• No results found

No land, no food, no future : de impact van de komst van Nansanga Farming Block op de agrarische toekomst van jongeren in Oost-Kabundi, Zambia

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "No land, no food, no future : de impact van de komst van Nansanga Farming Block op de agrarische toekomst van jongeren in Oost-Kabundi, Zambia"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘No land, no food, no future’

De impact van de komst van Nansanga Farming Block op de agrarische

toekomst van Zambiaanse jongeren.

‘No land, no food, no future’

De impact van de komst van Nansanga Farming Block op de agrarische

toekomst van jongeren in Oost-Kabundi, Zambia.

Master scriptie ‘Culturele Antropologie der Niet Westerse Samenlevingen’ Universiteit van Amsterdam, september 2013

Student: Pascale Krüger

6166903

pascalekruger@gmail.com

Begeleider: Gerben Nooteboom Tweede lezer: Rosanne Rutten Derde lezer: Laurens Bakker

(2)

‘No land, no food, no future’

De impact van de komst van Nansanga Farming Block op de agrarische

toekomst van jongeren in Oost-Kabundi, Zambia.

Student: Pascale Krüger Studentennummer: 6166903 Begeleider: Gerben Nooteboom

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Master Culturele Antropologie der Niet Westerse Samenlevingen Universiteit van Amsterdam 2013

(3)

 

Voorwoord

Op het puntje van mijn stoel

Altijd zat ik op het puntje van mijn stoel met een hele grote glimlach op mijn gezicht,

duizend-en-één vragen in mijn hoofd en een beetje pijn in mijn buik wanneer er een Afrikaans dorpje op televisie voorbij kwam. Of het nu in Zuid-Afrika, Mali, Zambia of een ander

Afrikaans land was, het maakte mij niet uit. Bij elke situatie die er werd geschetst kon ik alleen maar dromen dat ik daar ooit, ooit ook een keertje zelf zou mogen rondlopen.

Volgens mij ben ik als Afrika fan geboren, want sinds ik me kan herinneren heb ik een zwak voor dit continent, voor haar natuur en mensen maar ook voor haar problematiek. Het begon met mijn lievelingspop met een getinte kleur, daarna kwamen de bezoekjes aan het Afrikamuseum met mijn oma, de souvenirs van mijn tante uit Kenia, een stage in Kaapstad en uiteindelijk de studie antropologie waarbij ik de artikelen over Afrika verslond. Mijn stage in Kaapstad leek dé verwezenlijking van mijn droom, maar achteraf gezien was dit ‘slechts’ een opstapje naar het grotere werk. Er volgden twee mooie reizen door zuidelijk Afrika, maar nog steeds was mijn Afrika honger niet gestild. Ik wilde meer en beter, het moest en zou ‘echter’ en minder toeristisch zijn. In Zambia heb ik gekregen waar ik van droomde en misschien wel veel meer dan dat. Eindelijk kon ik antwoorden gaan vinden op al mijn vragen, eindelijk mocht ik gaan ervaren hoe het rurale Afrikaanse leven er echt aan toe gaat, eindelijk

eindelijk… Daar stond ik dan met trillende knietjes, betraande ogen en buikpijn op Schiphol. Eigenlijk had ik geen idee waar ik aan begon en of het wel zou lukken. Er zijn geen

bookingsites waar je een hutje in the middle of nowhere in Zambia kan boeken, maar dat hutje was wel mijn doel. Geen Zambiaan die ook maar wist dat ik eraan kwam en dat ik alle hulp van de wereld nodig had. Ik ging me steeds meer afvragen wat ik in hemelsnaam in mijn hoofd had gehaald en waarom ik toch altijd op avontuur wil. Ik heb mezelf de eerste week veel moed ingepraat. ‘Dit is wat ik wilde, hier heb ik jaren van gedroomd dus afhaken is geen optie. Ik gooi mezelf voor de leeuwen en ik zal het overleven ook!’.

Overleven… Dit begrip moest ik na drie maanden wel heel letterlijk nemen. Na mijn meest ultieme droom te hebben verwezenlijkt, verliep mijn thuiskomst compleet anders dan gepland. Dagenlang heb ik geknokt voor mijn leven, geknokt om mijn ultieme droom na te kunnen vertellen en niet met de dood te hoeven bekopen, geknokt om weer de oude te worden en uiteindelijk geknokt om deze scriptie nu met veel trots te mogen presenteren. Mijn grootste droom eindigde in een ware nachtmerrie die malaria tropica heet. Dat ik nu mijn onderzoek heb kunnen verwoorden in deze scriptie is hét moment waar ik al die maanden aan vast heb

(4)

gehouden, waaraan ik me heb kunnen optrekken en waardoor ik een concreet doel voor ogen kon blijven houden om zo stapje voor stapje weer de oude te worden.

Er zijn veel mensen die ik ontzettend dankbaar ben doordat zij mij steunden, gerust wisten te stellen, motiveerden en troostten op de momenten dat ik dat nodig had tijdens mijn reis, herstel en schrijven van deze scriptie. Mijn begeleider Gerben Nooteboom heeft me met veel geduld begeleid en altijd het vertrouwen gegeven dat we samen stapje voor stapje tot een goed eindresultaat zouden komen. Studieadviseur Marieke Brand, die telkens van alles voor me heeft uitgezocht en mijn studiegerelateerde zaken goed heeft geregeld. Mijn vader, die alle instanties heeft afgebeld om ervoor te zorgen dat ik kreeg waar ik recht op had. Mijn moeder die in het ziekenhuis mijn grootste held is geweest. Mijn zus en broer, die me bestoken met al hun goede zorgen, liefde en bij wie één telefoontje altijd genoeg is. Mijn lieve vrienden en familie die me overal naartoe rijden, begeleiden, voor me koken, voor me klaarstaan en me altijd stimuleren om mijn dromen waar te maken. En natuurlijk Remco, die met zijn

relativeringsvermogen en nuchtere kijk op zaken vaak een verhelderend beeld weet te geven. Hopelijk beseffen jullie dat ik zonder jullie hulp nergens zou zijn en het allemaal een stuk moeilijker zou zijn geweest. Ik mag in mijn handjes knijpen met zulke lieve mensen om me heen.

Naast het Nederlandse front, had ik mijn onderzoek nooit zo goed kunnen volbrengen zonder Chrispine Moyo, Kennedy Mulenga, Nelson Chembo, Anderson Mbewe, Noah Kwanga, Davies, Lemmie, Queen, familie Mapontela en de meiden van guesthouse

Kasholela. Natuurlijk ook Ash die me in Lusaka altijd in de watten legde met de beste chicken

á la Ash en een warme douche. En last but not least, mijn Zambiaanse familie die mij in hun

gezin heeft opgenomen als hun eigen dochter en zus. Samen met mijn Zambiaanse moeder ben ik in leuke, bizarre en onvergetelijke situaties terecht gekomen, waarbij ze me veel heeft geleerd en laten zien. Haar taak als tolk nam ze heel serieus, maar ze bleef vooral altijd over me moederen en eindigde daarom de dag vaak met een wijze Zambiaanse les, zoals: ‘If you always carry your baby on your back, the baby will carry you when you’re old’ en ‘If you

don’t learn it from the old people, you will never learn’. Mijn Mayo1 heeft mij geleerd om van

niets iets te maken en om meer met de dag te leven. Lessen die nu van goude waarden blijken te zijn tijdens mijn langdurige herstel.

Natotela saana! Tilburg 2013

      

1

(5)

 

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inhoudsopgave 5

Lijst van de figuren en tabellen 7

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 No land, no food, no future 8

1.2 Transnationale landtransacties 11

1.3 Agrarische toekomst van (rurale) jongeren 15

1.4 Relevantie en vraagstelling 19

1.5 Methode 20

1.6 Setting 22

Hoofdstuk 2. Land is leven!? Landbezit in Zambia.

2.1 Land is leven! 28

2.2 Staatsland en traditioneel land 32

2.3 Het nieuwe boeren 34

2.4 Conclusie 41

Hoofdstuk 3. Nansanga Farming Block

3.1 En toen zei de Chief ‘nee’ 43

3.2 De Core Venture 49

3.3 De kleine Nansanga-boeren 50

3.4 Mkushi Farm Block: een voorbeeld hoe het wel en niet moet 52

3.5 Nansanga als ontwikkelingskans voor Serenje District 54

3.6 Nansanga en Kabundi: een combinatie met mogelijkheden? 57

(6)

Hoofdstuk 4. Kansen of keuzes? De toekomst van rurale jongeren in Kabundi 4.1 Kansen of keuzes? 62 4.2 Onderwijs 64 4.3 Werk 67 4.4 Verveling 68 4.5 Toekomst dromen 70 4.6 Conclusie 73 Hoofdstuk 5. Conclusie 75 Nawoord 81 Literatuurlijst 82

(7)

 

Lijst van figuren en tabellen

Figuur 1. Kaart van Zambia 24

Figuur 2. Kaart van Oost-Kabundi en het centrum 27

Figuur 3. Plattegrond van verdeling staatland en traditioneel land in Zambia 32

Figuur 4. Crop rotation 35

Fuguur 5. Chitemene pompoenbladeren 37

Figuur 6. Chitemene cassave 37

Figuur 7. Conservation farming 37

Figuur 8. Huis boer Chaunda 38

Figuur 9. Gemiddeld huis in Oost-Kabundi 38

Figuur 10. Nawa’s huis 38

Figuur 11. Voorbeeld van de zijwegen in Nansanga 43

Figuur 12. Plattegrond Nansanga Farming Block 46

Figuur 13. Oude houten brug 48

Figuur 14. Oude stalen brug 48

Figuur 15. Oude brug 48

Figuur 16. Vervanger van brug op figuur 15 48

Figuur 17. Rij bij de bank 54

Figuur 18. De oude weg naar de Boma 57

Figuur 19. De nieuwe weg naar de Boma 57

Figuur 20. Het irrigatiekanaal 58

Figuur 21. De Sasa dam. 58

Figuur 22. Aantal scholieren Muchinda Basic School 65

Figuur 23. Scholen in Muchinda Zone 65

Figuur 24. Examenresultaten Muchinda Basic School 66

Tabel 1. Boerderijen in Nansanga 47

Tabel 2. Overzicht van grootte en kosten van Nasanga land 52

(8)

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 No land, no food, no future

‘Bana Kalambo village?’ vraag ik aan twee jongens in een schooluniform die ieder op een trapper staan van hun fiets waarvan het zadel en de bagagedrager ontbreken. Ze hebben een plastic zakje vast waar schriften in zitten. Ze draaien om maar durven me niet aan te kijken. ‘Bana Kalambo village?’ vraag ik nog een keer. Ze kijken elkaar aan, overleggen even en wijzen me het linkerpaadje. ‘Natotela saana’ zeg ik en de jongens stappen weer op de fiets. Ik

hoor ze giechelen en het woord mzungu2 valt in hun zin. Ze zijn hier niet echt gewend aan

blanke mensen en al helemaal niet aan een blank meisje, die een chitenge3 draagt, lopend4 is

en duidelijk de weg kwijt is. Ik sta op een kruispunt. Tenminste, dat wil zeggen dat vier modderpaadjes elkaar kruisen en ieder een andere kant opgaan. Links van me zie ik het pad verdwijnen tussen de bomen, tegenover me loopt het pad langs een cassaveveld, rechts van me gaat het pad richting een verlaten dorp en achter me verdwijnt het pad ook tussen bomen. Ik loop nu al zeker driekwartier verdwaald rond, de paden veranderen van brede paden in zeer smalle paadjes, die door het hoge gras lopen waardoor je moet opletten of er geen slangen in de buurt zijn. Je kunt zomaar ineens uitkomen in het bewoonde gedeelte van een dorp, maar voornamelijk loop je als het ware door een bos met her en der een open stuk grond dat gecultiveerd wordt of werd.

In het landgrabdebat zouden investeerders en overheden de vele ongecultiveerde

stukken grond vast bestempelen als ‘ongebruikte, vrije en beschikbare grond’. Maar volgens de bewoners van Oost-Kabundi is niets minder waar. Deze stukken land worden gebruikt voor houtsprokkel of voor kinderen die later met hun gezin bij het dorp van hun ouders komen wonen. Een andere mogelijkheid is dat het land moet rusten om weer vruchtbaar te worden. Dit geeft het grote verschil aan tussen het insider en outsider perspectief: de outsider definieert het land als ongebruikt land, voor de insider heeft elk stukje een betekenis. ‘No land, no food, no future’, zegt Davies terwijl we op de grens van zijn land met Nansanga

Farming Block5 staan. Nansanga is een grootschalig landinvesteringsproject van de

Zambiaanse overheid waarvoor 105.000 hectare onontgonnen landbouwgrond door de overheid beschikbaar is gesteld. Nansanga is gelegen in Centraal Zambia, ongeveer 450 km       

2 Mzungu is het Bemba woord voor ‘blanke’. 

3 Een chitenge is een wikkeldoek die vrouwen o.a. gebruiken als rok.  4

 In de ogen van rurale Zambianen hebben blanken altijd een eigen vervoersmiddel (auto of fiets) waardoor ze raar opkijken als een blanke lange afstanden loopt of gebruik maakt van openbaar vervoer.  

(9)

 

van de hoofdstad Lusaka. Nansanga is opgedeeld in drie delen, namelijk de Core Venture6,

drie commerciële boerderijen en 310 kleine en mediumgrote boerderijen. Het gebied is verweven tussen de al bestaande dorpen van onder andere Kabundi Area, waardoor er een voor Zambia uniek concept van transnationale landtransactie is ontstaan, bestaande uit

traditioneel land en staatsland7. Nansanga is gecreëerd om de landbouwproductie van Zambia

met behulp van buitenlandse en nationale investeerders naar een hoger niveau te tillen. Tijdens mijn verblijf was de bouw van het wegennetwerk in en rondom Nansanga en de afbakeningen van de percelen net afgerond. De investeerders kregen tijdens de zogenaamde

visiting tours in januari 2012 hun grond aangewezen en werden geacht om binnen één jaar

nadien activiteiten op deze grond te gaan ontplooien. Maar wat is de impact van de komst van Nansaga voor de huidige bewoners?

Volgens mij loop ik rondjes, want dit verlaten dorp rechts van me ben ik een half uur geleden ook al gepasseerd. Het dorp staat leeg. Het rieten dak van het huis is half ingestort en de kookhut is leeg. Er ligt geen brandhout, maar er is wel genoeg bewijs dat hier ooit een gezin heeft gewoond. Er staan namelijk vijf grote mangobomen, een duidelijk teken dat het een oud dorp is. ‘Dat heb ik inmiddels al geleerd’, denk ik trots. ‘If there are no mangotrees you can conclude that it is a new village. If you see many then it’s an old one’ aldus Davies. Sinds de

komst van Nansanga blijkt dat het aantal mangobomen veelzeggend is geworden. De Chief8

van dit gebied heeft zijn mensen namelijk gestimuleerd om extra breed de ruimte te nemen en om meer dorpen te bouwen, zodat het ook voor de overheid duidelijk is dat de plaatselijke bevolking het land zelf nodig heeft. In de dorpen die als gevolg hiervan zijn ontstaan, staan nog geen mangobomen en deze dorpen worden door de mensen zelf gedefinieerd als ‘nieuwe dorpen’. De Chief heeft de plaatselijke bevolking ook gestimuleerd om niet langer in hun dorp te blijven zitten, maar een actieve rol in hun gemeenschap te gaan spelen en meer land te gebruiken voor het verbouwen van gewassen. Zo is er bewijs dat het land van de plaatselijke bevolking moet blijven en er zodoende ook genoeg grond beschikbaar blijft voor de komende generaties. ‘Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn kinderen’, zei de zus van Davies die aan de andere kant het grondgebied van de familie woont. De familie van Davies is de enige van Oost-Kabundi die met haar grondgebied op de cutline van Nansanga zit. De overheid was van oordeel dat zijn familie niet zo veel grond nodig had en heeft zich daarom       

6

De Core Venture is het grootste stuk land in Nansanga. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.

7

In hoofdstuk 2.2 wordt het verschil tussen traditioneel en staatsland uiteengezet.

8

De chief is een soort van burgemeester die vanuit de oude traditie de macht heeft over een bepaald gebied. In paragraaf 1.6 wordt dit nader toegelicht. 

(10)

een gedeelte van het land toegeëigend. Davies schat de grootte van hun grond op ongeveer 80 á 100 hectare. Hoeveel de overheid precies in gebruik heeft genomen, kan hij niet met

zekerheid zeggen aangezien er geen duidelijke afspraken zijn over waar zijn land precies eindigt. Davies woont samen met zijn moeder en vier zussen. Zijn dorp lijkt eigenlijk meer op twee dorpen. Hij en twee zussen en hun gezinnen wonen aan de ene kant en zijn moeder, twee zussen en hun gezinnen wonen aan de andere kant van hun grondgebied. Hijzelf is een huis aan het bouwen in de buurt van de cutline zodat hij in de gaten kan houden of er niet stiekem nog meer grond wordt ingepikt en hij zijn rechten kan onderstrepen. De reden waarom de familie verspreid woont over het land is om aan te tonen dat ze de ruimte nodig hebben en er ook recht op hebben. ‘Ik wil dat mijn kinderen ook op dit land kunnen wonen, samen met hun neven en nichten. Dit had gemakkelijk gekund want dit gebied was echt heel groot, maar nu zie ik het somber in. De overheid denkt niet na over de volgende generatie, maar wij wel! En daarom proberen we met dit soort kleine trucjes ons land zoveel mogelijk te behouden’, aldus Davies.

Het interview met Davies en zijn familie herhaalt zich in mijn hoofd terwijl ik een poging doe om de weg te vinden. Had ik me toch maar door Davies naar huis laten brengen, want ik heb werkelijk geen idee waar ik ben. Het is ook zo’n doolhof van paadjes hier! Alles lijkt op elkaar… Gelukkig heeft mijn oudste ‘broer’ me verteld dat wanneer ik de weg kwijt ben, ik altijd ‘Bana Kalambo village’ moet vragen. Letterlijk vertaald betekent dit ‘moeder van Kalambo dorp’. Kalambo is de oudste zoon van mijn gastgezin waardoor zijn moeder, Mary, bekend staat als Bana Kalambo. Ons dorp heet officieel Robertson Chibuye village, genoemd naar de overleden man van Mary. Voorheen heette het dorp Mulenga Tolobeka, naar de overleden vader van Mary. Doordat een dorp wordt vernoemd naar degene op wiens naam het staat, veranderen dorpsnamen nog al eens en is dit de truc om geen dorpsnamen te hoeven onthouden. De dorpen worden op naam geregistreerd door de Chief, maar in hoeverre dit eigendomsrechten met zich meebrengt is een grijs gebied. De mensen zelf zeggen dat ze een eigendomsrecht hebben, maar blijkbaar kan de overheid toch zomaar een stuk land toe-eigenen. De Chief had anders toch geen maatregelen hoeven nemen om ervoor te zorgen dat zijn dorpelingen zoveel mogelijk land kunnen behouden?

Wat er momenteel voor zorgt dat ik de weg kwijt bent, zijn de single settlements. Het gebied waar ik verblijf heet Kabundi en is van origine een Lala-gebied. De Lala’s behoren tot één van de 73 stammen die Zambia rijk is. ‘Wij Lala’s houden er niet van om in een rijtje langs een weg te wonen en wonen daarom vaak midden op ons land’ legt Mary, de moeder van mijn gastgezin uit. Als gevolg hiervan wordt een dorp in een Lala-gebied een single

(11)

 

settlement genoemd. Een single settlement wil zeggen dat er één huishouden is gevestigd en daarom wordt het land van één familie een dorp genoemd. Een familie/huishouden in Kabundi kan bestaan uit één gezin, maar kan ook uit meerdere gezinnen bestaan. Dit is voornamelijk afhankelijk van de grootte en de leeftijd van het dorp. Het kleinste gezin dat ik in Kabundi heb gezien, bestond uit twee ouders met vier kinderen en woonde in een nieuw -en daardoor klein- dorp. Gemiddeld hebben de meeste gezinnen hier vijf tot acht kinderen, waarbij geen rekening is gehouden met de overleden kinderen. Als de kinderen trouwen kunnen ze bij hun ouders in het dorp blijven wonen. Ze bouwen dan vaak hun eigen slaap-, kook-, badkamer- en wc-hut, een paar meter van hun ouders vandaan.

Sinds de komst van Nansanga is het echter gebruikelijker geworden om een eigen stuk grond te bemachtigen zodat er minder grond beschikbaar is voor de overheidsplannen en meer voor de plaatselijke bevolking. Dit is onder meer de reden dat mijn ‘broer’ Kalambo een eigen dorp heeft en niet meer in zijn geboortedorp woont. De impact van de komst van Nansanga is groot voor dit afgelegen en rurale gebied waar men grotendeels afhankelijk is van hun eigen landbouwproductie. Het is om die reden van belang om de daadwerkelijke invloed van de komst van Nansanga in beeld te krijgen. Ondanks het feit dat Nansanga nog niet in gebruik is genomen door de investeerders, biedt Nansanga een uitstekende kans om het

implementatieproces van een transnationale landtransactie te analyseren. In mijn scriptie staat hierbij de impact van de komst van Nansanga op de agrarische toekomst van Zambiaanse jongeren centraal. Want wat gebeurt er als de lokale bevolking die zo afhankelijk is van hun -zelfvoorzienende- landbouwactiviteiten, wordt gekort in hun grond? Wat voor invloed heeft de komst van Nansanga op de huidige bewoners van dit gebied? Wat betekenen deze

ontwikkelingen voor de agrarische toekomst van rurale jongeren en hoe wordt hun dagelijks leven beïnvloed door Nansanga? Hoe voorzien zij nu hun eigen agrarische toekomst nu ze zijn omringd door staatsland?

1.2 Transnationale landtransacties

‘Afrikaanse landbouwgrond blijft gewild bij buitenlandse investeerders9’, ‘Investeren in

Afrikaanse landbouw10’en ‘Rijke landen doen aan landjepik in Afrika11’. Je hoeft maar naar

‘landbouwgrond in Afrika’ te googlen en de trend is duidelijk… Land in Afrika is de laatste        9 http://www.trouw.nl/tr/nl/4496/Buitenland/article/detail/3278040/2012/06/27/Afrikaanse-landbouwgrond-blijft-gewild-bij-buitenlandse-investeerders.dhtml Bezocht op 02-11-12. 10 http://www.emergingafrica.nl/business-opportunities/investment-opportunities/86-investeren-afrika-landbouw Bezocht op 02-11-12 11 http://nos.nl/artikel/191758-rijke-landen-doen-aan-landjepik-in-afrika.html Bezocht op 02-11-12

(12)

jaren een hot item geworden. Sinds de voedselcrisis in 2008 is er extra veel aandacht

gevestigd op het voedselsysteem in de wereld (La Via Campesina 2010:1). Een consequentie van de steeds groter wordende voedselonzekerheid is de opkomst van transnationale

landtransacties, ook wel landgrab genoemd (Cotula et al. 2009, Daniel en Mittal 2009, GRAIN 2008, NTS 2010, Von Braun en Meinzen-Dick 2009). Bij landgrab wordt vruchtbare landbouwgrond verkocht, geleased of verhuurd aan - vaak buitenlandse - investeerders, tegen betaling van een lage prijs en met een langlopend contract. Vooral de landtransacties met buitenlandse investeerders roepen ernstige vragen op, aangezien er in vele delen van Afrika sprake is van een chronisch voedseltekort (Daniel en Mittal 2009:17, GRAIN 2008:2). Eén van de redenen voor het ontstaan van grote interesse in Afrikaanse vruchtbare landbouwgrond is het creëren van voedselzekerheid voor het land van de investeerder zelf. Door het creëren van eigen voedselzekerheid is niet langer sprake van een afhankelijkheidspositie van de wereldvoedselmarkt. Deze buitenlandse en nationale investeerders zijn vaak overheden, bedrijven en investeerders die wel beschikken over voldoende geld, maar een tekort hebben aan vruchtbare grond (Nooteboom en Rutten 2011).

Landgrab leidt volgens onder andere investeerders, lokale overheden en de Wereld Bank tot een ‘win-winsituatie’ (Borras en Franco 2010a:513, Cotula et al. 2009:89). Naast het voordeel voor de investerende partij zou landgrab namelijk zorgen voor werkgelegenheid voor de lokale gemeenschap, technologische innovatie en economische ontwikkeling in het gastland (Wereld Bank 2011:xxxvi). De meningen over landgrab zijn echter zeer

uiteenlopend. De één noemt het een moderne vorm van kolonisatie (Smaller en Mann 2009:1, White en Dasgupta 2010:599), de ander ziet het als een ontwikkelingskans (Cotula et al. 2009:78). Naast de discussie of landgrab onder de noemer kolonisatie of ontwikkelingskans valt, ontstaan er ook discussies over het vermogen van het wereldvoedselsysteem en de vraag of kleinschalige landbouw of juist grootschalige, industriële landbouw de wereld zou kunnen voeden (White en Dasgupta 2010).

De term ‘landgrab’ is een begrip geworden (Hall 2010:3, Borras en Franco 2010b: 2) voor de beschrijving van (trans)nationale commerciële grondtransacties voor grootschalige productie, verkoop en export van voedsel en biobrandstoffen. Het negatieve beeld dat bestaat bij het woord landgrab bouwt voort op de bekende beelden uit het verleden, waarbij Westerse bedrijven en overheden de boeren en inheemse volkeren in het zuiden onteigenen en het milieu bederven (Borras en Franco 2010b:2-3). Landen in het zuiden zijn in het verleden al om verschillende redenen geprofiteerd in de vorm van kolonisatie door Westerse bedrijven en overheden. Diverse auteurs in het landgrab-debat wijzen echter op een nieuwe ontwikkeling.

(13)

 

Landgrab komt voort uit de behoefte van overheden aan lange termijncontrole over grootgrondbezit buiten de eigen landsgrenzen. De landbouwgrond buiten de eigen

landsgrenzen is noodzakelijk om de voedselzekerheid in eigen land veilig te stellen zodat de eigen bevolking kan worden voorzien van voedsel en energie (Borras en Franco 2010a:508). Sommigen spreken bij landgrab over neokolonialisme, agro-imperialism of foreignisation of

space (GRAIN 2008, Zoomers 2010). Deze termen dekken echter niet de lading van het

begrip landgrab. Daniel en Mittal (2009:1) van The Oakland Institute definiëren de term landgrab als een fenomeen dat verwijst naar de aankoop of lease van grote stukken land door de rijkere, voedselonzekere naties en particuliere beleggers uit voornamelijk arme

ontwikkelingslanden met als doel het produceren van gewassen voor de export. Hall (2010:21) van het Institute for Poverty, Land and Agrarian Studies, benadrukt dat er drie nuanceringen zijn voor de term landgrab. In de eerste plaats wordt niet alleen gebruik gemaakt van land, maar ook van water, mineralen en goedkope arbeid. In de tweede plaats zijn de investeringen niet alleen transnationaal, maar ook nationaal en in de derde plaats zijn de landinvesteringen in de meeste gevallen legaal. Volgens een rapport van de organisatie Grain (2009), die opkomt voor de belangen van kleine boeren, zijn de hoofdrolspelers van de landinvesteringen niet landen en regeringen, maar bedrijven en investeringsfondsen. Ook Savitri e.a. (2011:4) beargumenteert dat de hedendaagse mondiale landgrab voornamelijk wordt uitgevoerd door multinationale bedrijven en particuliere investeerdersgroepen met behulp van juridische en materiële steun van de nationale en lokale overheden.

De term landgrab heeft een negatieve lading die niet altijd van toepassing is bij transnationale investeringsdeals. Om deze reden spreek ik liever van transnationale

investeringen of transnationale landtransacties. In deze scriptie wordt de volgende definitie voor transnationale landtransacties - gebaseerd op Daniel en Mittal (2009) en gecombineerd met de nuanceringen van Hall (2010) - gebruikt: Grootschalige, transnationale

landinvesteringen verwijzen naar de legale aankoop of lease van grote stukken land door rijkere nationale en internationale investeerdersgroepen en overheden, die gewassen willen produceren voor de export. Bij het gebruik van land gaat het tevens om het gebruik van water, mineralen en goedkope arbeid. Soms gaat het hier om transacties met potentieel zeer

negatieve gevolgen voor de bevolking zoals onteigening en uitsluiting (dispossession) en is er inderdaad sprake van landgrab. In andere gevallen is er sprake van investeringen in

landbouwgrond met aandacht voor sociale, ecologische en economische belangen van alle betrokken actoren.

(14)

De landen waar grond wordt verkocht of verhuurd, ook wel gastlanden genoemd, zijn meestal landen waar de inkomens laag liggen en waarvan wordt aangenomen dat ze niet-gebruikte of goedkope, vruchtbare grond hebben met water in overvloed. Dit wordt ook wel aangeduid als the myth of empty land (Kugelman en Levenstein 2009:11 en Ruth Hall 2011:11). De meeste gastlanden hebben een zwakke centrale overheid en zwakke formele landrechten (Nooteboom en Rutten 2011; Daniel en Mittal 2009; Schutter 2009). Volgens Daniel en Mittal (2009:2-4) zijn er drie belangrijke trends met betrekking tot transnationale landtransacties. Als eerste wijzen zij op de landen die kampen met een stijgende

voedselonzekerheid en de druk die ze als gevolg hiervan ervaren om de eigen

voedselvoorziening veilig te stellen. Dit houdt in dat veel regeringen haastig op zoek zijn naar een oplossing om de voedselonzekerheid in eigen land te verminderen om op deze wijze binnenlandse sociale onrust en politieke instabiliteit te voorkomen. De tweede trend is de stijgende vraag naar biobrandstoffen en andere energie- en productieeisen. Dit leidt

vervolgens weer tot vraag naar vruchtbare landbouwgrond. De vraag naar biobrandstoffen is snel toegenomen in de afgelopen jaren en de beleggers die worden aangetrokken door deze grote vraag, hebben hun pijlen gericht op grote stukken land om biobrandstof te produceren. Als gevolg van lage loon- en grondkosten en het gunstige klimaat in ontwikkelingslanden, is de productie van biobrandstof in ontwikkelingslanden in het algemeen voordeliger dan de productie van biobrandstoffen in het land van de investeerder zelf. De derde en laatste trend is

de sterke stijging van investeringen in zowel de grondmarkt als de soft commodities12 markt.

Als gevolg van de stijgende voedselprijzen worden dit opeens aantrekkelijke investeringen met stabiele en interessante rendementen.

De kritische literatuur over het fenomeen landgrab benadrukt vooral de potentieel negatieve aspecten en identificeert landgrab als een nieuwe vorm van kolonisatie (Hall 2010:17, Borras, McMichael en Scoones 2010:588). Er zijn echter ook positieve geluiden waarneembaar waarin wordt benadrukt hoe landinvesteringen een ontwikkelingskans kunnen bieden voor rurale gebieden (Wereld Bank 2008, Cotula et al. 2009, Von Braun en Meinzen-Dick 2009). Deze potentiële ontwikkelingskansen zijn echter alleen aanwezig indien de mogelijke negatieve sociale effecten en milieueffecten kunnen worden geminimaliseerd of vermeden (Borras en Franco 2010c). De term ‘landgrab’ wordt volgens Borras en Franco (Ibid.) die beiden landdeals en rurale politieke kwesties onderzoeken, nu dan ook steeds meer       

12

 Een soft commodity verwijst over het algemeen naar grondstoffen die worden geteeld in plaats van gewonnen zoals koffie, cacao, suiker, maïs, tarwe, soja en fruit (http://www.thefreedictionary.com/soft+commodities: bezocht op 5 maart 2012).  

(15)

 

gepresenteerd als ‘grootschalige landinvesteringen, goed voor de ontwikkeling van

achtergebleven rurale gebieden’. Dit wordt ondersteund door een pleidooi voor vrijwillige richtlijnen voor ‘verantwoord investeren’, neergelegd in een Code of Conduct (CoC). Het gaat hier om vrijwillig onderschreven principes voor verantwoorde landinvesteringen. Borras en Franco (Ibid.) benadrukken echter dat de CoC zeker geen magic bullet is. Voorstanders van landgrab daarentegen pleiten voor het integreren van transnationale landtransacties in het reguliere ontwikkelingsbeleid. De Wereld Bank en de International Food Policy Research Institute (IFPRI) zijn prominente spelers in het bevorderen van deze integratie. Een essentieel onderdeel hierbij is dat een groeiende nadruk wordt gelegd op het samenbrengen van de verschillende betrokken partijen om deel te nemen aan een internationale gedragdscode voor (trans)nationale landtransacties. Het doel van de gedragsregels is het ontwikkelen van een ‘win-winsituatie’ voor alle betrokken partijen (Borras en Franco 2010a:509-510). Het debat wordt nog steeds gevoerd. Er is nog weinig bekend over de effecten van lopende

landinvesteringen, de gevolgen voor de lokale bevolking en de verwezenlijking van de positieve ontwikkelingsdoelen. Hoe krijgen doelen in de praktijk vorm? Hoe reageren lokale partijen en is er misschien, onder bepaalde voorwaarden, een win-winsituatie mogelijk? Deze scriptie bevindt zich precies op dit spanningsveld en ik hoop daarmee een bescheiden bijdrage te bieden aan dit debat.

Na de uiteenzetting van enkele belangrijke discussies rond transnationale landtransacties, is het voor mijn onderzoek ook belangrijk om de gevolgen van de

landinvesteringen voor rurale jongeren te bespreken. Wat is de invloed van transnationale landtransacties op de toekomst van rurale jongeren? Ondanks het feit dat er nog zo weinig bekend is over landinvesteringen en hoe de concrete vormgeving hiervan, is het van belang om te kijken naar wat de nieuwe generatie boeren eigenlijk wil. Willen zij wel een

boerenbestaan of trekken ze toch liever naar de stad?

1.3 Agrarische toekomst van (rurale) jongeren

's Werelds grootste bron van werkgelegenheid is kleinschalige landbouw. Landbouw is één van de weinige sectoren die zeker is van lange termijngroei gezien de toenemende vraag naar voedsel als gevolg van een stijgende wereldbevolking en veranderingen in voedselconsumptie (IFAD 2011:148). ‘Kleinschalige landbouw heeft dan ook de potentie om de grootste bron van werkgelegenheid te blijven en het heeft - mits het de juiste ondersteuning krijgt - ook de potentie om bestaanszekerheid te bieden voor veel meer mensen’, verklaart de rurale

(16)

de toekomst voor rurale jongeren? White voorziet een aantal problemen voor rurale jongeren die willen werken als kleine boer. Zo noemt hij onder meer de achteruitgang van de agrarische kennis van rurale jongeren en de achteruitgang van de landbouw en het rurale leven, de

structurele verwaarlozing van kleinschalige landbouw en infrastructuur op het platteland door overheden en het probleem dat rurale jongeren hebben bij het verkrijgen van toegang tot land (White 2011:6).

Een belangrijk onderdeel van mijn scriptie is de toegang tot land, die White als laatste

probleem opsomt. Hij doelt namelijk op de toegenomen belemmering en het soms helemaal ontbreken van een mogelijkheid van het verkrijgen van land, waardoor het moeilijker en soms zelfs onmogelijk wordt om boer te worden. De moeilijke toegang tot land voor jongere

generaties wordt veroorzaakt door de vaak afwezigheid van gemeenschappelijk land en de lokale landrechten en structuren, waarbij de oudere generaties controle willen houden over de natuurlijke rijkdommen (White 2011:8). Vaak hebben de plaatselijke ouderen en elites het gezag om landrechten te wijzigen en land toe te wijzen aan zichzelf en profiteren zij vaker van het weggeven van gemeenschappelijk land (White 2011:11). White pleit voor meer

onderzoek naar de problemen van jongeren om een kleinschalige boer te worden en voor meer aandacht voor de problematiek van de kleine boer in het algemeen. Wereldwijd wordt

gesuggereerd dat jonge mensen steeds minder geïnteresseerd zijn in landbouw of in überhaupt een toekomst op het platteland (Leavy en Smith 2010, White 2011). Rurale jongeren willen liever een maandelijks betaalde kantoorbaan in stedelijke gebieden en/of een baan die aansluit bij hun opleiding (White 2011). Leavy en Smith (2010) van het Future Agricultures

Consortium bespreken een aantal oorzaken van het feit dat jongeren geen boer willen worden. Eén van de oorzaken die zij aandragen is het bewustzijn van rurale jongeren over de

ongelijkheden tussen het urbane en het rurale leven, waardoor rurale jongeren een levenstandaard wensen die waarschijnlijk niet haalbaar is in rurale gebieden. Een andere oorzaak is het gebruikelijke sociale systeem met de familieverplichting om op het land van ouders mee te werken. Zelfs wanneer jongeren migreren naar meer urbane gebieden, houden ze goed contact met hun rurale gemeenschap en blijven ze vastzitten in beperkende structuren. Vaak blijven agrarische activiteiten namelijk een belangrijk component van het sociale

systeem. Bij bruidsschatten (Leavy en Smith 2010:1) bijvoorbeeld blijven goede banden met de rurale gemeenschap belangrijk om aan de eisen van de bruidsschat te kunnen voldoen.

Gender kan ook van invloed zijn op de agrarische toekomst van jongeren. Als gevolg van opleiding, landrechten en sociale systemen is er namelijk verschil in de kansen voor mannen en vrouwen (Ibid). Zo is het in Kabundi pas sinds een aantal jaar voor vrouwen

(17)

 

mogelijk om landeigenaar te worden en in vele andere agrarische gemeenschappen is dit geheel onmogelijk. Het zijn dan ook vaak slechts mannen die formeel eigenaar zijn van land.

Interessant is de positie van de internationale linkse boerenorganisatie La Via Campesina, die tracht de kleinschalige landbouw te bevorderen. Wanneer er wordt gepraat over toekomstige voedselmodellen, is volgens deze organisatie de situatie waarin de

kleinschalige boeren agro-ecologisch voedsel verbouwen het beste voedselmodel. ‘In principe is er geen echt argument ten gunste van industriële landbouw als we ons echt zorgen maken over het voeden van de toekomstige bevolking op mondiaal niveau’ (La Via Campesina 2010:10). Ook benadrukt La Via Campesina (Ibid.) dat de hedendaagse voedselcrisis niet over het vermogen van voedselproductie gaat, maar voornamelijk over voedselspeculatie,

wereldwijde onrechtvaardigheden en ondoordacht beleid waarbij landbouwgrond wordt ingezet voor ‘het voeden van auto's’ in plaats van het voeden van mensen. Altieri (2009:2), professor aan de faculteit van Agroecology aan de Universiteit van Californië, vindt dat kleine boeren meer hoop bieden dan de agribusiness-modellen van bedrijven met grootschalige industriële monoculturen. Hij baseert dit op het feit dat de duurzame landbouwsystemen hebben bewezen te leiden tot behoud van een duurzame agro-ecologie en

voedselsoevereiniteit. MacDonald en McBride (2009) van het Amerikaanse ministerie van

landbouw beweren, evenals auteurs van de Wereldbank (2010) en de FAO (2009),het

tegenovergestelde. Zij zeggen juist dat grootschalige landbouw de productie verhoogt, voedselprijzen verlaagt en veel minder arbeid, grond en natuurlijke hulpbronnen gebruikt (Borras en Franco 2010, WorldBank 2010). Zij erkennen echter wel de grotere impact van deze landbouwsystemen op de lucht- en waterverontreiniging. Volgens La Via Campesina (2010:12) hebben kleine, familielandbouwbedrijven ecologische systemen die productiever zijn, de bodemvruchtbaarheid conserveren en zelfs het vermogen om verloren productiviteit van aangetaste ecosystemen herstellen. Het familiebedrijf is bovendien beter bestand tegen klimaatverandering. De kernvraag in het debat rond ‘farming futures’ moet volgens La Via Campesina (Ibid.) gaan over hoe we de overgang naar duurzame, kleinschalige systemen kunnen bevorderen.

Maar waarom zouden we dat doen als er geen volgende generatie van kleine boeren is? Want als er geen nieuwe generatie is, dan hebben we, volgens White (2011:2), geen argument tegen een toekomstige landbouw op basis van grootschalige, kapitaalintensieve landbouw. Het is om die reden van belang om te begrijpen waarom rurale jongeren een agrarische toekomst afwijzen (White ibid.). Eén van deze afwijzingsfactoren is de

(18)

een elementaire communicatie-infrastructuur, zoals netwerkbereik met een mobiele telefoon of smartphone en internet, kan bijvoorbeeld een belangrijke factor zijn voor jongeren om niet te kiezen voor een rurale toekomst. Daarnaast kan voor jongeren een rol spelen dat zij betere en eerdere vooruitzichten willen hebben op eigen grondbezit. Tevens lijkt het slechte imago van het plattelandsleven voor jongeren niet bevorderend voor het kiezen voor een agrarische toekomst voor jongeren (White Ibid.). Volgens Kruijsen (2002:17), onderzoeker van de Universiteit van Wageningen, wordt neergekeken op het boerenberoep. Het zou een beroep zijn voor hen die er niet in geslaagd zijn om een betaalde baan in een meer gerespecteerde sector te krijgen, zoals geneeskunde of techniek. Maar wellicht willen jongeren wel in de rurale gebieden blijven wonen als ze kunnen werken bij de grootschalige industriële bedrijven waar ze een maandelijks salaris krijgen. Kortom, het begrijpen en onderkennen van de

voorwaarden van jongeren om te kiezen voor een agrarische toekomst, is essentieel binnen het debat over kleinschalige landbouw versus grootschalige landbouw. Een belangrijke factor die van invloed kan zijn op rurale jongeren en hun toekomstperspectieven zijn de effecten van de hedendaagse transnationale landtransacties. Doordat deze investeringen zaken als

communicatie en infrastructuur kunnen verbeteren, maar toegang tot eigen grond kunnen vermoeilijken, vormt ze een belangrijke randvoorwaarde voor de toekomstperspectieven.

In deze scriptie verbind ik de impact van een landtransactie met de toekomst van rurale jongeren met elkaar. Tijdens het onderzoek voor deze scriptie heb ik me daarom gevestigd in een dorp dat binnen Nansanga ligt. Dit is, zoals al eerder aangegeven, een gebied met veel jongeren en een transnationale landtransacties. In het onderzoek lag mijn focus op de kansen en bedreigingen die het project met zich meebrengt, de interpretaties van de lokale bevolking, de leefwereld van jongeren en de ideeën die bestaan over de invloed die Nansanga op de toekomst van de jongeren kan hebben. Tijdens het onderzoek heb ik gesproken met boeren, leiders, investeerders, ambtenaren, landbouw officials, maar bovenal heb ik gesproken met jongeren. Hierdoor kan ik in deze scriptie een duidelijk beeld schetsen van de

toekomstverwachtingen van de jongeren met betrekking tot hun farming futures. Voorstanders van grootschalige landinvesteringen, zijnde investeerders en nationale overheden,

benadrukken vaak het creëren van werkgelegenheid en het optimaliseren van het gebruik van landbouwgrond bij grootschalige productie. Zij spreken niet over het stimuleren en verbeteren van bestaande landbouwpraktijken. Tegenstanders van grootschalige landinvesteringen vinden dat de kleinschalige landbouwactiviteiten van kleine boeren juist zouden moeten worden gestimuleerd (La Via Campesina 2010, Altieri 2009). Vooral deze laatste opvatting heeft mijn

(19)

 

interesse gewekt, want achter het idee dat kleinschalige landbouw een grote potentie heeft, ligt ook de assumptie dat er een generatie van rurale jongeren is die graag als kleinschalige boer wil werken (White 2011). Maar is er ooit gevraagd naar wat deze jongeren zelf willen? Waar liggen hun ambities en waar dromen zíj van? Deze vragen staan centraal in dit

onderzoek.  

1.4 Relevantie en vraagstelling

Hoewel Nansanga nog niet in werking is, heeft het al veel invloed gehad op het leven van de bewoners van Kabundi. Er zijn dingen ten goede veranderd, zoals de verbeterde weg van Serenje naar Kabundi en de landbouwactiviteiten in de dorpen die meer dan voorheen door de overheid worden gestimuleerd. De nadelige effecten zijn echter ook al voelbaar doordat de

bewoners nu -zoals ze zelf zeggen- landlocked13 zijn en creatiever moeten omgaan met

minder beschikbare grond. In het landgrab-debat worden vaak toekomstscenario’s geschetst over de invloed van transnationale landtransacties, want wat gebeurt er met hen die

afhankelijk zijn van de eigen landbouwactiviteiten?

De agrarische toekomst van rurale jongeren is een aspect dat nog weinig aandacht heeft gekregen binnen het landgrab-debat. Ik ben van mening dat dit een belangrijk en relevant onderzoeksaspect is, vooral bezien vanuit het debat over de context van de huidige transnationale landtransacties. Deze investeringen hebben namelijk mogelijkerwijs zowel positieve als negatieve consequenties voor de toekomstige generatie en hun perspectieven op een toekomst als boer. Tijdens het debat over de impact van landinvesteringen voor alle actoren is het daarom ook van belang om de veranderende perspectieven over een agrarische toekomst voor rurale jongeren mee te nemen. Ondanks het feit dat rurale jongeren en hun agrarische toekomst een nog weinig onderzocht aspect is binnen het landgrab-debat, zijn er zoals reeds aangegeven wereldwijd aanwijzingen dat jonge mensen steeds minder

geïnteresseerd zijn in landbouw of in überhaupt een toekomst op het platteland (Leavy and Smith 2010, White 2011). En in hoeverre is het überhaupt wel een optie voor jongeren om ervoor te kiezen boer te worden? In deze scriptie probeer ik dit verband te leggen en te kijken naar het implementatieproces van Nansanga Faring Block en de invloed van Nansanga op de agrarische toekomst van de rurale jongeren. De vraagstelling in mijn scriptie luidt dan ook als volgt:

      

13

 Met landlocked wordt gedoeld op het feit dat bijvoorbeeld Kabundi Area is ingebouwd door Nansanga land. Het wordt steeds moeilijker om een nieuw dorp te stichten aangezien land nu schaarser is ten opzichte van voor de komst van Nansanga.  

(20)

“Hoe verloopt het implementatieproces van Nansanga Farming Block en hoe interpreteren de jongeren in Oost-Kabundi hun agrarische toekomst als gevolg van deze transnationale

landtransactie?”

De deelvragen die per hoofdstuk besproken zullen worden gaan in op de betekenis van land in Kabundi Area; de complexiteit van het implementatieproces van Nansanga; de merkbare veranderingen in Kabundi naar aanleiding van de komst van Nansanga en de invloed van deze transnationale landtransacties op de agrarische toekomst van rurale jongeren.

 

1.5 Methode

Deze scriptie is gebaseerd op drie maanden etnografisch veldwerk in Kabundi Area, gelegen in Serenje District in Zambia. Tijdens mijn onderzoek zijn participatieve observaties en interviews mijn belangrijkste onderzoekstechnieken geweest. Participatieve observatie heeft daarbij de hoofdrol gespeeld. Door in een dorp te gaan wonen en mee te draaien met mijn gastfamilie, kreeg ik de unieke kans om me helemaal onder te dompelen in deze cultuur. Meewerken op het land en helpen in de kliniek en op school gaven me veel inzichten in de dagelijkse gang van zaken. Ze boden me ook inzicht in de kansen en bedreigingen voor de toekomst van rurale jongeren in Kabundi en de invloed die Nansanga hierop heeft.

De participatieve opservaties vonden vaak plaats tijdens het werken op het land, tijdens rondleidingen over percelen, tijdens het bereiden van eten, na de kerkdienst of tijdens dagbaantjes. Dit werkte beter dan tegenover elkaar zitten, omdat ik zo beter kon begrijpen waar mensen op doelden en of ze ook daadwerkelijk deden wat ze beweerden. Vragen over kinderen waren bijvoorbeeld al moeilijk omdat velen ook kinderen van andere familieleden verzorgen. Het bekijken van de gecultiveerde stukken land was belangrijk om in te kunnen schatten hoe ‘welvarend’ ze zijn en welke landbouwtechnieken boeren/informanten

gebruiken. Uiterlijke kenmerken van het dorp waren vaak al een indicatie van hoe goed of hoe slecht een gezin het had. Een golfplaten dak, een fiets, een matras, een strandstoel, houtskool in plaats van brandhout en aangeplante bloemen, het zijn volgens jongeren uit Kabundi allemaal kenmerken van ontwikkeling. Ook werd mij door dorpelingen uitgelegd dat

bijvoorbeeld een goed onderhouden rieten dak al aangeeft dat er aandacht en geld aan wordt besteed en dat er kan worden geïnvesteerd. Aan uiterlijke kenmerken zoals kleding was in Kabundi nauwelijks af te lezen hoe goed men het had. Zo droegen wezen wél een

(21)

 

land werken. Vaak hebben mensen oude, versleten kleding aan, want het dragen van nieuwe of goede kleren is niet praktisch als je over onverharde paden moet lopen, water moet halen en op het land moet werken.

De interviews met jongeren vonden zowel individueel plaats als in groepjes. Om het hele verhaal boven water te krijgen en te begrijpen was het van belang om de vergaarde informatie meerdere malen te controleren. Nico, Kalambo, Davies, Lemmie, Paméla,

Mulenga, Verona en Chilufya waren de belangrijkste jongeren in mijn onderzoek. Via hen heb ik inzicht gekregen in het dagelijks leven van jongeren en de bijbehorende problematiek.

Tijdens het onderzoek heb ik mijn observaties en interviews voornamelijk gehouden met bewoners van Oost-Kabundi. Ik heb hiervoor gekozen omdat de afstanden groot zijn en ik alles te voet moest doen. Het dorp waar ik verbleef lag in Oost-Kabundi, waardoor het via mijn gastgezin gemakkelijk was om met andere dorpen in contact te komen. Oost-Kabundi

bestaat uit 2114 dorpen, waarvan ik er zestien minimaal één keer heb bezocht. Op pagina 27 is

de plattegrond van Kabundi terug te vinden waarop het centrum en het Oostelijke gedeelte zijn uitgetekend. Na het bezoeken van deze dorpen was het mogelijk om de dorpen te categoriseren. Zo zijn er vier dorpen die niet verbonden willen zijn met het landbouwproject van de overheid. De invloed van deze beslissing was terug te zien in de staat van hun dak en eethut, maar ook in het opleidingsniveau van de kinderen en het voedseltekort in de regentijd. Opvallend was dat deze dorpen ook niet voor Nansanga hebben gewerkt en hier –tot nu toe- niet in geïnteresseerd waren. Veertien dorpen zijn wel verbonden met het landbouwproject. Dit was vaak terug te zien is in de staat van het dorp en de kleinere kans op voedseltekorten.

Van de drie overgebleven dorpen behoort er één toe aan een succesvolle commerciële boer15,

de overige twee zijn van twee tabaksboeren. Zij behoren alle drie tot de meest welvarende mensen van Oost-Kabundi. Dit is terug te zien aan de golfplaten daken, fietsen,

schooluniformen van de kinderen en het aggregaat om stroom op te wekken.

Met name het standpunt van de jongeren was voor mijn onderzoek van belang, daarom heb ik met participatieve observatie vele dagen doorgebracht samen met mijn ‘broers’ uit het gastgezin en hun vrienden. Vaak werkten zij met hun familie mee op het land en hadden een paar dagen per maand een betaalde dagbaan. Door me in hun groepje te mengen en ook mee te gaan naar de kerk en de ‘kroegjes’ -ook wel hangouts genoemd- leerden ze mij kennen en ik hen. Door ook in de kliniek en op de basisschool actief te zijn werden ook

      

14

Van deze 21 dorpen waren er twee niet bewoond ivm sterfte. De dorpen staan leeg, maar kunnen bewoond gaan worden door familieleden van de gestorven persoon.

15

Deze boer is het voorbeeld van velen die zich hebben aangesloten bij het landbouwproject van de overheid en wordt in hoofdstuk 2.3 verder besproken.

(22)

maatschappelijke problemen heel zichtbaar, zoals de vele tienermoeders, alcoholmisbruik en vroegtijdige schoolverlaters.

Doordat het leven in Kabundi erg zwaar was, verbleef ik er nooit langer dan zeven nachten aaneengesloten. Ik wisselde het af met een guesthouse in Serenje waar ik dan telkens een paar dagen verbleef. Mijn tijd in Serenje heb ik ook nuttig besteed door de twee

middelbare scholen daar te bezoeken en te kijken naar waar de jongeren uit de dorpen terecht komen als ze de mogelijkheid hebben om verder te studeren. Vanuit de basisschool Muchinda Basic School in Kabundi waren tijdens mijn verblijf vijf jongeren die in Serenje middelbaar onderwijs volgen. Via hen heb ik meer informatie kunnen verkrijgen over hun leven en de bijkomende kansen en bedreigingen.

Door mijn aanpak heb ik de reacties en het gedrag van de gemeenschap waar ik woonde beter leren begrijpen. Vervolgens heb ik de betekenis van bepaalde gebeurtenissen, activiteiten en sociale relaties kunnen analyseren (Spradley 1979). Belangrijke gebeurtenissen zoals schoolverlaten, trouwen, kinderen krijgen en activiteiten zoals naar de kerk gaan,

rondhangen in de hangouts en werken zijn onderdelen van deze samenleving die tijdens mijn onderzoek van belang waren om meer inzicht in de samenleving te krijgen. Ook sociale relaties zoals de ouder-kindrelatie en de invloed van welgestelde familieleden op het leven van de rest van de familie waren van belang. De overwegingen, dilemma's en keuzes waar de jongeren, maar ook ouderen uit Kabundi en Serenje voor staan begrijp ik beter doordat ik zelf –al was het in zeer beperkte mate ten opzichte van de plaatselijke bevolking- ook voor hun dagelijkse dilemma's heb gestaan tijdens mijn verblijf.

1.6 Setting

Zambia is verdeeld in negen provincies en elke provincie is onderverdeeld in een aantal districten. In totaal zijn er 72 districten in Zambia (Murphy et.al 2010). Mijn onderzoek vindt plaats in Serenje District, dat is gelegen in Central Province en bekend staat om haar

vruchtbare grond en dichte bebossing. De Zambiaanse bevolking bestaat uit 73 stammen. Serenje District is van oudsher bevolkt door de Lala’s die het dialect ciLala spreken

(Posthumus 1997). Het overgrote deel van Serenje District voorziet in hun levensonderhoud door zelfvoorzienende landbouw en de verkoop van hun overschotten aan mais,

pompoenbladeren, tomaten en mango’s op lokale markten.

Geschat wordt dat 3,5 miljoen van de 9,9 miljoen Zambiaanse bevolking onder de beroepsbevolking valt (Petrauskis 2005:2). Hiervan is 60% zelfstandig ondernemer en 20% onbetaalde mensen die meewerken op het land van familie. Dit betekent dat de meerderheid

(23)

 

van de Zambiaanse arbeidskrachten geen betaalde baan heeft of geen salaris krijgt van hun werkgever en waarschijnlijk werkzaam is in de landbouw, visserij, informele handel etc. De overgebleven 20% van de huidige beroepsbevolking, zijnde ongeveer 700.000 mensen zijn degenen die betaalde werkzaamheden verrichten (Petrauskis 2005:2). Dit lage aantal is volgens Kamwi (2011) te wijten aan de sluiting van industrieën in verschillende provincies. Formele werkgelegenheid voor jongeren is verminderd als gevolg van de open

markteconomie, privatisering en economische achteruitgang. Het lage percentage formele werkgelegenheid kan ook een gevolg zijn van het relatief lage opleidingsniveau in Zambia. Zo is het voortgezet onderwijs slechts toegankelijk voor een klein aantal jongeren. De Zambiaanse overheidsstatistieken (2007) laten zien dat 45% van de mannen en 47% van de vrouwen basisonderwijs hebben genoten, maar hiervan heeft slechts 13% van de mannen en 12% van de vrouwen de opleiding voltooid. De middelbare school werd voltooid door 6% van de mannen en 3% van de vrouwen. In 2007 heeft 6% van zowel mannen als vrouwen tussen de leeftijd van 10 tot 14 nooit onderwijs genoten. Het hoger onderwijs is grotendeels

ontoegankelijk omdat er maar een paar hogescholen en universiteiten zijn in Zambia. Een ander probleem in Zambia is dat veel mensen zijn getroffen door HIV. Veel jongeren zijn hierdoor de kostwinners in hun gezin verloren. Dit heeft geleidt tot veel kwetsbare jongeren wat weer een hoge jeugdwerkloosheid met zich mee heeft gebracht (Kamwi 2005). Kamwi benadrukt ook dat de meederheid van de Zambiaanse jeugd sociaal en economisch is achtergesteld. Ze hebben geen toegang tot de basisvoorwaarden die nodig zijn

(24)

Figuur 1. Kaart van Zambia. Nansanga ligt in de rode cirkel en

Kabundi is de rode stip.

(Bron:http://www.vidiani.com/?p=10414 01-11-12)

 

Tijdens mijn onderzoek stond Nansanga Farming Block centraal waardoor ik in eerste instantie vanuit Serenje Town ben gaan kijken naar wat een geschikte verblijfplaats zou

kunnen zijn. In eerste instantie wilde ik in het Core Venture gebied van Nansanga16 gaan

wonen. Hier zouden momenteel nog 44 huishoudens zijn gevestigd die binnen nu en één jaar verplaatst moeten worden. Ondanks mijn samenwerking met overheidsmedewerkers van het ministerie van landbouw, heb ik dit gebied slechts één keer weten te bereiken. Met een goede 4x4 terreinwagen deden we er vanuit Serenje vier uur over om in het gebied te komen. We hadden geluk dat het al twee dagen niet had geregend waardoor we niet vast kwamen te zitten. Voorgaande keren was dit wel gebeurd. Toen we uiteindelijk bij enkele dorpen arriveerden, bleek dat de bewoners van dit gebied niet gewend zijn aan auto’s en aan blanke mensen. De moeite die het kostte om via een vertaler met hen in gesprek te komen was enorm en de mogelijkheid om daar bij een gezin in te wonen was nihil. Tevens ligt het enorm ver van iets wat ook maar enigszins op een weg lijkt, waardoor het vervoer ernaartoe en terug een groot probleem is.

      

16

(25)

 

Plan B was Kabundi area17. Kabundi is net als de Core Venture ook een zeer ruraal

gebied dat ongeveer 54 kilometer van Serenje Town ligt. Serenje Town wordt ook wel de

Boma18 genoemd. Deze naam stamt nog uit de tijd dat Zambia door de Britten werd bestuurd

en nog steeds wordt elke stad ‘the Boma’ genoemd. Serenje Boma, Mkushi Boma, Chipata Boma, het ligt er net aan in welk gebied je bent over welke Boma ze het hebben. Over het algemeen is de Boma de dichtstbijzijnde ‘grote’ stad. Voor de bewoners van Kabundi en omstreken is Serenje de Boma. Kabundi ligt aan het zuidelijke begin van Nansanga en er ligt een rural medical clinic en de basisschool Muchinda Basic School. Van Serenje naar Kabundi ligt een goede gravel weg die het vervoer gemakkelijker maakt. Ook zijn de mensen gewend aan auto’s en aan blanken en er spreken redelijk veel mensen Engels. Er is echter geen elektriciteit of mobiel netwerk en het water komt uit een waterpomp of een beekje.

Ik leefde in een gastgezin dat bestaat uit moeder, Mary, haar twee kinderen en een kleinkind. In haar dorp wonen ook haar zus met haar twee zonen. Mary is 56 jaar, haar man is een aantal jaar geleden overleden, net als één van haar zoons. Ze heeft een zoon in Kabwe en een dochter in Mkushi. Kalambo (32) woont met zijn gezin een paar dorpen verder. Mulenga (20) en Pellaz (14) gaan naar de middelbare school in Serenje. Nico (24) en Chilufya (12) wonen bij Mary in haar dorp, net zoals haar kleinzoon Kaunda (8) die ervoor gekozen heeft om bij zijn oma te wonen en niet bij zijn moeder in Mkushi.

Mary’s overleden man was een village headman. Dit betekent dat hij de verantwoording droeg voor 25 á 30 dorpen. Wanneer er conflicten, moeilijkheden of

problemen zijn dan moet de village headman dit oplossen alvorens hij naar de chief gaat. De chief is een soort van burgemeester die vanuit de oude traditie de macht heeft over een bepaald gebied en maximaal tien village headmen onder zich heeft. Binnen Serenje District bestaan zeven Lala chiefdoms, namelijk Chibale, Chisomo, Kabamba, Mailo, Muchinda, Muchinka and Serenje (Seur 1992). De chiefs zijn sinds 1995 hun politieke status verloren. Ondanks het feit dat de chiefs hun officiële functie als landverdeler zijn kwijtgeraakt is het tegenwoordig nog steeds zo dat de President van Zambia de chief om toestemming ‘moet’ vragen wanneer hij plannen heeft in een bepaald gebied. Er wordt dan ook onderscheid gemaakt tussen traditioneel land en staatsland. Doordat Mary’s man een vooraanstaand man was in Kabundi, is Mary welbekend in het gebied. Zij speelt een actieve rol in de community: zij is vrijwilliger in de kliniek, zit in de vrouwenclub van de United Church of Zambia en is       

17

Op de uitvergrootte plattegrond van Serenje District op pagina 24 is Kabundi de kleine stip onderin de cirkel. Op de plattegrond van Nansanga op pagina 46 ligt Kabundi waar de lijn stopt en geeft de punt aan waar mijn dorp ligt.

(26)

een leading lady van een conservation farming group. Haar positie maakte het voor mij gemakkelijker om te integreren en contacten te leggen met anderen in Kabundi.

Het dorp van mijn gastgezin bestaat uit vier slaaphutten en twee kookhutten, twee washutten en vier wc hutten. Het vee bestaat uit twaalf kippen, vijf geiten en twee varkens. De waterpomp is slechts vijf minuten lopen en het is ongeveer 45 minuten lopen naar het centrum

van Kabundi19, waar de kliniek en de school liggen. In het centrum liggen ook winkeltjes, een

plek waar meestal twee of drie mensen verschillende dingen verkopen en drie kroegjes/hangplekken.

      

19

(27)

 

Figuur 2. Kaart van Oost-Kabundi en het centrum

De plattegrond is gemaakt door Davies en Kalambo. De dorpen worden met zowel huizen als strohutten aangegeven. Rechts beneden is Kabundi centrum waar de winkels, kerken, de maalmachine, school en de rurale kliniek zijn aangegeven. Ook de cutline van Nansanga is getekend en de hoofdpaden langs de dorpen. De blauwe streep is het water dat rechts zijn oorsprong vindt en steeds groter wordt tot een smalle rivier.

De afstanden op de kaart zijn niet kloppend. Deze plattegrond is voor mij getekend zodat ik minder snel kon verdwalen.

(28)

Hoofdstuk 2. Land is leven!? Landbezit in Zambia

 

2.1 Land is leven!

De zon komt weer voorzichtig tevoorschijn na de verkoelende regenbui van net. Het ruikt zo heerlijk fris nu. Met de zon op mijn gezicht en op blote voeten loop ik verder over een

onverhard modderig pad. Aan kleine stekjes die uit de grond komen kan ik inmiddels zien wat voor product daar groeit. De mensen leren me elke dag meer en meer. Soms voel ik me al een echte Zambiaanse zelfvoorzienende boer, die hard moet werken om het eten ’s avonds op tafel te krijgen. Het is nu ongeveer acht uur in de ochtend en we gaan terug richting ons dorp. Samen met Mary en Pellaz heb ik al een aantal uren op het land gewerkt. De mais moest kunstmest krijgen. Met een houten paal hebben we bij elke stam kleine kuiltjes in de grond gestampt, waarin later de kunstmestkorrels kunnen worden gedaan. Het is regenseizoen en om ervoor te zorgen dat de kunstmest optimaal wordt opgenomen in de grond, moeten er eerst

kuiltjes worden geslagen. ‘Geleerd van de kampofficier20’ vertelt Mary trots. ‘Sinds de

overheid landbouwprojecten heeft opgezet, hebben we veel geleerd. Een aantal jaar geleden gooiden we maiskorrels in de rondte en groeide de mais her en der in cirkels. Tegenwoordig maken we rijen voor de mais en kunnen we onkruid wieden. De oogst is groter waardoor we meer te eten hebben en ook zakken mais kunnen verkopen aan de overheid. Zo betaal ik het schoolgeld van mijn kinderen’. Het landbouwproject geeft de mensen in Kabundi de kans om niet meer alleen zelfvoorzienend te zijn, maar om ook geld te verdienen met de verkoop van het oogstoverschot. Zo krijgen mensen met behulp van de overheid de mogelijkheid om geld te verdienen, ondanks het gebrek aan officiële banen.

District Agricultural Coordinator21 (Daco) Mulenga gaf in een interview het volgende

aan: 'Zambia is afhankelijk van zelfvoorzienende landbouw omdat het geen

geïndustrialiseerde economie is en het geen stabiele voedselzekerheid heeft. Ook zijn er niet

genoeg officiële banen waardoor mensen genoodzaakt zijn om zelfvoorzienend te zijn’.

Hiermee schetst de Daco in slechts twee zinnen de Zambiaanse situatie. Een situatie waarmee het merendeel van de Zambianen te maken heeft, die ervoor zorgt dat velen onder de

armoedegrens leven en als gevolg waarvan -voornamelijk rurale- jongeren weinig kansen hebben om uit de armoede te komen. De twee zinnen waarin de Daco de Zambiaanse situatie schetst, geven ook aan waarom land zo belangrijk is en waarom de zin ‘Land is life’ voor       

20

De kampofficier is iemand die namens de overheid is uitgezonden naar rurale gebieden om agrarische voorlichting te geven. In paragraaf 2.3 wordt hierop verder ingegaan.

21

District Agricultural Coordinator (hierna te noemen: “De Daco”) is de persoon die verantwoordelijk is voor alle agrarische activiteiten binnen een district. 

(29)

 

Zambianen niet zomaar een zin is. Land is leven, met als gevolg dat iedereen probeert om een stuk land te bezitten. Dit land is in eerste instantie niet bedoeld om een mooi huis op te bouwen, maar juist om in een primaire behoefte te kunnen voorzien: voedsel.

Voedselvoorziening

Het hoofdvoedsel in Zambia is Nshima. Nshima bestaat uit maismeel dat wordt gemixt met kokend water. Samen vormt dit een pureeachtige massa die met de handen wordt gegeten. Zoveel mogelijk mensen proberen hun eigen mais te verbouwen. Gelet op het gebrek aan officiële banen met als gevolg een gebrek aan geld, is het van belang dat mensen

zelfvoorzienend kunnen zijn. Het maakt hierbij eigenlijk niet uit of je je in de hoofdstad begeeft, in een provinciestad als Serenje, of in een dorp. Op elk stuk bruikbare grond wordt al

snel een lima22 mais gepland, al is het maar om in ieder geval een paar kilo maismeel zelf te

kunnen produceren. Met een oogst van één lima mais, kan een gemiddeld gezin van zes personen ongeveer twee maanden in Nshima voorzien. De Nshima kan ook gemaakt worden van cassave of een mix van cassave en mais. Vaak ziet de Nshima er in rurale gebieden grover uit dan in de Boma’s of steden. Dit komt doordat verschillende soorten mais kunnen worden gebruikt en de mais zowel in een maalmachine als tussen twee stenen kan worden gemalen. Als er in een gezin alleen Nshima wordt gegeten betekent dit volgens Mary vaak dat het gezin arm is, slechte landbouwtechnieken heeft of erg lui is. Nshima wordt voornamelijk gegeten in combinatie met gesneden pompoenbladeren of bonen. Zowel pompoenen als bonen zijn relatief gemakkelijk te verbouwen en kunnen opnieuw gezaaid worden met de zaden uit de oogst. Beter gestelde gezinnen eten bij de Nshima ook vis, kip of geit. De groente en het vlees of de vis worden bij voorkeur gemengd met tomaat en ui voor extra smaak of als sausje. In rurale gebieden zijn dit echter luxe producten, omdat het moeilijker te verbouwen is en de zaden voor tomaat en ui geld kosten.

Verkoopmarkt

Naast het produceren van voedsel voor eigen gebruik proberen vele boeren extra te

produceren zodat dit kan worden geruild of verkocht. Er vindt allereerst veel ruilhandel plaats tussen buren. Daarnaast kunnen producten worden verkocht op de markten die in elke stad, Boma of ruraal gebied aanwezig zijn. De markten in een stad en in een Boma zijn vaak een drukke bedoeling. Er is meestal een onderverdeling gemaakt tussen de vis-, groente- en       

22

(30)

fruitsectie en de houdbare spullen zoals kleding, schoenen, pannen en batterijen. De

marktprijzen van vis, fruit en groente worden niet gebaseerd op het gewicht van de producten. In plaats van een weegsysteem wordt gebruik gemaakt van een emmertjessysteem, waarbij de prijs afhankelijk is van de grootte van de emmer. Over de marktprijzen valt niet te

onderhandelen waardoor sprake is van eerlijke concurrentie. De prijzen staan vast, maar zijn wel seizoensgebonden.

Voor de kleinste emmer gedroogde vis geldt een minimale prijs van K 100023 (€ 0,15).

Met de inhoud van de kleinste emmer kun je ongeveer zes mensen voorzien van vis bij de Nshima. Voor de kleinste emmer tomaten en uien geldt een minimale prijs van K 500 (€ 0,07). Een kleine emmer tomaat bevat ongeveer zes tomaten en een kleine emmer uien bevat een handjevol uien. Seizoensfruit zoals mango, avocado en ananas wordt afhankelijk van de grootte en de tijd waarin ze worden verkocht, aangeboden voor K 500 of K 1000 per stuk. Daarnaast worden bosjes pompoenbladeren, eieren, pompoenen, cassave, aardappels, kool en groene paprika verkocht. Wilde paddenstoelen en gedroogde rupsen vindt men op het eigen land.

De gemiddelde dagomzet24 van een marktkraam in Serenje Boma lag tijdens mijn

verblijf op K 5000 (€ 0,75). De gemiddelde winst is me niet duidelijk geworden aangezien de kosten van zaden en arbeid nooit worden meegeteld. ‘Geld is geld’ zeiden ze altijd.

Naast verkoop op de markten worden producten ook veel langs wegen verkocht. Het voordeel voor de passerende mensen is dat de prijzen hier aantrekkelijker zijn dan op de markt. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat langs de weg –in tegenstelling tot op de markt- geen vaste prijzen gelden. Het voordeel voor de verkopende partij is dat langs de weg over het algemeen grotere hoeveelheden worden verkocht. Daarnaast is de concurrentie veel lager dan op de markt. Als gevolg hiervan wordt het in rurale gebieden steeds aantrekkelijker gevonden om dichtbij of langs een grote weg te wonen.

Naast deze zelfgecreëerde verkoopkanalen, heeft de overheid geïnvesteerd in nieuwe verkoopkanalen. Zo stimuleert de overheid commerciële landbouw door boeren bepaalde producten extra te laten produceren die dan vervolgens aan de overheid kunnen worden verkocht25.

      

23

De geldeenheid in Zambia is de Kwacha (K). De koers die ik aanhoudt in deze scriptie is de wisselkoers van tijdens mijn onderzoek.

24 Dit is het gemiddelde van 15 groente en fruit marktkramen.  25

(31)

 

Pensioenvoorziening en familie ondersteuning

In Zambia zijn weinig tot geen pensioenvoorzieningen die vanuit de overheid worden gereguleerd waardoor de aankoop van land voor velen een pensioenvoorziening is. Overheidswerknemers krijgen door de staat een huis toegewezen. Echter, wanneer zij met pensioen gaan moeten zij dit huis verlaten. Met dit vooruitzicht zijn er velen die land als oudedagsvoorziening zien. Voor de hogere overheidswerknemers zijn er speciaal daarvoor beschikbaargestelde, braakliggende stukken grond waar zij zich na hun pensioen op mogen

vestigen26. Deze worden resettlement schemes genoemd.

Aangezien slechts enkelen in aanmerking komen voor deze resettlement schemes proberen veel mensen of zelf een stuk grond te bemachtigen of contact te houden met hun geboorte/familiedorp om zich daar na hun pensioen weer te kunnen vestigen. Dit laatste wordt echter steeds moeilijker doordat de nieuwe generatie vaak is opgegroeid in de stad en geen affiniteit heeft of wil hebben met het rurale bestaan. Dit lijkt echter aan het veranderen. Een aantal jaar geleden werd het boerenberoep namelijk slechts uitgeoefend door de rurale

bevolking. Dit beeld is echter veranderd en wordt veroorzaakt door het navolgende. Allereerst wordt land in Zambia steeds schaarser en is slechts sprake van een beperkt aantal formele banen onder andere door het sluiten van een aantal industrieën. Verder zijn er geen door de overheid gereguleerde pensioenvoorzieningen en worden de banden met het geboortedorp steeds slechter. Als gevolg hiervan proberen degenen die geld bezitten te investeren in land. Dit met vaak meerdere doelen. Zo kan een extra zakcentje worden verdiend door de

verbouwde producten aan de overheid te verkopen. Daarnaast is het ook zekerheid voor later. Volgens Daco Mulenga wordt er door Zambianen ook veel gespeculeerd met land waardoor stukken niet gebruikt worden en enkel voor doorverkoop worden aangeschaft. Een van de hoofdredenen voor de aankoop van land is echter de sociale druk vanuit de familie. Wanneer iemand aardig wat geld verdient, wordt van diegene verwacht dat dit gedeeld wordt met de rest van de extended familie. ‘The richer you become the more family you have’, aldus de Daco. De percelen die gekocht worden, worden dan beschikbaar gesteld aan familieleden die daar willen wonen en het land willen cultiveren. Zo creëren veel Zambiaanse landbezitters werkgelegenheid voor familieleden, aangezien de landbezitter zelf hier vaak zelf pas wil gaan wonen wanneer hij met pensioen gaat.

      

26

Zie pagina 46 voor de plattegrond van Nansanga Farming Block. Op deze plattegrond is Kambumbu Resettlement Scheme te zien. Rechts van de rode stip ligt een groot afgezet gebied. Dit is speciaal voor hogere overheidsmedewerkers die met pensioen gaan.

(32)

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat landbezit van grote waarde is. Echter, om een stuk land te kunnen kopen is het van belang om te weten hoe het landsysteem van Zambia in elkaar zit. In Zambia worden namelijk onderscheid gemaakt tussen twee landssystemen: ‘staatsland’ en ‘traditioneel land’.

2.2 Staatsland en traditioneel land

Zambia is verdeeld in staatsland en traditioneel land, ook wel chief land genoemd. Staatland behoort toe aan de overheid. Het traditionele land behoort toe aan de verschillende

chiefdoms27. Ongeveer 94% van Zambia bestaat uit traditioneel land (Adams 2003:10). Op onderstaande kaart van Zambia is deze verdeling te zien. Het zwarte gedeelte is staatsland en het witte is traditioneel land. In het zwarte gebied liggen de twee belangrijkste en grootste steden Lusaka en Kabwe.

Figuur 3. Plattegrond van verdeling staatland en traditioneel land in Zambia (Bron: Van loenen 1999:4)

Het traditionele land wordt bestuurd door de chiefs en hun village headmen. Er wordt volgens twee village headmens uit Kabundi area gehandeld in overeenstemming met de gemeenschap om zo conflicten te voorkomen. Er is namelijk geen formele procedure voor conflicten over land. Als er een conflict ontstaat, wordt dat over het algemeen opgelost door de village headman en een groep respectabele ouderen uit de betreffende chiefdom. Als er geen

overeenstemming wordt bereikt bestaat de mogelijkheid om naar het Lands Tribunal te gaan. Als gevolg van het handelen in overeenstemming met de gemeenschap zijn geschillen over traditioneel land zeldzaam. Men weet hierdoor immers wie welke landrechten heeft (Mulolwa 1999 in van Loenen 1999:4). Daarnaast is er tot op heden altijd voldoende land geweest waardoor er volgens de dorpsoudsten in Kabundi onderling weinig geschillen voorkomen.       

27

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

20 E River bridge Simply supported Cast insitu Malthoid (slip membrane) Buried under surfacing 18 4 1 41 21 E River bridge Simply supported Precast Malthoid (slip membrane)

Though not surprising, what is particularly worrisome about the findings of the current study is that, 2 years after the floods, the majority of the children (i.e. 55.2% and 72.8%

Figuur 2: Aantalpercentages van de gevangen vissen in de Dommel tijdens de campagne april 2007 paling 30% riviergrondel 23% baars 11% blankvoorn 8% zonnebaars 7% snoek 7

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

[r]

Gedurende de 9 dagen waarvoor meetgegevens werden aangeleverd door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), werd de optimale zuurstofverzadiging voor prikken nergens bereikt,

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor