar meer invloed werd toegekend aan het enige rechtstreeks verkozen orgaan van de EU, heeft het Parlement langzaam maar zeker steeds meer bevoegdheden gekregen. Het Parlement heeft zich geleidelijk ontwikkeld tot een belangrijkere speler in het besluitvormingsproces van de EU (Europees parlement, z.d.).

(23)

23 Bevoegdheden en procedures

Het Parlement treedt op als medewetgever, en is samen met de Raad bevoegd om wetgevingsvoorstellen aan te nemen en te wijzigen en om over de EU-begroting te besluiten. Ook houdt het Parlement toezicht op de werkzaamheden van de Commissie en andere EU-organen en werkt het samen met nationale parlementen van de EU-landen om hun inbreng te verzekeren (Europees parlement, z.d.).

Democratie en mensenrechten

Het Parlement ziet het niet alleen als zijn taak om de democratische besluitvorming in Europa te bevorderen, maar ook om de strijd voor democratie, de vrijheid van meningsuiting en eerlijke verkiezingen overal ter wereld te ondersteunen (Europees parlement, z.d.).

1.2.2. Europese Commissie

De Commissie bestaat uit de commissarissen en het ambtenarenapparaat. Ze stelt EU-wetgeving voor en controleert of deze goed wordt toegepast in de hele EU. Ze werkt voor het belang van de EU als geheel (Europees Parlement, z.d.). Het werk van de Commissie wordt aangestuurd door de commissarissen, onder leiding van de Commissievoorzitter. De commissievoorzitter voor de legislatuur 2019-2024 is Ursula von der Leyen (Europese Commissie, z.d.).

1.2.3. Europese Raad

De Europese Raad werd in 1974 in het leven geroepen als een informeel forum voor besprekingen tussen de staatshoofden en regeringsleiders van de EU‑lidstaten. De Europese Raad ontwikkelde zich al gauw tot het orgaan dat de doelstellingen en prioriteiten van de EU vastlegt. Het Verdrag van Maastricht (1992) formaliseerde het statuut en de rol van de Europese Raad. De taak van de Europese Raad is impulsen geven aan de EU en de algemene beleidskoers bepalen. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 werd de Europese Raad een van de 7 instellingen van de EU (Europese Unie, z.d.).

De Europese Raad bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van de EU. Hij maakt geen deel uit van de wetgevende instellingen van de EU, en is dus niet betrokken bij het onderhandelen over en aannemen van EU‑wetten. De Europese Raad bepaalt echter de beleidsagenda van de EU, door tijdens zijn bijeenkomsten "conclusies" aan te nemen waarin prioriteiten en te nemen maatregelen worden aangegeven (Europese Unie z.d.).

(24)

24 De leden van de Europese Raad zijn de staatshoofden en regeringsleiders van de 27

EU‑lidstaten, de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie. Charles Michel is voorzitter van de Europese Raad sinds 1 december 2019. Wanneer aangelegenheden op het gebied van buitenlandse zaken aan de orde komen, neemt ook de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid deel aan de betrokken bijeenkomst van de Europese Raad (Europese Unie, z.d.)

De Europese Raad komt minimaal 2 keer per halfjaar bijeen. Deze bijeenkomsten, ook "toppen" genoemd, vinden plaats in het Europagebouw in Brussel. De bijeenkomsten worden voorgezeten door de voorzitter van de Europese Raad. De voorzitter kan, indien nodig, ook buitengewone bijeenkomsten van de Europese Raad bijeenroepen. De voorzitter van het Europees Parlement is bij het begin van elke bijeenkomst aanwezig om de standpunten van het Europees Parlement uiteen te zetten. Andere personen, zoals de president van de Europese Centrale Bank, kunnen op bijeenkomsten worden uitgenodigd, afhankelijk van de te bespreken punten (Europese Unie, z.d.).

1.2.4. De Raad van de Europese Unie

De raad van de EU is opgericht in 1958, als Raad van de Europese Economische Gemeenschap (Europese Unie, 2020). De raad van de EU onderhandelt over EU-wetgeving en stelt deze vast, in samenspraak met het Europees Parlement en op basis van voorstellen van de Europese Commissie. Daarnaast coördineert de Raad van de EU het beleid van de EU-landen en stippelt zij het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU uit op basis van de richtsnoeren van de Europese Raad. Verder sluit de Raad van de EU-overeenkomsten tussen de EU en andere landen en internationale organisaties. Tenslotte stelt de Raad van de Eu ook de EU-begroting vast, samen met het Europees Parlement (Europese Unie, 2020). De Raad van de EU heeft geen vaste leden. Er wordt in tien verschillende Raadformaties bijeengekomen naargelang het beleidsterijn. Elke lidstaat stuurt zijn bevoegde minister over het beleidsdomein naar de specifieke Raadformatie. Bijvoorbeeld wanneer de Raad over financiële en economische zaken vergadert (de Raad "Ecofin"), zijn dat de ministers van financiën (Europese Unie, 2020).

1.2.5.

De Raad van Europa

De Raad van Europa is geen instelling van de Europese Unie. Deze raad verenigt 47 landen in Europa, zonder Wit-Rusland, die waken over mensenrechten, democratie en eerlijke rechtspraak. De Raad van Europa mag u dus niet verwarren met de Raad van de Europese Unie of met de Europese Raad (Europese Unie, 2020).

(25)

25

1.2.6. Europese Centrale Bank (ECB)

De Europese Centrale Bank (ECB) is een officiële instelling van de EU en vormt het hart van zowel het Eurosysteem als het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism (SSM)) voor bankentoezicht (European Central Bank, 2020). De ECB is de centrale bank van de 19 lidstaten van de Europese Unie die op de euro zijn overgegaan. Onze hoofdtaak is het handhaven van prijsstabiliteit in het eurogebied, waardoor de koopkracht van de gemeenschappelijke munt in stand wordt gehouden (European Central Bank, 2020).

1.2.7. Permanente Gestructureerde Samenwerking (PESCO)

Op 11 december 2017 heeft de Raad, een besluit goedgekeurd waarmee een permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) wordt ingesteld. De 25 lidstaten die deelnemen aan de PESCO zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië en Zweden (Europese Commissie, 2018).

De permanente gestructureerde samenwerking op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid werd geïntroduceerd in het Verdrag van Lissabon. Zo wordt het mogelijk gemaakt dat een aantal lidstaten van de EU nauwer gaan samenwerken op het vlak van veiligheid en defensie. Dit permanente kader voor samenwerking inzake defensie zorgt ervoor dat de lidstaten die dit willen en kunnen, samen defensievermogens te ontwikkelen, in gezamenlijke projecten te investeren, of de operationele paraatheid en bijdrage van hun krijgsmacht op te voeren (Europese Commissie, 2018). Met € 203 miljard aan defensie-uitgaven in 2015 staan de EU-lidstaten wereldwijd op de tweede plaats qua militaire uitgaven, na de VS. De defensiemiddelen worden vaak echter op inefficiënte wijze ingezet als gevolg van: de versnippering van de Europese defensiemarkt, het kostelijke naast elkaar bestaan van dezelfde militaire vermogens en ontoereikende industriële samenwerking en een gebrek aan interoperabiliteit (Europese Unie, 2020). Via het oprichten van PESCO is getracht dit efficiënter te organiseren.

1.2.8. Het Europees Defensieagentschap (EDA)

Het Europees Defensieagentschap (EDA) is in 2004 opgericht. Het helpt de 26 lidstaten (alle EU-landen behalve Denemarken) bij de ontwikkeling van hun militaire capaciteit. Het stimuleert samenwerking, lanceert nieuwe initiatieven en draagt oplossingen aan ter verbetering van de defensiecapaciteit. Het helpt de lidstaten die daartoe bereid zijn om de gemeenschappelijke defensiecapaciteit te ontwikkelen. Het EDA vervult ook een cruciale rol bij de ontwikkeling van de capaciteit van de EU op het gebied van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). Het EDA is gevestigd in Brussel en heeft ongeveer 140 personeelsleden. Het wordt

(26)

26 geleid door Josep Borrell, hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en

veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie. Het EDA heeft ook overeenkomsten met landen buiten de EU met: Noorwegen, Servië, Zwitserland en Oekraïne (Europese Unie, 2020).

1.2.9. Eurogroep

De Eurogroep is een informeel orgaan waarin de ministers van de lidstaten van de eurozone samenkomen in verband met hun gedeelde verantwoordelijkheden met betrekking tot de euro bespreken. In de eerste plaats moet de eurogroep ervoor zorgen dat de lidstaten van de eurozone hun economisch beleid nauw coördineren. Zij streeft er ook naar de voorwaarden voor sterkere economische groei te bevorderen (Europese Unie, z.d.). Ook komt de Eurogroep bijeen op de dag voor de vergaderingen van de Raad Economische en Financiële Zaken (Raad van de Europese Unie). De daar gemaakte afspraken worden de dag erop formeel vastgelegd in de Raad, waarbij dan alleen de ministers van de eurolanden hun stem uitbrengen (Europese Unie, 2020).

(27)

27

2. Europese Integratie

Europese integratie is de eenmaking van Europa door politieke, economische en militaire integratie (AMO institute of sciences, z.d.). In dit deel wordt aan de hand van de historische ontwikkeling van de EU en de daarbij horende verdragen de Europese integratie in de praktijk toegelicht.

2.1. Geschiedenis

De Europese integratie is begonnen om een eind te stellen aan de talrijke oorlogen tussen buurlanden in Europa. Daardoor ontstond de voorganger van de EU na de tweede wereldoorlog. De wonden na deze oorlog waren diep en het onderlinge wantrouwen was groot, maar ze hadden één gemeenschappelijke wens: “nooit meer oorlog”. Zo besloten zes landen na de oproep van Robert Schuman, om te gaan samenwerken voor vrede binnen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS): België, Nederland, Luxemburg, Italië, West-Duitsland en Frankrijk. Deze landen verenigden zich economisch en politiek in de EGKS (Europees parlement, 2020). Deze gedeelde kool- en staalindustrie van de zes Europese landen kwam in 1951 door het Verdrag van Parijs tot stand. Dit vormde de eerste stap op weg naar Europese integratie. De Verdragen van Rome van 1957 versterkten de grondslagen van deze integratie en het idee van een gezamenlijke toekomst voor de zes Europese landen (Sokolska, 2019). De belangrijkste ontwikkelingen die voortvloeiden uit de oprichtingsverdragen waren de instelling van een systeem van eigen middelen van de Gemeenschap, de versterking van de begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement, de rechtstreekse algemene verkiezing van het Europees Parlement en de oprichting van het Europees Monetair Stelsel (Sokolska, 2019).

Verder werd door het verdrag van Rome gestreefd naar het oprichten van een douane-unie, dit werd sneller verwezenlijkt dan initieel verwacht. Daarna kwam de Europese Akte in 1986, dit bracht een substantiële wijziging mee van het verdrag van Rome inhield, zo versterkte de integratiedoelstelling door een grote interne markt tot stand te brengen (Sokolska, 2019). Daarna zijn door het Verdrag van Maastricht de voorgaande Europese verdragen gewijzigd en is er een Europese Unie gecreëerd die rust op drie pijlers: de Europese Gemeenschappen, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie is het Verdrag van Amsterdam bedoeld om de nodige aanpassingen aan te brengen voor een doeltreffender en democratischer functioneren van de Unie (Sokolska, 2019).

Vervolgens kwam uit de conclusies van de Europese Raad van Helsinki (1999) naar voor dat de Unie in staat moest zijn om vanaf eind 2002 kandidaat-lidstaten op te nemen. Het probleem hierbij was dat slechts twee van de kandidaat-lidstaten een inwoneraantal hadden dat hoger was dan het gemiddelde van de bestaande lidstaten. Hiermee zou het politieke gewicht van landen met

(28)

28 een kleiner inwoneraantal aanzienlijk toenemen. Daarom beoogde het Verdrag van Nice de

Europese instellingen doeltreffender te maken en meer legitimiteit te geven en de Unie voor te bereiden op de volgende grote uitbreiding (Sokolska, 2019).

Na de Europese Raad van Laken (2001) werd de Conventie over de toekomst van Europa ingesteld. Deze conventie had als taak de wezenlijke problemen van EU aan te pakken (PDC Informatie Architectuur, z.d.). Daarom wou deze conventie een nieuwe rechtsgrond voor de EU op stellen in de vorm van het verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Na een negatief referendum in twee lidstaten werd het verdrag niet geratificeerd (Sokolska, 2019). Tenslotte begon het Verdrag van Lissabon eind 2001 als een constitutioneel project, na de verklaring van de Europese Raad over de toekomst van de Europese Unie (Verklaring van Laken). Het Verdrag van Lissabon draagt geen nieuwe exclusieve bevoegdheden aan de Unie over, maar het verandert wel de manier waarop de Unie haar bevoegdheden (met daarbij enkele nieuwe, gedeelde bevoegdheden) uitoefent. Dit gebeurt door het versterken van de participatie en de bescherming van de burgers, het opzetten van een nieuw institutioneel kader en het wijzigen van het besluitvormingsproces met het oog op meer efficiëntie en transparantie. Hierbij worden ook de parlementaire controle en de democratische verantwoordingsplicht versterkt (Sokolska & Pavy, 2020). Anders dan het Grondwettelijk Verdrag, dat niet geratificeerd geraakte, bevat het Verdrag van Lissabon geen artikel waarin formeel wordt vastgelegd dat het recht van de Unie voorrang heeft boven het recht van de lidstaten (Sokolska & Pavy, 2020). Daarnaast worden in het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van de Unie voor het eerst verduidelijkt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten bevoegdheden, ten eerste de exclusieve bevoegdheden, waarbij alleen de Unie Europese wetgeving mag aannemen en de lidstaten die ten uitvoer moeten leggen. Ten tweede de gedeelde bevoegdheden, waarbij de lidstaten juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen wanneer de Unie dit niet doet. Ten derde de ondersteunende bevoegdheden, waarbij de EU-maatregelen neemt ter ondersteuning van of aanvulling op het beleid van de lidstaten. De bevoegdheden van de Unie kunnen voortaan aan de lidstaten worden teruggegeven na een Verdragsherziening (Sokolska & Pavy, 2020). Verder voorziet het verdrag van Lissabon voor het eerst een formele procedure die moet worden doorlopen door lidstaten die zich overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen besluiten uit de Unie terug te trekken. Deze formele procedure is vastgelegd in artikel 50 VEU (Sokolska & Pavy, 2020).

Doorheen de jaren heen is de EU dus gevormd tot wat het nu is. Ook is de EU enorm gegroeid, van zes lidstaten naar 27 (Zonder het VK). Door deze enorme toename van verschillende lidstaten wordt samenwerken steeds moeilijker. De meningen van de verschillende lidstaten lopen soms ver uiteen en maken een gemeenschappelijk standpunt moeilijk of onmogelijk. Dit weegt op het project van Europese integratie, de regeringsleiders en bevolking van de verschillende lidstaten moeten op verschillende domeinen de keuze maken tussen: meer of

(29)

29 minder Europese Unie. Soevereiniteit afgeven tegenover de EU is niet voor alle lidstaten een

gemakkelijk gegeven.

2.2. Europese Unie met verschillende snelheden

In het ‘witboek over de toekomst van Europa’ van de Europese Commissie (2017) staan vijf toekomst scenario’s voor de EU27 (zonder het VK) tegen 2025. Scenario drie: ‘Wie meer wil, doet meer’ leunt aan bij deze masterproef. In dit scenario gaat de EU27 op dezelfde voet verder, maar er kunnen één of meerdere ‘coalities van bereidwillige landen ontstaan indien bepaalde lidstaten meer samen zouden willen werken. Deze samenwerking kan op bepaalde beleidsterreinen gebeuren, bijvoorbeeld: defensie, binnenlandse veiligheid, belastingen of sociale aangelegenheden (Europese Commissie, 2017).

De eventuele nieuwe groepen lidstaten moeten afspraken maken over wetgeving en begroting maken om hun samenwerking op de gekozen terreinen te verdiepen. Net zoals voor het Schengengebied en de euro kan dit binnen het gedeelde kader van de EU27, maar de rechten en plichten moeten duidelijk worden

vastgelegd. De status van de andere lidstaten blijft ongewijzigd, waarbij ze de mogelijkheid behouden om zich in een later stadium aan te sluiten bij de kopgroep (Europese Commissie, 2017). Dit scenario loopt grotendeels in lijn met het idee van een ‘kern-Europa’.

Gedifferentieerde integratie

Gedifferentieerde integratie heeft verschillende technische en politieke betekenissen. Technisch gezien kan een onderscheid worden gemaakt tussen: differentiatie in de tijd, de manier waarop en differentiatie in de ruimte. Als eerste is er sprake van differentiatie in de tijd, vaak “Europa met verschillende snelheden” genoemd. Dit betekend dezelfde doelen hebben, maar verschillende snelheden om die te bereiken. Verder is er differentiatie van de manier waarop, dit is een Europa à la carte. Hierbij nemen landen deel aan de beleidsterreinen die zij van belang vinden, zonder dat ze beogen uiteindelijk allemaal precies hetzelfde doel te bereiken. Tenslotte is er differentiatie in de ruimte, hier wordt niet dieper op ingegaan omdat dit niet relevant is voor deze masterproef. Al deze instrumenten kunnen als "differentiërend" worden omschreven, maar hebben zeer uiteenlopende gevolgen voor de EU (Europees parlement, 2019).

In de wetenschappelijke literatuur zijn er verschillende definities en benamingen rond het begrip differentiatie (Holzinger & Schimmelfennig, 2012). De meest courante definitie die gebruikt wordt om dit begrip te omschrijven luidt als volgt: “een model van integratiestrategieën die de heterogeniteit binnen de EU trachten te verzoenen, en hierdoor gedifferentieerde groeperingen van lidstaten toelaten een reeks beleidsdoelstellingen volgens verschillende procedurele en institutionele wijzen te verwezenlijken” (Stubb, 1996, p.283). Deze definitie impliceert twee zaken.

(30)

30 Als eerste krijgt gedifferentieerde integratie, als antwoord op de toenemende heterogeniteit

binnen de EU, het label integratiestrategie opgeplakt. Het wordt dus aanzien als een volwaardig alternatief op de traditionele integratiestrategieën en niet als een vorm van mislukte integratie. Ten tweede wordt er door Stubb gedoeld op een model waarrond groeperingen van lidstaten zich organiseren (Vermeulen, 2016).

Het toekomstscenario uit het ‘witboek over de toekomst van Europa’ en het idee van een ‘kern-Europa’ zijn vormen van gedifferentieerde integratie in de tijd. In de praktijk neemt gedifferentieerde integratie in de EU vele verschillende vormen aan: opt‑outs, nauwere‑samenwerkingsinitiatieven, permanente gestructureerde samenwerking en intergouvernementele formaties buiten het kader van het Verdrag. Eigenlijk is de waaier aan flexibele oplossingen, om een aantal lidstaten in staat te stellen voortgang te maken met sterkere integratie op een bepaald beleidsterrein, zo ruim geworden dat het niet alleen voor de Europese burgers, maar ook voor de beleidsmakers steeds moeilijker wordt om alle gevallen van gedifferentieerde integratie in kaart te brengen en er wijs uit te worden (Europees parlement, 2019).

Gedifferentieerde integratie is echter geen nieuw fenomeen. De discussies over de mogelijkheid van gedifferentieerde integratie zijn al begonnen in de jaren zeventig en raakten in de jaren negentig in een stroomversnelling. Het resultaat hiervan was één van de belangrijkste voorbeelden van differentiatie, namelijk de oprichting van de economische en monetaire unie in 1993. Het omvat tegenwoordig vijf vormen van opt‑outs: 1) VK en Ierland nemen niet deel aan de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. 2) VK en Denemarken nemen niet deel aan de gemeenschappelijke munt. 3) het VK en de Tsjechische Republiek nemen niet deel aan het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur. 4) het VK, Ierland en Denemarken nemen niet deel aan Schengen. Tot slot neemt Denemarken niet deel aan het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (Europees parlement, 2019). Daarnaast zijn er reeds twee goedgekeurde gevallen van nauwere samenwerking: het eenheidsoctrooi en echtscheidingsrecht (Europees parlement, 2019). Verder zitten er nog drie voorstellen in de pijplijn: een Europese openbaar aanklager, belasting op financiële transacties en vermogensrecht (Europees parlement, 2019).

Gedifferentieerde integratie kan worden beschouwd als een goed instrument om de kloof tussen de verschillende politieke opinies in Europa te overbruggen, maar doet ook een aantal belangrijke politieke, juridische en institutionele vragen rijzen. De eerste vraag is hoe een evenwicht gevonden kan worden tussen flexibele oplossingen en de eenheid van de EU. De tweede vraag betreft de keuze tussen intergouvernementele en meer flexibele juridische regelingen, en de homogeniteit van het EU-recht. Ten derde is het de vraag of er afzonderlijke instellingen moeten

(31)

31 worden opgericht voor gevallen van gedifferentieerde integratie, dan wel of de institutionele

eenheid van de EU behouden moet blijven (Europees parlement, 2019). Kortom kan gedifferentieerde integratie worden beschouwd als een positief instrument om de Europese integratie te laten vorderen in het tempo en de vorm die het best passen bij het huidige politieke klimaat, maar het gebruik ervan en de vormen die zij kan aannemen moeten worden vereenvoudigd en gestroomlijnd om de democratische legitimiteit ervan te verbeteren (Europees parlement, 2019). De politieke kijk op gedifferentieerde integratie verschilt tussen de lidstaten onderling. Wanneer relatief grote lidstaten of lidstaten die al langer lid zijn van de EU gebruikmaken van differentiatie, wordt dat vaak gezien als een blijk van hun bereidheid en geschiktheid om het EU-integratieproces verder uit te diepen. Deze groepen lidstaten beschouwen zichzelf vaak als "voortrekkers". Gedifferentieerde integratie wordt daarentegen ook vaak gezien als een weg die leidt naar een tweedeling tussen eersterangs en tweederangs lidmaatschap van de Unie (Europees parlement, 2019).

Ondanks dat differentiatie vaak ten onrechte wordt omschreven als een pragmatische en tijdelijke weg naar beleidsconvergentie, blijkt het in werkelijkheid geen uitzondering te zijn, maar een "normaal" kenmerk van de EU‑integratie (Europees parlement, 2019). Zo wordt in verscheidene studies aangetoond dat differentiatie een bijkomende factor van verdieping en verbreding van de integratie in de EU is geweest. Deze is ook toegenomen en geconsolideerd naarmate de bevoegdheden, het beleidsgebied en het lidmaatschap van de EU zijn toegenomen (Europees parlement, 2019; Schimmelfennig, Leuffen & Rittberger, 2015, p764-782; Schimmelfennig & Winzen, 2014, p.358) . Deze evolutie kan geraadpleegd worden in figuur 2.

(32)

32 Kortom is het fenomeen van gedifferentieerde integratie niet nieuw binnen de EU en is het een

volwaardige vorm van Europese integratie (Schimmelfennig & Winzen, 2014).

Het idee van een nieuw ‘kern-Europa’ sluit zoals hierboven vermeld aan bij een EU met verschillende snelheden en het begrip gedifferentieerde integratie. In dit opzicht en met de reeds genoemde bevindingen kan een ‘kern-Europa’ de hervorming zijn die het mogelijk maakt om met een aantal lidstaten sneller te gaan in domeinen zoals defensie, economische verdieping, monetaire unie en harmonisatie van de belastingen. Dit is in lijn met scenario drie uit het witboek van een Europese Unie met verschillende snelheden dat gebaseerd is op de verklaring van Rome (2017). Hierin luidt de Nederlandse vertaling van de cruciale paragraaf het volgende: 'We zullen samen handelen, waar nodig met verschillende snelheden en intensiteit', terwijl we in dezelfde richting bewegen, zoals we ook in het verleden gedaan hebben, overeenkomstig de verdragen, en de deur openhouden voor wie wil meedoen.' 'Onze Unie is onverdeeld en onverdeelbaar.' (De Tijd, 2017)

Tenslotte valt het idee van een ‘kern-Europa’ onder de vorm van ‘versterkte samenwerking’ van gedifferentieerde integratie. In de wetenschappelijke literatuur wordt de vorm ‘versterkte samenwerking’ uitgelegd als: ‘wanneer minder dan de volledige hoeveelheid lidstaten binnen de EU-omkadering het mogen organiseren om samen bepaald beleid Europees te regelen, zonder dat de onwillige lidstaten hierbij moeten betrokken worden (Vermeulen, 2016, p.11).

(33)

33

3. Moeilijkheden EU

De Europese Unie krijgt het de laatste jaren zwaar te verduren. Aan de hand van volgende gebeurtenissen en crisissen worden er verschillende problemen aangehaald waar de EU mee worstelt.

3.1. De Eurocrisis

In 2008 kwamen de Europese banken in gevaar door de financiële crisis, die vanuit Amerika naar Europa overvloog door de verbondenheid tussen de internationale financiële markten. De eurocrisis specifiek verwijst naar problemen in de eurozone, vooral in de Zuid-Europese eurolanden. Deze crisis brak uit in 2009 nadat bleek dat Griekenland financieel in slechte papieren zat. Beleggers meenden dat Griekenland niet in staat zou zijn om haar leningen terug te betalen. Door dit dalend vertrouwen kwam Griekenland in nog slechtere papieren terecht. Het Griekse probleem werd al snel een Europees probleem toen ook Ierland, Portugal, Spanje, Italië en Cyprus aan de alarmbel trokken (Europahuis Ryckevelde, 2016).

Griekenland dreigde om te vallen en stabiliteit van de euro was in gevaar. Om te voorkomen dat meerdere zwakke eurolanden in een crisis zouden komen, besloten de eurolanden en het Internationaal monetair fonds (IMF) om Griekenland te hulp te schieten. Eind maart 2010 werden de eurolanden het eens over de opzet van een reddingsplan voor Griekenland. De hulp zou bestaan uit een combinatie van leningen van het IMF en van de eurolanden. Alleen Slowakije weigerde bij te dragen aan het hulppakket voor Griekenland. (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

Op de aanpak van deze crisis kwam uit verschillende hoeken kritiek. Zo zei Kathleen Van Brempt, Europees parlementslid voor SPA in 2011 het volgende:

“Europa is nog steeds een samenraapsel van nationale lidstaten die het eigenbelang laten primeren op Europese solidariteit.”

(Kathleen Van Brempt, 2011)

Ook vanuit het de internationale instelling, het IMF, kwam op 5 juni 2013 kritiek. Het publiceerde een eigen evaluatie van de aanpak van de crisis in Griekenland. Het IMF was opvallend kritisch over de voorwaarden die het zelf had opgelegd en concludeerde dat Griekenland eigenlijk niet in aanmerking had mogen komen voor steun. De evaluatie stelde verder dat de Europese Commissie op veel fronten niet slaagde vooruitgang te boeken. Ook zou de Commissie niet in staat zijn geweest de reddingsoperatie goed te managen. Het komt zelden voor dat een instelling zo hard oordeelt over het eigen optreden of dat van partners. De Commissie reageerde afwijzend op het rapport en benadrukte dat de keuze om Griekenland te redden mede was ingegeven door

(34)

34 de situatie in de rest van de eurozone. Zonder hulp aan Griekenland hadden banken in de hele

eurozone miljarden moeten afschrijven, met alle gevolgen van dien (PDC Informatie Architectuur, z.d.).

3.2. Migratiecrisis

De financiële crisis was nog volop aan het nazinderen en de volgende crisis stond al (letterlijk) voor de poorten van de EU: de migratiecrisis. Vanaf 2014 sprong het aantal asielaanvragen de hoogte in, met pieken in 2015 en 2016, om daarna gestaag weer af te nemen. Er werden in de EU meer dan 4 miljoen asielaanvragen ingediend, deze cijfers zijn te raadplegen in figuur 3 (De Vroey, 2019). Tijdens deze crisis stond de EU onder immense druk om tot één integraal gedragen beleid te komen met de verschillende lidstaten. Op de bekende uitspraak van Angela Merkel in de zomer van 2015: “wir schaffen das” kwam later veel kritiek omdat het migratieprobleem niet zo makkelijk op te lossen was, dan de uitspraak deed vermoeden. Duitsland kreeg in de periode vanaf 2014 tot 2018 1.7 miljoen asielaanvragen te verwerken, het meeste van alle EU-lidstaten (De Vroey, 2019).

Net zoals in de eurocrisis vinden de EU-landen moeilijk antwoord op de vraag wat ze samen willen doen en wat ze gescheiden willen houden. Een problematiek die naar boven kwam tijdens de migratiecrisis was omtrent de Schengenzone, hierin hebben de lidstaten hun binnengrenzen afgeschat maar hebben ze geen werkbare afspraken gemaakt over wie vluchtelingen opvangt (De tijd, 2018). Dit heeft ervoor gezorgd dat sommige lidstaten weer grenscontroles hebben ingevoerd, waarmee het Akkoord van Schengen onder druk is komen te staan (PDC Informatie Architectuur, z.d.). Als reactie op de stijging van het aantal asielzoekers in Europa stelden landen als Duitsland, Oostenrijk, Zweden, Noorwegen en Denemarken tijdelijk grenscontroles in. De verschillende nationale maatregelen en het gebrek aan onderlinge afstemming hieromtrent leidden tot veel onenigheid binnen de Europese Unie. De Europese Commissie stelde eind 2015 dat de maatregelen waren toegestaan, mits ze tijdelijk van aard zouden zijn, en alleen in

Afbeelding

figuur 1: Vergelijking euro met andere  internationale munten
figuur 2: Evolutie Europese integratie
figuur 3: Asielaanvragen in EU 2014-2018
Tabel 2: Lidstaten en hun BBP/capita
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In reactie op uw brief van 17 september 2021 informeer ik u hierbij dat wordt afgezien van een reactie op de raadpleging horizontale overeen- komsten tussen ondernemingen –

(Hebben stoffen altijd eenzelfde soortelijk gewicht? Zou water als het bevriest en ijs wordt een ander soortelijk gewicht krijgen?) Soms lijkt er sprake te zijn van een

Samen met de vaststellingen dat deeltijdarbeid meer voorkomt bij vrouwen dan bij mannen en dat het verschil tussen EU-15 en de nieuwe lidstaten wat betreft het aantal gewerkte

15 Voor sommige gevaarlijke stoffen zijn in de EU restricties vastgelegd. Deze kunnen gelden voor de productie, handel, verwerking, vervoer, opslag en gebruik. De stoffen en hun

ondersteuningsmaatregelen, zoals het aanpassen van de energiebelasting, welke volgens het kabinet op korte termijn de meeste invloed hebben op het adresseren van de

conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni 2021 8. De Europese Raad heeft in zijn conclusies onder andere het belang van de strijd tegen mensensmokkelaars bevestigd,

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, conform artikel 3 van de procedureregeling over het behandelvoorbehoud en de subsidiariteitstoets bij haar Reglement van Orde, op basis

De bereidheid om toch tot onderhandelingen met de Europese Economische Gemeenschap over te gaan kan verklaard worden door de achterstand van de Comecon op