• No results found

Niet willen missen … : Een praktijkonderzoek op zoek naar ‘de hulpmisser’ met de intentie hem een hulpvinder te laten zijn.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Niet willen missen … : Een praktijkonderzoek op zoek naar ‘de hulpmisser’ met de intentie hem een hulpvinder te laten zijn."

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Niet willen missen …

Een praktijkonderzoek op zoek naar ‘de hulpmisser’ met de intentie hem een hulpvinder te laten zijn.

Heleen Dekker

Thesis Master Social Work

Hogeschool van Amsterdam

Thesisbegeleider: Drs. M.de Kreek

(2)

2

‘Een moedig mens weet zich te ontworstelen aan zijn angst

voor wat op hem afkomt

en volhardt in wat hij belangrijk vindt.’

(3)

3

Inhoud

Voorwoord ... 5 Samenvatting ... 6 Abstract ... 9 Proloog ... 10 1. Inleiding... 13

1.1 Stichting Het Venster ... 13

1.2 Aanleiding voor onderzoek ... 14

1.3 Urgentie ... 14

1.4 Doelstelling ... 15

1.5 Vraagstelling ... 16

1.6 Praktijkontwikkeling ... 17

1.6.1 Stichting Het Venster ... 17

1.6.2 Beroepsgroep Social Work ... 17

1.7 Leeswijzer ... 17

2. Theoretisch kader ... 18

2.1 Inleiding... 18

2.2 De actualiteit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) ... 18

2.2.1 Inleiding ... 18

2.2.2 Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ... 18

2.2.3 De gemeente Nunspeet en de Wmo ... 21

2.2.4 Lokale politiek ... 22

2.2.5 De betekenis van de invoering van de Wmo voor Stichting Het Venster. ... 23

2.2.6 Sociale samenhang gemeente Nunspeet ... 23

2.3 De Hulpmisser ... 25

2.3.1 Inleiding ... 25

2.3.2 De gevolgen van de invoering van de Wmo voor de burger ... 25

2.3.3 De hulpmisser ... 28

2.4 Professionalisering ... 31

2.4.1 Inleiding ... 31

2.4.2 Normatieve professionaliteit ... 31

2.4.3 De verstandige professional ... 33

(4)

4

2.5 Veranderkundige principes ... 35

2.5.1 Inleiding ... 35

2.5.2 Subjectieve en interpretatieve benadering ... 35

2.5.3 Appreciative Inquiry ... 36

2.5.4 Onbevangen waarnemen ... 36

2.5.5 Onzeker weten ... 37

3. Methoden van onderzoek ... 38

3.1 Inleiding... 38

3.2 De regulatieve cyclus ... 38

3.3 Onderzoeksmethoden voor dataverzameling ... 40

3.4 Kwaliteitscriteria en ethische aspecten ... 43

3.5 Rol van onderzoeker ... 45

3.6 Analyse ... 45

4. Onderzoeksresultaten ... 46

4.1 Inleiding... 46

4.2 Analyse van de resultaten ... 46

4.2.1 Analyse ten aanzien van hulpmissers ... 46

4.2.2 Krachtige elementen in het hulpaanbod van Stichting Het Venster ... 51

4.2.3 Veranderingen in het hulpaanbod van Stichting Het Venster ... 53

4.2.4 Verander mogelijkheden voor hulpaanbod... 60

5. Conclusie en reflectie ... 63

5.1 Inleiding... 63

5.2 Koppeling analyse met theorie ... 63

5.3 Conclusie ... 66

5.4 Aanbevelingen ... 68

5.5 Reflectie... 69

5.5.1 Reflectie op kwaliteitscriteria ... 69

5.5.2 Reflectie op het proces van praktijkontwikkeling ... 70

5.6 Vervolgstappen in de praktijkontwikkeling ... 71

5.7 Discussie ... 71

5.8 Persoonlijke noot ... 72

Dankwoord ... 73

(5)

5

Voorwoord

Voor u ligt de thesis ‘Niet willen missen … ‘, die ik geschreven heb ter afronding van de master Social Work aan de Hogeschool van Amsterdam. De thesis geeft het resultaat weer van het

praktijkonderzoek, dat ik heb uitgevoerd voor Stichting Het Venster te Nunspeet.

De invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft veranderingen tot gevolg gehad in het professionele hulpaanbod van Stichting Het Venster. In haar hulpaanbod richten de professionals zich op het versterken van eigen kracht en op het inzetten van kracht uit het eigen netwerk van de burger. Naar aanleiding van signalen speelde bij hen de vraag of versterken van burgerkracht geen belemmeringen oproept om hulp te vragen. Als er hulp nodig is, dan is het dé vraag voor Stichting Het Venster hoe zij deze burgers kan bereiken om hen hulp te kunnen bieden.

‘Niet willen missen … ‘, als titel van deze thesis, heeft betekenis op twee manieren, die allebei met moed te maken hebben om te volharden in wat belangrijk is.

Ten eerste geldt dit voor de burgers, die hulp nodig hebben. Voor hen is het belangrijk dat zij hulp krijgen, maar het vraagt van hen moed om hulp te vragen en het te vinden. Zij willen geen hulp missen.

Voor Stichting Het Venster heeft de titel betekenis, omdat zij geen ‘hulpmissers’ wil missen. Het gaat hen aan hun hart als er burgers tussen wal en het schip vallen ten gevolge van de Wmo. Het is haar missie om vanuit eigen normen en waarden burgers te helpen waar dat nodig is. Soms vraagt dit moed om buiten de kaders van de Wmo te willen investeren. Bij Stichting Het Venster heb ik deze moed herkend. Zij wil gaan voor hetgeen zij belangrijk vindt, maar weet daarbij niet altijd wat op hen afkomt. Zij houdt daarbij rekening met de kaders van de Wmo, maar durft daar ook buiten te treden als haar missie dat vraagt. Ik vind het van moed getuigen om op zo’n wijze op zoek te gaan naar

hulpmissers.

Van harte nodig ik u uit de thesis te lezen en ik hoop dat het u iets zal bieden, waarvan u later gaat zeggen:’ Ik had het niet willen missen!’

Heleen Dekker

(6)

6

Samenvatting

Inleiding

Stichting Het Venster vangt signalen op dat niet alle burgers, die hulp nodig hebben, ook hulp vragen. Het vermoeden dat er hulpmissers zijn, kan er op wijzen dat het hulpaanbod van deze stichting moet veranderen. Dit onderzoek heeft als doel om kennis te ontwikkelen rondom de vraag van Stichting Het Venster hoe hulpmissers bereikt kunnen worden en welke belemmeringen zij ervaren om hulp te vragen. Zij heeft deze kennis nodig om inzicht te krijgen welke aanpassingen in het huidige

hulpaanbod genomen kunnen worden om hulpmissers te vinden en hen een passend hulpaanbod te kunnen bieden. Uitgelegd is waarom dit vraagstuk urgent is, zowel uit macroperspectief (de overheid en de lokale overheid), als uit het mesoperspectief van Stichting Het Venster en het microperspectief van de burger.

Theoretisch kader

Een aantal voor het onderzoek relevante onderwerpen wordt theoretisch uitgewerkt. Ten eerste wordt de actualiteit van de Wmo beschreven aan de hand van literatuur. Begrippen uit de Wmo (zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid) kunnen spanningen oproepen, die toegankelijkheid van professionele ondersteuning doen afnemen. Het signaleren van zorgmijders en zorgmissers heeft bij de gemeente Nunspeet en de plaatselijke politiek (Christen Unie) ook de aandacht. De sterke sociale samenhang in de gemeente wordt als een krachtige basis voor de

uitvoering van de Wmo beschouwd. Ten tweede wordt het begrip hulpmisser geanalyseerd met behulp van literatuur. Factoren worden benoemd die ervoor zorgen dat niet alle burgers hulp durven, willen of kunnen vragen. De groep hulpmissers is moeilijk traceerbaar, omdat deze vaak onzichtbaar is. Aan de hand van de literatuur is een karakterisering gegeven van de hulpmisser. Ten derde wordt het begrip professionalisering theoretisch verkend. Aangezien de missie van Stichting Het Venster gebaseerd is op de protestants-christelijke waarden en normen, wordt het begrip normatieve professionalisering uitgelegd. Met de invoering van de Wmo is in veel organisaties de nadruk op technisch-instrumentele aspecten van professionaliteit komen te liggen. Stichting Het Venster neemt haar verantwoordelijkheid om te investeren in professionalisering van haar hulpaanbod, waarbij haar handelen verbonden wordt aan normen en waarden. Dit leidt tot het doen van wat professioneel goed is en gaat verder dan regelgeving alleen. Het begrip ‘de verstandige professional’ sluit hierop aan, omdat het de hulpverlener oproept om op kritische wijze het verstand te gebruiken, om keuzes te maken welke stappen er gezet moeten worden , soms buiten de kaders om, om het goede (alle hulpbehoevenden) te bereiken. Voor Stichting Het Venster betekent dit een zoeken in hoeverre zij zich laat leiden door de vier kernbegrippen van de Wmo of dat zij buiten deze kaders ook hulp kan bieden, als dit beter aansluit bij haar missie. Ten vierde worden ook enkele veranderkundige principes beschreven, die van

(7)

7

invloed zijn op het proces van veranderen, aangezien met de resultaten van dit praktijkonderzoek veranderingen in het hulpaanbod worden beoogd. De theorie van Appreciative Inquiry komt aan bod, met als grondgedachte dat het versterken wat goed is groei geeft. Dit positief waarderen is nauw verbonden met onbevangen waarnemen: waarnemen zonder in oplossingen te denken en zonder vooroordelen. Dit kan richting geven aan veranderingsprocessen. Betekenis geven aan datgene wat er onder de burgers aan oplossingen leeft is een bron van onzeker weten. Ook daarin ligt de kracht van ontwikkeling. Hiermee wordt niet wat op voorhand bekend is het uitgangspunt om tot verandering te komen, maar het uitgaan van het onzekere wordt leidend.

Methoden van onderzoek

De onderzoeksmethoden zijn beschreven, die hebben geleid tot het verzamelen van de gegevens en het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen. In dit onderzoek zijn enquêtes uitgezet onder burgers van de gemeente Nunspeet en onder vrijwilligers die een sociale functie uitoefenen. Interviews zijn gehouden en focusgroepen, waarbij de interactie en ervaringen van de deelnemers centraal staan, zijn georganiseerd. Verder is aangegeven hoe de kwaliteit van dit onderzoek gewaarborgd is inzake validiteit en betrouwbaarheid en hoe rekening is gehouden met de ethische aspecten inzake

zorgvuldigheid en geheimhouding. In dit hoofdstuk is ook verantwoord wat de rol van de onderzoeker is geweest en hoe de resultaten zijn geanalyseerd.

Onderzoeksresultaten

Het onderzoek heeft de volgende resultaten opgeleverd. Ten eerste is geconstateerd dat er hulpmissers zijn. Belemmeringen om hulp te vragen hebben enerzijds te maken met wantrouwen richting

hulpverlenende instanties en anderzijds met onvermogen en schaamte van de burger om binnen het eigen netwerk hulp te vragen. De invoering van de Wmo is hierop zeker van invloed. Het vragen van hulp is niet makkelijker geworden door termen als zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Krachtige elementen in het hulpaanbod van Stichting Het Venster zijn: de laagdrempelige

benaderingswijze, het serieus nemen van de hulpvragers, duidelijkheid in informatievoorziening en mogelijkheden en snelheid van handelen.

Om het hulpaanbod zodanig te veranderen dat burgers hulp gaan vragen, is het waardevol om te investeren in het signaleren. Naast het signaleren door professionals, kan het signaleren uitgebreid worden richting vrijwilligers en thuishulpen. Belangrijk daarbij is dat signalen bij een aanspreekpunt gemeld kunnen worden en dat er serieus mee wordt omgegaan. Dit geeft vertrouwen aan vrijwilligers dat er naar hun signalen geluisterd wordt. Ook belangrijk is het om het vertrouwen van de burgers te winnen. Het investeren in de relaties tussen professional en burger is hierin onmisbaar. Daarbij is helpend om naar de burger toe te gaan. Een outreachende werkwijze past daarbij. Samenwerken tussen professionals onderling en samenwerken met de burgers en hun netwerk geeft versterking van

(8)

8

krachten. Ook het versterken van de gemeenschapszin geeft mogelijkheden om hulpmissers te vinden, waarbij hulpverlenende instanties een rol kunnen spelen. Daarnaast zijn het regelmatig verstrekken van informatie en het profileren van de organisatie noodzakelijk, om burgers op de hoogte te houden van de mogelijkheden die er zijn. De professionals van Stichting Het Venster zien hun laagdrempelige en gastvrije benaderingswijze als kwaliteit om in te zetten voor het bereiken van hulpmissers. Er komen veel burgers bij de activiteiten die Stichting Het Venster organiseert. Met hen is het mogelijk contacten te leggen en hen te vragen of zij signalen opvangen van hulpmissers. Ook het meer naar buiten treden kan helpen. De specifieke kennis en ervaring van één van de professionals met outreachend werken kan ingezet worden. Er zijn diverse overlegvormen om de samenwerking met andere instanties vorm te geven. In deze overlegvormen kan bewuster afgestemd worden om met elkaar te investeren om hulpmissers te bereiken. Op deze wijze kan Stichting Het Venster haar hulpaanbod verder ontwikkelen om zo hulpmissers in beeld te krijgen en hen hulp aan te bieden.

Conclusie

Allereerst is een koppeling gemaakt tussen de resultaten van het onderzoek met de uitkomsten van de theoretische verkenning. Hierbij valt op dat de theorie, zoals die beschreven is, raakvlakken vertoont met de resultaten die uit dit onderzoek naar voren komen. Dan heb je het over de spanning die optreedt rondom de kernbegrippen van de Wmo, zoals eigen kracht en zelfredzaamheid, over de normatieve professionaliteit van Stichting Het Venster, die vanuit haar missie en passie op zoek gaat naar de hulpmisser, over wie de hulpmisser is en hoe deze gesignaleerd kan worden en over

veranderingsprincipes. Dit onderzoek heeft antwoord gegeven op de vraag hoe Stichting Het Venster haar hulpaanbod verder kan ontwikkelen om de hulpmisser te vinden. Het gaat dan over outreachend werken, het versterken van de samenwerking met andere welzijnsinstanties en het volgen van haar eigen missie en professionaliteit om datgene te doen wat goed is, namelijk iedereen die hulp nodig heeft hulp te kunnen bieden. Signaleren is hierin een kernbegrip en dit onderzoek heeft aangegeven op welke wijze dit kan. Verder zijn er enkele aanbevelingen geformuleerd, evenals stappen voor verder onderzoek.

(9)

9

Abstract

This research answers the question what Het Venster can focus on to further develop the help it is able to offer, so that people who miss out on help will start looking for it here.

There is an assumption in both theory and in the experience of Het Venster that some people miss out on help they are entitled to, and at the same time they will not ask it.

The recently introduced Social Support Act and the core values that are mentioned in it (self-reliance, responsibility, power and self-control) create an image that actually hinders people to start looking for help with professional social services.

This research results showed that there are people who are missing out on help while at the same time they are entitled to it. There seems to be a certain suspicion from them toward the social services, also there seems to be an inability for persons to address their own network. Detecting those who miss out on help by volunteers, home helpers and professionals can be better organised.

For Het Venster it is of importance to explore networks through working in an outreaching way. And by continuing to develop existing forms of cooperation into a platform where those missing help can be detected, while the organisation continues on the road that its mission calls it to do: “do that which is right”.

(10)

10

Proloog

Met passie voor Social Work

Al jaren ben ik werkzaam in de sociale sector. Ik heb mij ontwikkeld van een beginnend naar een ervaren professional in het werkveld. In mijn vorige baan heb ik met veel enthousiasme gewerkt als maatschappelijk werker en ontdekt hoe waardevol het is om van betekenis te zijn voor een ander. In mijn huidige baan als docent binnen de opleiding voor maatschappelijk werkers heb ik ervaren hoe mooi het is om met studenten te zoeken naar wat voor hen waardevol is. Aansluiting vinden bij hun verlangen om hulpverlener te worden, vind ik daarin belangrijk. Inmiddels ben ik tien jaar werkzaam als docent en tegelijkertijd tien jaar niet meer werkzaam in de directe praktijk van de hulpverlening. Juist dit afgelopen decennium is er zeer veel veranderd in de sociale sector. Om meer kennis en diepgang te verkrijgen over wat er in de actualiteit speelt, ben ik de master Social Work begonnen. Ook voor mijn persoonlijke professionele ontwikkeling heb ik deze master als uitdaging opgepakt. Als uitvoerend hulpverlener wilde ik mensen helpen. Het heeft me veel voldoening gebracht. Het werken in de sociale sector is mijn passie, in welke rol dan ook. In de rol als docent wil ik studenten

begeleiden, zodat zij mensen kunnen helpen. Ik geniet van dit werk. Als master Social Work hoop ik straks met de kennisontwikkeling die ik heb doorgemaakt, studenten nog beter te kunnen begeleiden in hun beroepsontwikkeling tot goede professionals.

Met passie voor Stichting Het Venster

Tijdens het oriënteren rondom een praktijkvraagstuk, waar ik mijn onderzoek aan wilde verbinden, ben ik in contact gekomen met dhr. Hoving, directeur van welzijnsinstelling Stichting Het Venster te Nunspeet (persoonlijk gesprek, 29 september 2015). Rondom professionele ontwikkelingen lagen er bij deze instelling tal van actuele vraagstukken. Dhr. Hoving gaf aan dat Stichting Het Venster bezig is haar hulpaanbod op zo’n wijze aan te passen, dat burgers geholpen worden en dat zij er tevreden over kunnen zijn. Ook vinden de medewerkers het belangrijk dat het hulpaanbod aansluit bij de missie van Stichting Het Venster.

Ik ontmoette een directeur die zijn verantwoordelijkheid neemt om de professionaliteit binnen

Stichting Het Venster continu te blijven ontwikkelen. Ook durft hij dit te verbinden aan hetgeen zij als stichting waardevol vinden. Zij willen doen wat goed is en durven dit te plaatsen in zowel een

(11)

11

Het gesprek heeft mij tot nadenken gezet. In de huidige samenleving gaat het in hoofdzaak om efficiënt produceren. Binnen het werkveld van social professionals hangt subsidie af van efficiency. Hierdoor komt bij het oplossen van vraagstukken veelal de functionele ‘hoe-vraag’ centraal te staan. Dhr. Hoving durft de waarom-vraag te stellen. Waarom willen wij op deze wijze ons werk invulling geven? Welke waarden liggen daar voor ons onder en hoe verbinden wij deze met de uitvoering van het werk? En hoe kunnen wij, met wat wij willen, aansluiten bij wat van ons verwacht wordt?

Ook ik ben zoekend (geweest) rondom de vraag hoe ik mij wil en kan verhouden tot hetgeen er van mij verwacht wordt. Zowel in de praktijk van social professionals als binnen het onderwijs zijn veel ontwikkelingen gaande, die verwachtingen en verplichtingen met zich meebrengen. Deze externe verwachtingen helpen mij richting te bepalen, maar zijn ook een valkuil als ik te sterk gericht ben op hetgeen er van mij verwacht wordt. Ik sta dan nog nauwelijks stil bij wat ik zelf zou willen. Ook bij mij komt dan eerder de hoe-vraag’’ dan de ‘waarom-vraag’ in beeld. Deze valkuil roept dan onrust op, maakt me onzeker en bij tijden ook onmachtig. Dit is geen krachtige basis om mijn werk professioneel in te vullen.

Het feit dat dhr. Hoving aandacht vraagt voor de ‘waarom-vraag’ centraal stelt, is voor mij een reden om mijn praktijkonderzoek te verbinden aan deze organisatie. Het bewust op zoek gaan naar de betekenis van professioneel handelen door het te verbinden met eigen waarden en overtuigingen, spreekt mij aan. Ik heb de overtuiging dat dit een krachtige basis kan zijn om mensen te kunnen en willen helpen. Met mijn onderzoek wil ik hieraan van harte een bijdrage leveren. In de Vensterkrant, die door Stichting Het Venster ieder kwartaal wordt uitgegeven en verspreid wordt onder alle burgers van Nunspeet, heb ik mezelf voorgesteld en mijn passie verwoord. In bijlage 1 is dit artikel geplaatst.

Met passie voor ‘de hulpmisser’

In het eerder genoemde gesprek met dhr. Hoving gaf hij zicht op tal van praktijkvraagstukken. Mijn aandacht bleef hangen bij zijn vraag of burgerkracht zorgmijding bevordert. Hij legde deze vraag uit aan de hand van een schrijnend praktijkvoorbeeld. Een diaken uit de plaatselijke kerk vertelde dat hij een oudere dame ontmoet had die hulpbehoevend was, maar niet wist dat zij nog hulp mocht vragen. Haar kinderen woonden ver en ze kende nauwelijks mensen, op wie ze een beroep durfde te doen. Zij probeerde zo goed en kwaad als het ging zichzelf te redden. Haar gezondheid werd steeds slechter. De diaken was ‘toevallig’ langs gegaan en schrok hoe slecht het met haar ging. Ze wist niet dat ze hulp had mogen vragen en dacht dat ze daar geen recht op had. Dhr. Hoving vertelde dat hij meer van dit soort signalen gehoord had. ‘Het versterken van burgerkracht is goed, maar als er burgers zijn, die het daardoor niet meer redden, dan doen wij iets niet goed’, zo zei hij, ‘dan zijn er burgers die hulp willen, maar het missen’. Dit sprak mij aan. Versterken van eigen kracht vind ik heel belangrijk. Het

(12)

12

stimuleren om er voor elkaar te zijn vind ik ook een groot goed. Maar niet iedereen zal dit kunnen. Ik vind het belangrijk dat deze kwetsbare burgers in beeld komen en dat onderzocht wordt wat helpend kan zijn. In onze samenleving heeft iedere burger recht om zijn leven, met of zonder hulp van derden, zodanig vorm te geven dat het waardevol voor hem is.

Mijn droom als praktijkontwikkelaar

De titel van dit onderzoek geeft aan waar mijn droom over gaat. In mijn droom zijn er geen

hulpmissers gemist. In ieder geval heeft Stichting Het Venster ze gevonden, binnen haar werkgebied in de gemeente Nunspeet. Mijn onderzoek heeft handvatten opgeleverd, waarmee hulpmissers bereikt kunnen worden. In mijn droom heb ik conclusies en aanbevelingen aan Stichting Het Venster geboden, die helpen om te doen wat zij vanuit haar waarden en overtuiging wil, namelijk ook de hulpmissers bereiken om hen te helpen.

In mijn droom is ook ruimte voor enige bescheidenheid van mijn kant. Niet alle hulpmissers in Nunspeet zijn in beeld gebracht. De wens van dhr. Hoving, die hij in het gesprek met mij verwoordde (persoonlijke mededeling, 12 november 2015), is centraal blijven staan. Hij zei: ‘Al hebben we maar één hulpmisser gevonden, dan hebben we al iets bereikt.’. Uiteraard hoop ik op meer.

Ook is in mijn droom het onderzoek van zo’n waarde gebleken, dat het bij kan dragen aan het ontwikkelen van kennis rondom het bereiken van hulpmissers. Deze bijdrage biedt mogelijkheden voor andere onderzoekers om deze ontwikkeling voort te kunnen zetten.

Tot slot kijk ik in mijn droom met voldoening terug op het onderzoeksproces. Ik heb voldoening gehaald uit het samenwerken met andere professionals, vrijwilligers en de burgers. Het doel om kwetsbare burgers in beeld te brengen, is daarbij gemeenschappelijk. In de samenwerking is over en weer inspiratie geweest, zodat iedereen vanuit zijn eigen passie een steentje bij heeft kunnen dragen.

(13)

13

1. Inleiding

1.1 Stichting Het Venster

Stichting Het Venster is een interkerkelijke welzijnsorganisatie in de gemeente Nunspeet. Hoving (2013) geeft, in het beleidsplan 2014-2016 van de stichting, het volgende weer: ‘ Het Venster vult aan op de zelfzorg van kwetsbare burgers, met name in de thuissituatie en – als uitgangspunt – vanaf 27 jaar. Ook de mantelzorg wordt daarbij ondersteund en versterkt.’ (p.1) en ‘ Het Venster wil een brug slaan naar en tussen zorg en wonen, middels diverse welzijns- en vrijwilligersdiensten.’ (p.1). Stichting Het Venster vult aan op zelfzorg en burgerkracht en ondersteunt – als algemene voorziening – burgers op het gebied van welzijn, wonen, zorg, financiën en mobiliteit. Hierbij werkt ze samen met diverse organisaties. Naast adviseurs, mantelzorgconsulenten en activiteitenbegeleiders zijn er ruim 400 vrijwillige medewerkers actief voor verschillende diensten: hulp-, klussen- en bezoekdienst, thuisadministraties, formulierenteam, maatjesprojecten, terminale thuiszorg en diverse activiteiten en clubs. In het dienstencentrum wordt een breed scala aan activiteiten geboden. Burgers kunnen elkaar ontmoeten en het aanbod van de organisatie beter leren kennen.

Stichting Het Venster ontvangt subsidie van de gemeente Nunspeet (Wmo) en het ministerie van VWS (terminale thuiszorg). Een aantal kerken ondersteunt de stichting met financiële middelen. Daarbij ondersteunen ruim 500 donateurs het werk van de stichting. Voor een aantal diensten en activiteiten leveren bezoekers een eigen bijdrage.

De missie van Stichting Het Venster

Stichting Het Venster doet haar werk vanuit een protestants christelijke identiteit en wil zich op elk taakgebied laten aanspreken door de Bijbel, als Gods Woord. Afhankelijkheid van en het leven tot eer van God dienen zichtbaar te zijn in de hele organisatie. Welzijnsaspecten als aandacht en service zijn belangrijk. 'Omzien naar elkaar' wordt weer gewoon. Ten opzichte van de medemens wil Stichting Het Venster de wens om zelf de regie over het leven te mogen houden respecteren.

Stichting Het Venster vraagt aandacht voor thuiswonende burgers, die niet kunnen participeren. Het betreft hier veelal oude ouderen en burgers met een verstandelijke en/of psychiatrische beperking. In aanvulling op het eigen sociale netwerk wordt met en voor hen vaker gezocht naar versterking van dat netwerk. Hierbij worden vaker zorgvrijwilligers (blijvend) ingezet. Het (veelvuldig) appelleren op de eigen burgerkracht kan met zich meebrengen dat (te) bescheiden burgers geen hulpvraag meer zullen

(14)

14

stellen ten koste van zichzelf. Door samenwerking met huisartsen en maatschappelijke organisaties wil Stichting Het Venster ook voor hen actief zijn.

1.2 Aanleiding voor onderzoek

Stichting Het Venster wil hulp bieden op een wijze die aansluit bij de veranderende samenleving, als gevolg van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Stichting Het Venster ervaart een spanningsveld. Zij vangt signalen van betrokken vrijwilligers op dat niet alle burgers, die hulp nodig hebben, ook hulp vragen. Er zijn altijd burgers geweest, die om diverse redenen geen hulp vragen. Maar Stichting Het Venster hoort in de signalen dat begrippen in de Wmo als eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid, meer belemmeringen aan burgers geven dan voorheen. De huidige tendens, dat men nergens meer recht op zou hebben, is een terugkerende klank in deze signalen. Stichting Het Venster neemt deze signalen serieus, maar vindt het lastig om deze op zo’n wijze concreet te maken, dat zij haar hulpaanbod er op kan aanpassen.

Met de veranderingen als gevolg van de Wmo heeft Stichting Het Venster de professionele werkwijze aangepast om burgers te stimuleren hun eigen kracht optimaal te gebruiken. Als deze eigen kracht niet toereikend is, sluit de professionele ondersteuning aan. Het vermoeden dat er hulpmissers zijn, kan erop wijzen dat het hulpaanbod van Stichting Het Venster moet veranderen. Stichting Het Venster heeft beperkt zicht op mogelijke oorzaken, waardoor burgers hulp zouden missen. Voor Stichting Het Venster is de belangrijkste vraag hoe zij deze hulpmissers kan bereiken en welke redenen er zijn voor de burger om geen hulp te vragen.

1.3 Urgentie

Dit vraagstuk is vanuit drie perspectieven urgent te noemen. Het macroperspectief richt zich op de overheid en de lokale overheid, de gemeente. Het mesoperspectief legt de aandacht op de organisatie zelf en het microperspectief richt zich op de burger.

 Vanuit het macroperspectief van de overheid, is het de maatschappelijke opgave van Stichting Het Venster dat zij de kernwaarden van de Wmo optimaal integreren in het hulpaanbod. Doordat de Wmo in 2015 concreet in werking is gesteld, is nog niet te verwachten dat alle voorgestelde wijzigingen in de praktijk tot het verwachte resultaat leiden. Het is van groot belang dat de burgers niet de dupe worden van de

(15)

15

Stichting Het Venster levert daar een bijdrage aan. Dit onderzoek is lokaal gericht en urgent te noemen voor de lokale overheid.

 Ook vanuit het mesoperspectief van Stichting Het Venster is dit vraagstuk urgent te noemen. Stichting Het Venster wil van betekenis zijn voor burgers, die haar nodig hebben. Als er hulpmissers zijn, betekent dit, dat zij zo spoedig mogelijk haar werkwijze moet aanpassen om hen te bereiken. Haar professionele missie is daarbij een belangrijke drijfveer.

 Vanuit het microperspectief van de burgers is het vraagstuk ook urgent te noemen. Door de enorme wijzigingen vanwege de Wmo is het voor de burgers noodzakelijk dat zij helder en duidelijk weten waar zij aan toe zijn als zij hulp nodig hebben. Alle burgers, en zeker, die moeite hebben om zelfredzaam te zijn, hebben recht op professionele ondersteuning. Het is van belang dat dit zo spoedig mogelijk effectief geregeld is.

1.4 Doelstelling

Dit onderzoek heeft als doel om kennis te ontwikkelen rondom de vraag van Stichting Het Venster hoe hulpmissers bereikt kunnen worden en welke belemmeringen zij ervaren om hulp te vragen. Zij heeft deze kennis nodig om inzicht te krijgen welke aanpassingen in het huidige hulpaanbod genomen kunnen worden om hulpmissers te vinden en hen een passend hulpaanbod te kunnen bieden.

(16)

16

1.5 Vraagstelling

Om de doelstelling van het onderzoek te bereiken, wordt het onderzoek opgebouwd rondom het vinden van een antwoord op de volgende hoofdvraag:

Hoofdvraag

Als er burgers zijn die ten gevolge van de invoering van de Wmo hulp missen, waar kan Stichting Het Venster zich dan op richten om haar hulpaanbod zodanig verder te ontwikkelen, dat

hulpmissers bij haar, als professionele instantie gaan aankloppen.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden worden de volgende deelvragen geformuleerd:

Deelvraag 1

Zijn er burgers in het werkgebied van Stichting Het Venster die hulp nodig hebben, maar hulp missen van professionele instanties, als gevolg van de invoering van de Wmo? En zo, ja, welke

belemmeringen worden dan ervaren?

Deelvraag 2 (gericht op hulpvinders)

Welke elementen zijn er in het hulpaanbod van Stichting Het Venster, waardoor burgers die hulp nodig hebben, hulp vinden en hoe kunnen deze elementen, op basis van de verzamelde empirie, worden versterkt, zodat het risico op het missen van hulp wordt verkleind?

Deelvraag 3 (gericht op hulpmissers)

Welke veranderingen in het hulpaanbod zijn volgens hulpmissers nodig om belemmeringen in het hulpaanbod op te heffen, zodat deze groep burgers hulp gaat vragen?

Deelvraag 4

Hoe kunnen de professionals van Stichting Het Venster, op basis van de kennis van deelvraag 2 en 3, hun hulpaanbod veranderen, zodat niet alleen hulpvinders, maar ook eventuele hulpmissers bij de professionele instanties gaan aankloppen?

(17)

17

1.6 Praktijkontwikkeling

1.6.1 Stichting Het Venster

Stichting Het Venster voelt zich verantwoordelijk om de maatschappelijke opgave waar zij voor gesteld is, op te lossen. Het aanbieden van het professionele hulpaanbod dient continu afgestemd te worden op de ontwikkelingen in de samenleving. De signalen die er op wijzen dat er hulpmissers zijn, neemt Stichting Het Venster serieus. Zij ziet het als haar verantwoordelijkheid om naar aanleiding van deze signalen kritisch naar haar professionele hulpaanbod te kijken en dit te professionaliseren als dat nodig is. Dit onderzoek is helpend bij haar rol van professionalisering.

1.6.2 Beroepsgroep Social Work

Dit onderzoek heeft ook zijn waarde voor de professionalisering van het Social Work. De opgedane kennis en ervaring kunnen gebruikt worden door andere professionele instellingen. Ook voor verder onderzoek binnen Social Work biedt het mogelijkheden om vervolgstappen te zetten en daarmee de professionalisering voort te zetten.

1.7 Leeswijzer

Deze thesis is een weergave van het praktijkgerichte onderzoek en heeft als doel de in dit onderzoek gestelde hoofdvraag te beantwoorden. De indeling van de thesis ziet er als volgt uit:

In hoofdstuk 2 wordt in een theoretisch kader de actualiteit van de voor het onderzoek waardevolle onderwerpen uitgewerkt. In hoofdstuk 3 is het ontwerp van het onderzoek te lezen. De analyse van de resultaten wordt in hoofdstuk 4 weergegeven, waarbij verwezen wordt naar de bijlagen. In hoofdstuk 5 wordtl met de conclusie de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord, aangevuld met aanbevelingen voor Stichting Het Venster. Ook worden er mogelijkheden voor vervolgonderzoek aangereikt. Met een reflectie op het geheel van het onderzoek wordt dit onderzoek afgesloten.

(18)

18

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de actualiteit van een aantal voor het onderzoek relevante onderwerpen uitgewerkt. In paragraaf 2.2.wordt de actualiteit van Wmo in het macro-, meso- en microperspectief beschreven. Daarna wordt in 2.3 beschreven welke kennis er bestaat rondom het begrip ‘de

hulpmisser’. In paragraaf 2.4 wordt ingegaan op professionalisering en in het bijzonder het verbinden van een missie hieraan. Aangezien er met dit onderzoek beoogd wordt veranderingen in het

hulpaanbod teweeg te brengen, worden in paragraaf 2.5 enkele veranderkundige principes toegevoegd.

2.2 De actualiteit van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

2.2.1 Inleiding

Het praktijkvraagstuk van Stichting Het Venster heeft te maken met de gevolgen van de invoering van de Wmo. De landelijke ontwikkeling rondom het invoeren van deze wet is volop gaande. Om een passend antwoord op het praktijkvraagstuk te vinden is het van belang om in beeld te hebben welke actuele ontwikkelingen er spelen. In deze paragraaf wordt deze actualiteit vanuit het macroperspectief toegelicht. Welke belangen en spanningsvelden er spelen bij de Wmo staan in paragraaf 2.2.2 . De betekenis voor de gemeente Nunspeet staat beschreven in paragraaf 2.2.3. De actualiteit vanuit het mesoperspectief wordt beschreven in paragraaf 2.2.4. De betekenis van de Wmo voor Stichting Het Venster is daar verwoord. In paragraaf 2.2.5 wordt weergeven dat er vanuit de lokale politiek aandacht is voor dit onderzoek. Tot slot volgt in paragraaf 2.2.6 een schets van de sociale samenhang in de gemeente Nunspeet.

2.2.2 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

De overheid heeft in 2012 met het invoeren van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een koerswijziging ingezet, die anno 2015 is geconcretiseerd. De aanleiding hiervoor was tweeledig. Ten eerste zijn de kosten van de verzorgingsstaat sterk gestegen, waardoor bezuinigingen noodzakelijk waren. Ten tweede was er onvoldoende ruimte voor oplossingen en initiatieven van burgers aanwezig. De Wmo werkt toe naar een participatiesamenleving, waarin de burger meer ruimte krijgt om zelf initiatieven te nemen, zodat de rol van de overheid in zorg en ondersteuning kleiner wordt. De burgers

(19)

19

gaan meer voor zichzelf en voor elkaar zorgen. De overheid concentreert zich op het bieden van een vangnet voor de meest kwetsbare burgers en hoopt hiermee de kosten van overheidssteun te verlagen.

Belangen van de Wmo

Brink en Van der Veen (2013) hebben een kennisdossier aangelegd om de kernbegrippen in de Wmo te verhelderen en daarmee inzichtelijk te maken waar het in de Wmo om gaat. De volgende vier kernbegrippen staan centraal: zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Deze begrippen houden het volgende in:

zelfregie: De mogelijkheid om het leven op een eigen manier te leiden. Zelfregie heeft met zelf kiezen en zelf bepalen te maken.

eigen kracht: Verwijzing naar talenten en mogelijkheden van mensen om zelf oplossingen te vinden voor problemen. Eigen kracht heeft met zelf kunnen te maken.

zelfredzaamheid: Met zo min mogelijk steun een zelfstandig leven kunnen leiden. Zelfredzaamheid heeft met zelf mee kunnen doen te maken.

eigen verantwoordelijkheid: Actief meedenken welke oplossingen en mogelijkheden er zijn en welke inspanningen daarbij zelf geleverd kunnen worden. Eigen verantwoordelijkheid heeft met zelf moeten en/of mogen te maken.

Deze kernbegrippen worden gebruikt om twee belangen te dienen. Aan de ene kant wordt de

keuzevrijheid van de burger vergroot. Burgers krijgen kansen om eigen talenten en mogelijkheden te ontplooien, om te emanciperen. Ook komen er meer kansen om mee te doen aan de samenleving en daarin te participeren. Aan de andere kant wordt de toegankelijkheid van professionele ondersteuning beperkt. Beperking van toegankelijkheid biedt de overheid kansen om te bezuinigen: er hoeft immers minder dure professionele ondersteuning ingezet te worden.

Beide belangen kunnen elkaar versterken, maar zij kunnen ook spanning opleveren. Het vergroten van keuzevrijheid is stimulerend om eigen kracht in te zetten en zoveel mogelijk zelfredzaam te zijn. Professionele ondersteuning is dan minder of niet meer nodig. Op deze wijze worden beide belangen gediend.

Spanningsvelden

Er kan echter ook spanning ontstaan en die wordt bij alle vier genoemde kernbegrippen herkend en eveneens beschreven in het kennisdossier van Brink en Van der Veen:

(20)

20

Spanningsveld zelfregie: het gevaar van bezuinigingen is dat de keuzemogelijkheden vanuit het professionele hulpaanbod beperkt worden. Voor burgers, die afhankelijk zijn van ondersteuning, blijft er weinig ruimte over om eigen keuzes te maken. Zelf de regie voeren over de vorm en mate van ondersteuning, die aansluit bij hun leefsituatie, wordt lastig. Dit kan leiden tot een afnemende toegankelijkheid van professionele ondersteuning.

Spanningsveld eigen kracht: het inzetten van eigen kracht is belangrijk voor mensen en het is van grote waarde om deze kracht te stimuleren en optimaal in te zetten. Echter een te eenzijdige aandacht voor eigen kracht kan leiden tot te weinig aandacht voor de problemen en het lijden van burgers. Kwetsbare burgers kunnen over eigen kracht beschikken, maar het kan zijn dat zij deze niet optimaal kunnen inzetten door allerlei problemen. Als daar geen oog voor is, dan is het de vraag of zij de juiste hulp kunnen vragen. Ook dit kan leiden tot een afnemende toegankelijkheid van professionele

ondersteuning.

Spanningsveld zelfredzaamheid: de zelfredzaamheid wordt vergroot door het inzetten van informele netwerken voor zorg en ondersteuning. Hierdoor is er minder behoefte aan steun van professionele instellingen. Echter als de nadruk steeds meer op het inzetten van informele netwerken komt te liggen, kan dit spanning geven als het moeilijk wordt om in deze relaties gelijkwaardig met elkaar om te blijven gaan. De zelfredzaamheid wordt dan niet vergroot, maar eerder beperkt. Als hier geen oog voor is, geldt eveneens dat het de vraag is of zij de juiste hulp kunnen vragen.

Spanningsveld eigen verantwoordelijkheid: de burger krijgt wel alle ruimte om meer

verantwoordelijkheid te nemen, maar niet de vrijheid om die verantwoordelijkheid op een eigen manier in vullen. Zij moeten voldoen aan tal van regels en normen, die door de overheid gesteld worden. Als deze niet aansluiten bij hun leefsituatie, dan wordt het moeilijk om zelf verantwoordelijk hierin te zijn. De regels beperken de ruimte om zelf keuzes te maken en daar de verantwoordelijkheid voor te nemen.

Deze vier spanningsvelden staan niet los van elkaar. Sturende regels beperken de mate van zelfregie, doordat eigen kracht niet volledig ingezet kan worden. Dit heeft invloed op het gevoel van

(21)

21 2.2.3 De gemeente Nunspeet en de Wmo

Met het invoeren van de Wmo door de overheid hebben gemeenten meer verantwoordelijkheid gekregen voor het organiseren van passende ondersteuning aan huis voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Het is de taak van gemeenten het mogelijk te maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven wonen en te participeren in de samenleving. In ‘De Kleine Gids Wmo’ (2014) staat kort en bondig de inhoud van de Wmo verwoord. In de nieuwe wet heeft de gemeente de opdracht om algemene voorzieningen te treffen ter bevordering van

zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang (art.2.2.3). Deze voorzieningen moeten toegankelijk zijn voor mensen met een beperking en de sociale samenhang, veiligheid en leefbaarheid bevorderen (art.2.2.1). Ook het bevorderen en ondersteunen van mantelzorg en vrijwilligerswerk is een belangrijke taak (art.2.2.2).

De gemeente Nunspeet is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van zijn burgers, zoals beschreven in de Wmo. In de startnotitie ‘Beleidsplan Wmo 2017-2020’ geeft de gemeente Nunspeet aan waar zij zich de komende jaren op wil richten. De huidige stand van zaken geeft aan dat de gemeente goed op weg is met de Wmo. Er is al actief ingezet op het samen met de inwoner zoeken naar mogelijkheden voor zelfredzaamheid en participatie. Ook zijn er stappen gezet in de transformatie, het samenwerken tussen vrijwilligers en professionals en de inzet van cliëntondersteuning. De gemeente Nunspeet wil dan ook de komende jaren geen drastische veranderingen invoeren, maar doorgaan met de ingeslagen koers. Dit geeft aan dat de gemeente een krachtige basis heeft gelegd om de Wmo verder tot ontwikkeling en uitvoer te kunnen brengen.

Dit wordt bevestigd door beleidsmedewerker Wmo, mevr. G. Bruchem (persoonlijk gesprek 17 maart 2016). Zij geeft aan dat er in de gemeente een sterke sociale netwerkstructuur aanwezig is. Een paar voorbeelden licht ze toe. In de eerste plaats zijn de welzijnsinstellingen in de gemeente Nunspeet sterk ontwikkeld en bieden zij veel activiteiten en ondersteuning aan. Ook zijn er diverse overlegvormen, zoals het sociaal vangnet overleg, waar signalen van zorg en overlast gemeld kunnen worden en in overleg naar een oplossing gezocht wordt. Er is een overzichtelijke cliëntfolder gemaakt, waar informatie voor ondersteuning te vinden is. Deze is ruim verspreid en zichtbaar gemaakt op diverse openbare plekken. Er zijn ontwikkelingen gaande om buurtgerichte ontmoetingsplaatsen te creëren. Hiermee bevordert de gemeente dat burgers elkaar onderling kunnen treffen om zo de gemeenschapszin te versterken. Het wijkgerichte en lokale aanbod van zorg en hulp wordt laagdrempelig georganiseerd.

(22)

22

In de genoemde startnotitie beschrijft de gemeente hoe zij de door de Wmo verplichte onderwerpen de komende jaren uit wil werken. In het licht van dit onderzoek zijn de volgende passages interessant:

- Betere samenwerking tussen vrijwilligers en professionals. In het verlengde van het vorige punt is het erg belangrijk dat vrijwilligers en professionals met elkaar samenwerken. De mantelzorger weet vaak heel goed wat de persoon voor wie hij/zij zorgt nodig heeft. Het is belangrijk dat professionals dit serieus nemen.(p.4)

- Versterken van de positie van mantelzorgers en vrijwilligers. We willen graag dat de betrokkenheid van mensen bij elkaar vergroot wordt, dit is een plicht voor ons allemaal. De mogelijkheden van mensen of hun sociale omgeving om zelf te voorzien in hulp en ondersteuning is te veel op de achtergrond geraakt. We willen mantelzorgers en

vrijwilligers ondersteunen met bijvoorbeeld cursussen en een herkenbaar punt voor hen waar ze met hun vragen naartoe kunnen: het steunpunt mantelzorg en het servicepunt vrijwilligers (p.5)

- Outreachend werken. Voor potentiële hulpvragers die niet uitvallen of opvallen vinden we het belangrijk dat er een punt is waar inwoners met hun signaal naartoe kunnen. Dit moet ook duidelijk zijn voor bijvoorbeeld buren, mantelzorgers en vrijwilligers. Ook is

outreachend werken van professionals belangrijk. Door vroegtijdige ondersteuning in te zetten, die aansluit bij de mogelijkheden van het huishouden en de al bestaande zorg, worden duurdere interventies en een meer escalerende problematiek voorkomen. Dit willen we gezamenlijk met maatschappelijke instellingen in de gemeente Nunspeet oppakken (p.5)

Binnen het macroperspectief van de lokale overheid kunnen deze aandachtspunten betekenisvol zijn om hulpmissers in beeld te krijgen.

2.2.4 Lokale politiek

Binnen de ChristenUnie te Nunspeet heeft het thema zorgmijden en zorgmissen veel aandacht. Mevr. I. Slaa, gemeenteraadslid namens de ChristenUnie in Nunspeet (persoonlijk gesprek, 25 april 2016) geeft aan dat de ChristenUnie zich zorgen maakt over het grote aantal burgers die afziet van zorg of stopt met de zorg. Veelal zijn financiële redenen de aanleiding, vertelt Slaa. De ChristenUnie vindt het, net als de gemeente Nunspeet, van groot belang dat iedereen meetelt en mee kan doen. Als blijkt dat burgers toch hulp missen, dan baart dat de ChristenUnie zorgen. Zij hebben dit punt op de lokale

(23)

23

politieke agenda gezet. Intern zijn ze een onderzoek gestart naar zorgmijding binnen de gemeente Nunspeet.

Het signaleren van zorgmijders en zorgmissers heeft dus politiek aandacht binnen de gemeente Nunspeet. Het signaal van Stichting Het Venster staat niet op zichzelf en wordt breder herkend.

2.2.5 De betekenis van de invoering van de Wmo voor Stichting Het Venster.

Stichting Het Venster is een professionele welzijnsorganisatie, die volop bezig is haar positie ten opzichte van de huidige veranderingen te bepalen. Zij ziet zich voor de opgave gesteld om haar hulpaanbod zodanig aan te passen dat het aansluit bij de eisen van de Wmo, op de wijze zoals de gemeente de uitvoering voor ogen heeft. Het is haar maatschappelijke verantwoordelijkheid om de vier kernbegrippen van de Wmo te integreren in het hulpaanbod. Daarbij ervaart zij ook de verantwoordelijkheid om met haar hulpaanbod zoveel mogelijk het belang van de burger te dienen. Als kwetsbaarheid het voor de burger moeilijk maakt om eigen kracht en eigen netwerk in te zetten, ziet Stichting Het Venster het als haar opgave om tot een passend hulpaanbod te komen. Vanuit mesoperspectief is het voor Stichting Het Venster belangrijk om het hulpaanbod aan te passen in afstemming met het beleid van de gemeente. In deze zoektocht vindt Stichting Het Venster het ook in haar eigen belang om bij deze afstemming rekening te houden met normen en waarden vanuit de protestants-christelijke identiteit.

Om goed af te stemmen met het microperspectief van de burger wordt in de volgende paragraaf zicht gegeven op de sociale samenhang in de gemeente Nunspeet, het werkgebied van Stichting Het Venster.

2.2.6 Sociale samenhang gemeente Nunspeet

Naast het afstemmen met de overheid en de gemeente vanuit het macroperspectief en ook het afstemmen op mesoperspectief rondom eigen normen en waarden van de instelling, is het ook waardevol om zicht te hebben op het microperspectief van de burgers. Net na aanvang van de Wmo heeft de gemeente Nunspeet in 2008 een onderzoek naar de sociale samenhang laten uitvoeren om de sociale kwaliteit van de gemeente Nunspeet in beeld te brengen. Voor de beleidsmakers rondom de uitvoering van de Wmo was informatie over de krachtlijnen en knelpunten in de lokale samenleving belangrijk. Ondanks het feit dat het onderzoeksrapport niet actueel te noemen is, staan er waardevolle kenmerken van de gemeente Nunspeet in beschreven. In grote lijnen zijn deze nog steeds herkenbaar, zoals in het gesprek met mevr. van Bruchem bleek. Zij gaf aan dat zij een sterke sociale samenhang herkent in de gemeente en zij ziet dit als een krachtige basis voor de uitvoering van de Wmo.

(24)

24

De gemeente Nunspeet zet bewust in om de sociale samenhang binnen de gemeente Nunspeet te versterken. In het onderzoeksrapport (2008) wordt het volgende geschreven over de sociale

samenhang van de gemeente Nunspeet:

- Het samenleven in de gemeente Nunspeet blijkt een eigen karakter te hebben: de waarden en normen uit kerkelijke verbanden en de afwachtende, min of meer gesloten volksaard van de oorspronkelijke bevolking lijken te bepalen hoe men met elkaar omgaat. Dat men elkaar onderling hulp verleent is voor de oorspronkelijke, kerkelijke bevolking als vanzelfsprekend. Dit wijst op sterke bindingen (bonding) in de samenleving (p.15)

- In de vier kernen van de gemeente Nunspeet kijken mensen naar elkaar om. De veerkracht van de samenleving lijkt minder te worden: moeilijkheden die informeel kunnen worden opgelost, verworden tot problemen die in toenemende mate worden doorgespeeld naar professionals in het veld (p.22)

- De bindingen die mensen onderhouden binnen wat zij noemen de ‘eigen kring’ zijn sterk en van hoge kwaliteit. Wie zijn plek heeft binnen zo’n kring van de oorspronkelijke

bevolking of kerk zal niet snel de grenzen van zijn groep overschrijden en verschillen naar anderen (groeperingen) in de samenleving overbruggen. Juist overbruggende capaciteiten zijn nodig voor het creëren van een civil society, waarin burgers zich verantwoordelijk weten voor het onderhouden en bewaken van de kwaliteit van het samenleven (p.26)

- Door de sterke bindingen in de samenleving is het mogelijk dat mensen die geen familie-, vrienden- of kerkelijke kring hebben waartoe zij behoren, in de gemeente Nunspeet tussen wal en schip vallen waar het gaat om informele zorg en welzijn (p.29)

- In het informele vangnet voor zorg en welzijn zitten enige gaten, die met name zichtbaar worden wanneer de aandacht zich richt op kwetsbare en slecht zichtbare groepen in de samenleving. Mensen die niet zijn aangesloten bij een kerkelijke of andere plaatselijke groepering zijn extra kwetsbaar (p.34)

- De onderzoekers trekken de volgende conclusie: Kijkend naar de sterke bindingen die velen slechts hebben in ‘eigen kring’ en het geringe overbruggende kapitaal kan geconstateerd worden dat de civil society in de kernen Nunspeet en Hulshorst fragiel is. Mensen kunnen tussen wal en schip vallen. In de kernen Vierhouten en Elspeet zijn echter voorbeelden zichtbaar dat burgers verantwoordelijkheid dragen waar het gaat om het

(25)

25

onderhouden en bewaken van de kwaliteit van de samenleving. De civil society daar is sterker (p.8)

De conclusie van dit rapport laat naast de kracht van de sterke bindingen tussen burgers onderling ook de kwetsbaarheid er van zien.

In een persoonlijke mail van mevrouw van Bruchem (5 april 2016, zie bijlage 2) geeft zij aan wat er met de conclusie van dit rapport is gedaan. Deze conclusie is door de gemeente serieus genomen en verwerkt in de uitvoeringsnota sociale samenhang en leefbaarheid 2013-2016. Als vervolg daarop is in 2015 het ‘gebiedsfonds vitale kernen’ ingesteld, waarbij jaarlijks in totaal € 25.000 beschikbaar wordt gesteld aan burgerinitiatieven op het gebied van sociale samenhang en leefbaarheid.

Vanuit het macroperspectief van de gemeente Nunspeet wordt verbinding gemaakt met het

microperspectief van de burger. Stichting Het Venster begeeft zich tussen beide perspectieven. Daarbij speelt ook hun eigen belang vanuit het mesoperspectief. Zij willen zich blijven verbinden aan hun missie.

2.3 De Hulpmisser

2.3.1 Inleiding

Dit praktijkvraagstuk richt zich op het vinden van hulpmissers en sluit aan bij het microperspectief van de burger. De gevolgen van de invoering van de Wmo voor de burger wordt in paragraaf 2.3.2

uitgewerkt. Wat er vanuit de actuele literatuur bekend is over ‘de hulpmisser’ volgt in paragraaf 2.3.3. Met deze paragraaf wordt helderheid beoogd rondom het begrip ‘de hulpmisser’.

2.3.2 De gevolgen van de invoering van de Wmo voor de burger

De gevolgen van de invoering van de Wmo worden steeds meer zichtbaar en voelbaar voor de burgers in de samenleving. Door voorlichtingscampagnes vanuit de landelijke overheid en aandacht in de media en pers is bij veel burgers bekendheid ontstaan, dat er grote veranderingen ingezet zijn als het gaat om het aanvragen van hulp en zorg. De kernbegrippen zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid hebben steeds meer een vertrouwde klank.

Ham (2013) citeert in zijn artikel ‘Mag je nog kwetsbaar zijn?’ hoogleraar zorgethiek Baart. Deze herkent de vertrouwde klank van de begrippen en verwoordt het als volgt: ‘Nederland ronkt van de ideologie van de autonomie, krachtige, ondernemende burger, die met zelfregie, zelfmanagement en zelfredzaamheid een goede toekomst tegemoet gaat’.(p.4)

(26)

26

Burgers, die afhankelijk zijn van professionele hulp, worden rechtstreeks geconfronteerd met de gevolgen van de Wmo. Een hulpvraag wordt bij een Wmo-loket gecheckt en gewogen in hoeverre de burger zelf, met hulp van zijn eigen sociale netwerk, voor een oplossing kan zorgen. Als dat echt niet voldoende is, dan kan de burger verwezen worden naar een professionele instelling. Voor de burger betekent dit dat hij zelf actief aan de oplossing van zijn hulpvraag moet werken. Niet altijd zal dit overeenkomen met de verwachtingen, die hij bij het vragen van hulp heeft gehad.

Burgers, die gewend zijn hun leven op eigen kracht te leiden, maar toch op een gegeven moment hulp nodig hebben, kunnen zich goed verhouden tot de kernbegrippen van de Wmo. Eigen regie,

zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid zijn passend bij hun leefwijze .

Voor kwetsbare burgers ligt dit anders. Deze burgers zijn meer afhankelijk van anderen en minder vaardig of competent om zelf de regie te nemen en eigen kracht optimaal in te zetten. Volgens Ham (2013) is de vraag actueel of de zorg nog ruimte heeft om kwetsbaar te zijn. Hij stelt de vraag:’ Mogen burgers, die het niet redden, nog ‘gewoon’ op hulp rekenen’? De Wmo geeft daar antwoord op door volop in te zetten op mogelijkheden vanuit eigen sociale netwerken. Het gaat niet altijd om de kracht van het individu zelf, maar om de kracht van de kring mensen om de burger heen. Het inzetten van informele zorg helpt de burger zijn eigen kracht te versterken. Het vraagt van burgers dat zij zelf hun ondersteuning moeten organiseren. Dit biedt kansen om zelfregie en zelfredzaamheid te ontplooien. Voor een aantal burgers, die hulp nodig hebben, spreekt dit aan. Zij worden uitgenodigd om nieuwe kansen te ontdekken en deze te benutten.

Maar er ligt een risico dat burgers overvraagd worden. Niet iedereen heeft competenties om dit te kunnen. En niet iedereen wil of durft hulp te vragen aan zijn eigen sociale omgeving. Voor deze kwetsbare burgers zijn de gevolgen van de Wmo groot. De spanningsvelden rondom de kernwaarden van de Wmo worden realiteit. De zelfredzaamheid wordt ingeperkt, omdat zij eigen kracht niet kunnen versterken met de kracht vanuit een netwerk. Hierdoor neemt de mate van zelfregie af en wordt het moeilijk om de eigen verantwoordelijkheid in te zetten om mee te denken aan oplossingen. Vanuit de Wmo wordt voor deze burgers de mogelijkheid aangereikt om gebruik te maken van professionele ondersteuning. Er zijn sociale wijkteams ontwikkeld om deze ondersteuning vorm te geven in nauwe samenwerking met informele ondersteuning van familie, vrienden, buren en vrijwilligers.

Aangezien de Wmo recentelijk is ingevoerd, zal de concrete ondersteuning door formele en informele partijen in de praktijk doorontwikkeld moeten worden. Het kenniscentrum maatschappelijke innovatie van de Hogeschool van Amsterdam wil deze ontwikkeling volgen. In hun position paper ‘Werken aan

(27)

27

dragend vermogen’ (2015) staat de volgende opdracht verwoord: ‘Bouwen aan sociale ondersteuning van dichtbij’,(p.2).

Ondanks het aanbod van formele en informele hulp zullen er ook burgers zijn, die de weg naar de professionele ondersteuning niet weten te vinden en wel hulp nodig hebben. Tonkens (2009) vestigt de aandacht op deze groep burgers: ‘Met al het gepraat over ‘meedoen’ en mondige burgers valt er ook licht op burgers die nauwelijks meedoen in de samenleving en helemaal niet mondig zijn.’ Er zijn burgers, zo geeft zij aan, die de weg naar instanties niet weten te vinden, terwijl omgekeerd de instanties de weg naar hen ook niet kennen. Zij herkent deze burgers in verschillende doelgroepen, de ‘nieuwe’ Nederlanders, ouderen met een slechte gezondheid of verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten. Deze burgers hebben vaak wel contact met professionele instanties, maar zelden met burgers in de wijk of leefomgeving. Tonkens stelt de vraag of deze kwetsbare burgers niet uitgesloten worden van deelname in de samenleving door de invoering van de Wmo. Immers met minder professionele ondersteuning is het risico groter dat deze burgers het niet redden om hun leven bevredigend vorm te geven. In de loop van de tijd zijn er talloze projecten ontwikkeld om deze burgers te bereiken en om te voorkomen dat zij uitgesloten worden. Projecten rondom outreachend werken, Achter-de-Voordeur aanpak of inzet van mantelzorgers zijn daar voorbeelden van.

Er is meer nagedacht over het verminderen van het risico van uitsluiting. Het Nivel- programma ‘De benodigde capaciteit voor niet-geïndiceerde wijkverpleegkundige taken?’ (2013) heeft als doel om kwetsbare groepen mensen de hand te bieden en de samenhangende zorg in wijken te verbeteren door de inzet van wijkverpleegkundigen. Deze verpleegkundigen hebben een signalerende functie door bij een ‘niet-pluis’-gevoel hulp in te zetten. Deze vorm van bemoeizorg is onderzocht in Den Haag en richtte zich op twee groepen burgers. Ten eerste zijn er burgers, die zorg nodig hebben, maar het zorgsysteem ontlopen. Dat kan komen door eerdere teleurstellingen in de reguliere zorg of door hoge eigen bijdragen of om andere redenen. Deze groep burgers worden wel zorgmijders genoemd. De andere groep bestaat uit zogenoemde zorgmissers. Dat zijn burgers, die niet passen in de reguliere zorgsystemen, indicaties en regels en daardoor zorg missen. Deze burgers zijn wel in beeld, maar ontvangen niet de juiste hulp. Candido (2010) signaleert eveneens dat het aanbod van de hulp- en dienstverleningsinstellingen vooral gericht was op cliënten met een hulpvraag die zelf de weg naar de voorzieningen konden vinden. Andere groepen vielen buiten de boot. Zij signaleerde naast

zorgmijders en zorgmissers, ook zorguitvallers: burgers die halverwege het traject afhaakten. De laatste jaren is het besef doorgedrongen dat het juist van belang is om deze mensen in beeld te krijgen en dat daarvoor anderen methodieken en werkwijzen ontwikkeld moeten worden.

(28)

28 2.3.3 De hulpmisser

Het vermoeden van Stichting Het Venster dat er burgers zijn, die wel hulp nodig hebben, maar dit niet vinden, heeft raakvlakken met de beschrijving van de zorgmissers.

Heineke (2009) neemt in de nota ‘Prachtige praktijken van lokale OGGZ-netwerken’ het belang van burgers, die tussen wal en schip dreigen te vallen, serieus. Deze burgers hebben vaak gelijktijdig problemen op meerdere leefgebieden zoals wonen, inkomen, omgang met buurt, gezondheid, relaties en werk. Heineke omschrijft zorgmissers als burgers met complexe, meervoudige problematiek die binnen het huidige verkokerde hulpaanbod niet afdoende geholpen kunnen worden. Het missen van zorg is, volgens Heineke, niet alleen toe te schrijven aan de burgers die kampen met meervoudige problematiek. Ook de wijze waarop instellingen en hulpverleners georganiseerd zijn en werken, kan hierbij een rol spelen. Als er te weinig wordt samen gewerkt of als er een te specialistische benadering gehanteerd wordt, lopen instellingen het risico dat burgers niet bereikt worden. Ook wet- en

regelgeving en toenemende marktwerking in de zorg zijn factoren, die dit risico beïnvloeden. Dit alles maakt dat de hulpverlening niet altijd voldoende aansluit op de leefwereld en de hulpvraag van burgers met complexe problematiek.

Een aantal typeringen van zorgmissers beschrijft Heineke in genoemde nota. Zo heeft hij gemerkt dat bij een deel van de zorgmissers sprake is van stil leed: zij veroorzaken geen overlast en vragen niet om hulp. In deze gevallen zijn voor de omgeving nauwelijks signalen zichtbaar dat het niet goed gaat. Eenmaal achter de voordeur blijkt er wel degelijk sprake te zijn van problematiek. Ook kan er sprake zijn van hardnekkige problematiek. Veel problemen spelen al langere tijd. Zorgmissers vinden het lastig om (volledig) de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven te dragen, vaak hebben zij blijvende ondersteuning nodig. De meest voorkomende problemen zijn overlast, psychische problemen, verslaving, schulden, isolatie/eenzaamheid, problemen in relaties, gezondheid en woningvervuiling.

Heineke benoemt in de nota dat de groep zorgmissers moeilijk te traceren is, doordat ze niet altijd overlast bezorgen en vaak onzichtbaar zijn. Dit maakt het lastig om deze doelgroep goed af te bakenen. Dit roept de volgende discussie op. Wanneer is een casus zwaar genoeg om het als melding van een zorgmisser te behandelen? Is er sprake van een onder- of bovengrens bij de afbakening van de doelgroep? En hoe is te bepalen hoe groot de omvang van de groep zorgmissers zou zijn? Veelal gebeurt dit op grond van schattingen. Heineke ziet het belang van het in kaart brengen van de groep zorgmissers. De lokale politiek en de welzijnsinstellingen zouden daarmee tot gerichte actie over kunnen gaan om hen te bereiken. Heineke pleit dan ook voor verder onderzoek, gericht op de afbakening en de zichtbaarheid van de zorgmissers.

(29)

29

Van Doorn e.a. (2013) geven eveneens aan dat er burgers zullen zijn, die om uiteenlopende redenen niet in beeld zijn bij het sociaal werk, maar over wie wel bezorgdheid bestaat.

Vaak gaat het bij deze groep om een combinatie van allerlei min of meer structurele problemen tegelijk. De complexiteit zit met name in de manier waarop de cliënt met de problemen omgaat en welke effecten dit heeft voor de cliënt zelf, de sociale omgeving en de betrokken instanties. Het is voor de cliënt én de hulpverlening vaak moeilijk aan te geven wat oorzaak en gevolg is. Vaak gaat het om een combinatie van problemen, bijvoorbeeld psychiatrie, verslaving, financiën, een verstandelijke beperking, (langdurige) sociale uitsluiting als gevolg van armoede, dementerende ouderen, opvoedingsproblemen. Ook zijn er vaak meerdere instanties nodig om iets te kunnen bereiken. Daarbij moeten we denken aan uitkerende instanties (UWV, werkgever, sociale zaken), gezondheidszorg (GGZ, thuiszorg, huisarts), hulpverlenende instanties (maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening), maar ook woningcorporaties, politie, verslavingszorg en maatschappelijke opvang. Dit zijn belangrijke partners.

Hoewel elke situatie uniek is, zijn er volgens van Doorn toch overeenkomsten die nagenoeg altijd gelden en die goed zijn om in het achterhoofd te houden. Het gaat opvallend vaak om burgers die te maken hebben gehad met traumatische ervaringen, grote teleurstellingen en/of verlieservaringen. Denk aan verlies van dierbaren zoals ouders, partners en kinderen, maar ook verlies van status, werkkring, sociaal netwerk en materiële zaken als woning, geld, auto, enzovoorts. Er is vaak sprake van

wantrouwen ten aanzien van mensen in het algemeen en hulpverleners in het bijzonder, alhoewel sommige mensen juist zo goedgelovig zijn dat ze kwetsbaar zijn voor misbruik.

Andere mensen ondervinden moeilijkheden bij het onderhouden van relaties. De problemen die zij hebben worden vaak niet of maar beperkt onderkend. Dit terwijl anderen signaleren dat de situatie zorgwekkend is. In het sociale netwerk zijn onvoldoende steunbronnen of die worden niet gebruikt. Door schaamte, schuldgevoel, verbreken van contacten et cetera, krijgen zij geen handreikingen om problemen aan te pakken. Zelf hebben ze misschien moeite om hulp in te schakelen of beschikken ze niet over de vaardigheid daartoe. Hun vaardigheden zijn gericht op overleven. Veel van deze

kwetsbare burgers zijn onhoorbaar en onzichtbaar. Soms vertonen ze ook gedrag waardoor een zinvol hulpverleningscontact onmogelijk lijkt (verslaving, psychiatrie, agressie…). Soms verzetten mensen zich tegen interventies van buitenaf. Dit kan uitgelegd worden als weerstand, maar het kan ook gezien worden als acceptatie van de situatie en behoud van het minimale.

De bovenstaande beschrijvingen van zorgmissers richten zich vooral op eigen kracht en

verantwoordelijkheid van de zorgmisser als burger. Het inzetten van eigen netwerken bij problemen is eveneens van betekenis binnen de Wmo. Linders (2010) legt in haar onderzoek ‘De betekenis van nabijheid’ de aandacht op dit aspect. Zij geeft aan dat er een cruciale rol voor mantelzorgers en informele ondersteuners is weggelegd. Zij zijn een onmisbare schakel in de ‘zorgketen’ voor burgers.

(30)

30

Als burgers zorg dreigen te missen, dan kunnen juist zij van grote betekenis zijn. Echter, zo geeft zij in haar onderzoek aan, deze informele ondersteuners hebben zelf ook ondersteuning nodig, zowel op emotioneel als op praktisch gebied. De langdurige en intensieve zorg die zij veelal geven, leidt soms tot overbelasting. Om deze overbelasting en het risico op uitval van hen te voorkomen wil de Wmo passende ondersteuning bieden. Echter hoe breed het aanbod aan ondersteuningsvormen ook is, het bereikt lang niet alle mantelzorgers en informele ondersteuners, volgens Linders. Als ze wel om hulp vragen, doen ze dat vaak te laat. De genoemde redenen waarom ze geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod zijn: het niet op de hoogte zijn van de voorziening; het ontbreken van kennis hoe de hulp aan te vragen; er geen behoefte aan hebben; de zorgtaak niet aan vreemden willen overlaten en sociaal isolement. Hiermee is er een parallel te zien tussen burgers die zorg missen en informele ondersteuners die ondersteuning missen.

Op de vraag ‘Wie is de zorgmisser?’ blijkt, uit bovenstaande literatuurverkenning, niet eenvoudig een pasklaar antwoord te geven.

Om een beeld van de zorgmisser te krijgen kan de volgende ordening van genoemde kenmerken helpen:

De zorgmisser:

- lijdt in stilte

- heeft te maken met hardnekkige problematiek

- heeft te maken met een combinatie van structurele problemen en heeft met meerdere instanties te maken

- kan overlast geven, maar dat is niet altijd het geval - is vaak onzichtbaar

- kan traumatische ervaringen hebben, teleurstellingen en/of verlieservaringen

- kan te maken hebben met wantrouwen ten aanzien van mensen en in het bijzonder van hulpverleners

- heeft onvoldoende steunbronnen

- heeft moeite om hulp te vragen en mist soms de vaardigheid om dit te kunnen doen

(31)

31 Wijziging van de term zorgmisser in hulpmisser

De term zorgmisser bleek tweeërlei betekenis te hebben. Ik heb dit ondervonden tijdens verkennende gesprekken. De term zorgmissers werd daarin ook geassocieerd met de betekenis van missers in de zorg. Vanuit dit perspectief werd de aandacht gevestigd op fouten, die tijdens het bieden van zorg, gemaakt werden. Om deze verwarring te voorkomen, kies ik er zelf voor om de term zorgmissers te veranderen in de term hulpmissers. Ik hoop hiermee dat deze term een eenduidiger betekenis heeft en weergeeft dat het om burgers gaat die hulp nodig hebben, maar die, het om wat voor reden dan ook, missen.

2.4 Professionalisering

2.4.1 Inleiding

Stichting Het Venster neemt signalen vanuit de praktijk serieus en wil haar hulpaanbod professionaliseren, op een manier die past bij haar normen en waarden. Hiermee raakt het de zogenoemde normatieve professionaliteit. Voor dit onderzoek is het waardevol om stil te staan bij de actuele ontwikkelingen rondom deze professionalisering. In paragraaf 2.4.2 volgt hier een beschrijving van. Baart voegtde tijdens een studiebijeenkomst van Stichting Presentie (2016) hieraan de term ‘de verstandige professional’ toe. In paragraaf 2.4.3 wordt beschreven wat hiermee wordt bedoeld.

2.4.2 Normatieve professionaliteit

Stichting Het Venster neemt haar verantwoordelijkheid om te investeren in professionalisering van haar hulpaanbod. Het verbinden met haar normen en waarden heeft daar een centrale plaats in. Zij zoekt hierbij naar een wijze van professionalisering die daarbij past.

In de missie van Stichting Het Venster, zoals beschreven in paragraaf 1.1, wordt aangegeven dat zij haar werk vanuit een protestants christelijke identiteit vorm wil geven. Afhankelijkheid van en het leven tot eer van God dienen zichtbaar te zijn in de hele organisatie. Deze missie heeft met zingeving te maken. Van Zanten (1994) schrijft over professionals die vanuit zingeving handelen. Deze

professionals hebben als het ware ‘een bril’ op, waardoor men prikkels uit de omgeving leert onderscheiden en waardoor er orde en samenhang aangebracht kan worden om lijn aan te brengen in het leven. ‘Dit ben ik en dit past bij mij’. Stichting Het Venster wil binnen het professionaliseren ook haar eigen lijn aanbrengen. Voor organisaties is het volgens Van Zanten belangrijk om door ‘hun bril’ naar de prikkels van buitenaf te kijken. Van Zanten geeft aan dat daar drie elementen belangrijk in zijn.

(32)

32

Ten eerste gaat het om de vraag wie men wil zijn. Wat voor een organisatie willen wij zijn? Deze vraag richt zich op het zelf van de organisatie. Het tweede element richt zich op de ander. Wie zijn belangrijk en met wie hebben wij te maken? Welke plaats hebben wij als organisatie in de

samenleving en waar hebben wij invloed op? Het derde element richt zich op de waarden, waarop een organisatie zich richt. De waarden raken de missie van een organisatie. Deze drie elementen zijn herkenbaar in het beleid van Stichting Het Venster.

Westerhof (2010) geeft, net als van Zanten, aan dat het voor organisaties van belang is dat zij in de veranderende sociaal-culturele omgeving op zoek blijven naar de betekenis van hun plannen. Het verlangen om iets te doen, dat aansluit bij de eigen waarden, gaat daardoor richting geven. Hiermee ontstaat authenticiteit, waarmee organisaties hun doelen na kunnen streven op een manier die bevredigend kan zijn voor alle betrokkenen. Deze authenticiteit is herkenbaar bij Stichting Het Venster. Zij kiest er bewust voor om haar professioneel handelen te verbinden met haar missie en is daarmee onderscheidend van andere organisaties.

Binnen de plannen van organisaties zijn het de professionals die op hun eigen wijze invulling geven aan de uitvoering van het werk. Als zingeving voor organisaties ‘betekenis geven’ en ‘richting bepalen’ inhoudt, dan is dat voor de professionals eveneens belangrijk. Ook zij kunnen via hun bril bewust kijken naar de drie genoemde elementen en het zelf, de ander en de waarde op persoonlijke wijze te bezien. Hiermee komt ‘het lijn uitzetten’ in hun eigen, authentieke professionele leven in beeld. Als deze individuele ‘lijnen’ overeen komen met de ‘lijnen’ van de organisatie, dan kunnen deze elkaar versterken. Er kan een krachtige missie ontstaan, waarin zowel de organisatie als de professionals betekenisvol werkzaam kunnen zijn.

Wijffels (2009) hecht grote waarde aan zingevend handelen. Hij beschrijft het risico voor de samenleving als er vooral op functionaliteit en efficiëntie wordt gericht. Als er geen ruimte is voor ethisch-morele aspecten van het bestaan, krijg je een platte cultuur, waarin het veelal om ik-gerichte zaken zal gaan en veel minder om gemeenschappelijkheid. Er moet meer aandacht besteed worden aan wat echt nodig is om de samenleving te verbeteren. Hij spreekt zich uit om vooral stil te staan bij waar het leven in essentie om draait. De grote uitdaging voor de komende fase in de maatschappelijke ontwikkeling is om de innerlijk motivatie een belangrijke plek te geven in de manier waarop mensen zich verhouden tot de maatschappij (p.186). Dit pleidooi van Wijffels kan als een stimulans voor Stichting Het Venster gelden. Zij durven vanuit hun innerlijke overtuiging hun plaats in te nemen in de samenleving en te gaan voor wat zij essentieel vinden.

Uit bovenstaande blijkt dat er in de actuele ontwikkelingen in de samenleving behoefte is aan betekenisgeving aan het professionele werk. Er is ruimte voor normatieve professionalisering.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer er een verband kan worden aangetoond tussen de waargenomen eigenschappen van de organisatie en de intentie om te solliciteren, dan betekent dit dat

Lynch (1960) herkent uit de structuur die mensen hanteren om een representatie te maken vijf stedelijke elementen. Deze vijf elementen in de gebouwde omgeving zijn terug te

Laat zien hoe

Advies ophalen bij inwoners, cliënten en professionals Bij de methode Adviesvangers worden inwoners, cliënten en professionals getraind om brainstormsessies met mensen uit hun

Ja, als de psychische stoornis somatische en psychische gevolgen heeft dan is de zorg voor psychische gevolgen gevolgen onder de Jeugdwet. Ja, als de psychische stoornis

van Wlz-zorg, thuis (pgb en/of natura) of in een zorginstelling Behandeling individueel of in een groep om te leren omgaan met een lichamelijke beperking Vervoer naar

Dat de rusthuisbevolking de voorbije jaren niet is geëxplodeerd, is te danken

Het fietspad is ook zo smal – en door de bochten onoverzichtelijk - dat het gevaarlijk is voor fietsers, voor bewoners die hun erf op of af willen en al helemaal onverantwoord voor