• No results found

De kerk in het midden van het dorp zetten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kerk in het midden van het dorp zetten"

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de nieuwsselectie door buitenlandse correspondenten in Nederland

Door: Frank Huiskamp

Studentnummer: 5795257

Master Journalistiek en Media

Begeleider: drs. Bas Broekhuizen

Datum: 27 juni 2014

(2)

Een dankwoord vooraf  

Deze scriptie had ongeveer een jaar geleden al af moeten zijn, maar toen kwam er bijzonder leuk werk op mijn pad en verschoof de aandacht volledig. Er was al veel werk verricht voor dit onderzoek, maar er volgde een heel lange pauze. Een pauze met een steeds harder knagend geweten. Ik was de volgende stap in mijn leven begonnen zonder de vorige af te ronden.

Dat moment is er nu wel, en bij dat afronden van inmiddels zeven studiejaren, waarvan zes aan deze universiteit, hoort een dankwoord. Allereerst mijn welgemeende dank aan mijn scriptiebegeleider Bas Broekhuizen die niets dan begrip heeft getoond voor mijn keuze destijds, wetend hoe lastig het is om werk, laat staan leuk en passend werk te vinden in de journalistiek. Hij stond echter altijd klaar om de scriptie samen met mij weer op te pakken en heeft me altijd van eerlijke, kritische en nuttige feedback voorzien. Ook in de laatste weken, waarin nog veel gedaan is, heeft hij er mede voor gezorgd dat nu het moment daar is om het onderzoek in te leveren en daar kan ik hem niet genoeg voor bedanken.

Dan ook veel dank aan alle correspondenten die hun tijd en energie in gesprekken met mij hebben willen steken: Anna Holligan, Guy Thornton, Benjamin Dürr, Tobias Müller, Maude Brulard en Nicolas Delaunay. Zonder hen was er uiteraard niet bijzonder veel onderzoek te doen geweest.

Mijn werk, NRC, wil ik bedanken voor het feit dat ze mij hebben aangenomen, ook zonder dat ik deze scriptie af had. Daarnaast hebben ze ervoor gezorgd dat ik begin dit jaar twee weken vrij kon nemen om verder te werken aan dit onderzoek, daarvoor ook bedankt.

Mijn vader wil ik bedanken voor de enorme ondersteuning die zeven jaar studie mogelijk heeft gemaakt. De rest van mijn familie en al mijn vrienden voor het feit dat ze bij elke gelegenheid vroegen hoe het met mijn scriptie stond, wat op een gegeven moment toch een zetje in de rug heeft gegeven.

Alle docenten aan de UvA en met name de ontzettend leuke van de master Journalistiek en Media: heel erg bedankt voor mijn leukste studiejaren en alle journalistieke wijsheid.

Tot slot wil ik mijn lieve vriend bedanken. Niemand heeft mij vaker steunend en jammerend en

zuchtend om zich heen gehad naar aanleiding van deze scriptie en hij is nog steeds niet weggegaan. Dank daarvoor.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Literatuurstudie 6

2.1. Nieuwswaardigheid: onderzoek door de jaren heen 6

2.2. Hiërarchie van nieuwswaardige landen 10

2.3. De unieke positie van correspondenten bij de selectie van nieuws 12

3. Methoden van onderzoek 16

3.1. Selectie en werving correspondenten 17

3.2. Diepte-interviews en inhoudsanalyse 19

3.3. Topics in interviews 20

3.4. Selectie artikelen correspondenten 21

3.5. Codering interviews en artikelen 23

4. Resultaten 26

4.1. Nieuwsgevoel en de rol van de correspondent 26

4.2. Selectie van en motivatie voor nieuws uit Nederland 28

4.3. Stereotypen en clichés 37

4.4. Werkbarrières en de invloed op de nieuwsselectie 39

4.5. Thema’s van de artikelen 42

4.6. Nieuwswaarde artikelen voor buitenland 43

4.7. Clichéonderwerpen in de berichtgeving 46

4.8. Gebruik van Nederlandse media in artikelen 48

5. Conclusie 51

6. Discussie 55

7. Literatuur 57

(4)

1. Inleiding

“Buitenland smult van ‘Black Pete’, grensrechter en ‘scum villages’”, kopte Het Parool begin december 2012 (Het Parool, 8 december 2012). Uitgebreid besteedde de krant aandacht aan het feit dat die week verschillende Nederlandse gebeurtenissen in het buitenland nieuws waren. Zo was er de dood van de Almeerse grensrechter Richard Nieuwenhuizen, die tijdens een wedstrijd van de B1 van zijn club Buitenboys dusdanig hard werd mishandeld, dat hij een dag later overleed. BBC News Europe bracht het, de Frankfurter Allgemeine, La Repubblica. Dan het voorstel van de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan om mensen die hun buren veelvuldig lastigvallen tijdelijk onder te brengen in caravans of containers. De Irish Times pikte het op, Het Laatste Nieuws, Mail Online. En dan was er nog Zwarte Piet. Eind 2012 werd er wederom veelvuldig bediscussieerd of hij niet gewoon een racistisch fenomeen is. “Groeiend verzet tegen Zwarte Piet”, was de consensus onder de buitenlandse media: Fox News, ABC News, persbureau AP, The Huffington Post.

Het was wellicht geen gemiddelde week qua Nederlands nieuws voor buitenlandse media, maar wat wel blijkt uit deze voorbeelden is dat een relatief klein land als Nederland nieuwswaardig genoeg kan zijn voor buitenlandse media; in Nederland zijn er meer dan honderd buitenlandse correspondenten actief voor buitenlandse media (ledenlijst Buitenlandse Persvereniging Nederland, www.bpv-fpa.nl). Maar niet elke gebeurtenis in Nederland die voor binnenlandse media nieuwswaardig is, is dat voor het buitenland ook. Een correspondent heeft, nog meer dan de journalist die in zijn of haar eigen land werkzaam is, de taak het nieuws te filteren en te selecteren (Hannerz, 2004).

Er is door de jaren heen veel geschreven over nieuwscriteria en nieuwsselectie en het onderzoek hiernaar vormt een belangrijk deel van de theoretische context van deze scriptie. Theorieën die specifiek van toepassing zijn op correspondenten, zijn er echter weinig, stelt Charles Self (in Gross & Kopper, 2011). Bestaand onderzoek naar dit type journalist (Hess, 2005; Hannerz, 2004; Gross & Kopper, 2011) is bovendien vooral op de Verenigde Staten gericht. Hoewel er in deze werken aandacht is voor nieuwsselectie, is deze beperkt. Deze studies zijn vooral te zien als uitgebreide karakterschets van ‘de correspondent’.

In dit onderzoek zal, in navolging van Gans (1979), zowel de inhoud van de berichtgeving geanalyseerd worden als de opvattingen van de journalisten zelf over hun selectie van nieuws. Zulk tweeledig

onderzoek is zo goed als niet aanwezig in de literatuur over correspondenten, terwijl de opvattingen van journalisten zelf bij de selectie van nieuws zijn van groot belang bij het begrijpen ervan (Donsbach, 2004).

(5)

Onderzoek naar de nieuwswaardigheid van een kleiner land is vrijwel niet aanwezig. Grote

onderzoeken naar de nieuwswaardigheid van afzonderlijke gebieden en landen (Chang, 1998; Wilke, Heimprecht & Cohen, 2012) zijn breed in de opzet. In tegenstelling tot deze onderzoeken wordt er in dit onderzoek één land als onderzoeksgebied genomen. De verwachting is dat er op deze manier beter onderzocht kan worden welke factoren meespelen bij de nieuwswaardigheid van een land. De

hoofdvraag in dit onderzoek luidt:

Hoe verhoudt de onderwerpkeuze van buitenlandse correspondenten in Nederland zich tot bestaande theorieën over nieuwswaardencriteria?

De kern van het onderzoek zal bestaan uit uitvoerige interviews met een zestal correspondenten die voor buitenlandse media in Nederland werkzaam zijn. Daarnaast zal er een selectie van de door hen geschreven artikelen worden geanalyseerd om te onderzoeken of wat de correspondenten zeggen over de verschillende aspecten van hun nieuwsselectie ook terug te vinden is in hun werk.

Met dit onderzoek wordt bijgedragen aan het reeds besproken gebied van de nieuwswaarden door te kijken of de theorieën hierover ook gelden voor correspondenten, en zo niet, waar de verschillen dan zitten.

Hoewel nieuwsselectie ruimschoots is onderzocht door de jaren heen, zijn de theorieën amper

toegepast op hen. Journalisten kunnen lering trekken uit dit onderzoek: in hoeverre draagt een unieke positie als journalist, namelijk die van een correspondent, bij aan de nieuwsselectie? Of is de selectie helemaal niet anders, en is er misschien sprake van universele nieuwswaarden?

Om hierop antwoord te geven, zal in het volgende hoofdstuk allereerst de relevante literatuur over het onderwerp uiteen worden gezet. In hoofdstuk drie worden de methoden van het eigen onderzoek beschreven, in hoofdstuk vier de resultaten hiervan. In hoofdstuk vijf wordt hieruit een conclusie getrokken en worden de hoofd- en deelvragen beantwoord. In hoofdstuk zes worden er ten slotte aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.

(6)

2. Literatuurstudie

In dit hoofdstuk worden eerst enkele belangrijke theorieën over nieuwswaardigheid en nieuwsselectie besproken, van het allereerste onderzoek ernaar van Galtung en Ruge (1965) en het belangrijke onderzoek van Herbert Gans (1979) tot recenter onderzoek: welke factoren dragen eraan bij dat een gebeurtenis nieuws wordt? In de tweede paragraaf wordt één aspect hiervan uitgelicht: zijn er landen die nieuwswaardiger zijn dan anderen en is dit door de jaren heen veranderd? Ten slotte wordt er gericht beschreven welke theorieën er al bestaan over het werk van correspondenten en dan met name de factoren die voor hen meespelen bij de nieuwsselectie. Zijn er voor hen unieke omstandigheden die de nieuwsselectie kunnen beïnvloeden?

2.1. Nieuwswaardigheid: onderzoek door de jaren heen

“Of the millions of events which occur daily in the world, only a tiny proportion ever become visible as ‘potential news stories’”, schreef Stuart Hall in 1973 (in: Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009). Een van de primaire taken van journalisten is om uit deze potentiële nieuwsverhalen een selectie te maken. Journalisten zijn ‘gatekeepers’, schreef David Manning White in 1950 al (in Wahl Jorgensen & Hanitzsch, 2009): : zij bepalen welke informatie er door de spreekwoordelijke poort wordt gelaten en als nieuws bij het publiek terechtkomt. Als journalisten niet als gatekeeper optreden is het voor het publiek onmogelijk om alle informatie te ordenen (Schoemaker, Vos & Reese, 2009 in: Wahl Jorgensen & Hanitzsch, 2009). Dan rest de vraag: wanneer wordt een gebeurtenis nieuws? Welke factoren spelen mee bij het bepalen of een gebeurtenis wel of niet geselecteerd worden door journalisten? Nieuws is een mythisch concept, schrijft Richardson (2005). De analyse van de nieuwsselectie is belangrijk, omdat het tot de kern komt van wat wel en wat niet wordt belicht, waarom (O’Neill & Harcup, 2009 in: Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009), en op welke zaken er nadruk komt te liggen (Richardson, 2005).

Journalisten proberen al eeuwen een eenduidige definitie van nieuws te geven. “When a dog bites a man, that is not news. But when a man bites a dog, that is news”, is een van de bekendere, onder anderen

toegeschreven aan de Britse krantenmagnaat Alfred Harmsworth (Keyes, 2006). Nieuws is ook “what the chap who doesn’t care much about anything wants to read”, in de woorden van de Britse schrijver Evelyn Waugh (1938) in haar satirische book Scoop, en “anything that's interesting, that relates to what's happening in the world, what's happening in areas of the culture that would be of interest to your audience”, volgens de

(7)

Amerikaanse journalist Kurt Loder (Kurt Loder on News, opgehaald via http://www.learner.org/catalog/extras/interviews/kloder/kl01.html).

Nieuws blijft vooral inherent subjectief en interpretatief (o.a. Gans, 1979). Onderzoekers proberen er echter al decennia lang achter te komen welke criteria bepalen of een gebeurtenis nieuws wordt. Van Noorse onderzoekers Galtung en Ruge (1965) wordt aangenomen dat zij de eersten waren die onderzoek deden naar nieuwscriteria (O’Neill & Harcup, 2001). Zij kwamen met een lijst met twaalf factoren aan de hand van wat zij “psychologie van de waarneming” noemden, samen met enkele andere aannames. Deze lijst, hun theorie, testten ze vervolgens door de berichtgeving over de crises in Congo, Cuba (beide 1960) en Cyprus (1964) in vier Noorse kranten te analyseren.

Tunstall (1970 in: Wahl-Jorgensen & Hanitsch, 2009) beargumenteert dat Galtung en Ruge het dichtst bij een antwoord kwamen op de vraag: “wat is nieuws?”. Media spelen volgens Galtung en Ruge de belangrijkste rol in de beeldvorming van de wereld. Zij concluderen in hun onderzoek dat er een stap zit tussen de perceptie van media en het uiteindelijke beeld dat ze naar buiten brengen, iets dat ze selection distortion (Galtung & Ruge, 1965) noemen. Naar aanleiding van deze opvatting komen ze tot een lijst met nieuwscriteria, die zij analyseren aan de hand van de berichtgeving over drie internationale crises in Noorse kranten: aan hoe meer nieuwscriteria de gebeurtenis voldoet, hoe groter de kans dat deze door media als nieuws wordt geselecteerd.

Volgens Galtung en Ruge komen gebeurtenissen vaker in het nieuws als ze veel voorkomen of juist heel weinig. Ook speelt mee of het land waar de gebeurtenis plaatsvindt cultureel verwant is aan het land van het medium, hoe uitzonderlijk de gebeurtenis is en of ze plaatsvindt in een zogenoemd eliteland, een van de landen die internationaal van het grootste belang zijn. Negatieve en sensationele

gebeurtenissen worden ook sneller nieuws dan andere. Gebeurtenissen moeten bovendien betrekking hebben op (belangrijke) personen en ondubbelzinnig zijn. Galtung en Ruge concluderen dat deze factoren complementair zijn: een combinatie ervan maakt de kans groter dat een gebeurtenis nieuws wordt. Er is echter niet één afzonderlijke factor die dit het sterkst bepaalt (zie ook: Chang, Schoemaker & Brendlinger, 1987).

Een tweede toonaangevende studie is die van Gans (1979), waarin hij de berichtgeving van vier grote Amerikaanse media, zowel tv als print, analyseert en met de journalisten spreekt over hun

nieuwsselectie. Hij komt onder meer tot de conclusie dat gebeurtenissen die betrekking hadden op conflicten en bekende mensen bijdragen aan de nieuwswaardigheid. Bovendien gaat het meeste nieuws over individuen. Een van de belangrijkste factoren voor de nieuwswaardigheid van het buitenland, is

(8)

volgens Gans het etnocentrisme: er wordt door de Amerikaanse journalisten altijd een vergelijking getrokken tussen het buitenland en de Verenigde Staten.

Wanneer de Verenigde Staten betrokken zijn bij een gebeurtenis in het buitenland of wanneer een buitenlandse gebeurtenis impact heeft op de Verenigde Staten, is de kans groot dat deze nieuwswaardig is, zo blijkt uit het onderzoek van Gans. Ook verkiezingen in het buitenland, veranderingen in

regeringsfuncties, politiek conflict en protest zijn vaak nieuwswaardige gebeurtenissen. Rampen zijn dat ook, alleen moesten deze een grotere omvang hebben dan wanneer ze zouden plaatsvinden in de Verenigde Staten. Kort gezegd: er moeten meer mensen overlijden.

Het etnocentrisme dat Gans beschrijft, komt in veel onderzoek naar de nieuwswaardigheid van het buitenland terug. Zo is een gebeurtenis die dicht bij het eigen land plaatsvindt eerder nieuwswaardig dan een die ver weg plaatsvindt (o.a. Schulz, 1982; Chang, Schoemaker & Brendlinger, 1987). Niet alleen deze geografische afstand bepaalt de nieuwswaardigheid, ook de culturele afstand (Johnson, 1997 in: Gross & Kopper, 2011). Dit wil zeggen dat er eerder over een gebeurtenis in een ander land wordt bericht, als de cultuur gelijkenissen vertoont met het eigen land, of als deze juist erg verschilt. Als de gebeurtenis in het buitenland van grote betekenis is voor het eigen land (o.a.: Chang, Schoemaker & Brendlinger, 1987; Nossek, 2004) en als de gebeurtenis afwijkt van de norm in het eigen land (Chang, Schoemaker & Brendlinger, 1987), is deze sneller nieuwswaardig dan wanneer dit niet geldt. Volgens Nossek (2004) vragen journalisten zich vooral af: is het ‘ons’ nieuws of ‘hun’ nieuws? Oftewel: is de gebeurtenis alleen voor dat land van belang of heeft het eigen land er ook mee te maken?

Schulz (1982 in: Wahl-Jorgensen & Hanitzch, 2009) gaat verder op het onderzoek van Galtung en Ruge (1965) en komt tot een uitgebreidere lijst van negentien nieuwscriteria. Een verschil met het onderzoek van Galtung en Ruge is dat Schulz naast buitenlands nieuws ook binnenlands nieuws analyseert. Hij deelt nieuwswaardigheid op in zes dimensies: status, valence (aantrekkelijkheid), relevantie, identificatie, consonantie en dynamiek. Schulz vindt criteria terug in zijn onderzoek, zoals de rol van elitepersonen en –landen en voorspelbaarheid, die Galtung en Ruge jaren eerder ook vonden. Schulz voegt daar echter nieuwe criteria aan toe als de aanwezigheid van stereotypen, agressie, succes en onzekerheid. Harcup en O’Neill (2001) onderzochten bijna veertig jaar na het onderzoek van Galtung en Ruge (1965) of de bevindingen uit dat onderzoek nog steeds van toepassing zijn. Zij beargumenteren dat de

nieuwscriteria van Galtung en Ruge slechts hypothesen zijn die getest moeten worden. Daarnaast delen zij kritiek van Tunstall (1971 in: Harcup & O’Neill, 2001), die beargumenteert dat Galtung en Ruge door hun analyse te beperken tot grote internationale crises, dagelijkse internationale gebeurtenissen negeren.

(9)

De criteria van Harcup en O’Neill lijken grotendeels op die van Galtung en Ruge, maar er zijn een paar verschillen. Zo brengen zij de elitelanden en –personen onder in de zogenoemde ‘powerelite’, en voegen ze onder andere entertainment (zie ook: Golding & Elliott, 1979 in: Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009), positief nieuws (reddingen en genezingen) en de agenda van de krant toe. Er is door de jaren heen een lange lijst met afzonderlijke nieuwscriteria ontstaan. Zo concluderen

onderzoekers dat ook drama, entertainment, bondigheid en visuele aantrekkelijkheid (Golding & Elliott, 1979 in Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009) nieuwswaardigheid bepalen. Ook humor (Herbert, 2000 in: Harcup & O’Neill, 2001) en seks (Hetherington, 1985, Herbert, 2000 in: Harcup & O’Neill, 2001) maken een gebeurtenis nieuwswaardig.

Recenter is deze grote lijst met nieuwscriteria op een moderne manier toegepast. De Nies et al. (2011) zetten een eerste stap naar het automatiseren van de nieuwsselectie. Ze gebruikten alle nieuwscriteria uit de literatuur in combinatie met semantische websoftware om zo voor een nieuwsitem een profiel te maken: hoe nieuwswaardig is dit bericht precies?

Om tot een antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek te komen, is het belangrijk te bepalen over welke gebeurtenissen in Nederland de correspondenten berichten. De keuze voor de specifieke thema’s en de motivatie voor de nieuwswaardigheid daarvan spelen een belangrijke rol bij het vaststellen van selectiecriteria. Daarna kan bekeken worden hoe deze keuze zich verhoudt tot de theorieën uit de literatuur. Aan dit aspect wordt zowel in de interviews als in de inhoudsanalyse van de berichtgeving van de correspondenten aandacht besteed. De volgende deelvragen zijn geformuleerd: Deelvraag 1: Over welke thema’s schrijven correspondenten in Nederland?

Deelvraag 2: Wat maakt deze thema’s nieuwswaardig?

In de hierboven genoemde onderzoeken ligt de nadruk op het analyseren van nieuwswaardigheid door te kijken naar de kenmerken van de gebeurtenis. Daarop is echter door de jaren heen de nodige kritiek gekomen. Volgens Wu (2000) moet er onderscheid gemaakt worden tussen nieuws dat puur op de gebeurtenis zelf is georiënteerd en nieuws dat afhankelijk is van de context daarvan. Hij noemt politieke en culturele factoren als voorbeelden hiervan. Deze bleken van belang voor nieuwswaardigheid.

McQuail (1994 in: Harcup & O’Neill, 2001) concludeert ook dat er sprake is van contextuele factoren, zoals de politiek en de economie, die de onregelmatigheden in de nieuwssamenstelling kunnen

verklaren. Klassieke nieuwswaarden, zoals die uit het onderzoek van Galtung en Ruge (1965), kunnen dat niet alleen. Volgens McQuail speelt ook het netwerk en de persoonlijke contacten van de journalist in sterke mate mee bij de nieuwsselectie. De aanwezigheid van een persagentschap of correspondenten

(10)

zorgt ervoor dat een gebeurtenis sneller nieuws wordt. Ook zijn er volgens hem plaatsen die voor een journalist per definitie nieuwswaardig zijn, zoals gerechtshoven, regeringsgebouwen en politiebureaus. De benadering van de nieuwscriteria door de tot nu toe behandelde wetenschappers heeft ook kritiek gekregen van collega-wetenschappers (Hartley, 1982, Palmer, 2000, in: Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009; Strömbäck, Karlsson & Hoppmann, 2012). Ze vinden dat er door hen slechts wordt geanalyseerd hoe er over een gebeurtenis uiteindelijk is bericht, maar niet waarom het in de eerste plaats door de journalist werd geselecteerd.

Richardson (2005) stelt dat de rol van het publiek onderbelicht blijft: waarom is een gebeurtenis interessant voor het publiek? Volgens Donsbach (2004) kun je de nieuwsselectie van journalisten pas begrijpen als je de psychologie achter de beslissingen die journalisten over nieuws maken begrijpt. Nieuwscriteria zijn volgens hem niet per definitie objectief, maar gebaseerd op waardeoordelen. Allern (2002) beargumenteert dat nieuwscriteria die gepresenteerd worden in steekwoorden, zoals gebeurde in de onderzoeken die eerder zijn besproken, dermate abstract zijn, dat ze alleen betekenis hebben wanneer ze in de context van het medium of het publiek worden geplaatst. Volgens hem spelen ook commerciële factoren een rol bij de nieuwsselectie, die hij als aanvulling ziet op de individuele nieuwscriteria. Zo wordt een gebeurtenis minder snel nieuws, naarmate er meer middelen voor nodig zijn. Hij doelt hiermee op tijd, geld en personeel. Als de strategie van het medium er bovendien op gericht is de aandacht van het publiek te trekken, des te groter de kans dat entertainment een bepalende rol in de berichtgeving speelt in plaats van criteria als relevantie, waarheidsvinding en nauwkeurigheid.

2.2. Hiërarchie van nieuwswaardige landen

Volgens Galtung en Ruge (1965) zijn er in de berichtgeving zogenoemde elitelanden, landen die nieuwswaardiger zijn dan andere. Hester (1973) spreekt enkele jaren later van een hiërarchie. De plek die een land daarin heeft, bepaalt de nieuwswaardigheid ervan. Uit zijn onderzoek blijkt dat de

nieuwswaardigheid van een land onder andere afhangt van het inwoneraantal, de economische

ontwikkeling en hoe lang het al een soevereine en autonome staat is. Ook de culturele affiniteit tussen het land van het medium en het land waarover bericht wordt is van belang (zie ook: Johnson, 1997 in Gross en Kopper, 2011): is er sprake van een gedeelde taal, historische betrekkingen, kolonies en is er migratie tussen de landen? Als er sprake is van handel tussen beide landen of economische investeringen, is de kans ook groter dat een land nieuws wordt (zie ook: Östgaard, 1965).

(11)

Chang (1998) onderzoekt jaren later deze hiërarchie aan de hand van de berichtgeving van persbureau Reuters over de World Trade Organization-conferentie (WTO) in 1996. Door de hoeveelheid

berichten over de conferentie te analyseren, kan hij opmaken welke landen hoog en welke landen laag in deze hiërarchie staan. De Verenigde Staten waren tijdens de conferentie het vaakst in het nieuws, gevolgd door de Europese Unie. Niet alle afzonderlijke landen die daartoe behoren, zijn even nieuwswaardig. Chang analyseert in zijn onderzoek echter ook de Europese Unie als geheel.

Chang maakt een journalistiek onderscheid tussen landen in de kern, de semiperiferie en de periferie, waarbij de kernlanden het meest nieuwswaardig zijn en de landen in de periferie het minst. Naast de Verenigde Staten en de Europese Unie als geheel, staan landen als Japan, Canada, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk boven in de hiërarchie. China en de rest van de landen in West-Europa zijn voorbeelden van de semiperiferie. Tot de minst nieuwswaardige landen behoren die in Afrika en Oost-Europa.

Een verklaring voor de grote aandacht in het nieuws voor bepaalde en het gebrek eraan voor andere landen, ligt volgens Chang in de internationale verhoudingen: de landen waarover weinig of niet wordt bericht, zijn internationaal gezien de minder belangrijke landen. In landen die hij tot de kern rekent, zijn er minder criteria nodig waaraan gebeurtenissen moeten voldoen om nieuws te worden. De nieuwswaardigheid van gebeurtenissen in landen in de (semi-)periferie, hangt af van meer factoren, zoals hun relatie met kernlanden en socio-economische en politieke factoren.

Recent onderzoek toont aan dat er weinig is veranderd in de hiërarchie. Wilke, Heimprecht en Cohen (2012) maken net als Chang (1998) een ‘geografie’ van buitenlands nieuws. Het verschil met Chang is, dat zij niet de berichtgeving van één medium analyseren, maar van media in zeventien landen. De resultaten hiervan lijken op die van Chang. Opvallend is wel de opkomst van het Midden-Oosten als nieuwswaardig gebied. Een verklaring hiervoor kunnen de aanslagen van 11 september en de hieropvolgende oorlogen zijn (Hargrove & Stempel, 2002, Hahn & Lönnedonker, 2009 in: Gross & Kopper, 2011).

Nieuws blijft volgens Wilke, Heimprecht en Cohen nog steeds gericht op de Verenigde Staten en Europa. De focus op regio’s, de dominantie van een supermacht en de aandacht voor crisisgebieden bepalen sterk de nieuwswaardigheid. Buurlanden krijgen relatief veel aandacht, zeker als de landen onderling van politieke structuur verschillen of als er culturele, historische en traditionele banden zijn.

(12)

Het internet, zo concluderen Himelboim, Chang & McCreery (2010), heeft weinig veranderd in deze hiërarchie van nieuwswaardige landen. Nieuws komt nog steeds vanuit een beperkt aantal landen naar de rest van de wereld. Het betekent dat bepaalde delen van de wereld nog steeds onderbelicht zijn.

In deze scriptie staat Nederland centraal. Aan de hand van de theorieën over de hiërarchie van nieuwswaardige landen van Chang (1998) kan de conclusie worden getrokken dat het land tot de semiperiferie behoort. Het land behoort namelijk tot West-Europa, maar is geen kernland zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Als de conclusies van Chang aangenomen worden, betekent dit dat er, meer dan bij grotere landen, sprake is van contextuele factoren die Nederland nieuwswaardig maken voor het buitenland. Vandaar de volgende deelvraag:

Deelvraag 3: In welk opzicht zijn Nederlandse gebeurtenissen van belang voor het buitenland? Een andere conclusie die Chang trekt, is dat een belangrijk deel van de nieuwswaardigheid van landen in de semiperiferie, de banden zijn die ze met gebieden in de kern onderhouden. De verwachting is dat de rol van Nederland in de Europese Unie, wat volgens Chang als institutie een kerngebied is, belangrijk is voor zijn nieuwswaardigheid. De volgende hypothese is geformuleerd:

Hypothese 1: De rol die Nederland speelt in de Europese Unie draagt bij aan de nieuwswaardigheid van het land voor het buitenland.

2.3. De unieke positie van correspondenten bij de selectie van nieuws

Hannerz (2004) omschrijft correspondenten als journalisten die gevestigd zijn in een ander land dan dat van hen, waarover ze berichten voor hun eigen land. Correspondenten zijn volgens hem een soort antropologen. Al in de negentiende eeuw werd er van ze gebruikgemaakt. Hun rol is door de jaren heen echter wel veranderd. Waar ze eerst nog verantwoordelijk waren om als eerste personen nieuws uit het buitenland naar hun eigen land te brengen (Gross in: Gross & Kopper, 2011), is deze rol door de komst van persbureaus en het internet verdwenen naar de achtergrond. Oorspronkelijk waren ze echte gatekeepers: zij bepaalden wat de mensen in hun eigen land te weten kwamen over wat er in een ander land gebeurde. Vijftig jaar geleden bleek al dat ze van toegevoegde waarde waren voor de berichtgeving over het buitenland (Adams, 1966): er worden meer buitenlandverhalen gepubliceerd, die bovendien langer zijn dan wanneer er geen correspondent in een land aanwezig is, van specifiekere bronnen gebruikmaken en meer achtergrond en analyse geven.

(13)

Correspondenten zijn, nog meer dan journalisten die in hun eigen land werken, beeldbepalers. Hess (2005) beargumenteert dat de meeste journalistieke beelden van een land buiten dat land worden gemaakt (zie ook: Lambert, 1956 in: Gross & Kopper, 2011). Hannerz (2004) zegt dat het gegeven dat de wereld “a single place” (Robertson, 1992 in: Gross & Kopper, 2011) is geworden door globalisatie, in belangrijke mate komt door het werk van journalisten. Hij noemt de Vietnamoorlog als voorbeeld, wat te boek kwam te staan als een ‘Living Room War’, een huiskameroorlog. Door de komst van de televisie was het de eerste oorlog die de mensen thuis geheel konden meebeleven. De grootschalige

berichtgeving leidde tot veel onenigheid over de oorlog en de rol van de regering hierin. Volgens Peter Gross (in: Gross & Kopper, 2011) zien niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), wetenschappers en buitenlandse beleidsmakers, het publiek en de media zelf correspondenten als bepalend voor

internationale relaties. Zij kunnen zowel wantrouwen en misverstanden tussen landen verminderen, als ze vergroten.

Hannerz (2004), die voor zijn onderzoek met correspondenten over de hele wereld sprak over hun werk, schetst enkele verschillen tussen de journalist die werkt in zijn eigen land en de correspondent. Eerstgenoemde houdt zich vooral bezig met het harde nieuws, gebeurtenissen die net hebben

plaatsgevonden. De kansen voor correspondenten zitten juist in de verrassende en ongewone

gebeurtenissen, zo stelt hij: in een buitenlandse samenleving kan iets al heel lang spelen, het publiek in een ander land is er pas van op de hoogte als iemand het dat laat weten.

Kopper en Bates (in: Gross & Kopper, 2011) beargumenteren dat correspondenten ten opzichte van journalisten die in hun eigen land over het buitenland berichten, beter kunnen inschatten wat de relevantie van gebeurtenissen is. Ook zien zij sneller het nut van buitenlandse gebeurtenissen in voor het land waarvoor ze werken. Ze onderscheiden zich van journalisten thuis, omdat zij eerder iets echt nieuws voor hun publiek kunnen brengen.

De berichtgeving vanuit het buitenland gaat vaak over verschillen, over mensen die anders denken en doen dan die in het land waarvoor de correspondent werkt (Hannerz, 2004). Correspondenten verplaatsen zichzelf in de rol van de vreemdeling, om zo na te gaan wat zij, waren zij zelf

nieuwsconsumenten thuis, interessant zouden vinden; correspondenten zoeken naar informatie in het buitenland, vanuit het perspectief van hun eigen land (Kopper & Bates in: Gross &Kopper, 2011). Maar bij hun nieuwsselectie volgen ze ook hun eigen interesses en ontdekkingen (Hannerz, 2004).

Correspondenten hebben met andere invloeden op de nieuwsselectie te maken dan hun collega’s in eigen land. Hannerz noemt als voorbeeld de rol van ‘fixers’, inwoners van het land waar de

(14)

nieuwsgaring. Deze fixers kunnen zodoende invloed hebben op de nieuwsselectie, zeker als er sprake is van het aanleveren van verhalen.

Deze ‘fixers’ zijn voor veel correspondenten een voordeel, maar er zijn ook zaken die de nieuwsselectie van correspondenten kunnen bemoeilijken of beperken. Zo zijn er professionele, culturele of

persoonlijke conflicten, maar ook soms financiële belemmeringen (Gross & Kopper, 2011). Correspondenten kunnen moeite hebben bronnen te spreken, moeite hebben interviews te krijgen. Ook beperkte reisbudgets kunnen invloed hebben op het wel of niet selecteren van een gebeurtenis als nieuws. Wat hieruit blijkt, is dat er voor correspondenten, meer dan voor andere journalisten, praktische overwegingen meespelen bij de nieuwsselectie (zie ook: Strömbäck, Karlsson & Hopmann, 2012). Doordat ze zich in een unieke situatie bevinden, zullen ze vaak alternatieve manieren van nieuwsgaring aanwenden en zijn ze veel bezig met het uitbreiden van hun netwerk (Hoffman, 2004 in: Gross & Kopper, 2011).

Een volgende beperking voor correspondenten is het gegeven dat ze vaak moeten werken met tweedehands materiaal (Hannerz, 2004; Riffe, 1984 in: Gross & Kopper, 2011); ze zijn vaker dan andere journalisten afhankelijk van de berichtgeving van anderen. Ook dit kan de nieuwsselectie beïnvloeden. Daarbij komt nog dat landen verschillen in de beschikbaarheid van informatie. In landen met weinig persvrijheid kan het zijn dat informatie beperkt voorhanden is, terwijl er in andere gebieden juist zo veel informatie beschikbaar is, dat er gefilterd moet worden.

Aan de hand hiervan, zijn de volgende drie deelvragen geformuleerd:

Deelvraag 4: In hoeverre spelen praktische overwegingen specifiek voor correspondenten een rol bij de nieuwsselectie?

Deelvraag 5: In hoeverre beïnvloeden mogelijke barrières de nieuwsselectie van de correspondenten?

Deelvraag 6: In hoeverre wordt er in de berichtgeving van de correspondenten verwezen naar Nederlandse mediabronnen?

Volgens Hannerz (2004) is een belangrijke taak van correspondenten het nieuws te filteren. Nieuws komt veelal naar hen toe, waardoor zij de verantwoordelijkheid hebben vast te stellen of het nieuwswaardig is voor het land waarvoor ze werkzaam zijn. Op het eerste oog verschillen zij daarin amper van collega-journalisten, dit is immers de gatekeeperrol, zoals White (1950 in: Wahl-Jorgensen & Hanitzch, 2009) hem beschrijft. Correspondenten zijn echter ook inwoners van een land, waardoor

(15)

ze op twee verschillende nieuwsniveaus acteren: wat nieuws is in het land waar ze wonen en wat nieuws is voor het land waarvoor ze werken. Dit is niet altijd hetzelfde.

Volgens Hannerz hebben correspondenten over het algemeen een beperkt netwerk. Een gevolg hiervan is volgens hem dat hun ontmoetingen met inwoners uit het land waar ze werken ook beperkt zijn. Dit zorgt voor een volgende moeilijkheid: de correspondenten kunnen afhankelijk worden van suggesties van hun redacties in eigen land. De rol hiervan kan niet worden onderschat. Zo kijken redacties, net als de correspondenten zelf, waarover de concurrenten berichten. Soms halen verhalen het nieuws niet, omdat de concurrenten er ook niet over berichten (Hannerz, 2004). Daarnaast komt het voor dat redacties verwachtingen van een land hebben, die niet stroken met de realiteit, zoals deze beleefd wordt door de correspondenten. Zij zijn immers naast journalist ook inwoner. Dit kan voor conflict zorgen (Tsetsura, Craig & Baisnée in: Gross & Kopper, 2011; Hannerz, 2004). Hoewel correspondenten zich vaak aanpassen aan de verwachtingen van hun redactie, kan het zijn dat ze er juist tegenin gaan. Mispercepties aan de kant van de redactie leiden ertoe dat correspondenten over dingen moeten schrijven die er in werkelijkheid volgens hen niet toe doen.

Om te toetsen of deze mechanismen ook van invloed zijn op correspondenten in Nederland, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

Deelvraag 7: Welke rol speelt de redactie bij de selectie van nieuws door correspondenten? Deelvraag 8: In hoeverre is er sprake van conflicten tussen redactie en correspondenten over nieuws?

Een gevaar waarvoor correspondenten moeten waken in hun berichtgeving, is stereotypering en het verzanden in clichés over een land (Tsetsura, Craig & Baisnée, in: Gross & Kopper, 2011). Wat het zo lastig maakt, is dat ze constant moeten wisselen tussen hun rol van buitenlandse inwoner en die van journalist. Stereotypen zijn echter ook nieuwswaardig (Abu-Loghod, 1991 in: Hannerz, 2004) en de verhalen kunnen aantrekkelijk zijn, omdat ze specifieke interesses van het publiek thuis aanspreken (Hannerz, 2004). Omdat journalisten beeldbepalend zijn, moeten ze echter oppassen dat hun objectiviteit niet in het geding komt (Piel, 1999).

Het bestaande onderzoek naar stereotypering is vooral gericht op de berichtgeving over verschillende etniciteiten binnen de samenleving (Gross & Kopper, 2011) en beperkt zich vooral tot de Verenigde Staten. De focus ligt op berichtgeving over Afro-Amerikanen bij Amerikaanse nieuwsorganisaties. Daaruit blijkt dat er wel degelijk sprake is van stereotiepe berichtgeving.

(16)

Piel (1999) deed onderzoek naar stereotypering die losstaat van etniciteit. Zij onderzoekt opvattingen van journalisten die als clichématig bestempeld kunnen worden. Daarvoor voert ze gesprekken met Nederlandse correspondenten die in Duitsland werkzaam zijn. Zij vonden Duitsers, zo concludeert Piel, humorloos, formeel en bureaucratisch.

Het onderzoek dat er tot op heden is gedaan naar stereotypering beperkt zich vooral op de weergave van ras in de berichtgeving. Zoals Piel echter beschrijft in haar onderzoek, kan ook een clichébeeld dat onschuldiger lijkt invloed hebben. Van Nederland bestaat ook een dergelijk klassiek clichébeeld: het is het liberale land van de drugs, de prostitutie, de windmolens en de dijken. In dit onderzoek zal worden geanalyseerd of er inderdaad sprake is van een dergelijk clichébeeld bij de correspondenten en welke rol dit speelt. Piel baseert zich in haar onderzoek op de opvattingen van de journalisten. Er wordt echter geen aandacht besteed aan de invloed die deze opvattingen hebben op de nieuwsselectie van die journalisten. Er is geen rol weggelegd voor de uiteindelijke berichtgeving. In dit onderzoek komt in de interviews met de correspondenten aan bod of stereotypen en clichés een rol spelen bij de

nieuwsselectie en wordt hun berichtgeving geanalyseerd om hun uitspraken te testen.

Deelvraag 9: In hoeverre speelt een stereotiep of clichématig beeld van Nederland mee bij de nieuwsselectie van de correspondenten?

Deelvraag 10: In hoeverre is er in de berichtgeving van de correspondenten sprake van stereotiepe of clichématige thema’s wat betreft Nederland?

3. Methoden van onderzoek

In dit hoofdstuk worden de methoden uiteengezet die zullen worden gebruikt bij de beantwoording van de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek. Ter inleiding zal kort het aantal correspondenten in

Nederland worden besproken en hoe dit zich verhoudt tot de rest van de wereld. Daarna volgt een verantwoording voor de twee gebruikte methoden in dit onderzoek: semigestructureerde diepte-interviews en een kwalitatieve inhoudsanalyse. Dan wordt beschreven hoe de selectie van

correspondenten tot stand is gekomen en hoe deze er uiteindelijk uitzag. Vervolgens worden de topics die aan bod komen tijdens de interviews nader verklaard en wordt uitgelegd hoe deze ter

beantwoording dienden van de hoofd- en deelvragen. Daarna wordt uitgelegd hoe de selectie van berichtgeving van de correspondenten heeft plaatsgevonden. Ten slotte volgt een verantwoording en beschijving van de codering en wordt verklaard hoe deze op zowel de interviews als de artikelen is toegepast.

(17)

3.1. Selectie en werving van de correspondenten

Cijfers over het totale aantal correspondenten dat in Nederland werkzaam is, zijn niet te vinden. De enige beschikbare cijfers die als graadmeter kunnen dienen zijn de ledenaantallen van de

buitenlandsepersvereniging in Nederland, de BPV. Daaruit blijkt dat het aantal correspondenten voor buitenlandse media al jaren rond de honderd schommelt. In 2013 waren er 95 correspondenten aangesloten bij de vereniging. Er is een grote variatie aan nationaliteiten: zo zijn er Duitse, Belgische, Franse en Amerikaanse journalisten, maar ook een Bosnische, een Zuid-Afrikaanse en een Mexicaanse journalist.

Persbureaus als Reuters, The Associated Press (AP), Agence France Presse (AFP) en Bloomberg News zorgen voor de grootste schommeling in het ledenaantal, volgens Claudia Marcu, die de

ledenadministratie bij de BPV doet (persoonlijke communicatie, 6 februari 2013). Die wisselen om de zoveel tijd van bezetting. Er moet wel een kanttekening bij de cijfers geplaatst geworden: lidmaatschap van de BPV is vrijwillig. Dit betekent dat er meer correspondenten in Nederland werkzaam kunnen zijn dan er in het ledenbestand van de BPV staan. Wel wordt er door de vereniging zelf aangenomen dat het “overgrote deel” van hen is aangesloten, zegt voorzitter Kerstin Schweighöfer (persoonlijke

communicatie, 24 oktober 2012).

Ter vergelijking: in de Verenigde Staten waren in 2005 ongeveer 3400 correspondenten werkzaam (Gross, in: Gross & Kopper, 2011). Volgens de website van de Britse Foreign Press Association

(http://www.foreign-press.org.uk/) ligt dit aantal in het Verenigd Koninkrijk op ongeveer 1500. De buitenlandsepersvereniging in Italië

(http://www.stampa-estera.it/index.php?page=storia_en&lingua=en) telt momenteel 476 leden. Landen met verenigingen met een vergelijkbaar ledenaantal als Nederland zijn Griekenland (www.fpa.gr) met 103 en Noorwegen (www.fpanorway.com) met ongeveer 75.

Voor de interviews zijn correspondenten voor Duitse, Franse en Britse media geselecteerd, twee per land. Deze landen hebben alle drie meerdere correspondenten die in Nederland werkzaam zijn, in tegenstelling tot veel andere landen. Er is voor deze drie landen gekozen, omdat zij tot de zogenoemde kernlanden behoren in de hiërarchie van nieuwswaardige landen, zoals Chang (1998) ze beschrijft. Nederland behoort daarin tot de semiperiferie. Het is interessant een land daaruit als uitgangspunt te nemen, omdat er onderzocht kan worden hoe een dergelijk land zich op het gebied van nieuwscriteria verhoudt tot grote landen.

(18)

De correspondenten zijn geselecteerd uit de ledenlijst van de Buitenlandse Persvereniging (http://bpv-fpa.nl/index.php?pageid=2&contentid=3) en per mail benaderd voor een interview. Was de

correspondent niet beschikbaar voor een interview, dan werd een volgende benaderd. Eén van de correspondenten uit Groot-Brittannië is benaderd via Twitter. Zij is als enige van de zes

correspondenten in het onderzoek geen lid van de BPV.

Er is gekozen voor correspondenten die in ieder geval ook voor print- of online media werkzaam zijn. Geschreven materiaal was met het oog op de inhoudsanalyse gemakkelijker te verkrijgen en meer voorhanden. Het moet gezegd worden dat de meerderheid van de geselecteerde correspondenten hun schrijfwerkzaamheden combineerde met werk voor radio en televisie.

Uiteindelijk is de samenstelling van de correspondenten als volgt. Achter de namen staat de nationaliteit van de correspondent, gevolgd door zijn of haar standplaats in Nederland:

Benjamin Dürr (Duitsland, Amsterdam) – schrijft voor Der Spiegel en Der Spiegel Online en werkt voor persbureau Evangelischer Pressedienst (EPD). In Nederland sinds 2010.

Tobias Müller (Duitsland, Amsterdam) - schrijft voor onder andere Die Zeit Online, Tageszeitung, Tagesspiegel, Jungle World en Freitag. In Nederland sinds 2006, schrijft ook over België.

Maude Brulard (België [Wallonië], Den Haag) – schrijft voor Frans persbureau Agence France Presse (AFP). In Nederland sinds 2011.

Nicolas Delaunay (België [Wallonië], Den Haag) – schrijft voor Frans persbureau AFP. In Nederland sinds 2009.

Guy Thornton (Engeland, Amsterdam) - schrijft voor onder andere The Guardian en werkt voor BBC Radio en GRNlive. In Nederland sinds 1976/1977, met tussenpozen.

Anna Holligan (Schotland, Den Haag) – schrijft, doet tv en maakt radio voor de BBC. In Nederland sinds 2011.

De zes interviews vonden alle plaats in december 2012 en januari 2013. Slechts één van de interviews, met Anna Holligan (BBC), kon niet face to face plaatsvinden vanwege een te drukke planning van de correspondent. Zij is deels via Skype, deels via de mail geïnterviewd. De andere interviews vonden plaats in Amsterdam (Benjamin Dürr, Tobias Müller en Guy Thornton) en Den Haag (Maude Brulard en Nicolas Delaunay), alle in een café en niet op de werkplek van de correspondenten. In de interviews

(19)

met de correspondenten werd in het Nederlands gepraat, behalve met Anna Holligan. Dat interview vond in het Engels plaats. De interviews duurden tussen de anderhalf en tweeënhalf uur.

3.2. Diepte-interviews en inhoudsanalyse

Nieuwscriteria vormen een complex onderwerp, zo blijkt uit de literatuur. Om tot een goed begrip ervan te komen is in een dergelijk geval triangulatie (Harinck, 2006), het vanuit verschillende invalshoeken naar een gegeven kijken, een bruikbare optie. Zoals eerder geschreven werd, ontbreekt het in onderzoek naar correspondenten aan een combinatieonderzoek: niet alleen een feitelijke analyse van de berichtgeving en nieuwsselectie, maar ook de motivatie daarachter.

Daarom is voor twee methoden gekozen: diepte-interviews en een kwalitatieve inhoudsanalyse. In de interviews kon zowel feitelijk gevraagd worden naar nieuwsselectie, iets wat vervolgens met een kleine inhoudsanalyse nader kon worden getoetst.

De diepte-interviews met de zes correspondenten vormen de basis van het onderzoek. Interviews helpen bij het inzichtelijk maken van de attitudes, motivaties en percepties van de correspondenten ten aanzien van de nieuwsselectie (Berger, 2000). Dit onderzoek is er in de eerste plaats op gericht de opvattingen over nieuwsselectie van de journalist centraal te stellen en niet alleen wat zij uiteindelijk hebben geproduceerd. Het gaat om begrip van de werk- en denkwijze van de correspondenten. Er is gekozen voor semigestructureerde interviews (Berger, 2000). Dit betekent dat er tijdens de interviews mogelijkheid was tot doorvragen, zoals bijvoorbeeld bij onduidelijkheden of wanneer een antwoord meer uitleg behoefde. Dit was ook het voornaamste argument voor het kiezen voor

interviews boven een grootschalig survey. Voor een geheel open interview is niet gekozen, omdat er in dit onderzoek geprobeerd is antwoord te krijgen op gerichte hoofd- en deelvragen. Bovendien is het onderzoek representatiever, doordat alle correspondenten een vaste lijst met vragen voorgelegd krijgen. Het doel was uit de interviews antwoord te krijgen op een belangrijk deel van de hoofdvraag en op deelvragen 1 tot en met 9 en hypothese 1. Deze hadden alle gedeeltelijk of geheel betrekking op attitudes, motivaties en opvattingen van de correspondenten.

Ter aanvulling op de interviews met de correspondenten, zijn er daarna enkele van hun artikelen geanalyseerd. Het doel was om een concreter beeld te krijgen van verschillende aspecten die met hun nieuwsselectie te maken hebben. Met de analyse werd geprobeerd antwoord te krijgen op deelvragen 1, 2, 3, 6 en 10.

(20)

Er was sprake van wisselwerking tussen de interviews en deze inhoudsanalyse. De eerste vier van deze deelvragen werden ook onderzocht in de interviews. De inhoudsanalyse leent zich bij deze vragen echter goed om ook te bekijken hoe het in de praktijk zit. Zo werd in de analyse onderzocht over welke thema’s de correspondenten daadwerkelijk schreven (deelvraag 1), nadat ze daarover in de interviews al hadden gesproken. Zij verwoordden in de interviews ook waarom ze wel of niet over bepaalde

onderwerpen schreven en waarom ze voor het buitenland interessant waren (deelvraag 2), maar kan dat ook opgemaakt worden uit hun artikelen?

Ook is de correspondenten in de interviews gevraagd over de beschikbaarheid van bronnen en of dat wel of niet een barrière vormt. Er is niet alleen gevraagd of ze in Nederland veel afhankelijk zijn van andere Nederlandse media, maar dit werd ook in hun berichtgeving onderzocht: maken ze zichtbaar gebruik van Nederlandse media (deelvraag 6), doen de correspondenten dat in veel artikelen en welke functie hebben de Nederlandse media?

Tot slot werd in de berichtgeving van de correspondenten bekeken of er sprake was van voor Nederland clichématige of stereotiepe onderwerpen (deelvraag 10) en hoe hier vervolgens door de correspondent mee omgegaan werd.

De inhoudsanalyse vertoont zowel kwantitatieve elementen (thema’s, gebruik Nederlandse media) als kwalitatieve (hoe wordt er in de tekst omgegaan van eventuele clichéonderwerpen? Hoe worden Nederlandse media gebruikt?). In grote lijnen vertoont de gebruikte vorm van analyse kenmerken van een interpretatieve analyse, zoals Hijmans (1996 in: Pleijter, 2005) deze beschrijft. Er was sprake van een open perspectief op het materiaal.

3.3. Topics in interviews

Voor de interviews met de correspondenten is een uitgebreide vragenlijst samengesteld (zie bijlage 1). Deze vragen zijn aan alle correspondenten gesteld, waarbij er tijdens de beantwoording ruimte was voor doorvragen. Het ging hier om open vragen, op een paar uitzonderingen na. Zo is een deel van de vragen geformuleerd als stelling. Bij de laatste vraag werd de correspondenten veertien prominente Nederlandse gebeurtenissen uit 2012 voorgelegd, die alle (groot) binnenlands nieuws waren. Aan hen is vervolgens gevraagd of deze gebeurtenissen ook nieuws waren voor het buitenland en waarom wel of niet. De vragen zijn globaal onder te verdelen in de volgende zes topics:

(21)

• Persoonlijke opvattingen over nieuws (vragen 1 t/m 4) • Nederland vs. thuis (vragen 5, 6, 10, 11, 19 t/m 24) • ‘Klassieke’ nieuwscriteria (vragen 16 t/m 24) • Stereotypen en clichés (vragen 8, 9, 34 – deel)

• Nieuwsgaring als correspondent: praktische overwegingen (vragen 14, 15, 25 t/m 33) • Gebeurtenissen in Nederland (vragen 12, 13, 34)

3.4. Selectie artikelen correspondenten

Niet al het geschreven werk van de correspondenten is gemakkelijk gratis online of in een archief te vinden. Sterker nog, maar heel selectief stond hun werk online. De beschikbaarheid en opzoekbaarheid van eigen werk tussen de verschillende correspondenten verschilde erg. Zo was er sprake van een freelancer als Duits correspondent Tobias Müller, die voor meer dan vijf media artikelen produceert, allemaal printmedia. Ook Benjamin Dürr maakte meer artikelen dan alleen voor zijn vaste werkgever Der Spiegel. En dan waren er nog de beide AFP-correspondenten Maude Brulard en Nicolas Delaunay, van wie de persbureauberichten alleen inzichtelijk zijn in een niet vrij toegankelijk archief dan wel verspreid zijn over vele buitenlandse media. Bovendien staan hun namen zelden bij een door hen geschreven bericht, wat het zoeken vrijwel onmogelijk maakt.

Berichten die wel zelf waren te vinden, waren er ook. De artikelen van Benjamin Dürr, geschreven voor Spiegel Online, de nieuwswebsite van tijdschrift Der Spiegel waren opzoekbaar. Dit gold ook voor de berichten van BBC-correspondente Anna Holligan, van wie er berichten op de site van de Britse omroep (www.bbc.co.uk/news) stonden.

Voor overige gevallen is er gekozen de correspondenten persoonlijk te benaderen met de vraag een selectie van geschreven werk op te sturen. Dat werd vervolgens aangevuld met de berichten die zelf al gevonden konden worden. Let wel, dit kan betekenen dat niet alles is meegestuurd.

Uiteindelijk zijn voor de analyse artikelen uit november en december 2012 gekozen. Dit waren de enige maanden die overlapten voor alle correspondenten en tegelijkertijd zorgden voor een acceptabel aantal artikelen om te analyseren. Er is verder bewust gekozen voor de maanden rond de maanden waarin de interviews gehouden werden (december 2012 en januari 2013).

Op deze manier konden de teksten gemakkelijk gekoppeld worden aan de uitspraken van de correspondenten in de interviews.

(22)

Freelancer Guy Thornton was op het moment van onderzoek minder actief dan de andere

correspondenten en schreef nog te weinig om artikelen op een eerlijke en zelfde manier te analyseren, dus zijn artikelen zijn noodgedwongen buiten beschouwing gelaten. Voor beide AFP-correspondenten gold dat zij gezamenlijk artikelen opstuurden ter analyse. De reden daarvan was dat er in veel gevallen geen individuele auteur is bij hun berichten. Vaak is er sprake van een gecombineerd auteurschap. De AFP-correspondenten zijn ook samengenomen, mede doordat het aantal artikelen per persoon anders niet overeenkwam met het aantal dat geschreven werd door de andere correspondenten. Uit de interviews bleek dat de individuele auteur er bij een persbureau als AFP niet zo sterk toe doet als, zeg, bij de beide Duitse correspondenten – zij werken bovendien geheel of deels freelance – of bij de Britse correspondent Anna Holligan, die voor haar werkgever de BBC de enige redacteur in Nederland is. Bovendien staat in de inhoudsanalyse meer nog dan in de interviews een algemeen beeld centraal en minder het individu. Zo is beredeneerd dat het samenvoegen van de twee Belgische correspondenten van AFP niet een groot probleem zou vormen.

Voor Holligan gold nog iets speciaals. Er zijn voor de analyse ook enkele stukken meegenomen van de BBC-site die niet op haar naam stonden, maar waarin zij wel expliciet als bron werd genoemd of werd geciteerd. De reden is dat het onderwerp waarschijnlijk zonder haar aanwezigheid als correspondent anders niet bij de BBC terecht was gekomen en dus is het voor een eerlijk beeld van belang ook deze paar stukken mee te nemen.

Voor alle correspondenten geldt dat alleen het geschreven werk is meegenomen in de analyse. Sommigen van hen, zoals Holligan en Müller, doen ook met enige regelmaat wat werk voor televisie. De onderwerpen met betrekking tot Nederland die ze daarvoor selecteren, zijn dus niet meegenomen, maar zouden dus wellicht een ander algemeen beeld over hun onderwerpkeuze hebben kunnen laten zien.

Uiteindelijk is er een selectie gekomen van in totaal 36 artikelen: elf van Anna Holligan (BBC), elf van Tobias Müller (freelance), zeven van Benjamin Dürr (Der Spiegel en Evangelischer Pressedienst) en zeven van Maude Brulard en Nicolas Delaunay (AFP).

(23)

3.5. Codering interviews en artikelen

Om zo gericht mogelijk de voor dit onderzoek meest relevante informatie uit de interviews met de correspondenten te verkrijgen, zijn de transcripten gecodeerd en heeft de tekst labels gekregen. Dit gebeurde met het programma Dedoose. Zo is informatie over hetzelfde onderwerp gemakkelijk te ordenen en worden de belangrijke en minder belangrijke onderwerpen onderscheiden.

De interviewvragen in dit onderzoek waren zo gestructureerd dat de beantwoording ervan gericht leidde tot de beantwoording van de gestelde hoofdvraag en deelvragen. Er was zodoende in grote lijnen bekend waarnaar in het onderzoeksmateriaal gezocht werd. Deze opzet leent zich voor selectieve codering (Boeije, 2005) in de vorm van ‘holistic coding’ (Dey, 1993 in: Boeije, 2005). Een belangrijke overweging daarvoor te hebben gekozen is ook de grote omvang van het interviewmateriaal.

Waar bij andere vormen van coderen (open, axiaal) vaak aan de hand van enkele zinnen uit het materiaal labels worden gemaakt, was dat in het geval van dit onderzoek op enkele uitzonderingen na niet zo. Grote stukken tekst werden meestal als geheel geanalyseerd en daaraan werd dan één label verbonden of soms meerdere als die relevant waren.

De interviews, alle met een opnameapparaat vastgelegd, zijn allereerst helemaal uitgewerkt. Wanneer er sprake was van doorvragen, is dit tussen haakjes in de tekst gezet. Zodoende zijn de antwoorden op de vooraf opgestelde vragen, die aan iedereen zijn gesteld, gemakkelijker te vergelijken. Na het

uitwerken van de opnamen, zijn de transcripten eerst globaal gelezen. Dit is gedaan om een eerste beeld te krijgen van de verzamelde informatie.

Bij de tweede keer doorlezen, is nauwkeurig naar de tekst gekeken en is begonnen met het coderen van de tekst. Vaak voorspelden de vragen al waar de antwoorden van de correspondenten betrekking op hadden. Echter maakten de correspondenten in de beantwoording van de ene vraag, ook weleens een uitstap naar andere vragen. Soms kwam er bovendien geheel nieuwe informatie voort uit de

beantwoording. Vandaar dat de teksten ook een derde keer zijn geanalyseerd, zodat alle belangrijkste labels in de tekst konden worden aangegeven (zie voor voorbeeldanalyse bijlage 3). Na de analyse van drie interviews bleken alle uiteindelijke labels al te zijn vastgesteld. De teksten daarna konden alle onder een hiervan worden geschaard.

Uiteindelijk kwam hier een aantal labels uit voort, terugkerende elementen in de antwoorden van de correspondenten. Labels die eigenschappen delen, zijn onderverdeeld in categorieën die

(24)

overeenstemmen met termen uit de literatuur en bijdragen aan de beantwoording van de hoofdvraag en deelvragen. De categorieën vormen de subparagrafen in het hoofdstuk met de resultaten.

De interviews met de correspondenten waren lang en uitgebreid. Er is zodoende een grote hoeveelheid informatie uitgekomen. Een te grote hoeveelheid om allemaal woordelijk en even uitgebreid te

behandelen. Bij het ordenen en categoriseren van de antwoorden van de correspondenten komt al een zekere interpretatie kijken en dat geldt ook voor het uiteenzetten ervan in dit hoofdstuk. Er is

geprobeerd zo evenwichtig mogelijk de algemene tendens weer te geven. Was er een opvallend verschil in opvatting, dan is dit ook vermeld. Er is geprobeerd uit een grote hoeveelheid informatie zo getrouw mogelijk een beeld te schetsen. Tussendoor zijn er citaten weergegeven die een goed beeld geven van de antwoorden van de correspondenten over desbetreffende onderwerpen.

De teksten van de correspondenten zijn verzameld en op datum gesorteerd. Alle werden in ieder geval twee keer helemaal doorgelezen. Allereerst werd na een eerste keer doorlezen bekeken onder welk thema het artikel te scharen is, ter medebeantwoording van deelvraag 1. Het ging dan om een thema in brede lijnen, een ‘journalistiek’ thema zoals je dat in de krant ook boven aan pagina’s zou terugzien: binnenland, politiek, economie, sport of cultuur bijvoorbeeld. In de software Dedoose, ook gebruikt voor de interviews, kreeg elk artikel zo een label.

Vervolgens is bekeken in hoeverre er in de geselecteerde berichten van de correspondenten verwezen wordt naar Nederlandse mediabronnen (deelvraag 6). Nederlandse mediabronnen konden in de tekst kranten, tijdschriften, persbureaus of tv- en radioprogramma’s zijn. Het ging om expliciete vermelding van een bron, om ‘zichtbaar gebruik’ van Nederlandse media. Te denken valt aan zinnen als “meldde tegen De Volkskrant” of “zei in het programma Pauw en Witteman” of “volgens persbureau ANP”. Er werd bekeken of de motivatie voor het schrijven over het bewuste onderwerp van een artikel duidelijk werd uit de tekst van de correspondenten (deelvraag 2) en daaruit voortvloeiend of het belang van het nieuws voor het buitenlandse publiek duidelijk werd gemaakt in de tekst (deelvraag 3). Dit, in tegenstelling tot de vorige twee onderdelen van de analyse, is kwalitatief en vooral interpretatief. Een voorbeeld van wat in de analyse als (expliciet) duidelijk maken waarom er over het onderwerp is geschreven is bijvoorbeeld een direct verband met het thuisland, bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd tussen Duitsland en Nederland, geschreven door een Duitse correspondent. Maar het hoefde niet per se over het thuisland te gaan. Ook zinsnedes als “dit onderwerp zorgde internationaal voor veel

(25)

Als de relevantie implicieter duidelijk werd, is dat ook genoteerd. Neem bijvoorbeeld een artikel over een moskee in Enschede, wederom geschreven door een Duitse correspondent. Daarover wordt gezegd dat Enschede dicht bij de grens met Duitsland ligt. Dan valt de relevantie impliciet te interpreteren, namelijk: het onderwerp zal vooral nieuws zijn omdat het zo dicht bij het thuisland plaatsvindt. Andere voorbeeld zijn meer in afzonderlijke zinnen verstopte opmerkingen als “de snelste regeringsformatie in 20 jaar” of “in Nederland leidde de dood van de scheidsrechter tot veel reacties. 33.000 wedstrijden afgelast, duizenden mensen stonden erbij stil”. Relevantie kon ook duidelijk gemaakt worden met de informatie uit de interviews in het achterhoofd. Als de correspondent tijdens het interview bijvoorbeeld had gezegd dat Geert Wilders vrijwel altijd nieuwswaardig is voor zijn of haar land en in de tekst staat Geert Wilders centraal, dan werd dit ook gezien als duidelijke motivatie om het nieuws te melden aan het buitenlandse publiek.

Tot slot is er naar mogelijke clichés en stereotypen in de tekst gekeken (deelvraag 10). Het ging in dit geval om de aanwezigheid van een clichématig of stereotiep onderwerp van de tekst in zijn geheel. Dat is in zekere mate aan interpretatie onderhevig, doordat clichés en stereotypen ergens altijd subjectief zijn. Onderwerpen als coffeeshops, water of prostitutie werd bijvoorbeeld aangemerkt als

clichéonderwerp.

Vervolgens is er nog bekeken dat wanneer er sprake was van clichés of stereotypen, hoe de

correspondent hier in de tekst mee omging. Was dit bijvoorbeeld oordelend - een cliché of stereotype bevestigen of ontkrachten – of was het clichématige onderwerp bedoeld ter illustratie van een groter issue?

Voor de kwantitatieve onderdelen van de analyse werd gebruikgemaakt van labels, voor de meer interpretatieve onderdelen werden in memo’s in Dedoose aantekeningen gemaakt na twee keer doorlezen van de tekst (zie de voorbeeldanalyse in bijlage 4).

(26)

4. Resultaten

Ter inleiding komen in dit hoofdstuk de algemene opvattingen van de correspondenten over nieuws aan bod, op basis van de interviews: wat is nieuws volgens hen? Hoe is hun nieuwsgevoel? Ook wordt kort behandeld hoe zij hun rol als correspondent in Nederland zien.

Hierna wordt de rol van het land waarvoor ze schrijven in hun berichtgeving behandeld, iets dat Gans (1979) al beschreef als het etnocentrisme. Vergelijken zij in hun berichtgeving veel met het land waarvoor ze schrijven? Hoe belangrijk is Nederland überhaupt voor het buitenland om over te lezen? Daarna komt de selectie van onderwerpen in Nederland aan bod: waar schrijven de correspondenten zoal over? Waarom wel, waarom niet? Welke elementen zijn in Nederland snel nieuwswaardig, welke minder? Zijn er bepaalde mensen nieuwswaardiger dan andere?

Vervolgens wordt beschreven in hoeverre stereotypering en clichés een rol spelen bij berichtgeving uit Nederland. Ten slotte worden de praktische elementen die horen bij nieuwsgaring bekeken: zijn er barrières voor de correspondenten die de nieuwsselectie beïnvloeden? Zijn er conflicten met de redactie over de nieuwsselectie? Spelen tijd, geld en zaken als het format van het artikel een rol hierbij?

Dan volgt de analyse van artikelen van de correspondenten. Allereerst wordt gekeken naar het genre en thema hiervan. Vervolgens wordt geanalyseerd hoe in de tekst de relevantie of nieuwswaarde voor het buitenland duidelijk wordt gemaakt. Daarna komen de clichés in berichtgeving, als die er zijn, aan bod: om welke gaat het en hoe springt de correspondent er in de tekst mee om? Tot slot wordt gekeken naar het gebruik van Nederlandse bronnen in de tekst: komt dat vaak voor en hoe worden ze gebruikt

4.1. Nieuwsgevoel en de rol als correspondent

Nieuws is een mythisch concept, zo schreef Richardson (2005). Een eenduidige definitie geven van wat nu precies nieuws is, bleek voor onderzoekers door de jaren heen zo goed als onmogelijk. Dat gold ook voor de zes geïnterviewde correspondenten. Omschrijvingen als ‘iets dat interessant is voor het publiek’, vergelijkbaar met die van de Amerikaanse journalist Kurt Loder ooit, worden genoemd.

BBC-correspondent Anna Holligan haalt de beroemde woorden van de Britse krantenmagnaat Alfred Harmsworth aan: “Het is het hele ‘man bijt hond’-verhaal. Dat is nieuws. Hond bijt man? Nee.” Nieuws is volgens Nicolas Delaunay, een van de AFP-correspondenten, iets wat onze emotie raakt. Volgens zijn collega Maude Brulard moet nieuws interessant zijn voor iedereen. Het moet iets zijn dat

(27)

het publiek niet verwacht, zegt Duitse correspondent voor Der Spiegel Benjamin Dürr. Maar een gebeurtenis kan ook nieuwswaardig zijn als het juist al langer speelt en zich ontwikkelt volgens de Duitse freelancer Tobias Müller en Brits correspondent Guy Thornton.

Voor Holligan moeten verder haar buren het interessant vinden, moet het iets zijn waarover de mensen in de supermarkt het hebben: het moet ertoe doen.

“Of het raakt hun levens, of het is heel ongebruikelijk of verandert de wereld op de een of andere manier. (…) Voor mij is nieuws iets wat je wenkbrauwen doet fronsen, of waarvan je afvraagt waarom het gebeurt of welke impact dat gaat hebben. Iets dat je meer vragen laat stellen. Als het je niet je schouders doet ophalen, dan is het waarschijnlijk

geen nieuws.” (Anna Holligan, Groot-Brittannië)

Nieuws blijft, zoals onder anderen Herbert Gans (1979) schreef, inherent subjectief en interpretatief: die ene definitie is er niet. Of zoals Delaunay zegt: “Toen ik begon, dacht ik: misschien is er wel een magisch recept voor wat nieuws is. Dat is er niet, je moet het leren.”

Nieuws is geen checklist met voorwaarden, nieuws is simpelweg een gevoel, een reflex zo zeggen de correspondenten. Dat gevoel moet dan goed zitten. Holligan vergelijkt het met het uitleggen van liefde: “je weet het en je voelt het gewoon.” Alle correspondenten vinden dat hun nieuwsgevoel wel goed is. De meesten zeggen wel dat het iets is wat je moet leren.

“Toen ik mijn eerste weekenddienst moest doen, heb ik mijn baas wel zo’n tien of vijftien keer gebeld: ‘is dit nieuws of niet?’ Achteraf denk ik: dom, dit was echt geen nieuws.” (Nicolas Delaunay, België)

Ervaring is daarbij belangrijk. Je leert het in het veld. Holligan heeft nog een originele manier om nieuws te ‘testen’. Ze spreekt van een zogenoemde Twittertest: om te beoordelen of iets nieuws is, vraagt ze zichzelf eerst af of ze het zou tweeten. Als het nieuws een tweet waard is, “dan denk je blijkbaar dat mensen het de moeite waard vinden om erover te weten”.

De correspondenten vinden allen dat ze een belangrijke rol hebben, een rol met toegevoegde waarde voor het buitenland. Ze zitten dieper in de Nederlandse issues en problematiek, ze zetten foute berichten recht. “Wij begrijpen het beter”, zegt Delaunay. De traditionele rol van de journalist als gatekeeper (White, 1950 in Wahl-Jorgensen & Hanitzsch, 2009) wordt door enkele correspondenten nog genoemd – door de selectie van de correspondent bepaalt hij of zij wat het buitenland over Nederland te weten komt – maar het is niet de enige rol die ze hebben.

Het is ook “context en inhoud toevoegen”, in de woorden van Holligan, een “rationeel en

(28)

het buitenland terecht, zegt Delaunay, dus de rol verandert meer in het vertellen hoe het écht zit. “Remettre l’église au milieu du village”, zoals hij zelf zegt: “de kerk in het midden van het dorp zetten”. Nederlands nieuws zou er wel zijn, maar er zouden misverstanden ontstaan, volgens hem:

“Bijvoorbeeld toen de pro-Europese partijen (de verkiezingen) wonnen in Nederland. Als we kijken naar het Nederlandse politieke spectrum, dan zijn de VVD en PvdA pro-Europees. Aan andere landen moet je perspectief bieden: ‘maar ze zijn wel heel streng tegenover Griekenland’. Een Nederlandse liberaal is niet hetzelfde als een

Franse.” (Nicolas Delaunay, België)

Volgens Holligan haalt zij als correspondent verhalen in Nederland die zonder haar aanwezigheid niet de “mainstream media” zouden halen. Het is moeilijk toegang krijgen tot bepaalde gebeurtenissen, maar ook bronnen, tenzij je constant in een land aanwezig bent.

“We filmden dit weekend een verhaal over ‘steden op zee’ en de Nederlandse maatschappij die de eerste stappen neemt. Als we geen correspondent hadden, zouden deze verhalen niet opgepikt worden. En ik weet dat - zoals bij een verhaal over verwarmde wegen destijds- er honderdduizenden mensen geïnteresseerd zullen zijn in dat verhaal. Ik denk dat zulke dingen zonder een correspondent voorbij zouden glippen.” (Anna Holligan, Groot-Brittannië)

Enkele correspondenten, zoals Müller en Holligan, tonen zich idealistisch over hun rol. Door hun rol als beeldbepaler, zoals Hess (2005) die al beschreef, hebben zij een zekere verplichting ten opzichte van hun publiek. Müller vindt het zaak “bepaalde dingen goed weer te geven en bepaalde dingen onder de aandacht te brengen”. Holligan zegt de mensen in het buitenland meer te willen meegeven dan de clichés:

“Als ik Nederland of mijn verblijf hier recht heb gedaan, dan hoop ik dat mensen zich realiseren hoeveel er hier

gebeurt en wat een fascinerend land dit is. Niet gewoon vol met prostituees en wietrokers.” (Anna Holligan, Groot-Brittannië)

4.2. Selectie van en motivatie voor nieuws uit Nederland

Het eigen land van de correspondenten heeft in hun berichtgeving een leidende rol, in de geest van het etnocentrisme van Herbert Gans (1979). Tenminste: het is het eerste waaraan de correspondenten denken als ze een besluit nemen wel of niet te berichten over een gebeurtenis in Nederland. Het is vaak een drempelwaarde; het wordt het vaakst genoemd door alle correspondenten.

(29)

Zo werd de correspondenten de volgende stelling voorgelegd: ‘in mijn achterhoofd bij de

nieuwsselectie houd ik of de gebeurtenis relevantie heeft voor het land waarvoor ik schrijf’. Alle zes gaven aan het hiermee eens te zijn.

“Omdat de lezer ook niet mijn ervaring heeft en niet de achtergrond heeft; hij heeft hier nooit gewoond, dus moet je een link leggen.” (Benjamin Dürr, Duitsland)

Een vergelijking trekken, dat gebeurt bij de correspondenten vaak en wordt als belangrijk gezien. “Aansluiting” noemt bijvoorbeeld Duits correspondent Benjamin Dürr het:

“‘Wij hebben problemen in Duitsland, maar in Nederland hebben ze dat ook of zij hebben dat zo opgelost.’ Of: ‘wij hebben deze discussie of dit probleem, maar in Nederland is het veel sterker.’ Neem de bezuinigingen: daar zou je

kunnen vergelijken tussen je eigen land en Nederland: (…) wij moeten hard bezuinigen in Duitsland, maar in Nederland hoeven ze dat helemaal niet.’” (Benjamin Dürr, Duitsland)

Ook gebeurtenissen en onderwerpen die voor het thuisland heel ongewoon zijn, dus onderwerpen waarmee níet direct een vergelijking getrokken kan worden, zijn vaak nieuwswaardig. Alle

correspondenten geven aan dat de verschillen tussen Nederland en hun thuisland over het algemeen genomen niet heel groot zijn, maar afwijkende dingen – politiek, cultureel en maatschappelijk – zijn een belangrijk criterium bij de nieuwsselectie: een mogelijk godslasteringsverbod, het wietbeleid, het grote aantal fietsen; deze ‘eigen’ dingen worden bijvoorbeeld genoemd door enkele correspondenten. Soms komt de vergelijking niet vanuit de correspondenten zelf, maar vanuit hun publiek, zo was het geval bij AFP-correspondenten Maude Brulard en Nicolas Delaunay. In Frankrijk werd volgens hen SP-leider Emile Roemer tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 vergeleken met Jean-Luc Melanchon, een politicus in Frankrijk. Dus zo werd daar een raakvlak gezien voor de

berichtgeving in de aanloop naar en tijdens de Tweede Kamerverkiezingen: was die vergelijking wel terecht, klopt die wel?

Puur binnenlandse zaken zijn niet per definitie geen nieuws. Die worden bijvoorbeeld interessant, omdat ze impact kunnen hebben op het buitenland.

“De controverse over de zorgpremie was heel binnenlands, maar het had op een gegeven moment een effect op Rutte-II en hij kon in het buitenland als zwakker worden gezien, dus dan werd het wel interessant.”

(Maude Brulard, België)

AFP-correspondent Brulard benadrukt dat wanneer een gebeurtenis in de Nederlandse media veel de aandacht trekt, dat het dan ook wat kan zeggen over de Nederlandse cultuur en maatschappij. Dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Commissie ter advies wordt voorgelegd, strekt ertoe aan de "Société intercommunale d'électricité et de gaz des régions de

a) Het bepalen van de componenten die binnen een leerlijn te onderscheiden zijn. Om een leerlijn overzichtelijk te maken, is het handig om een beperkt aantal com- ponenten

Kosten zorg laagbegaafd persoon 28.000 €/persoon/jaar Kosten verzorgingstehuis lichte zorg 32.000 €/persoon/jaar Kosten beschermd wonen 55.000 €/persoon/jaar

Effecten die niet direct door jouw activiteiten komen maar waaraan je wel indirect bijdraagt.

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch

• Leidt de ervaring van deze situatie en de evaluatie van de handeling/beslissing tot een nieuwe positie tov het gebruik van sociale media. • Leidt de ervaring van deze situatie

De toepassing van de rechten van de patiënt op het medische onderzoek in private verzekeringen. Recht op