• No results found

Gebruik van Nederlandse media in artikelen

In veertien van de 36 artikelen werd er zichtbaar gebruikgemaakt van Nederlandse media. Er kon sprake zijn van meerdere typen bronnen, dus er konden meer labels worden gegeven aan elk artikel.

In de veertien stukken werd negen keer verwezen naar een Nederlandse krant, twee keer naar een (nieuws)website en één keer naar een persbureau. Daarnaast werd er vier keer naar Nederlandse media verwezen door een zinnetje als “Nederlandse media schrijven” of “lokale media schrijven”.

Wanneer gekeken wordt naar de correspondenten die het vaakst en het minst vaak naar Nederlandse media verwijzen, valt op dat de aantallen onderling sterk verschillen. Zo maakt BBC-correspondent Anna Holligan maar één keer zichtbaar gebruik van Nederlandse media, en doet Duitse freelancer Tobias Müller dat juist in de meerderheid van de geanalyseerde artikelen. Müller merkte – maar dat deden andere correspondenten ook – in het interview wel op dat Nederlandse media zijn belangrijkste nieuwsbron zijn.

Vertaald: “Voor vele Nederlanders, die wonen in een historisch bezien tolerant en liberaal land, heeft het idee om mannen en vrouwen te scheiden tot kritiek geleid dat deze gebouwen in feite enige vorm van sekseongelijkheid goedkeuren.”

Tabel 4. Zichtbaar gebruik Nederlandse media in de door de correspondenten geschreven artikelen

Gebruik NL media Wel Niet

Holligan 1 10

Müller 7 4

Dürr 2 5

Delaunay/Brulard 4 3

Journalisten zijn volgens Hannerz, (2004) en Riffe (1984 in: Gross & Kopper, 2011) vaak afhankelijk van tweedehands materiaal. In de interviews met de correspondenten geeft de meerderheid aan dat Nederlandse media belangrijke, al dan niet de belangrijkste nieuwsbronnen voor ze vormen. Een groot netwerk hebben ze namelijk meestal niet.

Uit de berichtgeving komt een wisselend beeld naar voren wat betreft het gebruik van Nederlandse bronnen. Voor zover zichtbaar dan, want er is alleen gekeken naar een expliciete vermelding van een krant, persbureau of omroep of een term als ‘Nederlandse media schrijven’ of ‘lokale media melden’. Of de correspondenten Nederlandse media hebben gebruikt voor informatie bij het maken van het artikel, los van de in het artikel zichtbare, kan vanzelfsprekend niet worden vastgesteld aan de hand van de teksten.

De vermelding van de Nederlandse bronnen, of het gebruik ervan is vaak niet bedoeld om daadwerkelijk het nieuws vandaan te halen. Het wordt meer gebruikt voor quotes, zoals in dit voorbeeld uit een nieuwsbericht van de BBC over een dode parachutist die dagenlang niet gevonden werd:

“However, a means of checking in with skydivers after their jump is "well worth investigating" Meiltje de Groot, director of Teuge airfield, told the local De Stentor newspaper.” (BBC News, 19 december 2012)

Of voor ondersteuning van feiten, vaak in achtergrondstukken, zoals hier in een bericht van Duits correspondent Tobias Müller over de eerste dag van het kabinet Rutte-II:

“Kein gutes Haar am neuen Kabinett ließ am Morgen der Vereidigung der Politologe Gerhard Hormann in einem Kommentar in der Tageszeitung Volkskrant. ‘Wenn zwei völlig unterschiedliche Parteien zusammen eine Koalition

bilden, werden zwischen ihnen ganz bestimmt keine Brücken geschlagen, sondern müssen die Bürger doppelt bezahlen.’ “ (Neues Deutschland, 5 november 2012)

Als er Nederlandse media worden gebruikt, dan betekent dat niet dat er niet ook zelf bronnen worden benaderd. Zo schreven de beide AFP-correspondenten over de weigering van de Tweede Kamer downloaden te verbieden en citeerden ze naast berichtgeving van de NOS ook zelf Tim Kuik (Stichting Brein) en een woordvoerder van de Tweede Kamer.

Vertaald: “Geen goed woord had politicoloog Gerhard Hormann in een commentaar in dagblad De Volkskrant vandaag, de dag van de beëdiging, over voor het nieuwe kabinet. “Wanneer twee volledig van elkaar verschillende partijen samen een coalitie vormen, worden er door hen vrijwel zeker geen bruggen geslagen, maar de burgers moeten wel dubbel betalen.”

Vertaald: “Desalniettemin: een manier om in contact te blijven met skydivers na hun sprong is iets wat “de moeite waard is om te onderzoeken”, zei Meiltje de Groot van vliegveld Teuge tegen lokale krant De Stentor.”

5. Conclusie

Nederland is geen Verenigde Staten, geen Groot-Brittannië, geen Frankrijk, geen Duitsland. Geen eliteland, in de term van Chang (1998). 17 miljoen inwoners, klein in oppervlakte. Maar toch zitten er in Nederland ruim honderd correspondenten. Honderd journalisten die dag in dag uit gebeurtenissen in het land volgen, erover publiceren en zo hun publiek thuis inzicht geven in wat er in Nederland gebeurt. Want zo zien de correspondenten het ook zelf; hoewel er gedacht wordt dat door de komst van het internet de traditionele gatekeeperrol van de correspondent enigszins op de achtergrond raakt, vinden buitenlandse journalisten in Nederland zichzelf nog steeds beeldbepalers. Zouden de mensen thuis niets meekrijgen van wat er in Nederland gebeurt? Vast wel, maar hóe ze dit meekrijgen is belangrijk. De correspondenten in dit onderzoek vinden zichzelf de personen die weten wat wel en niet relevant is in Nederland, welke context daarbij hoort en welke nuanceringen.

Nederland mag dan wel klein zijn, wat er gebeurt is wel degelijk van belang voor het buitenland, zo zeggen de correspondenten. Maar slechts bepaalde aspecten van Nederland en slechts een selecte groep mensen uit Nederland zijn nieuwswaardig. Nederland en zijn verhouding tot Europa, tot de Europese Unie, is volgens de correspondenten het belangrijkst. Zo is de begroting nieuwswaardig, cijfers over het overheidstekort bijvoorbeeld – houdt het “brave” Nederland zich aan de regels van Brussel? – of

verkiezingen – komen er pro- of anti-Europese partijen aan de macht, en wat betekent dit?

Op enkele uitzonderingen na is de gedachte van alle correspondenten in Nederland bij de selectie van nieuws: vinden de lezers in het buitenland dit interessant? En vaak komen daaraan vergelijkingen te pas: lijkt deze gebeurtenis op iets wat in het buitenland ook speelt, hoe doet Nederland het anders, zijn er verschillen? Dat is ook goed te zien in de berichtgeving van de correspondenten, waarin vaak duidelijk wordt gemaakt waarom het nieuws interessant zou moeten zijn voor het publiek in het buitenland. Dat gebeurt vaak door een verband te leggen.

Die link is niet altijd nodig. Opzichzelfstaand kunnen onderwerpen uit Nederland interessant zijn als ze opmerkelijk, uitzonderlijk of verrassend zijn: een Polen-meldpunt van PVV-leider Geert Wilders, een meisje, Laura Dekker, dat op 14-jarige leeftijd de wereld wil rondzeilen waardoor er controverse ontstaat.

Er zijn typisch Nederlandse onderwerpen die daardoor sneller nieuwswaardig zijn, en gebeurtenissen die hier plaatsvinden, maar die overal nieuws zouden zijn volgens de correspondenten. Alles wat bijvoorbeeld met drugs, prostitutie of water te maken heeft, staat snel op de nieuwsradar: dat vindt het

publiek interessant. Maar ook innovatie. Nederland is volgens sommige correspondenten vooruitstrevend op het gebied van innovatie en duurzaamheid.

Het probleem met de eerste onderwerpen, de typisch Nederlandse onderwerpen, is dat ze een buitenlands cliché zijn; ze passen bij het beeld dat het buitenland volgens Nederlanders van het land hebben. Het is een interne worsteling voor de correspondenten: ze zijn allen op de hoogte van de clichématigheid van sommige onderwerpen, maar het lukt niet altijd om eraan te ontkomen. Het publiek leest er namelijk graag over en soms dringen redacties er zelfs op aan.

De correspondenten willen er vaak niet over schrijven. Dan wordt het als “gemakkelijk” gezien, mogelijk als beeldbevestigend. Juist doordat de correspondenten zichzelf nog steeds als beeldbepaler zien, vinden ze het hun morele plicht een gevarieerder beeld van Nederland te laten zien. Het lukt niet altijd de clichés te vermijden, maar de correspondenten proberen ze waar mogelijk (en naar eigen zeggen waar nodig) te nuanceren dan wel te ontkrachten. Dat is ook in de paar teksten van de

correspondenten met een clichématig onderwerp te zien – dat waren er in dit onderzoek relatief gezien niet veel. Er wordt in die teksten context gegeven, zaken worden afgezet tegen de situatie in het buitenland en soms lijkt het alsof er expliciet misvattingen, waarvan de correspondenten zeggen dat ze er zijn, gecorrigeerd of genuanceerd worden. Wel een kleine nuance hierbij: er is een verschil tussen het schrijven over clichématige onderwerpen die op dat moment wel of geen nieuwsurgentie hadden. Over de wietpas en het coffeeshopbeleid in Nederland werd geschreven, maar dat gebeurde ten tijde van een nationaal debat: ook voor Nederlandse media was het nieuws.

De correspondenten willen een gevarieerd beeld laten zien van Nederland, maar het blijkt wel dat bepaalde thema’s en bepaalde personen interessanter zijn dan anderen en dat de nieuwswaardigheid van het land soms beperkt is. Zo is de Nederlandse politiek bijvoorbeeld interessant, maar lang niet alle aspecten ervan. Nederland en zijn verhouding tot Europa, alles wat daarmee te maken heeft, is dat bijvoorbeeld wel. Maar de dagelijkse beslommeringen op het Binnenhof, waar de Tweede Kamer zetelt? Zelden. Hetzelfde geldt voor de economie, het onderwerp waarover samen met de politiek het meest over geschreven wordt. Die is vrijwel uitsluitend interessant met het oog op het buitenland, en dan met name de Europese Unie.

Voor personen geldt hetzelfde. De nieuwswaardigste personen bevinden zich in de politiek. De rangorde is opvallend. Premier Mark Rutte en minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem zijn beiden nieuwswaardig voor het buitenland, beiden vooral in het kader van de EU. Ze leggen het alleen af tegen PVV-leider Geert Wilders, door een van de correspondenten het ‘W-woord’ genoemd. Die intrigeert

het buitenland. Waarom precies, daar had alleen een van de Britse correspondenten een gedachte over: hij spreekt een tijdsgeest aan.

Ben je niet een van bovenstaande politici, dan moet je een bekende Nederlander zijn die op enige wijze een link heeft met het buitenland. Zo haalde Sylvia Kristel het nieuws toen ze overleed (voor een Frans publiek, want in Frankrijk was ze bekend) en Rudi Carrell (voor een Duits publiek, in Duitsland was hij bekend). Het overlijden van acteur Piet Römer was niet interessant voor buitenlands publiek, volgens de correspondenten. En als Marco Borsato nu zou overlijden, dan zou daar ook geen bericht van gemaakt worden.

Soms zijn puur Nederlandse onderwerpen ook niet bij voorbaat interessant. Zo schreef lang niet elke correspondent die betrokken was bij dit onderzoek over de Elfstedentochtgekte begin 2012 – kwam hij er of kwam hij er niet? – en liet de meerderheid ook de discussie over het al dan niet racistische karakter van Zwarte Piet aan zich voorbijgaan. Dat geldt voor deze zes correspondenten, van dat laatste

onderwerp is wel bekend dat het veel internationale media heeft gehaald, maar toevallig dus niet die waarvoor de correspondenten in dit onderzoek schrijven.

Tegelijkertijd is er in Nederland nieuws dat in welk ander land dan ook waarschijnlijk ook wel nieuws was geweest. Voorbeelden van gebeurtenissen uit de periode van dit onderzoek waren de dood van grensrechter Richard Nieuwenhuizen en de zogenoemde Facebookmoord. Beide nieuwsfeiten stonden voor een, internationaal bezien, breder probleem. In het geval van Nieuwenhuizen was dat het

voetbalgeweld, iets wat een internationaal probleem is volgens de correspondenten. In het geval van de Facebookmoord was er een sociaal medium bij betrokken, wat de gebeurtenis internationaal maakte. De correspondenten voelen zich niet beperkt in hun werk, ook al zijn er volgens hen in Nederland enkele barrières. Zo hebben ze veelal geen extensief netwerk en hun belangrijkste bronnen zijn de Nederlandse media. Krijgen ze dan, zoals Hannerz (2004) en Riffe (1984, in: Gross & Kopper, 2011) schreven, veel met tweedehands materiaal te maken? In ieder geval niet dusdanig dat het hun

nieuwsselectie beïnvloed, zeggen ze zelf. In hun artikelen is wel te zien dat ze vaak verwijzen naar Nederlandse media: naar persbureaus, kranten, omroepen. Maar, zo blijkt uit een analyse van de artikelen, de Nederlandse media dienen in de teksten vaak ter ondersteuning, ze spelen een

ondergeschikte rol en zijn niet de enige bron waarop de correspondent zich baseert voor het artikel. De correspondenten gebruiken ze met name voor context of gebruiken ze voor een quote van een persoon die belangrijk is voor hun verhaal.

Diezelfde Nederlandse media krijgen ook soms de prioriteit boven de buitenlandse, zeggen de correspondenten: ze hebben soms geen plek op persconferenties, ze moeten constant uitleggen voor welk medium ze werken en waarom dat medium relevant en belangrijk is. Maar het beïnvloedt het werk niet, zeggen ze.

Financiën doen dat slechts in beperkte mate. Vooral voor de freelance correspondenten in dit onderzoek speelt geld wel een rol: zij hebben geen vaste werkgever, dus meer dan hun collega’s met een vaste afnemer moeten zij hun artikelen verkopen. In een enkel geval wordt er uit financiële overwegingen de keuze gemaakt wel of niet over een bepaald onderwerp te schrijven. Volgens de correspondenten in kwestie is het echter nooit leidend bij de nieuwsselectie: nieuws is nieuws. De correspondenten hebben met de redacties thuis veel contact. De ‘macht’ over wie er beslist

waarover geschreven wordt, is volgens hen eerlijk verdeeld: de correspondenten hebben gemiddeld net zo vaak het definitieve oordeel over het wel of niet selecteren van een gebeurtenis als nieuws als de redactie thuis. Meestal hebben de correspondenten het laatste woord, zich beroepend op het feit dat zij in Nederland wonen en dus beter weten wat er speelt en wat relevant is.

Conflicten komen weleens voor en ze gebeuren vooral wanneer er volgens enkele correspondenten sprake is van een verkeerde beeldvorming. En dan vooral op het gebied van clichés en stereotypen, zo vertellen zij. Enkele correspondenten noemen redacteuren met een gedateerd beeld, een

ongenuanceerd beeld, of redacteuren die in een enkel geval een clichékop boven een stuk zetten, terwijl de correspondent dat juist wilde vermijden.

De selectie van nieuws door correspondenten in Nederland en hun motivatie daarvoor vindt veelal haar oorsprong in de klassieke theorieën over nieuwswaardigheid. De correspondenten in Nederland schrijven in brede zin ook niet over heel andere onderwerpen dan hun Nederlandse collega’s. Het verschil: de correspondenten zitten constant, zoals Gans (1979) decennia geleden al beschreef, met het buitenlandse publiek in hun hoofd: wat moeten lezers daar over Nederland weten? De selectie van het Nederlandse nieuws is over het algemeen genomen gevarieerd en tegelijkertijd ook weer beperkt, wanneer je gaat inzoomen op individuele thema’s zoals de politiek en de economie.

Nederland is een land dat van zichzelf onderscheidende aspecten kent waardoor het nieuws wordt in buitenlandse media, waarvan de clichés bij correspondenten voor innerlijke worstelingen zorgen en het is een land dat toch vooral nieuwswaardig gemaakt wordt in het buitenland in de context van een groter geheel.

6. Discussie

Dit onderzoek geeft een algemeen beeld van de nieuwsselectie door buitenlandse correspondenten die over Nederland schrijven, een land dat in dit opzicht weinig is onderzocht. Maar het blijft een eerste beeld, op basis van een nog select aantal correspondenten uit een select aantal landen. Ook het aantal artikelen dat voor de inhoudsanalyse is geanalyseerd, is genoeg voor een indruk, maar te weinig om echt diep op de materie in te gaan en er iets generaliserends over te kunnen zeggen.

De correspondenten in dit onderzoek lieten zich over het algemeen genomen goed vergelijken, maar een lastig aspect blijft de subtiele verschillen tussen hen: de een schrijft alleen, de ander maakt ook weleens radio of werkt voor de televisie. Dat biedt meteen al een eerste optie voor vervolgonderzoek: zouden er bijvoorbeeld verschillen zitten tussen wat nieuwswaardig is voor artikelen en voor televisie? Speelt beeld een belangrijke rol in of nieuws geselecteerd wordt of is nieuws simpelweg nieuws, onafhankelijk van het medium? Ook is het verschil tussen correspondenten die voor één specifiek land schrijven en zij die voor een persbureau en dus een breder internationaal publiek moeten aanspreken relatief gezien onderbelicht gebleven. Dit onderzoek biedt de ruimte om in vervolgonderzoek dat verschil nader uit te lichten.

Puur kijkend naar Nederland zou vervolgonderzoek ook meer correspondenten kunnen betrekken uit landen die niet zo dicht – cultureel en geografisch – bij het land staan. Wat dit onderzoek heeft

uitgewezen is dat voor de zes correspondenten de rol van Nederland in de EU een belangrijk onderdeel van de nieuwswaardigheid vormt, economisch en politiek gezien. Maar wat als dat veel minder of helemaal niet relevant is? Waar bericht een correspondent uit Zuid-Amerika of Azië over? De manier waarop de correspondenten met de clichés en stereotypen van een land als Nederland omgaan, vormt een interessant en belangrijk onderdeel van dit onderzoek. De informatie die daarin verkregen is, laat zien dat er nog behoefte is aan verdere theoretische inkadering. Waar in dit onderzoek veel aandacht is voor clichématige onderwerpen, blijkt uit de analyse dat er ook clichématige

opvattingen, niet per se negatief, zijn die worden aangehaald in teksten van de correspondenten, zoals het beeld van Nederland als liberaal en tolerant land. Daarnaast zou de theorie over framing in

vervolgonderzoek naar correspondenten en clichés meer aandacht kunnen krijgen. Er valt nog dieper in te gaan op de manier waarop de correspondenten over clichés en stereotypen berichten: gebeurt dat bevestigend, nuancerend, ontkrachtend?

Dergelijk onderzoek naar correspondenten, toegespitst op individuele landen, is nog weinig gedaan. Meer soortgelijk onderzoek zou een interessant beeld van de afzonderlijke nieuwsselectiemechanismes van landen kunnen geven.

Ook in Nederland is er nog genoeg ruimte voor verder onderzoek. Te denken valt aan een historisch onderzoek: is het land door de jaren heen nieuwswaardiger geworden, of minder? Waar ligt dat aan, of aan wie?

Met dit onderzoek is er een nieuwe stap in de breedte gezet op het gebied van onderzoek naar correspondenten en hun nieuwsselectie. In vervolgonderzoek is het zaak nog dieper in te gaan op individuele aspecten. De mogelijkheden liggen er in ieder geval.

7. Literatuur

Adams, J.B. (1966). What the foreign correspondent does for a newspaper's readers'. Journalism Quarterly 43, 300-304.

• Allern, S. (2002). Journalistic and commercial news values: News organizations as patrons of an institution and market actors. Nordcom Review, 23(1–2), 137–152.

Annerberg Learner, Kurt Loder: On News, opgehaald 24 juni 2014 via http://www.learner.org/catalog/extras/interviews/kloder/kl01.html

Berger, A. A. (2000). Media and communications research methods: An introduction to qualitative and quantitative approaches. Londen: Sage.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Onderwijs

• Chang, T. K., Schoemaker, P. & Brendlinger, N. (1987). Determinants of international news coverage in U.S. media. Communication Research 14: 396-414

Chang, T. K. (1998). All countries not created equal to be news. Communication Research, 25(5), 528-563.

• De Nies, T., D’heer, E., Coppens, S., Van Deursen, D., Mannens, E., Paulussen, S. & Van de Walle, R. (2011). Bringing newsworthiness into the 21st century. Paper gepresenteerd op

International Semantic Web Conference in Boston, Verenigde Staten. Opgehaald van http://hdl.handle.net/1854/LU-3087467: 106-117

• Donsbach, W. (2004). Psychology of news decisions: Factors behind journalists professional behaviour. Journalism, 5(2), 131–157

• Galtung, J., & Ruge, M. (1965). The structure of foreign news: The presentation of the Congo, Cuba and Cyprus crises in four Norwegian newspapers. Journal of International Peace Research 1, 64–91.

Gans, H. J. (1979). Deciding what’s news. Londen: Constable.

Gross, P. & Kopper, G. G. (Eds.) (2011). Understanding foreign correspondence. New York: Peter Lang.

• Gross, P. (2011). The starting point: studies on European foreign correspondents and correspondence. in: Gross, P. & Kopper, G. G. (Eds). (2011). Understanding foreign correspondence. New York: Peter Lang.

Golding, P., & Elliott, P. (1979). Making the news. Londen: Longman.

Hannerz, U. (2004). Foreign news: Exploring the world of foreign correspondents. Chicago: The