• No results found

Hoofdstuk 4 – Transitie

4.3 Landmacht in transitie

De beoogde transformatie was van alle krijgsmachtonderdelen voor de Koninklijke

Landmacht het ingrijpendst. Niet alleen zou zij sterk inkrimpen, en kreeg ze in plaats van een dienstplichtig voortaan een beroepskader, ook haar oriëntatie werd breder. Allereerst had de toevoeging van vredes- en crisisbeheersingsoperaties als nieuwe hoofdtaak een grote impact op de aard van het optreden: de diversiteit werd sterk vergroot. De Landmacht zou zich op moeten maken voor taken als ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp.164 Dit had invloed haar operatiegebied: dit kon vanaf nu overal ter wereld zijn, met terreinen variërend van jungles tot woestijnen en bergachtige gebied tot steden.165 Kortom, de aard van haar optreden zou steeds vaker sterk afwijken van de conventionele oorlogsvoering waarvoor de landmacht zich hoofdzakelijk gedurende de Koude Oorlog op had voorbereid.

Teruggrijpend op de twee niveaus van Rem Korteweg zien we hier een ingrijpende verandering in functie en toebedeelde taken door ingrijpen van de politiek. In hoofdstuk drie kwam naar voren hoe de Koude Oorlog de opbouw van de Nederlandse krijgsmacht binnen NAVO verband vormde. De Koude Oorlog zorgde niet enkel voor politieke consensus over waarom de krijgsmacht bestond, maar meer dan veertig jaar bestond de krijgsmacht uit militairen die opgegroeid waren in de geest van de Koude Oorlog, de spanning tussen Oost en West.166 De duur van en de “stabiliteit” van deze spanning hadden voor een algemeen

geaccepteerde manier van denken over de rol en samenstelling van de krijgsmacht gezorgd.167 Roy de Ruiter spreekt over het Koude Oorlog paradigma: “een verzameling van algemeen

aanvaarde aannames en overtuigingen die richting gaf aan het denken over de krijgsmacht en oplossingen verschafte voor de uitdagingen waar zij mee geconfronteerd werd”.168 Een paradigma overstijgt een theorie, strategie of doctrine; het bepaalt het perspectief van een groep. Afscheid nemen van dit paradigma betekende ook een einde van het met de politiek gedeelde consensus over de dreiging uit het Oosten, de consensus over waarom de

krijgsmacht bestond, wat ze deed en wat ze daarvoor nodig had. Dit zorgde ervoor dat de taken, het operatiegebied en de hoogte van de defensiebegroting ter discussie kwamen te staan.169 164 Ibidem, 154. 165 Ibidem, 154. 166 De Ruiter, ‘Breuklijn’, 13. 167 Ibidem, 55-60. 168 Ibidem, 65. 169 Ibidem, 65.

Met de ambitie van de politiek om de krijgsmacht in te zetten ter bevordering van internationale rechtsorde en stabiliteit, en het ondersteunen van rampenbestrijding en humanitaire hulp in zowel binnen- als buitenland vergrootte niet alleen het operatiegebied, maar ook de diversiteit in het optreden van de landmacht.170 Begin jaren negentig werd in dit kader vooral het belang van investeren het zogenoemde “blauwe optreden” belangrijk geacht, verwijzend naar de Verenigde Naties.171 Militairen moesten naast hun gebruikelijke “groene training”, de opleiding tot professionele gevechtssoldaat, dus ook een “blauwe training” ontvangen, gericht op de humanitaire, crisisbeheersings- en vredesoperaties, waarvoor ze in de toekomst steeds vaker zouden worden ingezet. Het uitvoeren van gebiedsbewaking, gebiedsbeveiliging of beveiliging van transporten zijn enkele taken die onderdeel zijn van dit optreden.172

Waar gedurende de Koude Oorlog stedelijk gebied zoveel mogelijk gemeden diende te worden, werd haar diversiteit in optreden de kans op langdurige aanwezigheid in en rondom stedelijk gebied aanzienlijk vergroot. Daarbij kwamen ook al dan niet tijdelijke politie-achtige taken, om de zogeheten “security gap” op te vangen; bij gebrek aan een correct functionerend intern veiligheidsapparaat zouden de landmacht het gat moeten vullen. 173

4.4 “Blauw” optreden in stedelijk gebied: niet zonder gevaar

Niet lang nadat de transformatieperiode van de Nederlandse krijgsmacht was gestart, werd er een beroep gedaan op de Koninklijke Landmacht. Het uiteengevallen Joegoslavië werd begin jaren negentig verscheurd door een bloedige burgeroorlog, waarin verschillende

bevolkingsgroepen streden voor onafhankelijkheid. De internationale gemeenschap aarzelde om drastisch militair in te grijpen en probeerde het conflict te controleren door waarnemers, humanitaire hulp en kleine hoeveelheden militaire eenheden naar het gebied te sturen.174 Het zenden van waarnemers bracht de gevechten allerminst tot een halt. Hoe langer het conflict duurde, hoe harder de roep van de politiek, media, publieke opinie en

mensenrechtenorganisaties aan de regering om tot actie over te gaan. Minister van Defensie Ter Beek en de Landmachtop namen echter een gereserveerde houding in. Belangrijke

170 Homan, ‘De Nederlandse Krijgsmacht’, 155.

171 Ben Schoenmaker, ‘Vredesoperaties en de terugkeer van de oorlog’, Militaire Spectator, Jaargang 181.12

(2012) 537–50, specifiek 542.

172 Asma, Optreden in bebouwd gebied, 34.

173 Peter Neuteboom & Joseph Soeters, ‘The Military Role in Filling the Security Gap After Armed Conflict:

Three Cases’, Armed Forces & Society, Vol. 43.4 (2017), 711–33, specifiek 712.

174 P. Bootsma (red.), Srebrenica: Een ‘Veilig’ Gebied: Reconstructie, Achtergronden, Gevolgen En Analyses van de Val van Een Safe Area (Amsterdam: Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie, 2002) 36.

aanleiding hiervoor was het ontbreken van voldoende Landmachtpersoneel om op uitzending te gaan. De dienstplichtigen binnen de Landmacht konden namelijk uitzending weigeren en er waren nog onvoldoende beroepsmilitairen gereed.175 De Tweede Kamer pakte echter resoluut door en nam in mei 1993 met grote meerderheid de motie-Van Traa/Van Vlijmen aan. Hierin drong de kamer aan op het sturen van een luchtmobiele eenheid. Deze eenheid was nog niet gereed, maar nog in oprichting en training. De meerderheid van de kamer maakte duidelijk dat weigering onacceptabel was en daarmee ook het bestaansrecht van de dure nieuwe Luchtmobiele Brigade in twijfel zou worden getrokken. Onder deze druk ging de minister overstag. In september 1993 werden er drie luchtmobiele bataljons toegezegd aan de VN- missie in voormalige Joegoslavië, UNPROFOR. De bataljons Dutchbat, de naam waaronder luchtmobiel opereerde, zouden achtereenvolgens elk zes maanden in Bosnië gaan dienen.176

4.4.1 “Safe Area” Srebrenica

Toen bekend werd dat Nederland bataljons van de nieuwe Luchtmobiele brigade zou uitzenden naar Joegoslavië, was de brigade nog volop in oprichting en opleiding. In een relatief kort tijdsbestek moest er dus minimaal één bataljon klaargestoomd worden om uitgezonden te worden. De militairen moesten in de opleiding zowel de intensieve groene training van luchtmobiel doorstaan, als de aanvullende “blauwe training”, die ook nog in ontwikkeling was.177 Sinds de VN-vredesmacht in Libanon had er geen Landmachteenheid meer deelgenomen aan een vredesoperatie. In juni 1994 gaf de bevelhebber der

landstrijdkrachten het zogenaamde “waarschuwingsbevel” uit, waarmee de voorbereiding begon. Luchtmobiel zou worden getraind volgens een voor Nederland nieuw infanterie

concept. Flexibele inzet in niet voorbereide situaties ten behoeve van crisisbeheersing werd de nieuwe norm.178 De gevechtsopleiding richtte zich op het leren schieten met alle wapens, gewondenverzorging te velde, bescherming tegen nucleaire, biologische en chemische wapens, fysieke conditie, mine-awareness en het optreden in bewoonde gebieden.179

De opdracht voor de bataljons Dutchtbat I & II bestond uit drie onderdelen: beveiliging van het operatiegebied tegen al dan niet gewelddadige bestandsschendingen, beperkte humanitaire hulpverlening aan de bevolking, en actief optreden in geval van agressie 175 Bootsma (red.), Srebrenica, 891-892.

176 Christ Klep, Somalië Rwanda Srebrenica, De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies (Amsterdam 2008)

80.

177 Bootsma (red.), Srebrenica, 1302-1310. 178 Ibidem, 1287.

door een van de strijdende partijen. De beveiligingstaak zou worden ingevuld met onder andere waarnemingsposten, wegversperringen en patrouilles. De beperkte humanitaire hulpverlening uitte zicht in medische hulp, hulp bij voedseldistributie en herstel van infrastructuur. Daarnaast was er speciale aandacht voor vier soorten gevechtsacties: het zuiveren van gebouwen en open terrein, uitschakeling van artillerie- en mortierstellingen, optreden tegen sluipschutters en kleinschalige infanteriegevechtsacties.180

Tijdens de reguliere “groene” opleiding stond vooral het optreden als luchtmobiele infanterie centraal. Componenten van vredesoperaties kwamen weinig aan bod; het personeel van de Brigade en het bataljon in opleiding ervoer de uitzending niet als een opdracht die sterk verschilde van het algemene opleidingsdoel van luchtmobiel. Zo stelde Dutchbat I- commandant Vermeulen dat een grondige militaire opleiding essentieel was voor een succesvol optreden als peacekeeper. Met een degelijke militaire opleiding kon de “peacekeeper” zo respect afdwingen bij de strijdende partijen.181 In dit licht achtte

brigadecommandant Brinkman het belangrijk dat er in de slotfase van de opleiding ook geoefend werd met gevechten in dorpen en verstedelijkte gebieden.182 Om de voorbereiding

goed af te sluiten wilde men graag een eindoefening op het Amerikaanse oefenterrein in Hohenfels, waar ook een oefendorp was gerealiseerd. Het oefenterrein in Duitsland werd echter intensief gebruikt en maakte het reserveren niet eenvoudig.183

De oefendoelen werden vanaf 1993 nauwelijks verder toegespitst, bij een gebrek aan een concreet beeld van inzet bij vredesoperaties. Er bestond vooral een discrepantie tussen normaal militair optreden en het optreden als VN-soldaat. Waar bij normaal militair optreden het vooral de bedoeling was om de tegenstander zo weinig mogelijk van het eigen optreden te laten waarnemen, was het in VN-verband vooral belangrijk zo zichtbaar mogelijk de taken uit te voeren. Openheid in eigen optreden aan de betrokken partijen moest de intenties duidelijk maken en bijdragen aan stabilisering van de toestand.184 Binnen de opleiding lag de nadruk vooral op de militaire aspecten. Bij de legertop en op bataljonsniveau vond men dat dit aansloot op de toekomstige taak; dit zou vooral een militaire zijn. Optreden bij een

vredesmissie bleek in de praktijk echter veel complexer en omvatte veel meer dan uitvoering van militaire taken.185 Zeker in Srebrenica.

180 Ibidem, 1290. 181 Ibidem, 1304. 182 Ibidem, 1304. 183 Ibidem, 1992. 184 Ibidem, 1306. 185 Ibidem, 1353.

Door een beperkt mandaat, beperkte middelen en beperkte bereidheid van de internationale gemeenschap kon de troepenmacht het vechten niet stoppen. Als gevolg van belegeringen, etnische zuiveringen, plunderingen en verkrachtingen waren veel Bosnische moslims op de vlucht geslagen. Om de vluchtelingen te beschermen werd het mandaat van UNPROFOR in 1993 uitgebreid en ontstonden er zogenaamde “Safe-areas”. In deze door VN troepen bewaakte enclaves konden de Bosnische moslims zich veilig terugtrekken. Srebrenica was één van die enclaves.186 Hoewel de precieze cijfers nooit met zekerheid zijn vastgesteld was het wel duidelijk dat het aantal mensen in Srebrenica vele malen hoger lag dan voor de oorlog.187 Binnen de enclave en zeker binnen de stad waren er grote problemen op het gebied van huisvesting, hygiëne, voedsel en watervoorziening, brandstofvoorziening en medische hulp.188 Waar de Dutchbatters en militaire taak verwachtte, werden ze nu vooral

geconfronteerd met een humanitaire noodsituatie.

Ook militair was de situatie uiterst complex. De Dutchbatters waren gebonden aan een strikt mandaat, wat er in het kort op neer kwam dat ze eigenlijk alleen reactief mocht

optreden. Het ‘deterence through presence’ principe moest voorkomen dat het tot een confrontatie kwam tussen de strijdende partijen, wat in de praktijk vooral gericht was op ontmoediging van de Bosnische Serviërs. Dutchbat was te licht bewapend om een

confrontatie met de Bosnische Serviërs langdurig te weerstaan, maar had wel de garantie dat er luchtsteun zou komen mocht de situatie te nijpend worden.189 Daar kwam bij dat de lokale partijen weinig tot samenwerking en medewerking bereid waren. De Bosnische Serviers beheersten de toegang tot de safe area en legden de bevoorrading steeds verder aan banden. Contact met de lokale bevolking binnen de enclave verliep moeizaam. Lokale moslimstrijders ondernamen bloedige plundertochten uit op dorpen rondom de safe area om aan voorraden te komen.190 Het was de bedoeling dat er binnen de safe area’s moslimmilities ontwapend zouden worden, maar ook dit bleek zeer ingewikkeld. Zo mochten de Dutchbatters mensen met wapens niet fouilleren of huiszoekingen uitvoeren. Dit lag in handen van de UnCivPol, de politie van de Verenigde Naties.191

In juli 1995 viel de enclave Srebrenica nadat de Dutchbatters onder de voet werden gelopen door de Bosnische Serviërs onder leiding van Generaal Mladic. De beloofde

186 Klep, Somalië Rwanda Srebrenica, 80.

187 Naar schatting woonden er voor de oorlog 6000 mensen in Srebrenica-stad. In januari 1995 waren hier nog

enkele honderden bewoners van over en 20.000 tot 23.000 vluchtelingen bij gekomen.

188 Bootsma (red.), Srebrenica, 1536. 189 Klep, Somalië, 80.

190 Ibidem, 81.

luchtsteun bleef in eerste instantie uit en kwam vervolgens te laat. De Bosnische Serviërs begonnen aan de “evacuatie” van de Bosnische moslims. Kort nadat de moslimbevolking was afgevoerd vertrok de Nederlandse eenheid uit het gebied. In de dagen die volgden vonden ongeveer 8000 moslimmannen de dood door geweld van de Serviërs. De schok die de val van Srebrenica en daaropvolgende zuivering teweeg had gebracht bleek ditmaal hard genoeg te zijn om de internationale gemeenschap wakker te schudden. Niet lang daarna volgde er een Bosnisch-Kroatisch offensief, begeleid door NAVO-bombardementen. Na het terugdringen van Mladic’ troepen kwam er eind 1995 een vredesakkoord tot stand. Dit bestand werd bekrachtigd door de stationering van de NAVO-Implementation Force (IFOR) in Bosnië.192

In het uitgebreide rapport dat het Nederlandse Instituut voor Oorlogs Documentatie (NIOD) in opdracht van de regering deed en in 2002 publiceerde, werd geconcludeerd dat de bataljons die werden uitgezonden naar Joegoslavië in militair opzicht voldoende getraind waren. In het opleidingsprogramma ook elementen opgenomen werden voor optreden in verstedelijkt gebied, maar dit beperkte zich weliswaar toch gevechtshandelingen. Tegelijk oordeelde het rapport ook dat de training van luchtmobiel vooral “groen” georiënteerd was.193

Compagniecommandant Groen erkende later dat veel van de theorie voor het blauwe optreden verwaarloosd was, evenals de informatie over de achtergronden van het conflict en lokale bevolking. De nadruk tijdens de opleiding toch vooral lag op “doen”. Het blauwe optreden zouden ter plekke wel geleerd worden. De parlementaire onderzoekscommissie naar de val van Srebrenica oordeelde dat Dutchbat haar inlichtingentaak had verwaarloosd. Inlichtingen verzamelen is altijd een essentieel onderdeel van militaire operaties, maar bij optreden in verstedelijkt gebied des te meer. De uitgezonden manschappen hadden nu weinig

vastomlijnde ideeën over de aard en achtergronden van het conflict en hadden kortzichtige beelden en stereotypen over de plaatselijke bevolking. Dit zorgde vooral voor een

belemmering voor hun rol als peacekeeper.194

Deze conclusies waren belangrijke lessen voor de effectiviteit van het optreden van de landmacht voor komende vredes- en stabilisatieoperaties. Met betrekking tot optreden in verstedelijkt gebied liet het zien dat hoewel adequate training voor gevechtshandelingen, waar ook de nadruk op lag bij de voorbereiding van de Dutchbat bataljons, het optreden te midden van mensen ook om een bredere taak oriëntatie en voorbereiding vroeg. Het rapport kwam pas uit in 2002. Tot aan die tijd nam de landmacht opnieuw deel aan stabilisatie-operaties en

192 Klep, Somalië, 82.

193 Bootsma (red.), Srebrenica, 1485. 194 Ibidem, 1485.

bevond ze zich nog steeds midden in de transformatiefase. De vraag is dus welke conclusies de Landmacht zelf trok uit het debacle in Srebrenica.