• No results found

Volger of Innovator? Het denken over optreden in verstedelijkt gebied binnen de Koninklijke Landmacht tussen 1990 en 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Volger of Innovator? Het denken over optreden in verstedelijkt gebied binnen de Koninklijke Landmacht tussen 1990 en 2014"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Volger of Innovator?

Het denken over optreden in verstedelijkt gebied binnen de Koninklijke

Landmacht tussen 1990 en 2014

Jasper de Vries S12380644

Aantal woorden: 22.750

Eerste lezer: prof. dr. W. (Wim) Klinkert Tweede lezer: dr. S.F. (Samuël) Kruizinga

(2)

Inhoud

Hoofdstuk 1 - Inleiding ... 4

1.1 Introductie onderwerp ... 4

1.2 Literatuur optreden in stedelijk gebied ... 5

1.3 Probleemstelling ... 10

1.4 Hoofdvraag ... 11

1.5 Indeling ... 12

1.6 Onderzoeksmethode ... 13

Hoofdstuk 2 – De veranderende aard van landoptreden en stedelijke operaties ... 15

2.1 Optreden in verstedelijkt gebied – kenmerken en uitdagingen ... 15

2.2 Veranderde aard landoptreden en stedelijke operaties ... 22

2.2.1 Veranderende aard landoptreden ... 22

Hoofdstuk 3 – De Koude Oorlog ... 25

3.1 Militaire oriëntatie: Spanning tussen Oost en West ... 25

3.2 Landmacht tijdens de Koude Oorlog: manoeuvre als uitgangspunt ... 28

3.3 Minimale operationele ervaring ... 30

Hoofdstuk 4 – Transitie ... 32

4.1 Heroriëntatie en nieuwe kerntaken ... 32

4.2 Defensie transformatie ... 33

4.3 Landmacht in transitie ... 36

4.4 “Blauw” optreden in stedelijk gebied: niet zonder gevaar ... 37

4.4.1 “Safe Area” Srebrenica ... 38

4.5 Verdere transformatie met uitzendervaring ... 42

4.5.1 Stabilisatie in stedelijk gebied ... 42

4.5.2 Ontwikkelingen en institutionalisering ... 44

4.6 De opmars naar innovator? ... 47

Hoofdstuk 5 – Balanceren tussen prestige, eerherstel en overleven ... 49

5.1 Politieke ambities en slinkende budgetten ... 49

5.2 Optreden in verstedelijkt gebied tijdens SFIR ... 51

5.3 Investeringen in training en opleiding ... 52

5.3.1 Combined Arms ... 53

5.3.2 Niet militaire dreigingen ... 55

5.4 De aanloop naar deelname ISAF als “lead nation” ... 56

5.4.1 Task Force Uruzgan ronde I (2006-2008) ... 58

5.4.2 Task Force Uruzgan ronde II (2008-2010) ... 61

5.5 Lessons Learned? ... 63

(3)
(4)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

1.1 Introductie onderwerp

De wereld urbaniseert in een hoog tempo: de verwachting is dat in 2020 de helft van de wereldbevolking in steden woont. Dit kan in 2050 zelfs oplopen tot zeventig procent.1 Door mondiale urbanisatie neemt ook de waarschijnlijkheid toe dat verstedelijkte gebieden steeds vaker het operatiegebied zullen vormen voor de Nederlandse krijgsmacht. Dichtbij, maar ook ver van huis. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het effectiever in optreden in

verstedelijkt gebied (OVG) in 2018 door toenmalig commandant der Landstrijdkrachten Leo Beulen aangemerkt werd als een van de speerpunten voor het toekomstig optreden door de Koninklijke Landmacht (KL).2 Aandachtspunten waren onder meer het trainen voor optreden

in hybride context, het investeren in “joint-operation”, samenwerking tussen de verschillende krijgsmacht delen, investeren in ‘genetwerkt, verspreid, decentraal en kleinschalig optreden’, en het snel kunnen schakelen tussen ‘vechten, de-escaleren en het winnen van vertrouwen’.3 Daarnaast werd het belang van op de stedelijke omgeving afgestemd materieel en nieuwe technieken benadrukt, gericht op actieve en passieve bescherming tegen vijandelijke detectiemiddelen.4

Optreden in urbane gebieden is complex en brengt veel uitdagingen met zich mee. Dat er op dit vlak verbeteringen nodig zijn is niet alleen van toepassing op de KL; NAVO breed wordt OVG aangemerkt als een vorm van operaties die nog veel verbetering nodig heeft. Onderzoeken uitgevoerd in opdracht van het NAVO Allied Command Transformation (ACT) benoemden onder meer de noodzaak voor betere technologie, voertuigen, uitrusting en

training voor OVG.5 Opvallend waren de aandachtspunten ‘the need for enhanced policing

capabilities, with skills such as crowd control, curfew enforcement, and border control;’ en

‘the need for hybrid diplomacy: performing diplomacy at all levels of interaction.’6

De aandachtspunten die hierboven worden genoemd verwijzen naar enkele kenmerken van OVG in het hedendaagse optreden van de Landmacht, maar ook naar een bredere trend

1 NRC, Annemarie Coevert, ‘Interactieve kaart: in 2050 woont 70 procent van de mensen in de stad’

(28-02-2012) opgehaald van: https://www.nrc.nl/nieuws/2012/02/28/in-2050-woont-70-procent-van-de-mensen-in-de-stad-a1447273 [bezocht op 10-8-2019].

2 ‘Veiligheid Is Vooruitzien: De Toekomstvisie van de Koninklijke Landmacht’ (Koninklijke Landmacht, 2018)

6, 9, 15.

3 ‘Veiligheid is Vooruitzien’, 15. 4 Ibidem, 15.

5 Jozsef Bodnár and Sue Collins, ‘NATO Joint Military Operations in an Urban Environment, A Capstone

Concept’, The Three Swords Magazine, 34 (2019) 93-96, aldaar 94; Pendleton & Bodnár, ‘Joint Urban Operations’, 57-58.

(5)

sinds het einde van de Koude Oorlog, namelijk dat Westerse krijgsmachten vaker optreden

‘…amongst the people’.7 Dit laatste slaat zowel op de locatie van optreden, als de

verschillende taken en wijzen van optreden. Waar de Nederlandse krijgsmacht gedurende de Koude Oorlog zich hoofdzakelijk voorbereidde op een mogelijk grootschalig conventioneel conflict tegen een numeriek superieure Sovjet-Unie, veranderde dit na het eindigen van de Koude Oorlog. Voortaan zou de krijgsmacht ingezet kunnen worden voor een breder palet aan taken en soorten optredens, waaronder humanitaire assistentie, crisisbeheersing,

vredesoperaties en stabilisatie-campagnes.8 Deze diversiteit aan taken bracht de krijgsmacht vaker en intensiever in contact met de burgerbevolking en bracht haar ook vaker naar dichte concentraties van mensen en maatschappelijke processen binnen steden en stedelijk gebied. Waar optreden in verstedelijkt gebied voorheen marginale aandacht kreeg, groeide het nu in relevantie.

1.2 Literatuur optreden in stedelijk gebied

Optreden in stedelijk gebied is sinds de jaren negentig van de vorig eeuw meer onderwerp van studie geworden. Toch is het een onderzoeksveld waarin vooralsnog weinig structureel

wetenschappelijk debat te onderscheiden valt.9 Dit betekent niet dat er geen debat gevoerd wordt, maar dat het debat voornamelijk vanuit een militair en/of veiligheids-denken wordt gevoerd en weinig interactie heeft andere domeinen die stedelijke gebieden als onderzoeks-thema hebben. Een belangrijkere vraag die hier mee samenhangt is: waar ligt de focus in het voorbereiden en uitvoeren van operaties in verstedelijkt gebied? En is deze focus de juist om operaties in stedelijk gebied tot een succes te maken?

De huidige literatuur aangaande operaties in stedelijk gebied door Westerse

krijgsmachten wordt gedomineerd door Angelsaksische auteurs en veel publicaties beperken zich tot “urban warfare” of “urban combat”. Enkele recente voorbeelden zijn John Antal met

City Fights: Selected Histories of Urban Combat from World War II to Vietnam, Louis A.

DiMarco met Concrete Hell: Urban Warfare from Stalingrad to Iraq, Urban Warfare door Jack Montana, Storming the City: U.S. Military Performance in Urban Warfare from World

War II to Vietnam van Alec Wahlman en Urban Warfare in Iraq 2003-2006 van J. Stevens.

Auteurs selecteren vaak verschillende casussen om vergelijkingen te trekken en mogelijke 7 Rupert Smith, The Utility of Force. The Art of War in the Modern World (London 2005).

8 Kees Homan, ‘De Nederlandse krijgsmacht in transformatie’, in Hellema Duco, Mathieu Segers en Jan Rood Bezinning op het buitenland: Het Nederlands buitenlands beleid in een onzekere wereld (Den Haag, 2011) 152. 9 Spencer, ‘The City Is Not Neutral'.

(6)

ontwikkelingen, of zelfs transformaties te ontwaren. Zo schetst voormalige Amerikaans officier Louis A. DiMarco in Concrete Hell: Urban Warfare from Stalingrad to Iraq zijn kijk op de transformatie van stedelijke oorlogsvoering. Naar zijn mening is dit verschoven van overwegend conventionele oorlogsvoering (Stalingrad, Aken), naar irreguliere optredens als “internal pacifications” en “counterinsurgency” (Fransen in Algiers, Amerikanen in Hue en Britten in Ierland), en vervolgens Hybride oorlogvoering (Grozny, Ramadi).10 Hoewel dergelijke analyses weliswaar een goede schets kunnen vormen hoe er over de afgelopen decennia verschillende vormen van stedelijke “slagen” zijn geweest, is deze benadering te eenzijdig. Operaties in stedelijk gebied laten zich niet langer uitsluitend kenmerken door gevechtshandelingen en de aard van het optreden is sinds het einde van de Koude Oorlog sterk verbreed.

Vanaf eind jaren zeventig van de vorige eeuw werd er binnen de Amerikaanse krijgsmacht in het kader van stedelijke operaties veel aandacht besteed aan het MOUT (Military Operations in Urbanized Terrain) concept.11 Hoofdzakelijk gebaseerd op de

ervaringen van de Tweede Wereldoorlog en de strijd om de Vietnamese stad Hue in 1968, was er binnen dit concept veel aandacht voor het sturen van vuursteun en stapsgewijs isoleren en zuiveren van vooraf aangemerkte wijken en gebieden binnen steden.12 Hoewel er binnen de Amerikaanse krijgsmacht halverwege de jaren negentig hernieuwde aandacht kwam voor optreden in stedelijk gebied, werd dit eerst overschaduwd door de populariteit van de RMA, in het bijzonder door het genetwerkt optreden in open terrein, en na de eeuwwisseling door de “War on Terror” en counterinsurgency (COIN) operaties.13

Auteurs als Hill, Kilcullen en Sampaio argumenteren dat het invloedrijke Koude Oorlog principe Military Operations in Urbanized Terrain (MOUT) nog steeds haar sporen nalaat in het denken over optreden in stedelijk gebied binnen veel Westerse krijgsmachten.14 Voornamelijk gebaseerd op de industriële oorlogsvoering van de Tweede Wereldoorlog in steden, benadrukte het MOUT principe dat steden zoveel mogelijk vermeden dienden te worden. Vooral het risicovolle, vijandige en destructieve karakter van optreden kreeg veel aandacht. Een vergelijkbare tendens komt ook vaak in de literatuur terug. Titels als “Concrete

10 Di Marco, Concrete Hell.

11 Alice Hills, Future War in Cities: Rethinking a Liberal Dilemma (Psychology Press, 2004) 43. 12 Hills, Future War, 43.

13 Michael Evans, ‘Future War in Cities: Urbanization’s Challenge to Strategic Studies in the 21st Century’, International Review of the Red Cross, 98, 1 (2016), 37–51, specifiek 38.

14 Antônio Sampaio, ‘Before and after Urban Warfare: Conflict Prevention and Transitions in Cities’, International Review of the Red Cross, 98.901 (2016) pp. 71–95, specific 77.

(7)

Hell” en “City Without Joy” illustreren dit.15 Het MOUT-concept focuste zich daarnaast

voornamelijk op gevechtshandelingen, volgens Sampaio met een duidelijk motief. Hij argumenteert dat het MOUT-concept:

‘…reflected a reluctance to look at the complexities of cities precisely because they were not

neatly compatible with the force’s traditional manoeuvre preference’.16

Sampaio meent dat de invloed van het MOUT-concept het denken over optreden binnen stedelijk gebied van Westerse krijgsmachten dusdanig blijvend heeft beïnvloed, dat er op een strategisch en doctrine niveau vaak een gebrek is aan een multidimensionale benadering om de complexiteit van steden te vatten, in bijzonder het maatschappelijke aspect ervan. 17 In plaats daarvan zou de aandacht vooral liggen bij tactieken en procedures van

gevechtshandelingen, zoals de “rules of engagement”, de bruikbaarheid van (technologische) middelen om het stedelijk terrein beter te doorgronden, de juiste vormen van artillerie en lucht(vuur)steun, en het overkomen van logistieke uitdagingen.18

Michael Evans deelt de kritiek van Sampaio: in zijn optiek moeten Westerse

krijgsmachten zich meer toespitsen op het zoeken naar een realistische “economy of force” waarbij beleid, technologische mogelijkheden en menselijke capaciteiten meer op elkaar aansluiten om het vaak brede scala aan taken binnen stedelijke operaties zo goed mogelijk uit te voeren.19 Hij beschrijft hoe in het verleden het denken over optreden binnen verstedelijkt gebied zich vooral heeft gefocust op de rol van de troepen, meer dan op de omgeving waar ze zich in bevinden.20 Hoewel troepen dus multifunctioneel moeten worden kunnen ingezet, ontbreekt het vaak aan een multidimensionale benadering van de stedelijke omgeving. Hierdoor zijn er misstanden ontstaan over de oorzaken en aanpak van geweld en conflict binnen de steden, zoals het onderkennen van de link tussen gewapend conflict binnen steden en zwak bestuur of falende instituties.21

Evans onderscheidt drie scholen binnen het domein van stedelijk onderzoek: allereerst de kwantitatieve macro-level onderzoekers, die zich focussen op het verzamelen van

15 Di Marco, Concrete Hell.

Michael Evans, City Without Joy: Urban Military Operations Into the 21st Century (Australian Defence College, 2007).

16 Antônio Sampaio, ‘Before and after Urban Warfare: Conflict Prevention and Transitions in Cities’, International Review of the Red Cross, 98.901 (2016) pp. 71–95, specific 77.

17 Sampaio, ‘Before and after Urban Warfare’, p. 94. 18 Ibidem., 77.

19 Evans, ‘Future War in Cities’, 39. 20 Ibidem, 45.

(8)

statistische data en voornamelijk gevormd wordt door criminologen, economen en sociale wetenschappers.22 Ten tweede de kwalitatieve macro-level onderzoekers, die zich meer bezig houden met veldwerk en case-studies en voornamelijk gevormd worden door historici, stedelijke planners en geografen, sociologen en politicologen.23 Tenslotte is er de school gericht op veiligheid, waarin zich voornamelijk beroepsmilitairen, militaire analisten en strategen bevinden.24 Deze drie scholen werken te weinig samen, aldus Evans, in het bijzonder de veiligheids-school met de andere twee scholen:

‘The security-oriented school of urban research tends to be focused on narrow operational

and technological issues rather than broader strategic considerations. Operational research and analysis embraces the refinement of combined arms operations for a non-linear city environment, mastering close-quarter battle methods and better use of protected mobility in built-up areas. Similarly, technological research involves areas such as the employment of thermobaric weapons and precision munitions; the future role of robotics, drones and unmanned vehicles in cities; the exploitation of fibre-optics, laser range finders and counter-sniping devices in urban micro-environments; and the potential for non-lethal weapons usage in heavily populated urban areas’25

Als gevolg van de minimale samenwerking tussen de scholen en de focus van de veiligheidsschool op de in de bovenstaande quote aangehaalde elementen, zijn veel

maatschappelijke, sociale en economische elementen van stedelijke operaties en gewapend conflict binnen steden, grotendeels buiten beschouwing gelaten door beroepsmilitairen en militaire analisten.26 Evaluatie van elementen als stabilisatie initiatieven en humanitaire hulp, civiel-militaire relaties, de rol van politie-achtige taken en de rol van instituties en effectief bestuur blijven daardoor schaars.27 Evans suggereert dat er veel winst valt te behalen door te investeren in een “comprehensive approach”, een geïntegreerde benadering van stedelijke operaties, omdat onderzoek uitwijst dat bij veel conflicten of problemen binnen steden een eenzijdige benadering, bijvoorbeeld enkel een militaire, niet volstaat.28 In optredens tegen een irreguliere tegenstander in stedelijk gebied is het immers van belang vat te krijgen op de

22 Ibidem, 47. 23 Ibidem, 47. 24 Ibidem, 47. 25 Ibidem, 47. 26 Ibidem, 48. 27 Ibidem, 48. 28 Ibidem, 48.

(9)

lokale bevolking, zodat de irreguliere tegenstander de lokale bevolking niet langer kan gebruiken voor haar doeleinden, zoals zich onder de bevolking te verschuilen.29

Ook in rapport uit 2017 concludeerde onderzoekers van RAND Corporation dat het Amerikaanse leger nog steeds onvoldoende voorbereid was op contemporaine stedelijke operaties, ondanks recente grootschalige operationele ervaring met dit soort operaties in Irak. De lessen die geleerd zijn tijdens bijvoorbeeld stedelijke operaties in Fallujah in 2004 en Sadr City in 2008, zijn nog onvoldoende opgenomen in de doctrine, tactieken en training.30 Naast dat er in doctrine, tactieken en training nog steeds teveel nadruk ligt op gevechtshandelingen en onvoldoende op een variëteit aan verschillende optredens die elkaar snel afwisselen, is sterk het MOUT idee blijven bestaan dat steden of gedeelten van steden geïsoleerd en omringd kunnen worden om deze te zuiveren.31 Daarbij wordt onvoldoende rekening gehouden met de alsmaar toenemende groei van steden en de mogelijkheid dat er te weinig eenheden zijn om te isoleren en te zuiveren met “overwhelming force”.32 De roep voor een

multidimensionale benadering voor “slimmere” operaties in stedelijk gebied , waarbij de auteurs menen dat het Amerikaanse leger moet zich meer gaan toeleggen op het slimmer opsporen en isoleren van haar tegenstander, en daarbij de lokale bevolking en

maatschappelijke processen zoveel mogelijk ontzien, klinkt daarom steeds luider.

Kritiek was er niet enkel vanuit de academische wereld: in zowel 2019 als 2020 uitte het Amerikaanse Congres zijn zorgen in de National Defense Authorization Acts over het gebrek aan prioritering en beschikbaarheid van middelen om de complexiteit van

contemporaine operaties in stedelijk gebied het hoofd te bieden, ondanks herhaaldelijke aandacht en kritiek vanuit de zowel de krijgsmacht als de academische wereld over dit onderwerp.33 Vergelijkbare conclusies voor meer noodzakelijke investeringen in doctrine, tactiek en training werden ook getrokken bij andere Westerse krijgsmachten zoals die van het Verenigd Koninkrijk34 en Australië.35

29 Martijn Kitzen and Floor Thönissen, ‘Strategische Vaagheid. Hoe Het Gebrek Aan Strategische Visie Het

Lerend Vermogen van de Koninklijke Landmacht Beperkt’, Militaire Spectator, 4.187 (2018), 207–23, aldaar 209.

30 Gian Gentile e.a., Reimagining the Character of Urban Operations for the U.S. Army: How the Past Can Inform the Present and Future (RAND Corporation, 2017) xiii.

31 Gentile e.a., Reimagining, 174. 32 Ibidem, 174.

33 John Spencer, ‘Four Transformational Steps the US Army Should Take to Get Serious about Urban

Operations’, Modern War Institute, 2020 </four-transformational-steps-the-us-army-should-take-to-get-serious-about-urban-operations/> [accessed 11 November 2020].

34 BAR Special Report: Urban Operations Vol. 2 (British Army Review, 2019) 131-132.

35 Chris Hughes and William Leben, ‘Enhancing the Army’s Urban Warfare Capability’, Australian Army Journal, vol. 7, no. 1 (2015), 111–18.

(10)

1.3 Probleemstelling

Zoals beschreven in de vorige paragraaf wordt de huidige literatuur over OVG sterk gedomineerd door Angelsaksische auteurs die zich vooral richten op oorlogvoering en gevechtshandelingen.36 Dit sluit aan bij Westerse krijgsmachten in het denken over operaties in stedelijke gebied: auteurs als Hill, Kilcullen, Sampaio en Evans menen dat de meeste Westerse krijgsmachten in het benaderen van stedelijke operaties teveel aandacht leggen op tactieken en procedures van gevechtshandelingen, in plaats van een “geïntegreerde”

multidimensionale benadering met bijvoorbeeld meer politie-achtige taken die zich richten op het omgaan met de bevolking.37

De aandachtspunten zoals benoemd in het visiedocument van de Landmacht en de aanbevelingen van het ACT geven aan dat de veranderde aard van OVG vraagt om meer capaciteiten dan voorheen. Deze ontwikkelingen worden gedreven door de verschuiving binnen veel Westerse krijgsmachten, waaronder ook de Nederlandse, van een voorbereiding voor een confrontatie met een conventionele tegenstander, naar een meer hybride oriëntatie, waarbij er vaker werd opgetreden te midden van mensen en tegen irreguliere tegenstanders.38

Binnen het aanzienlijke aantal vredes- en stabilisatieoperaties waaraan de Nederlandse krijgsmacht sinds het einde van de Koude Oorlog deelnam, werd er vooral vanuit de politiek benadrukt dat de Nederlandse aanpak verschilde van de zogenaamde “krijgs-naties” als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.39 De inzet van Nederlandse militaire middelen bestond vaak naast activiteiten als diplomatie, reconstructie en ontwikkeling werkzaamheden. Daarnaast ontstond er het idee van de “Dutch approach”: het idee dat Nederlandse militairen een “betere”, maar vooral subtielere manier van optreden kennen dan bijvoorbeeld hun Amerikaanse collega’s.40 Niet alleen grepen ze daarbij minder snel naar hun wapens, maar

kozen ze ervoor om actief de lokale bevolking in een operatiegebied op te zoeken, zich vaak te voet of in open voertuigen verplaatsend, zonder helmen of zonnebrillen te dragen, wapens

36 Hills, Future war, 36-34

Antônio Sampaio, ‘Before and after Urban Warfare: Conflict Prevention and Transitions in Cities’, International

Review of the Red Cross (2016) 71–95.

Christian Aditya Niksch, ‘The Strategic Challenges of Urban Warfare’ (University of Denver, 2017) 4.

37 Hills, Future War, 34-46.

Sampaio, ‘Before and after’, 77.

David Kilcullen, Out of the Mountains: The Coming Age of the Urban Guerrilla (Oxford University Press, 2013) 279.

38 Y.D.B. van Haaften, ‘Oorlogvoering in vredestijd’, Militaire Spectator, Jaargang 189, 1 (2020) 14–27. 39 Joseph Soeters, ‘Organizational Cultures in the Military’, in Giuseppe Caforio en Marina Nuciari (red.), Handbook of the Sociology of the Military, (Springer, 2018), pp. 251–72, specifiek 262.

(11)

naar beneden gericht en actief contact zoekend met de lokale bevolking.41 Hoewel Thijs Brocades Zaalberg en Arthur ten Cate vraagtekens zetten bij de “Dutch approach”, vooral bij het “zachte karakter” ervan, is het wel mogelijk dat de verschillende vredes- en

stabilisatieoperaties waaraan de Nederlandse krijgsmacht deelnam na het einde van de Koude Oorlog dusdanig hebben beïnvloed, dat het denken over en voorbereiden op operaties in stedelijk gebied afwijkt van het dominante beeld zoals hiervoor in de historiografie is

beschreven; die van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dit hangt samen met de vraag waarop de Landmacht zich na de Koude Oorlog is gaan richten: op reguliere

gevechtsoperaties tegen een conventionele tegenstander, zoals ze tijdens de Koude Oorlog deed, of is de oriëntatie breder geworden en heeft ze naast gevechtshandelingen ook andere, meer politieachtige taken opgenomen?

1.4 Hoofdvraag

Deze scriptie heeft twee doelen: allereerst de vraag of het geschetste beeld in de huidige literatuur, namelijk dat de benadering van optreden in verstedelijkt gebied vooral

gedomineerd wordt door gevechtshandelingen en de voorbereiding daarop, ook toepasbaar is op de Koninklijke Landmacht. Binnen de huidige literatuur van voornamelijk strategische en veiligheidsstudies is er steeds sterker wordende oproep aan krijgsmachten om tot een meer multidimensionale aanpak van stedelijke operaties over te gaan.42 Door een bredere aanpak te hanteren en de focus eenzijdig niet langer op gevechtshandelingen te richten hopen academici in deze velden op minder escalatie en bijkomende schade tijdens operaties in stedelijk

gebied.43

Het tweede doel van deze scriptie, dat nauw samenhangt met het eerste, is een nadere analyse van de ontwikkeling van het denken over OVG binnen de Koninklijke Landmacht. Deze analyse beperkt richt zich niet enkel op de vraag óf het denken over binnen de

Landmacht verschilt van het in de literatuur geschetste beeld, maar ook waarom dit wel of niet het geval is. Dit doet ze door binnen de gekozen tijdspan 1990-2014 verschillende ontwikkelingen binnen de Landmacht na te gaan en deze af te zetten tegen bredere

41 Thijs Brocades Zaalberg and Arthur ten Cate, ‘A Gentle Occupation: Unravelling the Dutch Approach in Iraq,

2003–2005’, Small Wars & Insurgencies, 23.1 (2012), 117–43, specifiek 117.

42 Sampaio, ‘Before and after’, 75. 43 Ibidem, 76.

(12)

veranderingen en ideeënvorming die in de gekozen periode plaatsvonden binnen Westerse krijgsmachten. Om deze twee elementen te behandelen is de volgende hoofdvraag opgesteld: ‘In hoeverre wijkt in de periode 1990-2014 het denken over en voorbereiden op optreden in verstedelijkt gebied binnen de Koninklijke Landmacht af van het geschetste beeld in de literatuur?’

1.5 Indeling

Deze scriptie is gestart met de historiografie over optreden in verstedelijkt gebied als inleiding op de probleemstelling en de hoofdvraag. Het verdere van de inleiding zal zich richten op de onderzoeksmethode voor deze scriptie. Achterliggende vraag voor de probleemstelling is in hoeverre de Koninklijke Landmacht een “volger” was binnen dit veld, of in hoeverre we de Landmacht met betrekking tot optreden in verstedelijkt gebied kunnen kenmerken als “innovator”. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er ter ondersteuning vier deelvragen geformuleerd. Ze worden hieronder behandeld.

Het tweede hoofdstuk bevat een verdere uiteenzetting over de kenmerken en uitdagingen van optreden in verstedelijkt gebied, om dit vervolgens te verbinden met veranderende aard van het landoptreden. Dit is noodzakelijk om de lezer inzicht te verschaffen in de complexe aard van het optreden, en de verschillende keuzes die met betrekking tot deze aard door de decennia zijn genomen. De vraag die centraal staat is tweeledig en luidt als volgt: ‘Hoe verhoudt zich optreden in stedelijk gebied tot de verschillende denkrichtingen over de veranderende aard van het landoptreden?’.

Om de hoofdvraag te beantwoorden hanteert deze scriptie verder een chronologische indeling, waarbij de analyse wordt opgedeeld in drie hoofdstukken. Daarbij hanteert zij de opzet dat er per hoofdstuk eerst een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste politieke en militaire ontwikkelingen in het gekozen tijdvak, om dit vervolgens toe te spitsen op het optreden in verstedelijkt gebied. Het derde hoofdstuk focust zich op de Koude Oorlog, waarbij er vooral stil wordt gestaan bij de invloed van de NAVO op het ontwikkelen van de Koninklijke Landmacht na de Tweede Wereldoorlog. Daarbij is al gesteld dat de aandacht voor optreden in verstedelijkt gebied tijdens de Koude Oorlog marginaal was, maar nog niet waarom dit zo was. De deelvraag bij dit hoofdstuk luidt daarom: ‘Waarom kreeg Optreden in Verstedelijkt Gebied gedurende de Koude Oorlog weinig aandacht?’.

Het vierde hoofdstuk richt zich op de transitiefase van de Nederlandse krijgsmacht van begin jaren negentig tot aan de aanslagen van 11 september 2001. In dit hoofdstuk staat de

(13)

veranderende kijk van de politiek op veiligheid en de krijgsmacht na het einde van de Koude Oorlog centraal, inclusief de uitzendingen die in deze periode plaatsvonden. In het bijzonder is er aandacht voor Srebrenica; hoe deze veel besproken gebeurtenis ook invloed had op het denken over optreden in verstedelijkt gebied. Dit hoofdstuk laat zich leiden door de vraag: ‘Hoe droegen de transitiefase en uitzendingen van de Koninklijke Landmacht in de jaren negentig bij aan de relevantie van, en de aandacht voor Optreden in Verstedelijkt Gebied?’. Daarbij is het vooral de vraag of Koninklijke Landmacht vooral een “volger” is van

internationale trends op dit gebied, of zelf aan innovaties begon te werken.

Het vijfde hoofdstuk richt zich op de periode vanaf 2001 tot aan de publicatie van de nieuwe doctrine voor het landoptreden, de DP 3.2, in 2014. De aanslagen van 11 september veranderde de wereld voorgoed en hadden ook grote gevolgen voor de Landmacht. Gebukt onder zware bezuinigingen vonden er grootschalige uitzendingen plaats, waarbij Nederland van 2006-2010 zelfs een positie innam als “lead nation” in de Afghaanse provincie Uruzgan. Binnen dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de invloed van deze uitzendingen op de

landmacht, aan de hand van de volgende deelvraag: ‘Wat was de invloed van de operationele ervaringen van de uitzendingen naar Irak en Afghanistan voor het denken over optreden in verstedelijkt gebied?’. Daarbij hangt het gekozen tijdspan vooral samen met het tijdspan van hoofdstuk vier. Is er sprake van continuïteit in het denken over OVG in vergelijking met de jaren negentig, of brengen deze operationele ervaringen een wezenlijke nieuwe dimensie?

1.6 Onderzoeksmethode

Deze scriptie bestaat uit een kwalitatief onderzoek dat de bovenstaande onderzoeksvraag beantwoordt in drie delen. Naast een grondige bestudering van de bestaande literatuur maakt de scriptie gebruik van een breed scala aan bronnen, waaronder rapporten van het ministerie van Defensie, onderzoeksrapporten van TNO, artikelen uit de Militaire Spectator,

krantenartikelen, de landmacht doctrines binnen het gekozen tijdspan, handboeken en handleidingen van de landmacht. Voor het verkrijgen van de meeste van deze bronnen is er naast meerdere bezoeken aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda ook contact gezocht met verschillende (oud) officieren van de Koninklijke Landmacht. In het bijzonder medewerkers van het OTC-manoeuvre in Amersfoort konden verscheidende deelstudies en rapporten van projecten aanleveren die gebruikt zijn voor dit onderzoek. Ook is er voor dit onderzoek schriftelijk contact gezocht met officieren binnen de landmacht en specialisten binnen TNO, met als expertise optreden in verstedelijkt gebied. Hun antwoorden brachten

(14)

vaak nieuwe openingen en ideeën. Onderzoek en zoektochten op het internet leverden daarnaast waardevolle rapporten op van het Amerikaanse onderzoeksinstituut RAND Corporation en het digitale archief van de Militaire Spectator bracht eveneens relevante artikelen boven water. Deze primaire bronnen zijn geanalyseerd tegen de achtergrond van de bestaande literatuur.

Een aantal kritische opmerkingen is hierbij van belang. Allereerst met betrekking tot de Militaire Spectator; de artikelen in dit blad vertegenwoordigen vaak de mening van een individu. Daarmee is het dus niet een officieel standpunt van Defensie of de Landmacht zelf, maar zegt het wel iets relevants over het denken binnen de Landmacht over het optreden in verstedelijkt gebied. De artikelen worden vaak geschreven door officieren die zich in hun dagelijkse taak bezighouden met het onderwerp. Ten tweede de onvolledigheid van sommige studies binnen de Koninklijke Landmacht, in het bijzonder van de Instructiegroep OVG. Verscheidende studies die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn helaas niet in hun originele vorm teruggevonden. De bijlages bij de studie ontbreken vaak. Daarmee ontbreekt helaas vaak een verdiepending van secties binnen de studies.

(15)

Hoofdstuk 2 – De veranderende aard van landoptreden en stedelijke

operaties

Dit hoofdstuk gaat verder in op de complexe aard van optredens in stedelijk gebied, in het bijzonder in het kader van de veranderende aard van het landoptreden sinds het einde van de Koude Oorlog, voornamelijk bezien vanuit het oogpunt van Westerse krijgsmachten. Binnen dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: ‘Hoe verhoudt zich optreden in stedelijk gebied tot de verschillende denkrichtingen over de veranderende aard van het landoptreden?’.

2.1 Optreden in verstedelijkt gebied – kenmerken en uitdagingen

Militaire operaties in stedelijk gebied worden gekenmerkt door twee bepalende uitdagingen. De eerste uitdaging is om de stedelijke omgeving te doorgronden. Dit beslaat zowel het analyseren van het stedelijke terrein, als het analyseren van mensen die in het gebied leven en maatschappelijke activiteiten die er plaats vinden. De tweede uitdaging is te begrijpen hoe er in deze omgeving moet worden opgetreden.44 Dit laatste hangt sterk samen met de gewenste aard van de uit te voeren campagne. Om meer inzicht te krijgen in de complexiteit, de specifieke kenmerken en uitdagingen van optreden in verstedelijkt gebied, splits deze sectie het onderwerp uiteen in twee overkoepelende elementen: het terrein en de sociaaleconomische structuur. Belangrijk om hierbij op te merken is dat de elementen weliswaar apart behandeld worden, maar in de praktijk een onderlinge samenhang en constante wisselwerking kennen. Deze wisselwerking zal door het onderzoek vaker terugkeren.

Het Terrein

Steden zijn complexe omgevingen: het terrein is vaak een samensmelting van bebouwing en het landschap. Ze worden vaak gebouwd op strategische plekken zoals op heuvels, aan een rivier of zee, of op een locatie die toegang biedt tot ruraal achterland. In de stad zelf gaat het om dichtheid van de bebouwing, de bevolkingsdichtheid, het aantal verdiepingen per gebouw, riolen, het verschil tussen arme en rijke gedeeltes, industrie, wegen, spoorwegen, waterwegen, de aanwezigheid van nutsvoorzieningen en bijzondere infrastructuur zoals vliegvelden,

havencomplexen en metrostelsels.45 Het stedelijk terrein wordt daarnaast sterk bepaald door de patronen die de bebouwing vormen. De genoemde facetten kunnen sterk verschillen tussen

44 Spencer, 'The City Is Not Neutral'.

45 Sander Donker, Rattenkrieg, Het verkrijgen van inzicht in de (unieke) kenmerken van operaties in verstedelijkt

gebied, die de menselijke factor beïnvloeden en zo dus het functioneren van een groep of eenheid (Breda, 2003) p. 23.

(16)

steden in ontwikkelede of minder-ontwikkelde landen. In de laatste categorie laten vooral de randen van steden zich vaak kenmerken door grote, onoverzichtelijke slopenwijken,

opgetrokken uit goedkope materialen.46 De Amerikaanse Urban Operations Doctrine FM 3-06 maakt in dit kader onderscheid tussen “Major Urban Patterns” en “Lesser Street Patterns”.47 Zie hiervoor figuur 1 en figuur 2.

Bij operaties in stedelijk gebied wordt de infrastructuur doorgaans opgedeeld in ruwweg drie niveaus: het eerste niveau bevindt zich onder het

maaiveld. Dit betreft de riolen, kelders en eventuele metrostelsels. Het tweede niveau is de begane grond. Hieronder vallen de begane grond van huizen en

gebouwen, tuinen, parken, pleinen en straten. Het laatste niveau betreft alle niveaus vanaf de eerste verdieping en hoger. Een niveau dat niet altijd standaard wordt meegenomen in deze verdeling, maar wel in toenemende mate een belangrijke rol speelt, is het luchtruim.48

De aard van de bebouwing heeft verschillende implicaties voor optreden in verstedelijkt gebied. Allereerst is het op een tactisch niveau uitdagend voor infanterie en voertuigen. De grote hoeveelheid gebouwen beperkende manoeuvreruimte van troepen. Ook wordt het zichtveld vaak ontnomen door de bebouwing. Dit bemoeilijkt centrale commandovoering en vereist zelfstandig optreden door kleinere groepen en tot op het laagste niveau beschikking over communicatiemiddelen.49

46 Donker, Rattenkrieg, p. 23.

47 US Army, Field Manual FM 3-06 Urban Operations (October 2006) 2-6 & 2-7. 48 US Army, FM 3-06, 2-4.

49 Ibidem. p. 2-16.

Figuur 1: “Major Urban Patterns”

(17)

De bebouwing biedt uitstekende vuur en zichtdekking. Bombardementen en

beschietingen kunnen de bebouwing en infrastructuur in puin leggen wat het optreden ernstig kan bemoeilijken. In puin geschoten bebouwing vormt vaak hindernissen, maar biedt ook uitstekende plekken voor een hinderlaag.50 Het is erg lastig vijandelijke opstellingen binnen bebouwd gebied te lokaliseren of om de sterke van de vijandelijke troepen te bepalen. Sluipschutters worden vaak ingezet om de vijandelijke stellingen te lokaliseren, maar het vaststellen van aantallen en sterktes blijft ingewikkeld. Er moet dus worden voorbereid op een confrontatie met een grotere tegenstander.51

De beperkte manoeuvreerruimte maakt ook voertuigen kwetsbaar. Tegenstanders kunnen vanuit onverwachte hoeken en niveaus toeslaan. Het gebied leent zich vaak

uitstekend voor het plaatsen van mijnen of andere explosieven. Soms is het zelfs onmogelijk voor bepaalde voertuigen een gebied binnen te trekken, bijvoorbeeld als er te veel obstakels zoals puin of “roadblocks” de routes versperren.52 Mochten er toch voertuigen ingezet

worden, dan is het belangrijk dat deze worden beschermd door lopende infanteristen. Door de beperking voor voertuigen worden de meeste bewegingen dan ook te voet gedaan. Het

gevecht zal voornamelijk worden beslecht door infanteristen met compacte vuurwapens en hoge vuurkracht van laag niveau. Denk hierbij aan ondersteuning van lichte machinegeweren en sluipschutters.53 Een bekend voorbeeld waarbij er grote verliezen werden geleden op materieel gebied is de Russische aanval op Grozny in het voorjaar van 1995. Hierbij wisten Tsjetsjeense milities de Russen zwaar te raken door middel van mobiele infanterie-eenheden bewapend met anti-tank wapens.54

Steden, of stedelijk gebied, zijn geschikt om (grote) eenheden te verbergen, die de bebouwing gebruiken als een schuilplaats of uitvalsbasis.55 Dit laatste is een groot voordeel voor irreguliere eenheden. Bebouwd gebied vormt een ideaal terrein voor irreguliere

oorlogsoperaties of terroristische acties; het is onoverzichtelijk, geeft agressors vaak de

mogelijkheid om een groot publiek te bereiken en de kans op veel directe slachtoffers is groot. Daarnaast is er de mogelijkheid voor (irreguliere) troepen om zich te mengen onder de

50 H.M. Asma, ‘Optreden in Bebouwd Gebied: Een Onderzoek Naar de Geschiktheid van Het

Pantserinfanteriepeleton Om Op Te Treden in Bebouwd Gebied Tijdens Operaties Met Instemming’ (KMA, 1995) 24.

51 Asma, Optreden in bebouwd gebied, 44. 52 Donker, Rattenkrieg, 24.

53 Asma, Optreden in bebouwd gebied, 44. 54 Donker, Rattenkrieg, 12.

(18)

burgerbevolking, om zo op te gaan in de massa.56 Dit laatste hangt sterk samen met het maatschappelijke element van optreden in verstedelijkt gebied.

De sociaaleconomische structuur

Naast dat steden concentraties van gebouwen en infrastructuur zijn, zijn ze ook concentraties van mensen en van strategische, economische en politieke middelen.57 Voorbeelden zijn diensten- en industriesectoren, overheidsinstanties, energievoorziening, communicatie-infrastructuur en gezondheidszorg.58 Steden of gebieden kunnen daarnaast ook een belangrijke symbolische status hebben, bijvoorbeeld op cultureel or religieus historische gronden, of gebouwen of wijken met zo’n status huisvesten.59 Deze maatschappelijke elementen bestaan door de aanwezigheid van mensen en dit geheel refereert naar een uit de biologie geleende term: “urban metabolism”.60 Steden, of stedelijk gebied, zijn “levende

organismes”, die net als in een metabolisch proces gevoed moeten worden om niet af te sterven.61 Het terrein kan worden gekenmerkt als statisch, maar de aanwezigheid van mensen

maakt het een dynamisch geheel van diverse netwerken.62

Door de combinatie van een concentratie van grote hoeveelheden mensen en de aanwezigheid van bovengenoemde strategische en politieke middelen wordt de complexiteit van OVG verder vergroot. Het militaire optreden kan op meerdere fronten worden bemoeilijkt door de aanwezigheid van de burgerbevolking. Niet alleen kunnen burgers direct slachtoffer worden door het geweld dat zich voor kan doen gedurende gevechten, ze kunnen ook op indirecte manieren worden geraakt door het optreden.63 Denk hierbij aan de afsluiting van basisvoorzieningen zoals water, voedsel, stroom en medische zorg, de onmogelijkheid om nog langer gebruik te maken van vitale infrastructuur en transport, maar ook de ontzegging tot gebieden met economische, politieke, culturele of religieuze significantie. Dit kan voor

maatschappelijke onrust zorgen en uitmonden in protesten en rellen die zich tegen de strijdende partijen kunnen keren.64 Bij langdurige gevechten of crisissituaties bestaat er

56 Andy Ceranowicz & Mark Torpey, ‘Adapting to Urban Warfare’, JDMS, Volume 2, Issue 1 (January 2005) 3–

15, aldaar 3. https://journals-sagepub-com.proxy.uba.uva.nl:2443/doi/pdf/10.1177/154851290500200102

57 David Kilcullen, Out of the Mountains: The Coming Age of the Urban Guerrilla (Oxford University Press,

2013) 35.

58 Kilcullen, Out of the Mountains, 64. 59 Ibidem, 64-65.

60 Ibidem, 41. 61 Ibidem, 41. 62 Ibidem, 94. 63 Ibidem, 126.

(19)

daarnaast de kans dat er besmettelijke ziektes uitbreken. Als de basishygiëne wordt afgesneden ligt dit al snel op de loer, voor zowel militairen als de burgerbevolking.65

De complexiteit

De secties hierboven laten zien hoe complex het is de stedelijke omgeving te doorgronden. Deze sectie gaat nader in op de tweede uitdaging; hoe moet er in deze omgeving moet worden opgetreden?66 Dit laatste hangt sterk samen met de gewenste aard van de uit te voeren

campagne of operatie. Er wordt hierbij wederom een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën. De grove categorieën van operaties in stedelijk gebied zijn 1) (grootschalig) stedelijk gevecht; 2) “raids”, bliksemaanvallen; 3) politie-achtige taken; 4) humanitaire assistentie of noodhulp.67 Net als bij de vorige secties geldt; deze categorieën zijn om analytische redenen kunstmatig gescheiden. In de realiteit lopen ze vaak door elkaar heen, of wisselen ze elkaar af. Dit laatste wordt goed geïllustreerd in wat bekend is komen te staan als de “Slag om Mogadishu”.

Dat troepen ook als onderdeel van een VN-missies te maken kregen met de uitdagende elementen van optreden in verstedelijkt gebied kwam goed naar voren in de Mogadishu. Als onderdeel van een VN-campagne om het door burgeroorlog verscheurde Somalië te stabiliseren, trachten Amerikaanse troepen in 1993 om de hooggeplaatste officieren van Somalische militieleider Mohammed Hassan Farah Aidid uit te schakelen. Hoewel delen van Mogadishu in handen van de VN-troepen waren, lag de vermeende locatie waar de officieren zich bevonden midden in een sector van Mogadishu die door Aidid’s milities gecontroleerd werd. Na verschillende complicaties tijdens de actie om Aidid uit te schakelen raakten verschillende Amerikaanse troepen vastgepind in de stad en overlopen door “zwermen” van irreguliere troepen: een combinatie van Aidid’s milities en de gemobiliseerde lokale bevolking.68 Zowel de omsingelde Amerikaanse troepen als de VN troepen die hen later ontzette verloren meerdere manschappen.69

Onder andere op basis van dit voorbeeld introduceerde David Kilcullen zijn “theory of competitive control”: bij gebrek aan een veiligheidsapparaat door de staat, een “security gap”, wordt het gat vaak gedeeltelijk of soms volledig ingevuld door veiligheidstroepen van buitenaf. Vooral staten verscheurd door conflict kennen vaak een groot aantal niet-statelijke

65 Donker, Rattenkrieg, 34.

66 Spencer, ‘The City Is Not Neutral’.

67 Daryl G Press, ‘Urban Warfare: Options, Problems and the Future’ (Bedford, Massachusetts, 1999) 2. 68 Kilcullen, Out of the Mountains, 73.

(20)

gewapende groeperingen, zoals milities, maar ook criminelen organisaties.70 Zowel statelijke als niet-statelijke actoren kunnen concurreren om de security gap te vullen. Lokale

bevolkingen die gebukt gaan onder een security gap neigen naar de actor die hen de beste kans geeft op een ‘predictable, consistent, wide spectrum normative system of control that is

likely to dominate the local areas and its population’.71 Deze neiging kan ook worden afgedwongen door geweld, of door bijvoorbeeld de populatie onderdeel te maken van criminele activiteiten.72

Hoewel deze theorie niet enkel van toepassing is op steden of stedelijk gebied, toont het voorbeeld van Mogadishu wel aan hoe de competitie om controle ook binnen een stad of stedelijk gebied kan plaatsvinden: waar de buitenwijken in handen waren van de VN troepen, waren andere delen in handen van milities van Aidid. Met dit voorbeeld in gedacht

introduceerde Marine Corps General Charles Krulak ook zijn “three-block-war” concept: binnen drie blokken van dezelfde stad kon de situatie drastisch veranderen.73 Eenheden

kunnen geconfronteerde worden met het uitvoeren van verschillende, elkaar snel opvolgende taken, binnen drie blokken van dezelfde stad, of over een korte periode, of.74 Door de

gedecentraliseerde aard van optreden in verstedelijkt gebied moeten troepen tot op het laagste niveau getraind worden om deze taken goed en in korte tijd na elkaar uit te kunnen voeren. Daarbij is het noodzakelijk voortdurend afwegingen te maken over de situatie of omgeving waarin ze zich bevinden.

Van eenheden wordt naast sterke fysieke capaciteiten ook mentaal veel verwacht. Dit hangt sterk samen met twee andere zaken: allereerst wordt het technologische overwicht van Westerse krijgsmachten wordt vaak sterk verminderd; zelfs de meest geavanceerde ISR (intelligence, surveillance en reconaissance) en luchtvuursteun middelen hebben te maken met verminderd zicht, GPS en radiosystemen ondervinden vaak storingen, en pantser is extra kwetsbaar.75 Daarnaast speelt het maatschappelijk element een belangrijke rol: optreden in stedelijk gebied vindt plaats in het hart van de maatschappij. Hoewel elke vorm van oorlog of conflict politiek gevoelig is, geldt dit des te meer voor optreden in verstedelijkt gebied.76 De

70 Ibidem, 126. 71 Ibidem, 126. 72 Ibidem, 126.

73 Walter Dorn and Michael Varey, ‘Fatally Flawed: The Rise and Demise of the “Three-Block War” Concept in

Canada’, International Journal, 63.4 (2008) pp. 967–78, specific 967.

74 Franklin Annis, ‘Krulak Revisited: The Three-Block War, Strategic Corporals, and the Future Battlefield’, Modern War Institute, 2020

<https://mwi.usma.edu/krulak-revisited-three-block-war-strategic-corporals-future-battlefield/> [bezocht 9 mei 020].

75 Spencer, ‘The City Is Not Neutral'. 76 Ibidem.

(21)

effecten van disruptieve gebeurtenissen werken vaak snel en met een grote impact door in de met elkaar verbonden processen. Daarbij zijn de politieke gevolgen van eventuele

burgerslachtoffers sterk toegenomen. Deze worden vandaag de dag zowel door de politieke instituties als parlementen, als door de publieke opinie, minder getolereerd dan voorheen.77

De vaak grootschalige aanwezigheid van communicatiemiddelen en media in stedelijke gebieden generen nog een extra politiek effect, doordat gebeurtenissen of de effecten ervan vaak snel worden vastgelegd en grootschalig kunnen worden verspreid. De opkomst van het cyberdomein en niet-traditionele mediaplatforms versterken en versnellen deze trend.

Het opereren te midden van mensen kan daarnaast sterk per operatie verschillen; grootschalige gevechten tegen een conventionele tegenstander, het zuiveren van gebieden tijdens counterinsurgency campagnes, of meer politie-achtige taken, in alle gevallen is contact met de burgerbevolking haast niet uit te sluiten, zelf als is er gepoogd gebieden te evacueren. De gewenste “eindstaat” die bereikt moet worden kent echter veel verschillende opties, wat doorwerkt in hoe krijgsmachten worden ingezet. Naast zeer complexe

gevechtsomstandigheden wordt er dus ook een beroep gedaan op militairen om te gaan met de aanwezigheid van burgers. Daarbij kan het gaan om snel evacueren bij grootschalige

gevechten, het in contact komen met bewoners om vertrouwen te winnen of inlichtingen te vergaren tijdens een counterinsurgency of vredesoperaties, maar kan in het geval van rellen of protesten ook bestaan uit de-escalatie taken, ook wel bekend als Crowd and Riot Control (CRC).

Tijdens de post-Koude Oorlog uitzendingen van Westerse krijgsmachten is men er meer en meer van doordrongen geraakt dat zeker in het kader van stabilisatie en

vredesoperaties het strategische en tactische niveau steeds sterker met elkaar verbonden zijn geraakt.78 Fouten op het tactische level, door individuen of teams, kunnen effecten genereren tot op het strategische niveau. Krulak meende dat “junior leadership” in deze omgeving cruciaal was. Hij introduceerde de term “strategic corperal”, die twee kanten op werkte: ten eerste moesten ook lage officieren goed op de hoogte zijn van de strategische doelen van en campagne of operatie. Ten tweede moeseten ze in hun beslissingen het grotere strategische doel voor ogen houden. Verkeerde beslissingen op het tactische niveau konden doordreunen tot aan het strategische.

77 Ibidem.

78 Walter Dorn and Michael Varey, ‘Fatally Flawed: The Rise and Demise of the “Three-Block War” Concept in

(22)

2.2 Veranderde aard landoptreden en stedelijke operaties

Deze scriptie periodiseert het onderwerp in een tijdspan waarin de Nederlandse krijgsmacht, maar in het bijzonder de Koninklijke Landmacht, meerdere belangrijke ontwikkelingen doormaakte. De Nederlandse krijgsmacht was echter niet de enige krijgsmacht die na de Koude Oorlog ingrijpende ontwikkelingen doormaakten; niet veranderden veel krijgsmachten in opzet en omvang, veel Westerse krijgsmachten kregen ook een breder pallet aan taken en gingen zich bezighouden met meer soort optredens dan tijdens de Koude Oorlog. De

paragraaf die de complexiteit van stedelijke operaties beschreef schetste al een gedeelte van de uitdagingen die hierbij horen. De komende paragrafen behandelden de grote internationale ontwikkelingen en denkrichtingen met betrekking tot de aard van het landoptreden die er na de Koude Oorlog ontstonden en de invloed hiervan met betrekking tot operaties in stedelijk gebied.

2.2.1 Veranderende aard landoptreden

Binnen de huidige literatuur bestaan er verschillende denkrichtingen over de veranderde aard van landoptreden sinds het einde van de Koude Oorlog. Christopher Tuck onderscheidt vier brede scholen.79 Elke denkrichting heeft op haar eigen manier het academisch en militair theoretisch discours beïnvloed en verhouden zich tot het denken over optreden in verstedelijkt gebied. Ze worden hieronder kort behandeld.

De eerste denkrichting is de Revolution in Military Affairs (RMA) en richt zich vooral op “revolutionaire” technologische ontwikkelingen die de aard van oorlogvoering even

drastisch zouden kunnen veranderen als de introductie van buskruit.80 Voorbeelden hiervan zijn precisiemunitie en gedigitaliseerde of genetwerkte eenheden, waarbij oorlogsvoering gekenmerkt wordt door kleine, hoogtechnologische, conventionele eenheden.81 Al gedurende de Koude Oorlog ontstond het idee dat de NAVO het numerieke overwicht van de

Sovjettroepen moest neutraliseren met technologisch superieure middelen.82 Deze

denkrichting kreeg veel aanhang na de snelle overwinning van technologische superieure coalitietroepen op de Iraakse krijgsmacht tijdens de eerste Golfoorlog van 1990-1991 en de inzet van precisie luchtsteun en special forces door de Verenigde Staten tijdens het bliksem

79 Christopher Tuck, Understanding Land Warfare (Routledge, 2014) 202-203. 80 Tuck, Understanding Land Warfare, 202.

81 Ibidem, 202. 82 Ibidem, 202.

(23)

offensief aan het begin van “Enduring Freedom” in de Afghanistanoorlog.83

Binnen deze denkrichting is er met betrekking tot optreden in verstedelijkt gebied veel aandacht geweest voor de uitdagingen van het stedelijke terrein en hoe deze door

technologische vernuftigheid overwonnen kunnen worden. Denk hierbij aan precisiemunitie dat doelen uit kan schakelen zonder al te veel bijkomende schade, of zeer geavanceerde GPS-systemen die blijven functioneren bij dichte bebouwing en zo de locaties van de verschillende opgesplitste teams kunnen blijven weergeven.84

Tweede denkrichting is die van de New-Wars, geïntroduceerd door Mary Kaldor. Deze stroming kwam op in de jaren negentig en verwachtte, gebaseerd op de verscheurende interne conflicten in onder meer Rwanda en voormalig Joegoslavië, dat landoptreden zich steeds vaker zou laten kenmerken als “irregulier, lokaal, en voornamelijk

laag-technologisch”.85 Conventionele troepen konden nog steeds bij dit soort conflicten betrokken

zijn, maar de verwachting was dat de aanwezigheid van niet-statelijke actoren sterk zouden toenemen.86 Oorlogen worden volgens deze zienswijze gekenmerkt door brute, interstatelijke,

etnische strijd door niet-statelijke actoren met eenvoudige middelen. In contrast tot het technologische overwicht beoogd door RMA, verwachtte New Wars aanhangers als Thomas Hammes dat irreguliere actoren door slim gebruik te maken van politieke, economische en sociale netwerken het technologische overwicht van veel Westerse krijgsmachten teniet konden doen.87 De New War denkrichting hanteert daarbij concepten als Fourth Generation Warfare en asymmetrische oorlogvoering.88

Met betrekking tot optreden in verstedelijkt gebied is er in deze denkrichting veel aandacht besteed aan de “urban guerrilla’s”, die opereren en zich vaak verschuilen in

stedelijke gebieden. Daarbij ontstaat er vooral in zeer grote steden de uitdaging om deze vaak irreguliere groeperingen te lokaliseren en neutraliseren, zonder daarbij de stad als ‘levende organismes’, met al haar processen en mensen te veel te ontwrichten.89

De derde denkrichting is die van “Hybrid Warfare”, in term die eerder al voorbijkwam. Aanhangers van deze denkrichting verwachten dat het landoptreden in toenemende mate gekenmerkt gaat worden door het toepassen van zowel reguliere (of

83 Ibidem, 207.

84 Evans, ‘Future War in Cities’, 39.

85 Tuck, Understanding Land Warfare, 214-215. 86 Ibidem, 214-217.

87 Thomas X. Hammes, The Sling and the Stone: On War in the 21st Century (Voyageur Press, 2006) 189-195. 88 Hames, The Sling, p. 189-195.

(24)

conventionele), als irreguliere tactieken en technieken, zoals guerrilla tactieken.90 Recent voorbeeld hiervan is de inzet van Russische troepen tijdens de annexatie van de Krim, waar conventionele Russische troepen zich mengde met Oekraïense separatisten.91 Hierbij maakten vooral de Russische special forces gebruik van meerdere “irreguliere” tactieken binnen stedelijk gebied, om als een vorm van stedelijke guerrilla’s sabotage missies uit te voeren.92

De vierde denkrichting focust zich op het vermogen van de krijgsmacht om zich snel aan te passen naar de omstandigheden waarin ze moet opereren doormiddel van

“organisatorische flexibiliteit”.93 Hierbij wordt rekening gehouden met een breed scala van

vormen van landoptreden, waarbij flexibiliteit door moet werken in de manier waarop de krijgsmacht, zich organiseert, haar doctrines vormgeeft, haar leidinggevenden zich opstellen en ervaringen doormiddel van een effectieve “lessons learned-cycle” zich sneller aanpassen na nieuwe ervaringen.94

Flexibiliteit in het kader van optreden in stedelijk gebied komt vooral tot uiting in het opdelen van grotere eenheden in kleinere teams, waarbij er veel nadruk ligt op junior

leiderschap en er veel ruimte is voor initiatief, om te kunnen anticiperen op onverwachte omstandigheden in het complexe urbane terrein.95 Daarnaast moeten eenheden voorbereid zijn op snelle wisselingen tussen verschillende taken, zoals we eerder zagen in het “three-block-war” concept.

90 Tuck, Understanding Land Warfare, 218. 91 Ibidem, 218-219.

92 Umer Kahn, ‘“New Generation of Urban Battlespace”: The Development of Russian Military Thinking and

Capabilities in Urban Warfare since the Cold War, 1991-2019’ (University of Buckingham, 2019) 66-68.

93 Ibidem, 222-223. 94 Ibidem, 224.

95 Anthony H. Cordesman and William D. Sullivan, Lessons of the 2006 Israeli-Hezbollah War, Significant

(25)

Hoofdstuk 3 – De Koude Oorlog

In de vorige hoofdstukken is al een aantal keren aan bod gekomen dat er tijdens de Koude Oorlog weinig aandacht was voor optredens in stedelijk gebied en het onderwerp vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw pas meer onder de aandacht kwam. Wat hier precies de beweegredenen voor waren wordt in dit hoofdstuk verder behandeld aan de hand van de volgend deelvraag: ‘Waarom kreeg Optreden in Verstedelijkt Gebied gedurende de Koude Oorlog weinig aandacht?’.

3.1 Militaire oriëntatie: Spanning tussen Oost en West

De Koude Oorlog stond in het teken van de spanningen tussen twee supermachten: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Om een blok te vormen tegen een mogelijke

Sovjetinvasie, werd in 1949 de NAVO gevormd, waarvan Nederland sinds het oprichtingsjaar deel van uit maakte. De Nederlandse krijgsmacht oriënteerde zich vanaf dat jaar op een volwaardige militaire bijdrage aan het Atlantische bondgenootschap.

Waar in het begin van de Koude Oorlog er nog een belangrijke verdedigingslijn in Nederland lag, koos de NAVO vanaf de jaren zestig duidelijk voor een “forward defence posture”, waarbij verschillende legergroepen een verdedigingslinie vormende langs de scheidslijn tussen West en Oost.96 Dit lag in lijn met de keuze voor “flexible respons”: waar de NAVO bondgenoten in de het begin van de Koude Oorlog nog een nucleair overgewicht hadden, was dit gat begin jaren zestig sterk gedicht door het Warschaupact.97 De NAVO bondgenoten meenden niet langer te kunnen rusten op het “nucleaire zwaard”. Waar eerst de dreiging van nucleaire vergelding een inval van de Sovjets moest afschrikken, bestond de kans nu dat er bij escalatie een nucleaire oorlog ontstond. Met “flexible respons” zette de NAVO in op investeringen voor een meer op conventionele oorlogsvoering georiënteerde strategie, waarbij de nucleaire drempel zo lang mogelijk werd gemeden.98

De NAVO bondgenoten positioneerde zich langs de rivieren de Wezer en de Lech tot aan West-Duitsland’ oostelijk grensgebied.99 In dit laatste gebied zou de Nederlandse

96 Diego A. Ruiz Palmer, ‘The NATO-Warsaw Pact Competition in the 1970s and 1980s: A Revolution in

Military Affairs in the Making or the End of a Strategic Age?’, Cold War History, 14.4 (2014), 533–73, specifiek 545.

97 R. Kent Lauchbaum, Synchronizing Airpower And Firepower In The Deep Battle (Pickle Partners Publishing,

2015) p. 9.

98 C. Bluth, ‘Reconciling the Irreconcilable: Alliance Politics and the Paradox of Extended Deterrence in the

1960s’, Cold War History, 1.2 (2001), 73–102, specifiek 98-99.

(26)

krijgsmacht haar bijdrage leveren aan de verdediging, een taak die vooral toekwam aan 1 (NL) Legerkorps. Vanaf de jaren zeventig ontstond het idee van “winning the first battle”, wat de basis vormde voor twee belangrijke conventionele doctrine ideeën: Follow-on forces attack en Airland battle.100 Centraal in het Follow on forces principe was het idee dat doormiddel van technologische superieure middelen de NAVO haar conventionele achterstond ten opzichte van de Sovjets moest compenseren.101 Ze richtte zich vooral op het verzwakken van vijandelijke middelen achter het front, zoals aanvoerlijnen en commandoposten, om zo de aanval een halt toe te roepen.102 Kwaliteit boven kwantiteit en verdediging in de diepte vereisten moderne conventionele troepen gericht op manoeuvre.

Het door de Amerikaanse krijgsmacht bedachte Airland battle concept kwam grotendeels overeen met het idee van Follow on forces. Grote verschil was echt de

agressievere inzet van Airland battle: er moest niet alleen in de diepte verdedigd worden, met aanvallen op en direct achter de frontlijn, de Amerikanen wilde ook zogeheten “deep battles”, waarbij er diep in vijandelijk grondgebied tegenaanvallen werden uitgevoerd.103 De NAVO

op haar beurt was kritisch ten opzichte van dit idee, omdat op deze manier een mogelijk kleinschalig grensconflict tussen Oost en West al snel kon escaleren. Na aanhoudende

discussie binnen de NAVO werd er halverwege de jaren tachtig gekozen voor een manoeuvre gerichte verdediging met het principe van follow on forces als uitgangspunt.104

Hoewel de meest aandacht uitging naar de spanningen tussen Oost en West en een mogelijke confrontatie tussen de conventionele krijgsmachten, betekende dit niet dat dit de enige militaire aangelegenheid was van Westerste krijgsmachten gedurende de Koude Oorlog. Voornamelijk aan het begin van de Koude Oorlog vond er wereldwijd grootschalige

dekolonisatie plaats. Daarbij raakten Westerse krijgsmachten als Groot-Brittannië en

Frankrijk betrokken bij onafhankelijkheidsoorlogen, terroristische tactieken en grootschalige counterinsurgency campagnes meer dan eens in verstedelijkt gebied. Voorbeelden zijn Algerije (1954-62), Aden (1964-67) en Noord-Ierland (1969-2002).105 Daarnaast waren er de proxy-oorlogen van de Verenigde Staten, waaronder in Vietnam, waar ook meerdere

grootschalige stedelijke gevechten werden gevoerd.106

100 Lauchbaum, Synchronizing Airpower, p. 8-10. 101 Ruiz Palmer, ‘The NATO-Warsaw’, p 564-565. 102 Ruiz Palmer, ‘The NATO-Warsaw’, p. 564-565.

103Office of Technology Assessment, New Technology for NATO: Implementing Follow-On Forces Attack

(Congress of the United States, June 1987) p. 19.

104 Ruiz Palmer, ‘The NATO-Warsaw’, p 564-565. 105 Hills, Future War in Cities, 4.

(27)

Binnen het veiligheidsdomein was er, hoewel beperkt, aandacht voor optreden in verstedelijkt gebied. De onderzoeken die gepubliceerd werden over optreden in verstedelijkt gebied, in de breedte van de verschillende vormen die dit kon aannemen, kwamen

voornamelijk van het Amerikaanse onderzoeksinstituut RAND. Het instituut publiceerde in de jaren zeventig meerdere onderzoeken over Urban Warfare, waaronder ‘Soldiers Versus

Gunmen: The Challenge of Urban Guerrilla Warfare’107 over conflicten in de jaren zestig, en

‘The Five Stages of Urban Guerrilla Warfare: Challenge of the 1970s’. Dit soort conflicten werden echter door Westerse krijgsmachten doorgaand beschouwd als “neven-operaties”, die in het niet vielen bij de potentieel grootschalige confrontatie tussen Oost en West en

bijbehorende thema’s als de Airland battle of nucleaire oorlogsvoering.108

Ook in het kader van een confrontatie in stedelijk gebied in West-Europa werd door RAND-onderzoek verricht. In 1976 concludeerde Dzirkals, Kellen en Menderhausen in ‘Military Operations in Built-Up Areas: Essays on Some Past, Present, and Future Aspect’, dat hoewel confrontaties in het steeds verder urbaniserende Europa alleen maar toenemen, militaire strategen vooral bezig waren met het zoveel mogelijk wegblijven uit steden. De argumenten hiervoor reikten echter verder dan de suggestie van Sampaio dat het vooral tegen de voorkeur van manoeuvre optreden in zou gaan.109 Hoewel dit argument van militairen vanaf de jaren zeventig zeker meespeelde, werd optreden in verstedelijkt gebied ook vanuit politieke hoek sterk ontmoedigd. Onder de politici, strategen en militairen die ze voor hun onderzoek interviewden waren de meesten van mening dat een slag in stedelijk gebied het ‘niet waard was’.110 Gebaseerd op verscheidende destructieve slagen van de Tweede

Wereldoorlog, zoals Berlijn en Stalingrad, was men bang dat de materiële schade en het aantal burgerslachtoffers niet opwoog tegen het overgeven van een stad aan de vijand.111 Althans, als de tegenstander tijdens de eerste fases van een confrontatie zelf al interesse had in steden. De verwachting was dat de Sovjettroepen zo snel mogelijk door wilden stoten naar de Noordzee. Het innemen van steden zou het te veel tijd kosten en de opmars alleen maar vertragen.112 Beslissende slagen zouden naar verwachting plaats vinden in het open terrein,

107 Brian Michael Jenkins, Soldiers Versus Gunmen, The Challenge of Urban Guerrilla Warfare (RAND

Corporation, 1974) .

108 Cowen and Gilbert, War, Citizenship, Territory, 34. 109 Sampaio, ‘Before and after Urban Warfare’, 77.

110 L. Dzirkals, K. Kellen, and H. Menderhausen, Military Operations in Built-Up Areas. Essays on Some Past, Present, and Future Aspects (RAND Corporation, 1976) 58.

111 Dzirkals, Kellen & Menderhausen, Military Opertions,, 58.

112 J.F. van der Kouwe, ‘Zienswijze van de Sovjets Op Gevechten in Steden’, Militaire Spectator, 143 (1974)

(28)

waar de oprukkende troepen tempo zouden willen maken.113 Daarnaast zou het verleggen van de aandacht naar stedelijk gebied voor onrust zorgen; onrust onder de burgers, nu hun

leefgebied een potentieel strijdtoneel zou kunnen worden; onrust in de politiek, waar politici zich tegen dit idee zouden kiezen; en onrust van militaire reorganisatie, zowel bij individuele krijgsmachten als binnen de NAVO.114

Dit laatste hing sterk samen met de lange discussie die binnen de NAVO was gevoerd over de “forward defense posture”. Dit strategische compromis was nog niet zo lang

doorgevoerd en de meeste krijgsmachten hadden pas net hun organisatie en materieel erop aangepast.115 De aandacht verschuiven naar een meer statische vorm van optreden met een potentieel hoge mate van slijtage werd niet als wenselijk beschouwd. In ditzelfde licht was er nog een ander argument wat vaak werd aangedragen: er zouden geen geschikte eenheden zijn voor optreden in verstedelijkt gebied.116 De inrichting van de krijgsmachten was in de meeste

gevallen dusdanig toegespitst op een manoeuvre oorlogsvoering in het open veld, dat het ook bijna exclusief voor dit soort gevechtsoperaties kon worden ingezet. De focus lag op

pantsereenheden en gemechaniseerde infanterie, waarbij het de laatste veelal ontbrak aan wapens geschikt voor het stedelijk gevecht. Daarnaast werden eenheden niet tot nauwelijks getraind voor het optreden in stedelijk gebied; er werd én geen budget voor vrijgemaakt én de meeste NAVO-krijgsmachten hadden zeer beperkte of geen oefenlocaties om te oefenen.117

Voor veel NAVO-krijgsmachten was optreden in verstedelijkt gebied dus niet alleen geen prioriteit, het kreeg zelfs bewust weinig aandacht. Bij een gebrek aan het verder onderzoek naar en het evalueren van confrontaties in stedelijk gebied, bleven Westerse doctrines daarom lang een beeld hanteren over stedelijke oorlogsvoering dat sterk gebaseerd was op de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog.

3.2 Landmacht tijdens de Koude Oorlog: manoeuvre als uitgangspunt

Hoewel manoeuvre oorlogsvoering en bewegelijkheid al vanaf eind jaren zestig de belangrijkste pilaren vormden voor het optreden van de Landmacht, duurde het tot

halverwege de jaren tachtig voor deze principes ook sterk doorgedrongen waren in de vorm

113 Dzirkals, Kellen & Menderhausen, Military Opertions, 59. 114 Ibidem, 60.

115 Ibidem, 60. 116 Ibidem, 61. 117 Ibidem, 62-63.

(29)

van nieuw materieel, en herziene doctrines en operatieplannen.118 Door jarenlange bezuinigen op defensie, eerst door de kabinetten Den Uyl en later door de kabinetten Lubbers, had het lang geduurd voordat de landmacht beschikte over adequaat materieel en bijhorende praktische documenten om voldoende invulling te geven aan de conventionele zijde van “flexible response”.119 De concepten follow on force en Airland battle werden bijeengebracht

in de gevechtshandleiding VS 2-1386, definitief uitgegeven in 1988.120

Met manoeuvre als uitgangspunt binnen de verschillende doctrines en concepten die elkaar opvolgde gedurende de Koude Oorlog, was bewegelijkheid een groot goed. In dit kader investeerde defensie vanaf de jaren zeventig dan ook in hoogwaardige mechanische

componenten, onder meer door de aanschaf van Leopard II tanks.121 Ook diende binnen dit kader stedelijk gebied, of “oorden”, zoveel mogelijk te worden gemeden. De verdediging ging uit van het idee dat de vijandelijke troepen hoogstwaarschijnlijk in zouden zetten op een aanval vanuit de beweging, om zo optimaal gebruik te kunnen maken van verassing en flexibiliteit.122 Om dit op te kunnen vangen moest de Landmacht zelf ook mobiel en

bewegelijk blijven. Het gevecht zou zich naar verwachting voornamelijk op de Noord Duitse laagvlakte afspelen en hier werd dan ook op getraind. Het heersende beeld binnen de NAVO over optreden in stedelijk gebied, leefde ook sterk binnen de Landmacht: men beschouwde stedelijke oorlogsvoering als slijtageslagen, met veel schade aan de infrastructuur, hoge verliezen van zowel troepen als materieel, evenals het verlies van mobiliteit en het

technologische overwicht.123 Bij een verassingsaanval van het Warschaupact zou de kans op tijdige evacuatie van de burgerbevolking zo goed als afwezig zijn, waardoor deze bij

gevechten in stedelijke gebied gevangen zou kunnen raken tussen de strijdende partijen. De verwachting was dat zelfs als de Landmacht zich terug moest trekken van haar

vooruitgeschoven posities in Noord-Duitsland, ze tijdens de terugtocht steden als Hamburg en Bremen moesten vermijden, om zo de burgerbevolking te ontzien.124 De enige “stedelijke uitdaging” die veel aandacht kreeg was het omgaan met de mogelijke grote hoeveelheden aan Duitse vluchtelingen die richting Nederland zouden kunnen trekken, en vooral de

118 Dirk Jan Wienen, Voorbereid op een verloren vijand, Een politiek-militaire analyse van de ontwikkeling van de Nederlandse verdedigingsplannen voor de Noord-Duitse laagvlakten in het kader van de NAVO-strategie van flexible response, 1969-1990 (Masterscriptie MA internationale betrekkingen in historisch perspectief, Utrecht

2016) 61.

119J. Hoffenaar & B. Schoenmaker, Met de blik naar het Oosten: de Koninklijke Landmacht 1945-1990 (SDU

Uitgeverij Koninginnegracht, 1994) 385.

120 Hoffenaar en Schoenmaker, Met de blik naar het Oosten, 445-448. 121 Ibidem, 349-352.

122 Wienen, Voorbereid op een verloren vijand, 59.

123 A. de Munnik, ‘De manoeuvreoorlog in perspectief’, Militaire Spectator, Vol. 169, No. 9 (2000) 457-463 124 Dzirkals, Kellen, en Menderhausen, 54-55.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van de informatie aan de Tweede Kamer berekent de Algemene Rekenkamer een voorgenomen reductie van de begrotingssterkte in de periode tot 2007 van 10.102 VTE’en in plaats

De verdere ontwikkeling van monitorsystemen bij de krijgsmachtdelen wordt momenteel ingehaald door de maatregelen vanuit het centraal niveau waarbij, in het kader van de

brigadegeneraal der mariniers generaal luitenant-kolonel der mariniers overste eerste luitenant, tweede luitenant der mariniers luitenant adjudant-onderofficier van de mariniers

voor het korps officieren technische dienst: twee gekruiste bliksemschichten met de punten naar boven, op het kruispunt een verticaal geplaatste brandende toorts, gedekt door

Er gaat meer geld naar Defensie en dat betekent dat Defensie zich moet beraden op de vraag: hoe gaan we met dat geld om en hoe verantwoorden we onze uitgaven naar de

4.. van Amsterdam zich beklagen over de finaneiële moeilijkheden waarin de gemeente sedert de invoering van de Financiële- Verhoudingswet 1960 ver- keert. Deze

Als er één ding is dat Nederlandse eenheden kunnen leren van de ervaringen binnen de Noorse landmacht, is het dat hun lessons learned­processen vaak relatief eenvoudig te

Een KDC-10 op vliegbasis Eindhoven, op weg naar Koeweit, februari 2017. Ook eenheden van de luchtmacht die werken met het concept Crew Resource Management zullen