• No results found

Behoefte inventarisatie ambulante clienten bij de JP van den Bent

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Behoefte inventarisatie ambulante clienten bij de JP van den Bent"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor rapport

’ Behoefte inventarisatie naar themabesprekingen

onder ambulante cliënten’’

Naam: Marijn Bekmann & Myrthe Veltmann

30-05-2014

(2)

Titelpagina

‘’Behoefte inventarisatie naar themabesprekingen bij ambulante cliënten’’

Een kwalitatieve studie naar de behoefte aan themabesprekingen bij ambulante cliënten

binnen de JP van den Bent stichting afdeling Enschede Zuid en Oost.

Naam: Marijn Bekmann 97550 & Myrthe Veltmann

Onderwijseenheid: EMW4DA1

Opleiding: Maatschappelijk werk en dienstverlening Opleidingsinstituut: Hogeschool Saxion

(3)

Voorwoord

Wij zijn Marijn Bekmann en Myrthe Veltmann, studenten van de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening (MWD) aan de Saxion Hogeschool te Enschede. Dit verslag wordt geschreven voor de JP van den Bent Stichting Enschede. De JP van den Bent stichting afdeling ambulant Enschede Zuid en Oost had als vraag om te onderzoeken of cliënten behoefte hadden aan themabesprekingen onderling, dit naar aanleiding van een intern audit. Na in gesprek te zijn gaan met de JP van den Bent Stichting is er besloten om deze vraag te onderzoeken.

Een dankwoord gaat uit naar de begeleiders van de JP van den bent Stichting afdeling Enschede Zuid en Oost, met in het bijzonder Leonie Busscher.

Samenvatting

Tijdens een audit binnen de JP van den Bent Stichting afdeling ambulant Enschede Zuid en Oost (verder in dit onderzoek te noemen als JP van den Bent) kwam naar voren dat cliënten behoefte hadden aan onderling contact op het gebied van gespreksthema’s. De cliënten van JP van den Bent hebben een verstandelijke beperking en/of psychiatrische aandoening. Deze ambulante cliënten hebben allen zelfstandig een woonruimte en ontvangen ambulante begeleiding van JP van den Bent. De JP van den Bent wilde na deze audit deze behoefte verder onderzoeken en heeft hierbij hulp gevraagd aan studenten van Saxion Hogeschool te Enschede.

In opdracht voor de JP van den Bent Stichting, afdeling Ambulant Enschede Zuid en Oost is onderzoek gedaan naar de vraagstelling:

Welke behoeften hebben cliënten van JP van den Bent, afdeling ambulant Enschede Zuid en Oost, aan thema besprekingen met lotgenoten ter uitbreiding van het sociale netwerk van de cliënt?

Ter beantwoording van deze vraag is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd waarbij gebruik gemaakt is van zowel de literatuur als de visies van cliënten van JP van den Bent. Ten behoeve van het onderzoek hebben er 22 interviews plaatsgevonden. Ook zijn er een aantal deelvragen opgesteld, theoretische en praktische deelvragen. Hieronder een overzicht van de deelvragen:

Theoretische deelvragen

1. Welke ontwikkelingen zijn er in Nederland onder invloed van de WMO wat betreft lotgenoten contact?

2. Welke soorten inhoudelijke gespreksthema’s zijn er die besproken kunnen worden door de cliënten van JP van den Bent?

3. Welke kenmerken van netwerken kan het lotgenoten contact hebben op het gebied van de verschillende soorten steun?

(4)

De theoretische deelvragen zijn beantwoord aan de hand van literatuur omtrent de WMO. Hierbij worden verschillende begrippen uitgewerkt. Denk hierbij aan de WMO, participatieladder, kenmerken van gespreksthema’s, sociaal netwerkt etc. Ook is er informatie opgevraagd bij soort gelijke instellingen als de JP van den Bent omtrent het opzetten van gespreksthema’s. De JP van den Bent wil graag inspelen op de behoefte van de client en wat de WMO hierover zegt.

Praktische deelvragen

1. Welke behoeften hebben cliënten aan lotgenotencontact m.b.t. gespreksthema’s ?

2. Welke thema’s willen cliënten met een licht verstandelijke beperking en ambulante begeleiding door JP van den Bent bespreken?

3. Komen er nog andere behoeften met betrekking tot lotgenotencontact naar voren? 4. Aan welke randvoorwaarden moet het lotgenoten contact voldoen?

Uit de interviews konden de praktische deelvragen beantwoord worden. De theoretische en praktische deelvragen hebben samen een antwoord gegeven om de hoofdvraag.

Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er weinig gespreksthema’s naar voren zijn gekomen die overeenkomsten hadden met de thema’s vanuit het theoretische gedeelte. De vraag die in eerste instantie gesteld is aan de respondenten is of zij misschien eigen ideeën hadden over het voeren van gesprekken en welke onderwerpen ze dan zouden willen bespreken. Dit was voor veel respondenten een te open vraag. Het uitgangspunt van de interviewers was om de inbreng van de respondenten zoveel mogelijk bij hen te laten. Tijdens het interviewen hadden veel respondenten niet echt een idee over bepaalde thema’s, waardoor er met behulp van theorie verschillende thema’s aan de orde kwamen door de interviewers. De onderwerpen die naar voren kwamen worden meestal

benoemd door één of twee respondenten waardoor de vraag gesteld kan worden of dit representatief is voor de groep. Wel kwamen veel respondenten met ideeën over het gezellig samenzijn met anderen. De respondenten wilden samen leuke dingen doen. Een aantal voorbeelden hiervan zijn, een creatieve middag, een feestavond, samen koken of bakken, voetballen, film kijken, wandelen of vissen.

Respondenten gaven aan liever in gesprek te komen met andere cliënten tijdens deze activiteiten en niet tijdens een gepland gesprek over een bepaald onderwerp. Het maakt de cliënten over het algemeen verder niet uit of ze met een man of een vrouw aan tafel zitten, of dat het om een gemengd gezelschap gaat. Negen respondenten van de 22 respondenten gaven aan het liefst één keer in de week af te spreken, dertien respondenten gaven aan dat het hen niet uitmaakt. De rest spreekt het liefst eens per maand af.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 5 Samenvatting 5 1. Inleiding 8 1.1 Aanleiding 8 1.2 Projectkader 9 1.3 Doelstelling 9 1.4 Vraagstelling 9 1.5 leeswijzer 10 1.6 Samenvatting 11 2. Theoretisch kader 12 2.1 Wmo en participatieladder 12

2.2 Internationale context arbeidsparticipatie en lotgenotencontact met de VS 16

2.3 Inhoudelijke gespreksthema’s 16

2.4 Kenmerken van netwerken 18

2.5 Andere instellingen 21

2.6 Samenvatting 22

3. Onderzoeksmethode 24

3.1 Kwalitatief onderzoek (beschrijvend, evaluerend, toetsend) 24

3.2 Populatie en steekproef 25

3.3 Dataverzameling 25

3.3.1 Half gestructureerd f interview 25

3.4 Onderzoekskwaliteit en interne en externe geldigheid 26

3.5 Data analyse 27

3.6 Ethische verantwoording 27

3.7 Samenvatting 27

4. Resultaten 29

4.1 Interviews met respondenten 29

4.1.1 Kenmerken van respondenten 29

4.1.2 Behoeften aan lotgenotencontact 30

4.1.3 Themabesprekingen 32

4.1.4 Overige behoeften 34

4.1.5 Randvoorwaarden 35

4.2 Samenvatting 36

5. Conclusie en aanbeveling 37

5.1 Conclusie praktische deelvragen 37

5.2 Conclusie hoofdvraag 39 5.3 Aanbevelingen 41 5.4 Sterktes en zwaktes 42 5.5 Discussie 43 5.6 Samenvatting 45 Literatuurlijst 46 Bijlagen 47

Bijlage 1 Model Overeenkomst Onderzoeksopdracht Bijlage 2 Benadering Respondenten

Bijlage 3 Brief cliënten Bijlage 3 Topiclijst Bijlage 4 Labelschema Bijlage 5 Evaluatie

(6)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt er weergegeven wat de aanleiding is van dit onderzoek vanuit hogeschool Saxion in samenwerking met de JP van den Bent. Hierin wordt onderzocht welke behoeften cliënten van de JP van den Bent hebben aan thema besprekingen met lotgenoten. In paragraaf 1.1 wordt er een

beschrijving gegeven wat de aanleiding is van dit onderzoek. Dit geeft inzicht in wat de reden en het belang van het onderzoek is. Dan wordt paragraaf 1.2 het project kader beschreven, waarbinnen dit onderzoek wordt uitgevoerd. Hier wordt theorie besproken dat belangrijk is en vorm geeft aan het bachelor rapport. In paragraaf 1.3 wordt de probleemstelling beschreven. Vervolgens in paragraaf 1.4 wordt de doelstelling beschreven, onderverdeeld in de korte en lange termijn. In de laatste paragraaf, paragraaf 1.5, wordt de vraagstelling opgesteld door middel van een hoofdvraag met passende deelvragen.

1.1 Aanleiding

In het jaar 2015 vindt de transitie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) plaats. De WMO zorgt er voor dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dat mensen op een zo normaal mogelijke manier mee kunnen doen in de maatschappij. En dat mensen de hulp en

ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Veel mensen die een beperking hebben en in een sociale woonvorm wonen, verhuizen naar een woonwijk. Hier is soms niet veel contact tussen mensen met een beperking en de andere buurtbewoners. De WMO wil ervoor zorgen dat mensen in de wijk meer in contact komen met elkaar (Overheid invoering WMO, z.j). Hierbij worden onder andere lotgenoten bedoeld die meer contact krijgen met elkaar onderling.

In de regio zijn er verschillende projecten gestart om te beginnen met lotgenotencontact bijvoorbeeld het maatjesproject. Dit zijn vaak vrijwilligers, die een-op-een contact hebben met een deelnemer. Die deelnemer is iemand die tijdelijk wat extra aandacht, ondersteuning of begeleiding kan gebruiken (Oranje fonds, z.j) Tevens zijn er verschillende initiatieven die zich richten op mensen met een

beperking, waarbij ze samen iets ondernemen. Hierbij kan gedacht worden aan gehandicapten voetbal, gehandicapten disco, verschillende soorten uitjes etc.

JP van den Bent wil graag inspelen op de behoeften van de cliënt. Om hier duidelijkheid in te krijgen is er een interne audit uitgevoerd. Uit de interne audit komt naar voren dat cliënten soms problemen ervaren als zij contact hebben met mensen die een hoger niveau hebben dan zij(JP van den Bent audit, 2013). Voor de audit zijn er individuele gesprekken gehouden met begeleiders, de locatie coördinator en een ouderpaar. Daarnaast zijn er twee gesprekken gevoerd waarvan een gesprek met een ouderpaar en een groepsgesprek met drie cliënten. De gesprekken gaven informatie over hoe de cliënten zelf en anderen bezig zijn met het netwerk van de cliënt. De cliënten hebben aangegeven dat als ze met mensen met een hoger IQ spreken vaak de verhalen niet begrijpen door het verschil in taalniveau. Ook wanneer er grapjes worden gemaakt die zij niet begrijpen voelen zij zich daar niet fijn bij. Cliënten vinden het erg vervelend als ze behandeld worden als iemand die iets niet begrijpt, en ze dus gekleineerd worden. In gesprek gaan met lotgenoten vinden cliënten fijn omdat ze elkaar beter begrijpen. Uit deze audit kwam de vraag of het mogelijk is om themabesprekingen voor de cliënt te organiseren (JP van den Bent audit, 2013).

Dit onderzoek wordt uitgevoerd omdat JP van de Bent wil weten of er meer behoefte is aan

themabesprekingen met lotgenoten binnen deze afdeling. De audit is namelijk gehouden onder een klein aantal cliënten en is niet representatief genoeg om hier grote stappen mee te maken. Dit onderzoek moet een beeld geven van een groot deel van de cliënten binnen JP van den Bent.

(7)

1.2 Projectkader

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden binnen JP van den Bent.

Het onderzoek richtte zich op het sociale welzijn van de cliënten van JP van den Bent. De deelnemers die betrokken waren bij het onderzoek waren de cliënten van JP van den Bent. De deelnemers zijn mensen met een lichte, ernstige of meervoudige (verstandelijke) beperking en/of een psychiatrische aandoening van alle leeftijden die gebruik maken van de ambulante begeleiding van de JP van den Bent. Mensen die een beperking hebben willen ook graag hun eigen wensen, dromen en idealen

verwezenlijken, net zoals alle andere mensen in de samenleving. JP van den Bent biedt ondersteuning/begeleiding waar nodig is, zoals:

- Wonen

- Logeren en deeltijd opvang - Trainen

- Dagactiviteiten en/of werk - Crisis- & en overbruggingsopvang (JP van den Bent, 2013).

Er is onderzocht welke behoeften deze cliënten hebben aan gesprekken met andere cliënten

(lotgenoten) over verschillende thema’s. Bij dit onderzoek zijn een groep respondenten betrokken die bestaan uit ambulante cliënten die vallen binnen het cluster ambulant Enschede Zuid en Oost. In totaal begeleid ambulant Enschede Zuid en Oost zo’n 80 cliënten van verschillende leeftijdscategorieën. Het zijn mannelijke en vrouwelijke cliënten. De cliënten die betrokken werden bij dit onderzoek doen dit vrijwillig en hebben via een brief toestemming verleend om mee te doen.

1.3 Doelstelling

Er is zowel een doelstelling op korte en lange termijn:

Korte termijn

De korte termijn doelstelling is om te inventariseren of er behoefte is aan gesprekken met lotgenoten over verschillende thema’s op het gebied van gespreksvoering. Door hier onderzoek naar te doen wordt er getracht om aanbevelingen te geven, aan de opdrachtgever, omtrent de behoefte aan thema

gesprekken met cliënten. Tevens wordt er gekeken of er nog andere behoeften naar voren komen.

Lange termijn

De lange termijn doelstelling is om cliënten gelegenheid te bieden om eerder met elkaar in contact komen binnen het cliëntsysteem van JP van den Bent middels themabesprekingen met lotgenoten. Tevens is een lange termijn doelstelling om te onderzoeken of er nieuwe ontwikkelingen zijn op het gebied van begeleiding en welke rol de JP van den Bent hier in kan spelen.

1.4 Vraagstelling

Aan de hand van de aanleiding en doelstelling zijn de hoofdvraag en deelvragen voor dit onderzoek opgesteld. Deze luiden als volgt:

Hoofdvraag

Welke behoeften hebben cliënten JP van den Bent, afdeling ambulant Enschede Zuid en Oost, aan thema besprekingen met lotgenoten ter uitbreiding van sociaal netwerk van de cliënt?

(8)

Theoretische deelvragen

1. Welke ontwikkelingen zijn er in Nederland onder invloed van de WMO wat betreft lotgenoten contact?

2. Welke soorten inhoudelijke gespreksthema’s zijn er die besproken kunnen worden door de cliënten van JP van den Bent?

3. Welke kenmerken van netwerken kan het lotgenoten contact hebben? (kijkend naar de verschillende soorten steun)

4. Op welke wijze stimuleren andere instellingen in de regio het lotgenotencontact?

Praktische deelvragen

1. Welke behoeften hebben cliënten aan lotgenotencontact m.b.t. gespreksthema’s ?

2. Welke thema’s willen cliënten met een beperking en/of een psychiatrische aandoening van de JP van den Bent bespreken?

3. Komen er nog andere behoeften met betrekking tot lotgenotencontact naar voren? 4. Aan welke randvoorwaarden moet het lotgenoten contact voldoen?

Toelichting

De eerste theoretische deelvraag wordt gesteld om te onderzoeken welke ontwikkelingen er binnen de WMO zijn wat betreft lotgenotencontact. Op dit moment is er een grote verschuiving omtrent de WMO en de transitie hiervan. De WMO en het lotgenotencontact worden beide beschreven in dit onderzoek. De theoretische deelvraag twee is gesteld om na te gaan welke gespreksthema’s de literatuur aangeeft en hoe we de resultaten uit het interview kunnen koppelen aan de literatuur. In de theoretische deelvraag drie wordt er gesproken over kenmerken van een netwerk en verschillende soorten steun. Ook deze begrippen worden uitgebreider beschreven in het theoretisch kader. De vierde theoretische deelvraag is opgesteld om na te gaan hoe andere instellingen het lotgenotencontact invullen en of zij ook gesprekken hebben tussen cliënten onderling. En wellicht de kan de JP van den Bent hier iets van leren.

De praktische deelvragen worden beantwoord door het afnemen van interviews bij cliënten van de JP van den Bent. Er zal worden nagegaan of er behoefte is aan gesprekken met andere cliënten. Er wordt gevraagd welke thema’s ze willen bespreken. Door dieper te vragen wordt er nagegaan of er ook andere behoeften spelen onder de cliënten van de JP van den Bent. Ook wordt er gevraagd hoe een contact onderling met cliënten eruit zou moeten komen te zien. En of hier bepaalde regels voor gelden?

1.5 Leeswijzer

Dit bachelor rapport is begonnen met een samenvatting die een kort en overzichtelijk overzicht geeft van de inhoud van dit onderzoek. In hoofdstuk 1 staat de aanleiding van dit onderzoek. Er wordt tevens een beschrijving gegeven van het projectkader, de doelstelling en vraagstelling van dit onderzoek. Hoofdstuk 2 is het theoretisch kader. In het theoretisch kader worden er begrippen geoperationaliseerd en wordt er antwoord gegeven op de theoretische deelvragen van dit onderzoek. Hierna komt

hoofdstuk 3 onderzoeksmethoden. Hierin wordt er een beeld geschetst van het type onderzoek, de omvang van het onderzoek en de betrouwbaarheid en validiteit. Tevens wordt er aandacht besteed aan de ethische verantwoording van dit onderzoek. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van dit onderzoek gegeven door de antwoorden uit het interview tussen de onderzoekers en cliënten van de JP van den Bent. Er wordt antwoord gegeven op de praktische deelvragen. Daarna in hoofdstuk 5 worden er conclusies getrokken uit de literatuur en de afgenomen interviews. Hieruit worden er aanbevelingen geschreven.

(9)
(10)

1.6 Samenvatting

In hoofdstuk 1 wordt de inleiding van het onderzoek gegeven. In paragraaf 1.1 wordt weergegeven wat de aanleiding van dit onderzoek is geweest. De aanleiding van het onderzoek was in eerste instantie de vraag vanuit JP van den Bent. Deze vraag luidt: ‘hebben de cliënten van JP van den Bent behoefte aan lotgenotencontact met andere cliënten. Deze vraag kwam naar voren tijdens een audit die intern bij JP van den Bent gehouden is. Ook speelt de WMO een rol bij het opspelen van deze vraag. De WMO ziet graag dat de wijk meer met elkaar in contact komt. JP van den Bent zou hier aan bij kunnen dragen door cliënten met elkaar in contact te laten komen. In paragraaf 1.2 word het projectkader weergegeven. In het projectkader staat vermeld dat dit onderzoek wordt gehouden binnen JP van den Bent. De

deelnemers zijn mensen met een lichte, ernstige of meervoudige (verstandelijke) beperking van alle leeftijden. Die gebruik maken van de ambulante begeleiding van de JP van den Bent.

Hierna wordt in paragraaf 1.3 de doelstelling van het onderzoek op de lange en op de korte termijn van beschreven. De korte termijn doelstelling is om te inventariseren of er behoefte is aan gesprekken met lotgenoten over verschillende thema’s op het gebied van gespreksvoering. Tevens wordt er gekeken of er nog andere behoeften naar voren komen. De lange termijn doelstelling is om cliënten gelegenheid te bieden om eerder met elkaar in contact komen binnen het cliëntsysteem van JP van den Bent middels themabesprekingen met lotgenoten. Vervolgens worden in paragraaf 1.4 de hoofdvragen en deelvragen aan de doelstellingen gekoppeld.

Als laatst volgt er in paragraaf 1.5 de leeswijzer, aan de hand van de leeswijzer word kort beschreven hoe het onderzoeksrapport in elkaar zit.

(11)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de theoretische deelvragen beantwoord aan de hand van gevonden literatuur. In paragraaf 2.1 word antwoord gegeven op de eerste theoretische deelvraag : ‘ Welke ontwikkelingen zijn er in Nederland onder invloed van de WMO wat betreft lotgenoten contact?’ Hierna wordt in paragraaf 2.2 antwoord gegeven op de tweede theoretische deelvraag: ‘Welke soorten inhoudelijke thema’s zijn er die besproken kunnen worden door de cliënten van JP van den Bent?’ In paragraaf 2.3 staat deelvraag 3 centraal: ‘Welke kenmerken van netwerken kan het lotgenoten contact hebben op het gebied van de verschillende soorten steun met betrekking op de inhoudelijke thema’s’? De laatste deelvraag word beantwoord in paragraaf 2.4 deze deelvraag luidt: ‘Op welke wijze stimuleren andere instellingen het lotgenoten contact?’ Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting in paragraaf 2.5

2.1 WMO en participatieladder

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste theoretische deelvraag : ‘ Welke ontwikkelingen zijn er in Nederland onder invloed van de WMO wat betreft lotgenoten contact?’ Om deze vraag te beantwoorden wordt er eerst beschreven wat de WMO precies inhoud. Als tweede wordt er beschreven hoe gemeenten kunnen werken met de participatieladder. Ook wordt er

beschreven hoe mensen met een verstandelijke beperking functioneren en welke beperkingen zij kunnen hebben in vergelijking met mensen zonder een beperking.

De deelname aan de samenleving houdt in dat iedereen mee kan doen aan de reguliere voorzieningen en diensten, waar ook het ontmoeten van mensen in de directe woonomgeving bij hoort. Het totale leven, zoals het wonen, werken, onderwijs, vrije tijdbesteding, zorgverlening, vriendschappen etc. speelt zich af in de maatschappelijke context (Schuurman, 2002). Leven in de samenleving betekent dus

deelnemen aan de reguliere voorzieningen en diensten. Het blijkt dat het leven in de samenleving voor mensen met een verstandelijke beperking juist vaak lastig te realiseren is en er bij betrokkenen ook een zogeheten handelingsverlegenheid is (Schuurman, 2002).

De zorg hier in Nederland is volop in beweging. Deze veranderingen kunnen niet los worden gezien van de manier waarop er in de samenleving tegen mensen met een verstandelijke beperking wordt

aangekeken (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2005). Sinds 2005 worden mensen met een verstandelijke beperking beschouwd als medeburgers binnen de maatschappij, met gelijke rechten, als mensen zonder een verstandelijke beperking.

Verschillende hulpverleningsinstanties spreken hun twijfel uit of mensen met een verstandelijke beperking wel door de samenleving worden geaccepteerd. Huisvesting voor deze groep stuit op weerstand van de omwonende (Verplanke &Duyvendak, 2010). Dit bemoeilijkt het voor mensen met een verstandelijke beperking om mee te doen in de maatschappij.

De Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) regelt dat mensen met een beperking ondersteuning kunnen krijgen via de gemeente. Het kan gaan om ouderen, gehandicapten of mensen met psychische problemen. Zij krijgen bijvoorbeeld huishoudelijke hulp, of een rolstoel. Dankzij de WMO kunnen zij meedoen in de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig blijven wonen. Gemeenten voeren de WMO uit, iedere gemeente legt andere accenten (Rijksoverheid, z.j).

Begeleiding en verzorging vallen nu nog onder de AWBZ. Gemeenten kunnen beter inspelen op lokale omstandigheden en de zorgbehoefte van cliënten. Daarom wil het kabinet dat de gemeente vanaf 2015 ondersteuning, begeleiding en verzorging aan huis levert. Deze taken vallen dan onder de WMO. Op dit moment is de overheid druk bezig met de transitie van de WMO. De gemeente mag zelf gaan invullen welke begeleiding ze wel en niet bieden. Gemeenten krijgen zelf de vrijheid om te bepalen wie de voorzieningen uit de WMO echt nodig heeft (Rijksoverheid, z.j.). De WMO wil ervoor zorgen dat mensen

(12)

in de wijk meer in contact komen met elkaar (overheid invoering WMO, z.j.). Om dit te kunnen bewerkstelligen is een andere manier van denken en handelen nodig binnen de zorg, wat ook wel de transformatie wordt genoemd, voor een goede transitie (Houwers, Janssen & Wouters, z.j.). De beschreven visie sluit goed aan bij de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Bescherming, zelfredzaamheid, participatie, zorg voor elkaar en sociale samenhang zijn doelen binnen de WMO en tevens de kerncompetenties van welzijn. Vanaf 1 januari 2007 is de WMO ingevoerd en deze wordt uitgevoerd door de gemeente. De WMO wil er voor zorgen dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven (Rijksoverheid, z.j.). Maatschappelijke ondersteuning dient hierbij anders en ook beter georganiseerd te worden, de begeleiding moet

vraaggericht zijn, zich meer richten op het behalen van resultaten en efficiënter zijn in de aanpak. Door de WMO en haar beweging is het welzijnswerk sterk in beeld gekomen. Om de WMO breed in te zetten en uit te voeren is er in 2010 het programma ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ gestart. Dit programma wil de ingezette lijn van vernieuwing vasthouden en verder versterken (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2011). Een gewenste ontwikkeling van deze samenwerking zou minder zware hulp kunnen betekenen, zoals inzet van jeugdreclassering. Deze visie valt nauw samen met Welzijn Nieuwe Stijl, gezien er voorkomen wil worden dat problemen verergeren en zware hulp of zorg ingezet wordt (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2011).

De Participatieladder

Ook zijn verschillende gemeenten in 2009 beginnen te werken met de zogenaamde Participatieladder. Dit is ontstaan nadat alle Nederlandse gemeenten sinds 2009 met één participatiebudget gingen

werken. Dit budget wordt beschikbaar gesteld voor re-integratie, inburgering en educatie. Er waren veel vragen nadat het participatiebudget een feit werd. Vragen zoals:’ In hoeverre doet men al mee? Welke vragen zijn er naar basisvaardigheden? Wat zijn hun mogelijkheden en in wie investeert de gemeente? Wat levert dat na een jaar op?’. Door die vragen is de participatieladder ingezet, deze ladder dient een antwoord te geven op deze vragen. (Participatieladder, z.j.).

Jaarlijks wordt ten minste één keer vastgelegd op welk niveau iemand thuishoort. Daarbij wordt ook gekeken of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog kan stijgen op de ladder. De ladder bestaat uit de volgende zes niveaus:

- niveau 6: betaald werk

- niveau 5: betaald werk met ondersteuning - niveau 4: onbetaald werk

- niveau 3: deelname aan georganiseerde activiteiten (cursus, vereniging) - niveau 2: sociale contacten buitenshuis

- niveau 1: geïsoleerd (Participatieladder, z.j)

Bij de meting om het niveau op de participatieladder te bepalen gaat het om de antwoorden op vier vragen:

1. wat is het participatieniveau?

2. is er perspectief op meer participatie? 3. tot welke subgroep behoort de burger? 4. wordt er een participatie-instrument ingezet ?

(13)

De resultaten van de meting bieden een nuttig inzicht in de bestanden. Zowel voor de medewerkers van betrokken organisaties als de gemeente als financier. Door een tweede meting te doen wordt zichtbaar welke klanten gestegen zijn, welke gelijk gebleven zijn en welke gedaald zijn. De beweging van klanten wordt zichtbaar. De medewerkers kunnen zelf de vorderingen van hun klanten bijhouden. De

gemeentelijke organisatie kan bovendien per klantgroep bekijken wat de resultaten zijn. Deze cijfers, bijvoorbeeld over de in- en uitstroom per trede, maken maatwerk in investeringen mogelijk.

(Participatieladder, z.j.).

Door sociale contacten te stimuleren en activiteiten te organiseren kan de JP van den Bent bijdragen om hun cliënten een trede omhoog te brengen op de treden van de participatieladder. Cliënten kunnen elkaar onderling motiveren en helpen om tot een beter resultaat de komen op deze ladder. Ze zouden door het uitwisselen van informatie en ervaringen kunnen leren van elkaar.

De Participatieladder wordt veel ingezet als verbindend element waardoor verschillende sectoren, denk aan de WMO, AWBZ en de jeugdhulpverlening, met één taal gesproken kan worden. De

participatieladder meet daadwerkelijke participatie; in hoeverre doen burgers mee aan de samenleving? Missen zij daarvoor essentiële vaardigheden? Met behulp van een korte vragenlijst kunnen

klantmanagers per cliënt de participatiegraad vaststellen en het ontbreken van (met name) taalvaardigheden registreren.

Door regelmatig de ladder te herhalen kunnen gemeenten de resultaten van hun participatiebeleid over de volle breedte in kaart brengen. De Participatieladder is in eerste instantie gemaakt voor gemeenten, maar ook het UWV, en verschillende re-integratiebureaus kunnen er gebruik van maken.

(Participatieladder, z.j.).

Lotgenotencontact is een vorm van onderlinge zorg en begeleiding, die een bijdrage levert om meer greep te krijgen op de effecten van een chronische ziekte of aandoening op het dagelijks leven. Het speelt zich af in al dan niet georganiseerd verband tussen mensen met een vergelijkbare aandoening (mensen met een verstandelijke beperking), hun familieleden of partners (Distelbrink, Gruiter & Oudenampsen, 2008).

Er is in Nederland een lotgenotendatabank, hierin is te vinden welke soorten van lotgenotencontacten er gelegd kunnen worden binnen een bepaalde regio, In Overijssel wordt bijvoorbeeld Grand café ‘’doodgewoon’’ gezien als lotgenotencontactcentrum. Elke eerste maandag van de maand is er een inloopavond voor deze bepaalde doelgroep. De doelgroep is in dit geval ongeneeslijk zieken en naasten. (Lotgenoten, z.j.). Verschillende gemeenten in Nederland steunen de lotgenotendatabank en kunnen aan de hand hiervan mensen wijzen op hun mogelijkheden. Echte geschreven regels zijn er nog niet wat betreft lotgenotencontact binnen de WMO. Wel is het waarschijnlijk dat een indicatie voor begeleiding straks moeilijker te krijgen is en dat alle sociale contacten die je hebt mooi meegenomen zijn

(lotgenotenbank, z.j.).

Wat is de reden dat lotgenotencontact belangrijk is? En hoe kan dit tot stand komen (verbeteren?)? Het onderlinge contact met elkaar geeft cliënten met een beperking het gevoel van gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Men kan elkaar helpen met de acceptatie van de beperking. Door het begrip van een ander kan een versterking geven op diens zelfbeeld (Rappenburg & Bovenkamp, 2008). Voor mensen met een verstandelijke beperking kan lotgenotencontact dus een grote bijdrage leveren bij de hulpvraag van de client. Zij kunnen praktische tips krijgen voor het dagelijks leven en het belangrijke gevoel van herkenning. Hier is dus een kans, dit omdat de WMO bezuinigingen met zich meebrengt. Dit betekent dat de tijd van de hulpverlening schaarser word (tijd=geld). Dit lotgenotencontact kan JP van den Bent tot stand laten komen indien er uit het praktijk onderzoek animo is voor de gespreksthema’s onderling bij de cliënten (lotgenotencontact).

(14)

spelen. Hierbij kan lotgenotencontact essentieel zijn. Er kunnen ervaringen met elkaar gedeeld worden waardoor er wellicht minder begeleiding nodig hoeft te zijn. De WMO treft namelijk een aantal

maatregelen, waardoor er minder budget is voor de begeleiding van een cliënt. Er komen bezuinigingen aan. De Volkskrant kwam met het artikel: ‘zorginstellingen slaan alarm: ontslaggolf dreigt in de zorg’ op 15 februari 2015. Hierin staat dat er in de zorg zo’n 55.000 mensen ontslagen zullen worden door bezuinigingen van het kabinet (Heijne, 2014). De JP van den Bent werkt mee door dit onderzoek te doen die de behoefte onderzoekt of cliënten meer contact met elkaar willen hebben onderling (het sociaal netwerk van de client). Hier kunnen cliënten wellicht steun en sociale contacten onderling met elkaar krijgen.

2.2 Internationale context arbeidsparticipatie en lotgenotencontact met de VS

Indien er wordt gekeken naar de internationale context wordt de vraag gesteld: Hoe ziet de arbeidsparticipatie in Amerika eruit bij mensen met een beperking?

In Amerika hebben ze allerlei soorten wetgeving zoals: anti-discriminatiewetgeving (ook voor ouderen) en de toegankelijke werkplekken voor invaliden. De federale overheid stuurt dit proces sterk

door zelf alleen te werken met werkgevers die een non-discriminatiebeleid voeren. Hierdoor is de arbeidsparticipatie van ouderen en mensen met een beperking is in de Verenigde Staten stukken hoger dan in Europa (Verhagen, z.j) . In Nederland zijn er hier ook allerlei ontwikkelingen op: de

participatieladder om na te gaan hoe iemand mee kan doen in de maatschappij en de WMO. Dit door meer de omgeving van de client erbij te betrekken. De participatiewet moet werkgevers stimuleren mensen met een beperking in dienst te nemen. In het Sociaal Akkoord staat dat hiervoor allerlei banen gecreëerd zullen worden voor mensen met een beperking. Van jaar tot jaar wordt bijgehouden hoeveel banen er voor mensen met een beperking bijkomen. Indien blijkt dat de afgesproken aantallen niet worden gehaald kunnen werkgevers een boete krijgen van 5000 euro per werknemer (Mensenrechten, 2014).

Ook in de VS zijn er allerlei ontwikkelingen omtrent lotgenotencontact. Een voorbeeld komt van een artikel uit de Washington Post uit 2009 genaamd ‘Sharing the Pain’. Dit gaan over een man die getrouwd is en twee opgroeiende kinderen heeft. Hij word ziek en ondanks zijn gezinsleven en omgeving voelt hij zich eenzaam omdat niemand zijn ziekte begrijpt. Hij werd depressief. Hij heeft toen besloten om via internet een lotgenotencontact groep te starten. Dit omdat hij in de gate kreeg dat mensen met allerlei continu opzoek zijn naar anderen die dit ook hebben. Het bezoekersaantal en de leden groeiden elke week (Bhanoo,2009).

Hieruit kan geconcludeerd worden dat mensen met een ziekte of beperking behoefte hebben aan begrip. En dan ze zich soms eenzaam kunnen voelen doordat anderen in een andere situaties niet begrijpen. Het lotgenotencontact heeft geholpen en wordt dan als fijn ervaren. Het kan steun bieden bij moeilijke situaties.

2.3 Inhoudelijke gespreksthema’s

In deze paragraaf word antwoord gegeven op de tweede theoretische deelvraag: Welke soorten

inhoudelijke gespreksthema’s zijn er die besproken kunnen worden door de cliënten van JP van den Bent?’

De bedoeling van de inhoudelijke gesprekken is dat er lotgenotencontact ontstaat. Volgens Hendrix (2012) houdt lotgenotencontact in dat mensen door eenzelfde soort stressor bedreigd worden, zoals ziekte, scheiding, verstandelijke en/of lichamelijke beperking enzovoort. Volgens Hendrix kunnen lotgenoten elkaar helpen om de situaties waarin ze verkeren beter te begrijpen en te verwerken. Ook kunnen zij elkaar adviezen geven hoe om te gaan met bepaalde problemen. Solidarisering, met name in situaties waar mensen zich machteloos voelen heeft een heilzaam effect. Verder heeft

(15)

beter kunnen omgaan met problemen, meer zelfvertrouwen, minder negatieve en meer positieve gevoelens, mondiger in de hulpverlening en minder psychische problemen en terugval ( Hendrix, 2012). Met lotgenoten wordt in dit onderzoek bedoeld ambulante cliënten van JP van den Bent. Dit zijn

lotgenoten aangezien zij allen begeleid worden door de ambulante begeleiding van JP van den Bent. Ook heeft het merendeel van de cliënten een verstandelijke beperking en/of psychische aandoening.

Hierdoor hebben zij veel overeenkomsten en is er voor het synoniem lotgenoten gekozen. Hieronder worden inhoudelijke thema’s beschreven horende bij de functionele kenmerken van netwerken volgens Hendrix:

- Emotionele steun

Het gaat hier om begrip, aandacht, liefde, betrokkenheid, solidariteit, bemoediging, enzovoort. Mensen hebben in probleemsituaties behoefte aan meeleven van anderen. Ze ervaren emotionele steun

wanneer hun verdriet of pijn doen wanneer hun verdriet of pijn door de anderen geaccepteerd worden, wanneer ze mogen huilen, zich mogen afreageren, wanneer ze getroost worden, er naar hen geluisterd wordt, enzovoort (Hendrix, 2012).

- Cognitieve steun

Cognitieve steun verwijst naar het krijgen van informatie, advies en feedback over talrijke zaken. Bijvoorbeeld informatie van de huisarts over de aard en ernst van een kwaal of adviezen van de buurvrouw over bepaalde vormen van hulp of financieel advies, advies over hygiëne etc. Ook de

feedback van bijvoorbeeld familieleden op het gedrag van de centrale actor valt onder cognitieve steun. Ze kunnen hem bijvoorbeeld laten weten wat zijn gedrag voor hen betekend of hem laten zien welke invloed een bepaald gedrag kan hebben op zijn gezondheid. (Hendrix, 2012)

- Waardering

Vooral in problematische situaties hebben mensen behoefte aan waardering, bevestiging en het gevoel dat de netwerkleden vertrouwen in hen hebben. Hieraan ontlenen ze moed om stressoren constructief tegemoet te treden(Hendrix, 2012). Uit de audit van de JP van den Bent kwam al naar voren dat cliënten zich soms onbegrepen voelen.

- Normatieve steun

Normen, waarden, voorbeelden, gedragsadviezen, sancties en dergelijke kunnen mensen in moeilijke situaties helpen keuzes te maken zonder dat zij zich daarover onzeker voelen. Het helpt hen ook om zich ‘passend’ te gedragen en gedrag van anderen op ‘waarde’ te schatten. Hierdoor kan afwijzing en

uitstoting voorkomen worden. (Hendrix, 2012). Het hebben over bepaalde normen en waarden vallen hieronder. Willen cliënten van de JP van den Bent hierover in gesprek met elkaar?

- Sociaal contact

Mensen kunnen niet zonder andere mensen. Zij willen met anderen kunnen praten, van gedachten wisselen, samen iets ondernemen, enzovoort. In die zin is het functioneren in netwerken op zich al van betekenis voor mensen. Het geeft hen het gevoel ergens bij de horen, het geeft identiteit. (Hendrix, 2012). Hierbij kan er gedacht worden of cliënten van de JP van den Bent behoefte hebben aan onderling contact met elkaar ter vergroting van hun netwerk.

- Materiële steun

Netwerkleden kunnen ook materiele steun bieden in de vorm van bijvoorbeeld geld, onderdak, en goederen zoals kleding, huisraad, gereedschap, enzovoort (Hendrix, 2012).

- Praktische steun

Wanneer dat nodig is bieden netwerkleden ook praktische steun zoals oppassen op de kinderen, het overnemen van de zorg van een zieke moeder, hulp bij het schoonmaken van het huis, en helpen met de boekhouding (Hendrix, 2012).

- Sociale en maatschappelijke invloed

Netwerkleden kunnen de centrale actor helpen om bij anderen gedaan te krijgen wat hem alléén niet lukt. Bijvoorbeeld bemiddelen bij het krijgen van een woning, zorgen dat hij de hulpverleners en

(16)

verzorgers krijgt die hij wenst en nodig heeft, hem aanprijzen voor een baan en bepleiten van subsidie. Ook het feit dat anderen zich inzetten voor maatschappelijke acceptatie van een centrale actor en zijn lotgenoten wordt veelal als een belangrijke steun ervaren. (Hendrix, 2012).

Een ‘gezond’ netwerk vervult in voldoende mate de hiervoor genoemde functies, wanneer dat nodig is. De wijze waarop en de mate waarin inhoud gegeven wordt aan de functies verschilt naar tijd, plaats en omstandigheden (Hendrix, 2012).

De insteek van dit onderzoek is om in eerste instantie te kijken waar de behoeften van de cliënten liggen. Hebben zij behoefte aan gespreksthema’s kijkend? En welke inhoudelijke thema’s spelen hierin een rol uit het boek van Hendrix. Welke steun hebben cliënten van de JP van den Bent nodig of willen zij juist gezelligheid met andere lotgenoten? Cliënten hebben hun ambulant begeleider van JP van den Bent, de insteek van dit onderzoek is niet dat lotgenoten deze rol gaan overnemen. Er wordt gekeken naar een verbreding van een behoefte van een cliënten buiten de begeleider om. Tevens wordt er na gegaan of er andere soorten behoefte vervuld kunnen worden door lotgenotencontact.

Uiteraard zijn er veel verschillende onderwerpen waar je over kunt spreken, met vrienden onderling spreek je bijvoorbeeld over liefdesrelaties of hobby’s met elkaar. De insteek van dit onderzoek is om te onderzoeken naar welke onderwerpen de cliënten van de JP van den Bent behoefte hebben om te bespreken. De JP van den Bent zal dan indien nodig en de vraag voldoet een themabespreking

organiseren voor zijn cliënten. Deze bespreking kunnen steun, opheldering of opluchting kunnen bieden aan de cliënten. Om deze reden is er gekozen om gebruik te maken van de inhoudelijke

gespreksthema’s van Hendrix. Op deze manier kan gekeken worden op welke manier de cliënt of cliënten iets kunnen hebben aan het gesprek. Volgens Hendrix zit er in een goed lotgenoten contact alle soorten steun die hierboven zijn benoemd. Voordat alle soorten steun in een groep aanwezig zullen zijn gaat er een ruime tijd overheen. Niet alle groepsgenoten hoeven een ander alle soorten steun te bieden, maar een groep dient volgens Hendrix bovengenoemde soorten steun te bezitten.

Tijdens het interview wordt er ook aandacht besteed aan de dagelijkse onderwerpen zoals: hobby’s, politiek, normen en waarden etc. Hierdoor wordt er een completer beeld gegeven waar de cliënten van de JP van den Bent behoeften aan hebben.

Doordat dit onderzoek niet alleen gericht is op gespreksthema’s, maar ook gericht op activiteiten en lotgenotencontact is dit onderzoek ook bruikbaar voor een andere instelling. Indien een instelling wil onderzoeken over er behoefte is aan lotgenotencontact, gespreksthema’s of activiteiten dan kan men de bijhorende theorie en de opgestelde vragenlijst gebruiken voor een onderzoek.

2.4 Kenmerken van netwerken

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de derde theoretische deelvraag: ‘Welke kenmerken van netwerken kan het lotgenoten contact hebben op het gebied van de verschillende soorten steun met betrekking op de inhoudelijke thema’s?’

Vaak wordt er gedacht dat een netwerk hetzelfde is als een groep. Dit is echter niet het geval. De kenmerken van een groep zijn dat de leden van de groep elkaar allemaal al kennen, ze intensief contact met elkaar hebben, gemeenschappelijke waarden en normen delen en er saamhorigheid heerst in de groep. Bij een netwerk is dit niet het geval. De leden kennen elkaar niet en hoeven niet allemaal contact met elkaar hebben. Bovendien zijn de waarden en normen vaak heterogener dan in een groep. En er is vaak geen sprake van directe saamhorigheid onder de leden. Meestal bestaat een netwerk uit meerdere groepen die door een centraal persoon, de actor bij elkaar gebracht worden (Hendrix,2001). Bij JP van den Bent zou dit zijn dat de cliënten bij elkaar worden gebracht door de begeleiders van JP van den Bent. De JP van den Bent is dan de actor.

(17)

Geen enkel netwerk is hetzelfde. Bij sommigen bestaat het netwerk uit familieleden, terwijl dat van anderen vooral uit vrienden bestaat. Er zijn grote en kleine netwerken. Sommige netwerken bestaan vooral uit mensen die daar al lang lid van zijn terwijl andere vooral uit nieuwe leden bestaan (Hendrix, 2012).

Sommige cliënten van JP van den Bent maken niet of nauwelijks deel uit van een netwerk. Voor cliënten die hier behoefte aan hebben is JP van den Bent eventueel bereid om iets te organiseren voor cliënten, mits dit de vraag van de client is.

Hieronder worden de netwerken beschreven aan de hand van een aantal structurele kenmerken, aan de hand van deze kenmerken krijgt de JP van den Bent inzicht in hoe een netwerk eruit kan zien, wat de sterke en zwakke schakels kunnen zijn en hoe zwaktes voorkomen kunnen worden. De JP van den Bent vormt over het algemeen de Centrale actor, de centrale actor is de spil in de groep. De gehele groep kent de centrale actor, maar de groep hoeft elkaar niet te kennen.

Netwerken kunnen beschreven worden aan de hand van een aantal structurele kenmerken, namelijk: - samenstelling, Wie maken er deel uit van het netwerk?

- Onderlinge afhankelijkheid, in hoeverre zijn de leden van elkaar afhankelijk?

- Bereikbaarheid, in welke mate zijnde netwerken bereikbaar?

- Gevarieerdheid, in welke mate verschillen de netwerkleden qua leeftijd, geslacht, beroep,

opleiding enzovoort?

- Dichtheid, hoe intens zijn de netwerkleden met elkaar verbonden Samenstelling

Het netwerk kan worden onderverdeeld in meerdere sectoren. Als het ware is dit een band om de centrale actor heen. Volgens Hendrix zijn de verschillende sectoren op de volgende manier te onderscheiden (Hendrix, 2012):

1. Verwanten, (ex-) partner, kinderen, ouders, schoonouders, broers en zussen, enzovoort. Vaak is er sprake van intieme relaties met name tussen partners binnen het gezin. De bloedband speelt daarbij een belangrijke rol. Kenmerkend voor familierelaties is dat er, afgezien van de levenspartners, nauwelijks sprake is van keuze. De bloedband verbindt mensen voor altijd met elkaar. De centrale actor heeft betrekkelijk weinig invloed op uitbreiding of inkrimping van dit netwerkdeel. Wel heeft hij invloed op de partnerkeuze en de gezinsgrootte. Hij kan er wel afstand van nemen maar een zekere band tussen bloedverwanten zal blijven bestaan. Deze band kan als positief maar ook als knellend ervaren worden(Hendrix, 2012).

2. Vrienden en bekenden, Vrienden, kennissen, collega’s, buren, enzovoort.

Dit zijn personen buiten de familie met wie regelmatig contact is. ‘bekenden’ kunnen ook buren, collega’s en clubgenoten zijn. Voor vrienden en bekenden kan de centrale actor bewust kiezen. Hij kan de vrienden en bekendensector uitbreiden en inkrimpen. In de praktijk zien we volgens Hendrix dat deze sector in het algemeen meer aan verandering onderhevig is dan de verwantensector. (Hendrix, 2012).

3. Maatschappelijke diensten, Arbeid, school, hulpverlening, maatschappelijke instituties, justitie

en rechtshulp, instanties van sociale wetgeving, geloofsgemeenschappen enzovoort. Het zijn instanties waarvan de centrale actor regelmatig ‘gebruik’ van maakt. Tot het netwerk behoren niet zozeer de diensten op zich als wel de personen die deze diensten vertegenwoordigen en met wie de centrale actor regelmatig contact heeft. Concreet gaat het hier om de manager van het bedrijf waar hij werkt, of de gemeenteambtenaar bijvoorbeeld van de sociale dienst (Hendrix, 2012).

(18)

Over het algemeen zullen de leden van de eerste kop dichter bij de centrale actor staan dan de leden van de derde kop, dit hoeft echter niet zo te zijn. Per individu kunnen er grote verschillen zijn. Zo komt het voor dat voor de ene individu de familie op de eerste plaats komt, terwijl voor een ander zijn beste vrienden nummer één zijn. Hierbij kan de cultuur een belangrijke rol spelen. Zo is volgens Hendrix voor Marokkanen de familie van grotere betekenis dan voor Nederlanders. Voor jonge kinderen komt familie over het algemeen op de eerste plaats, terwijl pubers niet zelden hun vriendenkring prioriteit geven. De verschillen komen onder andere tot uiting in de feitelijke of gewenste intensiteit en frequentie van contacten (Hendrix, 2012).

Sommigen hebben een uitgebreid netwerk met een grote familie en veel vrienden, terwijl het netwerk van anderen zich beperkt tot een select aantal mensen. De grote kan per periode ook verschillen, als de persoon in kwestie problemen ervaart kan het zijn dat de maatschappelijke diensten uitgebreid worden. Ook kan het dat de centrale actor bij zijn familie aan de bel trekt wanneer hij ze nodig heeft, terwijl hij in andere tijden bijvoorbeeld nauwelijks contact heeft met hen (Hendrix, 2012).

Onderlinge afhankelijkheid

Leden van netwerken zijn onderling van elkaar afhankelijk. Deze afhankelijkheid is echter niet altijd en voor elk lid even groot. De centrale actor kan van sommige netwerkleden sterk afhankelijk zijn terwijl andere leden vooral afhankelijk zijn van hem. Als een ander persoon van groter levensbelang is voor de centrale actor en deze persoon moeilijk vervangbaar is, zal die persoon meer macht over de centrale actor hebben. Het tegenovergestelde is ook het geval. In het algemeen stelt Hendrix dat daar waar de materiële of immateriële beloning voor de verleende diensten uitblijft de betrokkenen dat als onprettig kunnen ervaren. Valkuil van onderlinge afhankelijkheid is dan in onze samenleving vaak de volgende algemene regel geldt: Je moet iemand die jou geholpen heeft helpen en je mag iemand die jou geholpen heeft niet schaden. Om dit te voorkomen wordt in moeilijke situaties vaak de hulp van professionele hulpverleners ingeschakeld. De ontvanger hoeft zich niet schuldig te voelen want de hulpverleners worden ervoor betaald om hem te helpen. Hij betaald hiervoor zijn belasting, een eigen bijdrage of ziektekostenpremies. (Hendrix, 2012).

Andere omstandigheden kunnen ook van invloed zijn, bij kinderen word eenzijdige afhankelijkheid meer geaccepteerd dan bij volwassenen. Hetzelfde geldt voor hulpbehoevende ouderen, chronisch zieken en verstandelijk beperkte mensen. (Hendrix, 2012).

Bereikbaarheid

Onder bereikbaarheid verstaan we de mogelijkheid van netwerkleden om met de centrale actor in contact te kunnen komen. Of en in welke mate de netwerkleden door en voor de centrale actor bereikbaar zijn is van grote invloed op de mate waarin en de wijze waarop steun geboden kan worden. in het lotgenotencontact binnen JP van den Bent zou het zo zijn dat de organisatie de centrale actor is, het is hierbij van belang dat de begeleiders ( oprichters van het lotgenotencontact) bereikbaar zijn voor eventuele vragen. Het is mede van belang dat de plek waar de netwerkleden elkaar ontmoeten

makkelijk te bereiken is. Openbaar vervoer, eigen vervoermiddel zoals fiets en auto, telefoon, de post en internet zijn belangrijke middelen om elkaar te bereiken. Maar men moet er wel geld voor hebben en de vaardigheden om ze te kunnen gebruiken. Zo zijn er bijvoorbeeld veel ouderen die geen auto en

rijbewijs hebben. En er zijn ook nog mensen die overweg kunnen met Internet (Hendrix, 2012).

Gevarieerdheid

Sommige netwerken zijn zeer heterogeen samengesteld en bestaat uit mensen die van elkaar verschillen wat betreft godsdienst, geslacht, leeftijd, beroep, sociale klasse, burgerlijke aard, seksuele geaardheid,

(19)

politieke overtuiging enzovoort. Andere netwerken daarentegen zijn vooral homogeen van samenstelling, dat wil zeggen dezelfde sociale klasse, opleiding leeftijd, enzovoort.

Heterogene netwerken zijn over het algemeen dynamischer en er zijn meer keuzemogelijkheden afhankelijk van de behoefte. Er zijn ook meer bronnen voor conflicten aanwezig. Bij homogene

netwerken is de stabiliteit groter, de onderlinge gebondenheid sterker en bij gevaar van buiten zal men elkaar gemakkelijker vinden (Hendrix, 2012). Tijdens het lotgenotencontact binnen JP van den Bent zal gekeken kunnen worden naar de indeling van de groepen en de gevarieerdheid hiervan.

Dichtheid

Bij de dichtheid gaat het om de mate van de onderlinge verbondenheid van de netwerkleden los van de centrale actor, in dit geval dus de onderlinge verbondenheid tussen de cliënten van JP van den Bent los van de stichting. In een dicht netwerk hanteren de leden overeenkomstige waarden en normen. Zo’n netwerk is minder toegankelijk voor anderen. Vaan betreft dit een gedeelte van een netwerk. Bij een lage mate van verbondenheid spreekt men van een ‘los zand’- netwerk. Bij een hoge dichtheid zijn de solidariteit en betrokkenheid over het algemeen groter dan bij een minder dicht netwerk. De onderlinge steun en informatie die de netwerkleden elkaar te bieden hebben zijn echter ook eenzijdiger en de leden zullen minder snel contact zoeken buiten het hechte deel van het netwerk. Bovendien wordt het functioneren buiten het hechte verband er niet gemakkelijker op. Het aanpassingsvermogen is kleiner en veranderingen zullen zich langzamer voltrekken. Dichte netwerken zijn over het algemener dan ook stabieler en minder dynamisch. Leden van een minder hecht netwerk zullen zich sneller vergelijken met mensen die ander zijn, terwijl leden van dichte netwerken zich vooral oriënteren op meer van hetzelfde. Dit stelt de eersten in staat een beter oordeel van zichzelf te vormen. (Hendrix, 2012).

2.5 Andere instellingen

In deze paragraaf word antwoord gegeven op de vierde theoretische deelvraag: ‘Op welke wijze

stimuleren andere instellingen het lotgenoten contact?’

Deze vraag wordt beantwoord door bij verschillende instellingen na te gaan hoe zij omgaan met lotgenotencontact. De instellingen waar geïnventariseerd is naar lotgenotencontact zijn Carint Reggeland, Aveleijn en AB hulp Twente. Hieronder zijn de conclusies beschreven.

Carint Reggeland:

Carint Reggeland is een grote organisatie die op vele verschillende vlakken begeleiding biedt. Het grootste publiek van Carint Reggeland bestaat uit ouderen. Echter heeft Carint Reggeland ook een afdeling Maatschappelijke ontwikkeling. Deze afdeling bestaat uit maatschappelijk werkers, eerstelijns psychologen, thuisbegeleiders, diëtisten, en sociaal raadslieden. De afdeling thuisbegeleiding kan vergeleken worden met de afdeling ambulante begeleiding van JP van den Bent.

Binnen de maatschappelijke diensten van Carint Reggeland worden er geen onderlinge activiteiten georganiseerd met cliënten. Er zijn wel een aantal cursussen waar je als cliënten aan deel kan nemen, maar hier kunnen alle leden van Carint Reggeland deel aan nemen. Het is dus niet specifiek gericht op de cliënten. Carint Reggeland geeft hier als reden voor dat de cliënten zo verschillend zijn, het

cliëntenbestand bestaat uit zoveel verschillende doelgroepen, van verstandelijk beperkten tot mensen met een psychische stoornis, van mensen die opvoedondersteuning ontvangen tot mensen met een dwangneurose. Het is bijna onmogelijk om activiteiten te organiseren die aansluiten op het gehele cliëntenbestand. Carint Reggeland heeft als organisatie binnen de maatschappelijke diensten dus geen ervaring met lotgenotencontact.

Binnen de ouderenzorg van Carint Reggeland worden er echter wel activiteiten georganiseerd binnen de verzorgingstehuizen ( Carintreggeland, 2013).

(20)

Aveleijn:

Aveleijn is een zorginstelling die mensen met een verstandelijke beperking of een lage sociale

redzaamheid helpt de volle rijkdom van het leven te ervaren. Het is een Twentse organisatie die uit gaat van ieder aanwezige talent, van ieders kracht en in het denken in oplossingen. Aveleijn biedt begeleiding en ondersteuning aan alle leeftijdscategorieën. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, werken,

onderwijs en relaties. De verschillende afdelingen, diensten en voorzieningen werken met elkaar samen en versterken hierdoor elkaar en benaderen een samenhangende zorgvraag. Om daarna met alle betrokkenen samen te werken, zowel binnen en buiten Aveleijn, wordt meedoen toegankelijk gemaakt (Aveleijn, z.j.). De missie van Aveleijn bestaat uit drie kernwaarden: Ontmoeten, Ondersteunen en Ontwikkelen. Deze waarden zijn de leidraad in de manier waarop Aveleijn werkt en geven richting aan de toekomst van Aveleijn (Aveleijn, z.j.).

Aveleijn heeft intern een eigen evenementen bureau: Aveleijn Bureau Evenement. Dit organiseert jaarlijks verschillende evenementen en activiteiten speciaal voor de cliënt. Een groot deel van deze activiteiten is ook toegankelijk voor familie of vrienden. Er worden dagtrips en vakanties aangeboden maar ook theater en muziek. Andere thema’s die georganiseerd kunnen worden zijn:

-Vrienden maken

-Ontspanning en beleving -Sport en spel

-Informatief -Kind en gezin

-Workshops & trainingen (Aveleijn, z.j.)

Wanneer er wordt gekeken naar gespreksthema’s en lotgenotencontact kan er gezegd worden dat dit georganiseerd wordt door Aveleijn. Er worden informatieve avonden of middagen georganiseerd waarbij je nieuwe vrienden kan maken (vergroten sociaal netwerk) en hoe de client dit kan

onderhouden. Ook informatie avonden over bijvoorbeeld hygiëne, financiën of voeding tips. Er worden belevingsgerichte avonden gehouden voor oudere cliënten die allerlei onderwerpen van vroeger kunnen herbeleven door het te zien, te ruiken, te voelen of proeven (Aveleijn intranet, z.j.).

Tevens kan per cluster gespreksthema’s georganiseerd worden hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een avond over normen en waarden, of bijvoorbeeld een bingo avond, dit kan voor veel cliënten ook al veel betekenen.

Ab Hulp Twente:

Ab Hulp Twente is een kleine organisatie die ambulante begeleiding geeft aan mensen met een licht verstandelijke beperking. Bij Ab Hulp Twente is lotgenoten contact erg belangrijk, zij organiseren daarom meerdere uitjes waar alle cliënten voor uitgenodigd worden. Dit wordt op een laagdrempelige manier gedaan zodat de stap voor cliënten niet zo groot is. Een aantal voorbeelden van deze uitjes zijn: samen wokken in de kerstvakantie. Dit wordt gedaan bij een wok restaurant in Almelo. Er word

verwacht dat alle begeleiders ook meegaan, en elke begeleider neemt een aantal cliënten mee. Sommige cliënten kunnen ook zelf met de auto of ander vervoer komen.

Drie keer per jaar gaat men met zijn allen naar de dierentuin. Hierbij word er eerst gekeken hoeveel cliënten er mee willen en hier worden begeleiders op ingedeeld. Ook word er elk jaar samen Sinterklaas gevierd, dit word bij cliënten thuis gedaan. Omdat niet alle cliënten in één huis passen worden er meerdere cliënten gevraagd om hun huis beschikbaar te stellen. Per huis worden 10 cliënten ingedeeld en ongeveer 3 á 4 begeleiders. De begeleiders zorgen dat de cliënten thuis opgehaald worden en weer worden thuisgebracht.

(21)

De begeleiders zijn vrij in het organiseren van contact tussen hun eigen cliënten of dat van hun cliënten en die van een collega. Begeleiders kunnen vaak wel aanvoelen of contact tussen de bepaalde cliënten een meerwaarde is voor de cliënt. Hierdoor gaan er zelfs drie cliënten jaarlijks samen op vakantie op een camping in Denekamp. De begeleiders komen dan af en toe even langs om te kijken hoe het gaat. Er zitten veel voorwaarden aan het lotgenotencontact voor de cliënten: ze vinden het leuk, leren nieuwe mensen kennen en maken goede vrienden. Veel cliënten hebben weinig tot geen contacten en voor hen is het fijn om te kunnen communiceren met lotgenoten.

Ook voor de begeleiders zitten er voordelen aan, op deze manier kun je namelijk op een snelle efficiënte manier de sociale contacten van de cliënt uitbreiden, vaak is dit namelijk een doel van de cliënt. Ook is het fijn om tijdens deze bijeenkomsten andere cliënten te leren kennen voor eventuele inval tijdens ziekte ( Abhulp Twente, 2013).

2.6 Samenvatting

In hoofdstuk twee zijn de theoretische deelvragen beschreven. In paragraaf 2.1 werd beschreven welke ontwikkelingen er zijn in Nederland onder invloed van de WMO wat betreft lotgenoten contact. Hieruit kwam naar voren dat er binnen de WMO tot op heden nog geen afspraken of ontwikkelingen zijn wat betreft lotgenoten contact. Wel hamert de WMO erop dat mensen die zorg nodig hebben wellicht in de toekomst geen indicatie meer krijgen omdat de indicaties veranderen. In het geval dat je bij deze groep mensen hoort heeft het een groot voordeel dat je sociale contacten hebt waar je op terug kan vallen. Om na te gaan hoe het zit met de arbeidsparticipatie in de internationale context is er literatuur gevonden over de VS. Hier is de arbeidsparticipatie hoger dan in Nederland vanwege het non-discriminatiebeleid. In Nederland zijn hier allerlei ontwikkelingen voor: de participatieladder en de WMO. De participatiewet moet werkgevers stimuleren mensen met een beperking in dienst te nemen. In paragraaf 2.3 werd beschreven welke soorten inhoudelijke thema’s er zijn die onderling besproken kunnen worden door de cliënten van JP van den Bent. Bij deze paragraaf is gebruik gemaakt van de inhoudelijke thema’s volgens Hendrix. Zo kunnen volgens Hendrix de volgende thema’s besproken worden emotionele steun, cognitieve steun, waardering, normatieve steun, sociaal contact, materiële steun, praktische steun, sociale en maatschappelijke invloed (Hendrix,2011). Bij de JP van den Bent is het echter niet het geval dat al deze steunpunten overgenomen worden door cliënten onderling, maar cliënten kunnen er wel voor elkaar zijn. Deze inhoudelijke thema’s kunnen een houvast zijn voor het afnemen van de interviews en zijn verwerkt in de topiclijst.

In paragraaf 2.4 werd besproken welke verschillende soorten kenmerken van netwerken er zijn. Hier kwam uit dat netwerken uit veel verschillende soorten mensen kan bestaan. Een netwerk is iets anders als een groep, een groep bestaat uit mensen die elkaar allemaal even goed kennen. Een Netwerk bestaat ook uit mensen maar in een netwerk is er een spil in de groep, de actor. Dit is de persoon die de groep aan elkaar hecht. Iedereen kent de actor, maar niet iedereen hoeft elkaar te kennen. Dit is ook het geval bij JP van den bent. In dit geval is de begeleider de actor en samen met de cliënten vormt deze het netwerk.

In paragraaf 2.5 word er besproken op welke wijze andere instellingen lotgenotencontact stimuleren en inzetten. Hiervoor is onderzoek gedaan bij drie verschillende organisaties. Namelijk, Carint Reggeland, Aveleijn en AB hulp Twente. Allemaal erg verschillende organisaties, met een verschillende kijk op lotgenotencontact.

(22)

3. Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de methode van onderzoek is. In paragraaf 3.1 wordt er beschreven wat voor onderzoek het is met de bijhorende onderbouwing. In de paragraaf die daarop volgt wordt de populatie en steekproef beschreven van dit onderzoek, wat is de totale populatie en hoe groot is de groep die mee werkt aan dit onderzoek. In paragraaf 3.3 wordt benoemt hoe de data is verzameld die belangrijk is voor dit onderzoek. In paragraaf 3.4 wordt beschreven hoe de kwaliteit, de interne en externe geldigheid in dit onderzoek gewaarborgd wordt. In paragraaf 3.5 wordt er

beschreven hoe de dataverzameling in zijn werk is gegaan. En in het laatste paragraaf worden de ethische verantwoording beschreven die van invloed zijn op dit onderzoek.

3.1 Kwalitatief onderzoek (beschrijvend, evaluerend, toetsend)

Kwalitatief onderzoek is een onderzoek gericht op het verkrijgen van informatie. Wat leeft er onder een bepaalde doelgroep en waarom. Het geeft diepgaande informatie door in te gaan op achterliggende motivaties, meningen, wensen en behoeften van de doelgroep. Tevens kan een kwalitatief onderzoek goed worden ingezet om de doelgroep zelf te laten meedenken over bepaalde kwesties (Right

Marktonderzoek, z.j.). Het gaat er om dat er een beeld wordt gecreëerd wat er speelt onder de

doelgroep (Migchelbrink, 2009). De JP van den Bent is benieuwd wat er leeft binnen de doelgroep en wil naar aanleiding van de audit verder onderzoeken wat de cliënten graag zouden willen qua

gespreksthema’s onderling. Hier wordt ingegaan op motivaties, meningen, wensen en behoeften van de doelgroep. Om inzicht te krijgen hierin is er gebruik gemaakt van interviews. Dit is bij een kwalitatief onderzoek een veelgebruikt instrument. Door middel van interviews komt er veel informatie boven die bruikbare inzichten kan opleveren. Hierbij horen geen cijfermatige gegevens (Heerink, Pinkster & Bratti Van der Werf, 2009). De informatie die hierdoor wordt gegeven kan vervolgens worden gebruikt om vorm te geven aan het opzetten van gespreksthema’s onder de ambulant cliënten van de JP van den Bent. Omdat het onderzoek in de werkelijkheid plaatsvond, is er sprake van een empirisch onderzoek. Er zijn gegevens verzameld, om op basis van een analyse van deze gegevens, tot een uitspraak te komen (Verschuren & Doorewaard, 2007).

Ook is het onderzoek een praktijkgericht inventariserend onderzoek. In dit onderzoek wordt er geïnventariseerd, beschreven en geanalyseerd wat de behoeften en ideeën zijn betreffende de ambulante cliënten van de JP van den Bent. Het is gericht op het voortbrengen van bruikbare en toepasbare kennis en heeft als doel om deze kennis de zorg en welzijn binnen de organisatie te verbeteren (Verschuren, & Doorewaard, 2007). Andere kenmerken horende bij een inventariserend onderzoek zijn dat de onderzoeksproducten aan de praktijk worden overgedragen en dat er primair inzicht wordt gegeven om gericht te kunnen handelen (Migchelbrink,2009). Er wordt naar aanleiding van dit onderzoek gekeken door de JP van den Bent of er mogelijkheden zijn om voor cliënten bepaalde gespreksthema’s op te starten.

(23)

3.2 Populatie en steekproef

De onderzoekspopulatie zijn alle cliënten uit JP van den Bent, afdeling ambulant Enschede Zuid en Oost. Met onderzoekspopulatie wordt de groep waarover de onderzoekers een uitspraak willen doen

(Migchelbrink, 2008). Dit zijn in totaal zo’n 85 cliënten. Deze cliënten wonen allemaal zelfstandig en hebben een indicatie voor een paar uur begeleiding per week, ook wel ambulante cliënten genoemd. Om een selectie te kunnen maken uit de populatie is er een brief uitgegaan via de begeleiders van de JP van den Bent, dit wordt ook wel steekproef genoemd. Een steekproef is een selectie uit een bepaalde groep, waarbij er een meting wordt gedaan van bepaalde eigenschappen in de groep (Heerink, Pinkster & Bratti , 2009). In deze brief is er toestemming gevraagd of de ambulante cliënten van de JP van de Bent mee wilden werken in dit onderzoek. Deze brief is tot stand gekomen in samenspraak met de JP van den Bent. De brief is te vinden in bijlage 3. Naar aanleiding van de brief wilde er 22 cliënten meewerken aan dit onderzoek. De rest van de totale populatie wilde niet mee werken aan dit onderzoek.

3.3 Dataverzameling

In kwalitatief onderzoek kan er op verschillende manieren gegevens worden verzameld (Boeije, 2006). Wanneer er wordt gekeken naar de hoofdvraag is er gekozen om gebruik te maken van een half gestructureerd interview.

3.3.1 Half gestructureerd interview

Om antwoord te kunnen geven op de vier praktische deelvragen is het interview van belang. Er is gekozen voor een half gestructureerd interview: hierbij liggen de onderwerpen en belangrijkste vragen vast. Het ‘doorvragen’ niet. Hierbij zijn de onderzoekers vrij om van de vraagvolgorde en van de

vraagformulering af te wijken als dat beter uitkomt (Baarda, De Goede & Teunnissen, 2009). Tijdens het half-gestructureerde interview, waarvoor gebruik wordt gemaakt van een topiclijst, worden er vragen gesteld die betrekking hebben op meningen, gevoelens en wordt er dieper op de stof ingegaan door het interviewen van cliënten van de JP van den Bent. Het is van belang dat er door wordt gevraagd om na te gaan welke behoefte de doelgroep heeft. Indien de cliënten het lastig vinden om antwoord te geven op de open vragen worden er keuzes voorgelegd. De topiclijst is opgesteld door de onderzoekers en in overleg met de JP van den Bent en Helma Hendriks. De topiclijst is te vinden is in bijlage 4. Dit zijn onderwerpen die kunnen worden besproken tijdens het onderwerp, zodat de onderzoekers een geheugensteuntje hadden (Boeije, 2006). Ook wordt er gelet op de begrijpelijk taal, het niveau, van de respondent. Dit wordt gedaan door eenvoudig taalgebruik.

Er is gekeken welke behoeften cliënten van de JP van den Bent hebben op het gebied van

lotgenotencontact. Welke thema’s hierin een rol spelen en of zij nog andere behoeften hebben met betrekking tot lotgenotencontact. En wanneer er behoefte is aan het contact hoe moet dit contact eruit komen te zien. In dit interview is er gevraagd naar de visie op deze onderwerpen. De cliënten van de JP van den Bent, ofwel de respondenten, reageren vanuit hun eigen referentiekader en de interviewer gaat in op de manier hoe hij/zij tot een mening komt. Tijdens het interview is er gelet op dat de vragen die er worden gesteld passen binnen het referentiekader van de respondent. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een tweegesprek, dus een interview met één respondent. Hierin is er contact gezocht met de persoonlijke begeleider van de cliënt en is er face-to-face contact geweest met de cliënt. De duur van de interviews was gemiddeld zo’n 20 minuten. De ene respondent had meer te vertellen dan de andere respondent. Sommige respondenten vertelden bijna niets uit zich zelf en de andere juist heel erg veel. Hierdoor is er een verschil qua tijdsduur per interview. Door de topiclijst zijn de vragen gesteld die

(24)

nodig waren om de praktische deelvragen te kunnen beantwoorden.

De client mocht zelf bepalen waar de interviews werden gehouden en hadden de keuze uit bij hun thuis of op kantoor. Hiervoor is bewust gekozen zodat de client zich dan het meest op zijn gemak voelt en wellicht hierdoor zo eerlijk mogelijk antwoordt gaven op de interview vragen. Hieruit is gebleven dat de client dit het liefst in de eigen thuissituatie wilde doen samen met zijn/haar begeleider. De begeleider van de client is er bewust bij blijven zitten zodat deze kon aanvullen indien de client geen eigen ideeën had over dit onderzoek. Ook zodat de cliënten meer zichzelf konden zijn, er zat namelijk een vertrouwd persoon bij het interview. Voordat het interview werd gestart is er toestemming gevraagd om dit op te nemen qua geluid. Eerst werd er dan gepraat over ‘koetjes en kalfjes’ om zo de client te laten

ontspannen. Tevens hebben we er voor gekozen om dit juist zo snel mogelijk op te nemen om zo minder druk te geven aan de client. Want door direct te beginnen met een interview is er een grote kans dat ze zich gespannen voelen omdat het gesprek wordt opgenomen. Dit is ook genoemd als tip door de intervisor Helma Hendriks.

3.4 Onderzoekskwaliteit en interne en externe geldigheid

Bij onderzoekskwaliteit speelt betrouwbaarheid ,interne en externe geldigheid een belangrijke rol. Bij onderzoek is het belangrijk na te gaan hoe betrouwbaar de metingen van het onderzoek is.

Betrouwbaarheid heeft te maken met beïnvloeding van de waarnemingen door toevallige of onsystematische fouten (Boeije, 2006). Het gaat om de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid van de manier van werken. Factoren die de resultaten kunnen beïnvloeden moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Deze factoren kunnen door allerlei situaties en gelegenheden een grote rol spelen in de antwoorden of vragen. Factoren kunnen liggen bij de interviewer, dataverzamelingstechniek, analyse of de respondent zelf. De subjectiviteit van de onderzoeker kan leiden tot denken in een bepaalde richting (Migchelbrink, 2009). Door zorgvuldig, overzichtelijk en nauwkeurig te werk te gaan is de kans op verkleuring verkleind. De manier van werken en de manier van interviewen is zowel verantwoord aan de opdrachtgever en de intervisor begeleidend docent. Door afspraken in te plannen, elkaar face-to face te zien en mailcontact met de opdrachtgever hebben ervoor gezorgd dat er duidelijke afspraken zijn gemaakt. Tevens werden op deze manier de verwachtingen en de efficiëntie gewaarborgd (Migchelbrink, 2009). Door korte lijnen te hebben met de intervisor begeleidend docent en de opdrachtgever is er controle geweest voor de invulling van dit onderzoek.

Het is belangrijk bij een onderzoek om de betrouwbaarheid te waarborgen. Dit is tevens gedaan door alle bestanden te bewaren van dit onderzoek zodat alle stappen terug te vinden zijn. Er zijn meerdere oorzaken die een nadelige rol kunnen spelen bij de betrouwbaarheid van het onderzoek:

- Allereerst kan de interviewer bepaalde meningen uitlokken. Dit kan vooral bij het meten van abstracte en ingewikkelde begrippen. Het is van belang oplettend te zijn op mogelijke onbetrouwbaarheid van het meetinstrument.

- Ook kan de omgeving waar het interview wordt afgenomen een nadelige rol spelen. Wanneer dit bijvoorbeeld rumoerig is of dat er constant in- en uitloop is van andere mensen in de ruimte. Hierdoor kan de respondent zich niet concentreren. Hier is tevens rekening mee gehouden omdat de respondent zelf mocht kiezen waar het interview af werd genomen, thuis of op het kantoor van de JP van den Bent. Dit is op deze manier gedaan zodat de respondent zelf kon kiezen waar hij/zij zich het fijnst voelt. - Ook kan de respondent belang hebben bij het onderzoek en om die reden mee doen, dit kan de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden dan beïnvloeden (Migchelbrink, 2009).

- Om dit onderzoek zo betrouwbaar mogelijk uit te voeren is er rekening gehouden met het tijdstip en locatie van het interview. Het is bewust niet op de vroege ochtend gedaan omdat bijna iedereen dit op de middag wilde, vanwege werk of uitslapen.

- Door gebruik te maken van een topic lijst is er getracht om dezelfde onderwerpen met de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Thuishuis de Bernebeam zorgen de leidsters voor een sfeer van warmte en veiligheid door als vaste en sensitieve verzorgers aanwezig te zijn, goed te luisteren en adequaat te

Dan hebben ze dus juist de respondenten die NIET willen dat er duurzame energie wordt opgewekt in Leusden met wind of zon weggelaten, en alleen naar de rest als 100% gekeken,

‐ Voordat de pomp wordt gebruikt voor het leveren van drinkwater, spoelt u deze grondig door met schoon water.. 3.2.1 Het

Suite au manque de clôture à la concession SNEL abritant le CVS Mont-Ngafula, située au quartier Mama Yemo, dans la commune de Mont-Ngafula, ville province de Kinshasa, la

gens de Wereldbank alleszins gerechtvaardigd omdat een hoger onderwijspeil en betere gezondheidszorg het economisch rendement ten goede komen. De bevrediging van

• Ontwikkeling en expressie belangrijker dan meten en tellen (opleiden!). • Maatwerk / Doen wat

We hebben tijdens deze 3 dagen ook enquêtes uitgedeeld op papier, waarop kon worden aangegeven welke onderwerpen we de komende periode het beste samen met de inwoners op

Welke behoeften vervult u hiermee Heeft u nog andere redenen om deze databanken te raadplegen (bijvoorbeeld tijdverdrijf, ontspanning,algemene kennis