• No results found

Een burgerinitiatief gezien in het licht van de rechtvaardige stad : een case studie van bewonersbedrijf Malburgen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een burgerinitiatief gezien in het licht van de rechtvaardige stad : een case studie van bewonersbedrijf Malburgen."

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Een burgerinitiatief gezien in het licht

van de rechtvaardige stad

Een case studie van bewonersbedrijf

Malburgen

Marleen van ’t Hag - 5739659

Scriptieproject: Shaping the City from below

Universiteit van Amsterdam juni 2014

Onder begeleiding van mw. Dr. F. M. Pinkster

(2)

2

Voorwoord

Het schrijven van een masterscriptie is een proces van maanden die niet altijd even makkelijk waren. Werken, interviews plannen en afnemen, analyseren, schrijven én proberen er een sociaal leven op na te houden, vergt inspanning. Maar ik kijk met tevredenheid terug op het afgelopen half jaar. Met trots presenteer ik het product dat voor u ligt.

Dit zou niet tot stand zijn gekomen zonder de goede en immer constructieve begeleiding van dr. Fenne Pinkster. Alle personen die meegewerkt hebben aan de interviews wil ik bedanken. Met name dhr. Walter Klein Nienhuis, die vol passie vertelde over het bewonersbedrijf en op elke vraag

ongecensureerd antwoord gaf.

Ook wil ik Frank bedanken voor zijn steun en vermogen tot logisch nadenken, wanneer ik daar niet meer toe in staat was . Tegelijkertijd wil ik me verontschuldigen voor het confisqueren van zijn kantoor gedurende een half jaar. Mijn dank gaat tevens uit naar mijn familie die achter mij staat in alles wat ik onderneem.

Allemaal hartelijk bedankt, Marleen van ’t Hag

(3)

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding p. 5

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader p. 7

2.1 De rechtvaardige stad p. 7

2.2 Zelforganisatie p. 9

2.3 Bewonersbedrijven p. 11

2.4 Binding met de wijk p. 12

Hoofdstuk 3: Methodologie p. 15 3.1 Inleiding p. 15 3.2 Probleemstelling p. 15 3.3 Conceptueel model p. 16 3.4 Onderzoeksontwerp p. 17 3.5 Case selectie p. 18

3.6 De case: Bewonersbedrijf Malburgen p. 18

3.7 Operationalisatie begrippen p. 19

3.8 Data collectie p. 20

3.9 Overzicht interviews p. 21

3.10 Data analyse p. 21

Hoofdstuk 4: Het bewonersbedrijf Malburgen p. 22 4.1 De geschiedenis van Malburgen in het kort p. 22

4.2 De herstructurering van Malburgen p. 23

4.3 Huidige cijfers Malburgen Oost Zuid p. 25

4.4 Uitgangspunten van het BBM p. 26

4.5 De ontstaansgeschiedenis van het BBM p. 26

4.5.1 Het ontstaan van het Bruishuis p. 27

4.5.2 Het ontstaan van het BBM p. 27

4.6 Het functioneren van het BBM p. 30

4.6.1 De organisatiestructuur p. 30

4.6.2 Binding van de organisatie met de wijk p. 32

4.6.3 Het belang van de huurders p. 33

4.7 Moeilijkheden die het functioneren belemmeren p. 34

4.7.1 Opstartproblemen p. 35

4.7.2 Geruzie over Vogelaargeld p. 35

4.7.3 Relatie met de gemeente p. 36

4.7.4 Verschil van inzicht met huurders p. 38

(4)

4

Hoofdstuk 5: Wat draagt het BBM bij aan de wijk? p. 41

5.1 Wijkgerichte projecten p. 41

5.1.1 Vrijwilligerswerk door bewoners p. 41

5.1.2 Buurtpreventie en reclassering p. 42

5.1.3 Individuele hulp voor huurders p. 42

5.1.4 Geïncorporeerd project Pimp my goal p. 43

5.1.5 Geïncorporeerd project Vertrouwenspersonen huiselijk geweld p. 44

5.2 De binding van de huurders met de wijk p. 45

5.3 De bezoekers van het Bruishuis p. 48

5.4 Voorlopige conclusie p. 49

Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbevelingen p. 50

6.1 Democratie p. 50

6.2 Diversiteit p. 51

6.3 Billijkheid p. 52

6.4 Antwoord op de probleemstelling p. 53

6.5 Implicaties van de bevindingen voor het beleid p. 53

6.6 Reflectie p. 54

Literatuurlijst p. 55

Bijlagen p. 58

1. Transcripties Interviews p. 58

(5)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

Koning Willem Alexander hield in 2013 zijn eerste toespraak als koning van Nederland. Hierin riep hij de burgers van Nederland op om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leven en dat van anderen: ‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een

participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving (Troonrede 2013)’.

De verwachting van de overheid is dat burgers de samenleving van onderop kunnen en willen vormgeven (Uitermark 2014). De term zelforganisatie duikt in dit verband steeds vaker op.

Zelforganisatie in een stedelijke context, slaat op burgers die initiatieven nemen om de leefomgeving te verbeteren zonder dat de overheid zich daarmee bemoeit (Boonstra en Boelens 2011). Het wordt in deze tijden van crisis dankbaar aangegrepen door politici om burgers meer verantwoordelijkheid toe te schrijven, wat zal moeten leiden tot verlichting van de financiële druk op de overheid. Er zijn veel beleidsnota’s geschreven en websites opgezet om ambtenaren en professionals te leren omgaan met burgerinitiatieven (van der Heijden 2011). De overheid zegt toe te willen naar een meer faciliterende functie, desalniettemin lijkt op lokaal schaalniveau de regisserende rol nog sterk de overhand te hebben. Burgerparticipatie en zelforganisatie worden met name toegejuicht in de zogenaamde aandachtswijken. Begonnen als probleemwijken, vervolgens omgedoopt tot aandachtswijken om uiteindelijk krachtwijken te worden. De term krachtwijk slaat op de kracht die de burgers terug moeten vinden (VROM 2007a). De opeenstapeling van problemen die vaak aanwezig is in zulke wijken zouden tegengegaan kunnen

worden door een meer actieve burger. Het ministerie van VROM (2007a) stelt dat de actieve

betrokkenheid van burgers ertoe leidt, dat zij de buurt weer als iets van henzelf ervaren. Ruimte voor bewonersinitiatieven en bewoners medeverantwoordelijk maken voor de leefkwaliteit en

omgangsvormen in de wijk zou deze betrokkenheid bevorderen.

In de aandachtswijk Malburgen in Arnhem is er een vorm van zelforganisatie van de grond gekomen. Bewoners exploiteren een voormalig verzorgingstehuis. De woningbouwcorporatie wilde er een bruisend hart van de wijk van maken door beginnende ondernemers een plek te bieden, door

onderwijsinstellingen een plek te bieden en door mensen met een rugzakje (tijdelijke) woonruimte te bieden. Dit Bruishuis is sinds januari 2014 in handen van bewoners van de wijk die zich verenigd hebben in een stichting BewonersBedrijf Malburgen (BBM). Zij willen met de opbrengsten uit het huis, de wijk verbeteren door sociale, economische en fysieke problemen aan te pakken.

Dit burgerinitiatief wordt onderzocht vanuit het perspectief van de rechtvaardige stad, zoals dat beschreven is door Susan S. Fainstein (2010) in haar boek ‘the Just City’. Zij stelt in dit boek dat de focus in stedelijke ontwikkeling verlegd moet worden van economische groei ten koste van alles, naar een ontwikkeling gericht op rechtvaardigheid.

(6)

6 Dat rechtvaardigheidsideaal bestaat volgens haar uit de dimensies democratie, diversiteit en billijkheid. Wanneer deze drie dimensies samenkomen, kan dit leiden tot een meer rechtvaardige stad.

Dit is een stad waarin investeringen en regels leiden tot billijke uitkomsten, met name voor diegenen die het echt nodig hebben. Het doel van haar boek is om strategieën voor stedelijk beleid te formuleren en bestaande strategieën te evalueren om vervolgens aanbevelingen te doen voor nationale en lokale overheden (Fainstein 2010 p.7). Het bewonersbedrijf in Malburgen wil de wijk verbeteren door buiten de overheid om geld te genereren en dat naar eigen inzicht te besteden in de wijk. Deze zelforganisatie leidt niet automatisch tot een billijke verdeling van gegenereerde inkomsten. Uitermark (2014) stelt dat zelforganisatie ook kan falen. Uitsluiting, machtsconcentratie en bureaucratisering zijn processen die een billijke verdeling kan tegenwerken. Het zijn niet enkel tegenhangers van zelforganisatie. Ze komen ook voort uit zelforganisatie (Uitermark 2014). Dit hangt onder andere samen met de initiatiefnemers van zelforganisatie. Volgens Uitermark (2014) blijkt uit eerder onderzoek dat als een kerngroep homogeen is, ook het initiatief dat zij ontwikkelen exclusief en gesegregeerd zal zijn. Als de kerngroep daarentegen divers is, zullen ze verbindingen kunnen maken met uiteenlopende groepen. Uitermark (2014) verwacht ook dat ongelijkheid toe zal nemen naarmate mensen meer zijn toegewezen op de kracht en de rijkdom van hun sociale netwerken. Hij concludeert dat zelforganiserend vermogen ongelijk is verdeeld.

In deze scriptie wordt een zelforganiserend burgerinitiatief onderzocht om antwoord te geven op de volgende probleemstelling:

Hoe en op welke manier kan een bewonersbedrijf bijdragen aan een rechtvaardige stad?

Hoofdstuk 2 zal de theoretische concepten die ten grondslag liggen aan dit onderzoek bespreken. De theorie van Susan S. Fainstein (2010) komt aan bod waarna zelforganisatie belicht wordt. Vervolgens worden bewonersbedrijven besproken. Ten slotte komt in hoofdstuk 2 territoriale binding aan bod, het concept dat gebruikt wordt om de relatie tussen het bewonersbedrijf en de wijk te duiden. Hoofdstuk 3 is het methodologisch hoofdstuk, waarin de opzet van de case studie wordt besproken. Het eerste empirische hoofdstuk (4), behandelt wat een bewonersbedrijf is, hoe het functioneert en wie erbij betrokken zijn. Het tweede empirische hoofdstuk (5) behandelt de bijdragen van het bewonersbedrijf aan de wijk. Het concluderende hoofdstuk (6) brengt de conclusies uit de empirische hoofdstukken samen met de theorie die het startpunt was. De theorie van de rechtvaardige stad.

(7)

7

Hoofdstuk 2: het theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke inzichten er bestaan in de wetenschappelijke literatuur over de concepten die een rol spelen in dit onderzoek. Eerst zal worden ingegaan op de ‘rechtvaardige stad’. Een concept dat is uitgewerkt in het boek ‘The Just City’ van Susan S. Fainstein (2010). De rechtvaardige stad die zij voorschrijft is de lens waardoor er in dit onderzoek naar de werkelijkheid wordt gekeken.

Fainstein legt in haar zoektocht naar de rechtvaardige stad de nadruk op institutionele ruimtelijke ordening en planning. Zij formuleert uiteindelijk een aantal beleidsadviezen voor planners. In deze scriptie wordt de nadruk echter gelegd op burgerinitiatieven. Veel vormen van ‘place making’ leiden niet tot een rechtvaardige stad, maar zouden burgerinitiatieven wel kunnen leiden tot een rechtvaardige stad?

De tweede paragraaf zal ingaan op zelforganisatie van burgers en uitleggen hoe de veranderde focus van top down planning naar bottom up initiatieven de concepten van Fainstein beïnvloed. Hoe kunnen de dimensies van rechtvaardigheid die Fainstein beschrijft gebruikt worden als het gaat om

burgerinitiatief in plaats van top down planning instrumenten? In de derde paragraaf wordt het bottom up initiatief bewonersbedrijven uitgelegd. Het bewonersbedrijf is het onderwerp van deze case studie. In Engeland is er al een lange geschiedenis van bewonersbedrijven (community enterprises) en inzichten vanuit deze literatuur helpen de focus te bepalen voor de case studie. Het bewonersbedrijf zou een oplossing kunnen zijn om een rechtvaardiger stad te bereiken in plaats van de klassieke top down planning instrumenten die vaak in dienst staan van specifieke groepen. Ten slotte wordt in de vierde paragraaf aandacht besteed aan de betrokkenheid van de actoren met de buurt. Er worden soorten bindingen besproken. Die kunnen van invloed zijn op de manier waarop een bewonersbedrijf gerund wordt door de organisatoren. Dat heeft invloed op de activiteiten die ze aanbieden en de doelgroepen die ze daarmee bereiken en daarmee uiteindelijk invloed op de mate van rechtvaardigheid.

2.1 De rechtvaardige stad

Susan S. Fainstein (2010) heeft een invloedrijk boek geschreven genaamd The Just City, de rechtvaardige stad. In dit boek bespreekt ze rechtvaardigheid in een stedelijke context en probeert een aantal

principes te formuleren die beleidsmakers kunnen gebruiken bij ruimtelijke ordening. Een rechtvaardige stad ontstaat volgens Fainstein als er een goede balans wordt gevonden tussen billijkheid, diversiteit en democratie. In haar boek gebruikt ze het woord ‘equity’ wat lastig is te vertalen naar het Nederlands, maar in commentaren op het boek geschreven in het Nederlands wordt het vaak vertaald met billijkheid. Deze term is daarom overgenomen. Ze definieert billijkheid als het eerlijk verdelen van welvaartseffecten uit materiele en niet-materiele bronnen zodat het niet diegenen bevoordeelt die het toch al goed hadden, maar dat het diegenen bevoordeelt die het nodig hebben.

Diversiteit kan zowel fysieke diversiteit als sociale diversiteit zijn. Fysieke diversiteit is verschillende soorten bebouwing zowel in uiterlijk als gebruik. Sociale diversiteit heeft betrekking op de bewoners van een stad (Fainstein 2005). Hierin zijn verschillen in etniciteit, geslacht en sociale status de variabelen. Beide soorten diversiteit kunnen van invloed zijn op het eerlijk verdelen van welvaartseffecten en kunnen ook van invloed zijn op het ontstaan van die welvaartseffecten. Volgens Richard Florida heeft sociale diversiteit een positieve invloed op economische groei (Florida 2002). Maar hoe de baten van die

(8)

8 economische groei verdeelt worden gaat weer terug op de eerst genoemde variabele billijkheid.

Diversiteit kan leiden tot meer creativiteit en economische groei, maar ook leiden tot meer

onrechtvaardigheid en daarmee moet er volgens Fainstein (2010) een afweging gemaakt worden door beleidsmakers in het voordeel van de billijkheid.

Democratie is het derde concept dat Fainstein bespreekt en in de context van de rechtvaardige stad gaat dit over gelijkwaardige representatie van verschillende belangen. Iedereen moet evenveel

mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op de besluitvorming. Verschillende belangen van verschillende bevolkingsgroepen moeten eerlijk vertegenwoordigt worden. Hierin komt weer het woord eerlijk voor, waaruit blijkt hoeveel waarde Fainstein hecht aan de eerste voorwaarde voor een

rechtvaardige stad: billijkheid. Ze beschouwd democratie in haar boek als een manier om

rechtvaardigheid te bevorderen en niet als een op zichzelf na te streven goed (Fainstein 2010 p. 175). Deze scriptie richt zich op een burgerinitiatief gericht op wijkverbetering, dat later uitgebreid aan bod komt. Wanneer het gaat over democratie in burgerinitiatieven, wordt er vaak gekeken naar de selectiviteit van een initiatief. Bakker, Denters en Klok (2011) merken op dat burgerparticipatie, met name wanneer de overheid daarom vraagt, gekenmerkt wordt door selectiviteit: Bij inspraakavonden en

burgerfora zijn bepaalde groepen steevast aanwezig en andere ‘schitteren door afwezigheid’. Doordat

burgerinitiatieven selectief zouden kunnen zijn, kan dit invloed hebben op de representativiteit van het initiatief. Fainstein (2010) vindt representativiteit een belangrijk aspect van de dimensie democratie, verschillende belangen van verschillende bevolkingsgroepen moeten eerlijk vertegenwoordigt zijn. Dit roept de vraag op of actieve burgers en minder actieve burgers verschillende opvattingen hebben over wijkverbetering. Een initiatief door een actieve kerngroep zou slecht kunnen scoren op

representativiteit als er grote verschillen in opvattingen bestaan. Daardoor verslechterd de mate van democratie van dat initiatief. Bakker, Denters en Klok (2011) hebben hier onderzoek naar gedaan en zij constateren dat er geen significante verschillen bestaan in opvattingen tussen actieve en minder actieve burgers: Ondanks verschillen in hun sociaaleconomische positie en hun leefsituatie, zijn de meer en

minder actieve burgers opvallend eensgezind in hun opvattingen over de leefsituatie in hun buurt. Dit

zou betekenen dat een selectieve kerngroep niet noodzakelijkerwijs leidt tot een vermindering van representativiteit voor een wijkgericht burgerinitiatief.

Fainstein(2010) legt haar rechtvaardigheidstheorie uit in een neoliberale context. Ze is zich er van bewust dat haar theorie alleen gebruikt kan worden in het kapitalistisch systeem zoals we dat kennen in de westerse wereld (Fainstein 2010 p.5). De steden in ons kapitalistisch systeem zijn gericht op groei. De stad wordt gevormd door de logica van de marktwerking, minder aandacht is er voor de behoeften van de bewoners. Jarenlang is het doel van stedelijk ruimtegebruik economische groei geweest (Fainstein 2010 p.8). Investeringen door gemeenten waren vaak bedoeld om stedelijke ontwikkelingsprojecten te steunen en waren niet gericht op het verbeteren van de kwaliteit van perifere gebieden in de stad (Fainstein 2010). Fainstein probeert in haar boek een aantal richtsnoeren te formuleren waarmee stedelijk beleid kan worden gevormd wanneer het belangrijkste criterium niet economische groei zou zijn, maar rechtvaardigheid. Ze vindt dat wanneer er een afweging gemaakt moet worden tussen rechtvaardigheid en efficiency/groei dat rechtvaardigheid de boventoon moet voeren (Fainstein 2010 p.12).

(9)

9 Haar rechtvaardigheidsideaal is onder andere ontstaan uit de ideeën van David Harvey, die het concept ‘the right to the city’ introduceerde. Daarmee bedoeld hij dat het ‘recht op de stad’ betekent dat er een grotere democratische controle zou moeten zijn wat betreft het produceren en gebruiken van

welvaartsoverschotten (Harvey 2008). Ook Bayat (2012) geeft aan dat de stad in een neoliberale wereld meer wordt gedreven door de logica van de markt dan door de behoeften van de bewoners van die stad. Die stad reageert op individuele en bedrijfsbehoeften en niet op publieke behoeften (Bayat 2012). De voorstellen die Fainstein (2010) doet voor beleidsmakers zijn gericht op het lokale schaalniveau. Ze schrijft dat hoewel beleid vaak gevormd wordt door een nationale overheid, de uiteindelijke uitvoering op het lokale schaalniveau plaatsvindt. De gemeenten bepalen uiteindelijk waar bijvoorbeeld nieuwe riolering wordt aangelegd, waar straten op de schop gaan en waar het nieuwe winkelcentrum gebouwd wordt. De voorstellen zijn gericht op beleidsmakers, maar ze geeft ook aan dat de reikwijdte van groepen die participeren in beleidsvorming gegroeid is en dat die de potentie hebben om

rechtvaardigheid te bevorderen. Ze schrijft dat ‘regelingen voor publieke participatie in planning, mits juist ontworpen, tot gewenste uitkomsten leiden’ (p.181). Ze noemt hierbij een voorbeeld uit

Minneapolis waar alle wijken uit de stad een budget kregen om uit te geven aan de wijk. Wel kregen de arme wijken meer geld dan de rijke wijken en daardoor ontstond een eerlijke distributie van gelden. In de praktijk bleek dat de beslissingen over het geld genomen werden door huiseigenaren die veel belang hebben bij het verbeteren van de wijk en dus werden huurders en andere groepen minder

vertegenwoordigt. Toch heeft het programma geleid tot verbeteringen in veel wijken wat betreft de woningvoorraad, sociale diensten en publieke faciliteiten gericht op lage en middel inkomens (Fainstein 2010 p.182).

Dit participatieprogramma in Minneapolis werd geïmplementeerd van bovenaf, werd bedacht door de overheid en uitgevoerd door gemeenten, gecontroleerd door organisaties in de wijk. Fainstein heeft zich in haar boek volledig gericht op beleidsmakers in dienst van een overheid, voornamelijk op een laag schaalniveau waar planning daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Dit onderzoek wil zich echter richten op participatie vanuit de samenleving, niet geïnstigeerd door de overheid of de markt. Ook dan speelt het rechtvaardigheidsvraagstuk een rol, omdat rechtvaardigheid niet per definitie volgt uit vrijheid voor burgers om te participeren.

2.2 Zelforganisatie

Buiten de traditionele bestuurlijke gebieden om, is er een alternatieve vorm van participatie ontstaan. Boonstra en Boelens (2011) beschrijven een nieuwe vorm van participatie die niet vanuit de overheid gepland is en noemen dit zelforganisatie. Ze definiëren dit als: initiatieven voor ruimtelijke interventies

die voortkomen uit de samenleving zelf, door zelfstandige op de gemeenschap gebaseerde netwerken van burgers, buiten overheidscontrole om. Dit betekent een verandering in de relatie tussen overheden

en burgers. Het geeft die relatie een nieuw perspectief. De relatie was er één van beleid opgelegd door de overheid gericht op het bevorderen van burgerparticipatie als belangrijkste reden en als tweede

(10)

10 reden werd de gedeelde verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke omgeving tussen de publieke

overheid en burger gemeenschappen aangevoerd.

Participatie werd door de overheid als belangrijk gezien, omdat het bepaalde effecten zou hebben (Boonstra en Boelens 2011). Het leidende idee achter burgerparticipatie is dat door participatie betere, goedkopere en op lange termijn gerichte resultaten bereikt kunnen worden (Andersen en van Kempen 2003). Door het ministerie van VROM (2007a) werd verwacht dat burgerlijke betrokkenheid bij zou dragen aan sociale cohesie in een toenemende gefragmenteerde en geseculariseerde samenleving. Dit werd met name van belang geacht in achterstandswijken. Verhoeven en Tonkens (2012) signaleren deze verwachting ook, zij merken op dat: het promoten van actief burgerschap is een integraal onderdeel van

overheidsbeleid geworden. Van burgers wordt verwacht dat ze zich actief bezighouden met het eigen welzijn. Ook worden bijdragen verwacht aan sociale cohesie, veiligheid en de leefbaarheid van de wijk.

Een tweede effect zou een verbetering van de fysieke omgeving zijn. Burgers zouden door te

participeren een gevoel van ‘toebehoren’ aan een specifieke plek ontwikkelen en dat willen verbeteren. Hier zit echter wel een addertje onder het gras. Met name in achterstandswijken waar

geherstructureerd wordt is het niet vanzelfsprekend dat bewoners willen participeren. Niet alleen zijn bewoners in achterstandswijken minder gehecht aan hun buurt en buurtgenoten dan bewoners in wijken waar niet geherstructureerd wordt, deze banden komen extra onder druk te staan door de gedwongen verhuizing die herstructurering vaak met zich meebrengt (Van de Graaf en Duyvendak 2009).Ten derde zou het niet alleen financiële besparingen op de korte termijn opleveren, maar ook economische groei op de lange termijn. Als laatste werd er een politiek effect verwacht. Participatie zou burgers en de overheid dichter bij elkaar brengen en dus ook meer begrip kweken voor beleid vanuit de overheid (VROM 2007b).

Boonstra en Boelens (2011) beschrijven 45 jaar van participatie initiatieven in drie rondes. Het begint met inspraak van burgers op besluitvorming, wat al vrij snel wettelijk geregeld werd. Dit was de eerste participatie ronde en kwam neer op het consulteren van burgers. In de jaren tachtig werd dit uitgebreid met interactie en werd bekend als het poldermodel. Met name in de jaren negentig bleek dit erg

effectief. Dit werd de tweede ronde van participatie genoemd. Vervolgens ontwikkelden zich initiatieven gesponsord door overheidsgeld, wat neerkwam op een soort burgermanagement van publieke ruimte met overheidsgeld, een derde ronde van participatie. Dit burger management is door Fainstein (2010) beschreven in het voorbeeld van Minneapolis. Deze vormen van participatie waren allemaal

geïnstigeerd door overheden en onderworpen aan de pad afhankelijkheid van die overheden. Het heeft altijd plaatsgevonden binnen de institutionele kaders die aanwezig waren. Maar zelforganisatie

daarentegen, wordt door Boonstra en Boelens (2011) gezien als een nieuwe relatie tussen burgers en de overheid. Wanneer het gaat om participatie ligt het initiatief bij de overheid, maar wanneer het gaat om zelforganisatie ligt het initiatief bij de burger.

Van der Heijden (2011) noemt zelforganisatie derde generatie participatie. Bij de eerste generatie hebben burgers inspraak nadat een bestuursbesluit is genomen, maar voordat het definitief is. Bij de tweede generatie organiseert de gemeente interactie tijdens de voorbereiding van een besluit. Bij de derde generatie neemt de burger het initiatief en kan de gemeente participeren. Eerste generatie participatie is te vergelijken met de eerste ronde van Boonstra en Boelens (2011), het polder model is in

(11)

11 de woorden van van der Heijden (2011) tweede generatie participatie. De derde ronde zou daar ook nog onder kunnen vallen. De term zelforganisatie die Boonstra en Boelens (2011) gebruiken, wordt door van der Heijden(2011) derde generatie participatie genoemd.

Boonstra en Boelens vinden dat zelforganisatie wat anders is dan participatie, maar in beleidsnota’s en andere geschreven stukken worden participatie en zelforganisatie samen met nog andere gerelateerde begrippen zoals: ‘collectieve zelfredzaamheid’, ‘eigen verantwoordelijkheid’, ‘responsabilisering’ en burgerinitiatieven vaak door elkaar heen gebruikt. Dit gebeurd niet alleen in geschreven stukken, maar ook in gesprekken met ambtenaren, professionals en burgers. Tezamen proberen ze een fenomeen te vatten waarin burgers taken op zich nemen die eerder tot het takenpakket van de overheid gerekend werden (van der Zwaard & Specht 2013). Er bestaan dus veel termen die dezelfde lading dekken.

Belangrijk om in het oog te houden is dat het gaat om initiatieven van onderop. Initiatieven die ontstaan vanuit de samenleving en niet vanuit de overheid.

Uitermark (2014) geeft aan dat zelforganisatie niet alleen als verklarend concept in de wetenschap een hoge vlucht heeft genomen maar ook als politiek ideaal. Er is een hernieuwd geloof in zelforganisatie. Maar hij waarschuwt dat zelforganisatie ook kan mislukken en dat de omstandigheden waarin zelforganisatie gedijd goed onderzocht moeten worden: Maar zelforganisatie gaat niet vanzelf; het is

ingewikkeld om levensvatbare initiatieven te ontwikkelen waar een diverse groep van mensen zich langere tijd voor wil inzetten. Zelforganisatie wordt er ook niet makkelijker op: er zijn geen aanwijzingen dat mensen zich nu meer vrijwillig inzetten of meer doneren, het is een uitdaging om mensen te bereiken en verantwoordelijkheden te spreiden (Uitermark 2014).

De dimensies billijkheid, diversiteit en democratie zijn ook van toepassing als het gaat om

burgerinitiatieven in plaats van klassieke planning instrumenten. De inhoud van de dimensies veranderd niet. De verwachting is echter, dat zelforganiserende burgers het bereiken van een balans tussen deze dimensies anders en misschien beter aanpakken dan de overheid en daardoor een meer rechtvaardige stad kunnen creëren. Om dit te kunnen onderzoeken worden die dimensies ingevuld voor

bewonersbedrijven. De volgende paragraaf legt uit wat er bekend is over bewonersbedrijven en welke factoren belangrijk zijn in relatie tot de rechtvaardige stad.

2.3 Bewonersbedrijven

De wortels van bewonersbedrijven liggen in de samenleving, het zijn organisaties die opereren in het maatschappelijk belang, maar onafhankelijk van de staat of private sector (Tracey 2005). Tracey’s belangstelling gaat uit naar het combineren van bedrijven en bewonersbedrijven om het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen handen en voeten te geven. In zijn artikel beschrijft hij verschillende eigenschappen van bewonersbedrijven. Ten eerste genereren ze inkomsten door middel van handel in tegenstelling tot filantropische giften of overheidssubsidies om sociale doelen te bereiken. Ten tweede is de winst uit deze handel bedoeld om terug te vloeien in de samenleving die ze dienen. Het wordt geïnvesteerd in het bedrijf zelf of in de samenleving. Deze hybride vorm van een

maatschappelijke organisatie en een bedrijf is nieuw. Ten derde zijn de leden veelal bewoners van een lokale gemeenschap. Een vierde eigenschap is dat lokaal eigendom van bezit een essentiële eigenschap

(12)

12 van bewonersbedrijven is (Tracey 2005). Ten vijfde heeft een bewonersbedrijf sterke democratische structuren die het mogelijk maken dat de leden invloed kunnen uitoefenen op het beleid.

Het idee is dat deze structuren ook toelaten dat bewoners die geen lid zijn ook betrokken kunnen zijn bij het bewonersbedrijf door advies te geven over de doelstellingen van het bedrijf of te participeren in initiatieven georganiseerd door een bewonersbedrijf (Tracey 2005).

Tracey (2005) ziet klassieke bedrijven die een samenwerkingsverband aangaan met bewonersbedrijven als een betere manier om het maatschappelijk verantwoord ondernemen van de grond te krijgen. De achterliggende gedachte is dat er een betere balans kan worden gevonden tussen economische groei en sociaal maatschappelijke doeleinden. Gibson en Cameron (2007) beweren dat bewonersbedrijven deel uit maken van een groter intellectueel project dat probeert het kapitalisme te deconstrueren, zodat het maatschappelijk leven minder beperkt wordt door puur economisch denken.

Fainstein (2010) houdt zich met haar zoektocht naar een rechtvaardige stad bezig met precies de hierboven genoemde gedachtegang: Wat zijn de voorwaarden voor een rechtvaardige stad, wanneer het uitgangspunt niet economische groei is? Volgens Tracey (2005) en Gibson en Cameron (2007) is er een mogelijke oplossing in de vorm van bewonersbedrijven.

Gibson en Cameron (2007) constateren dat er een constante stroom van dezelfde kritiek wordt geuit op het concept bewonersbedrijven: 1. Bewonersbedrijven zijn niet in staat om de markt te beconcurreren en daardoor zal er niet genoeg winst gemaakt kunnen worden om effectief sociale doelstellingen na te streven. 2. De overheid staat snel klaar om een succesvol initiatief te incorporeren in de eigen

neoliberale agenda. Die agenda houdt in, een verschuiving van verantwoordelijkheid van de overheid naar huishoudens en gemeenschappen. 3. Het kapitalistisch systeem zal niet onder de indruk zijn van deze kleine lokale initiatieven. 4. De organisatoren en leden zullen uiteindelijk eigen interesses volgen en niet het belang van diegenen die ze vertegenwoordigen voor ogen houden en daarmee

consumentisme en individualisme bevorderen. Deze punten van kritiek kunnen in verschillende dimensies van rechtvaardigheid van Fainstein teruggevonden worden. Het eerste en derde punt van kritiek slaan op de reikwijdte van de effecten van een bewonersbedrijf. Kan het bedrijf daadwerkelijk zorgen voor een eerlijkere verdeling van welvaartseffecten en daarmee de dimensie billijkheid verbeteren? Het behartigen van belangen van de gehele gemeenschap is een voorwaarde voor de dimensie democratie. Zijn de leden van een bewonersbedrijf representatief en krijgen alle doelgroepen gelijke kansen om invloed uit te oefenen? Dit gaat ook over de dimensie diversiteit. Is de kerngroep van het bewonersbedrijf divers genoeg, zodat verschillende doelgroepen vertegenwoordigt worden? De samenstelling van een bewonersbedrijf heeft ook gevolgen voor het soort activiteiten dat

ondernomen en aangeboden wordt door bewonersbedrijven. Hierbij is het belangrijk na te gaan welke bindingen de organisatoren en andere actoren hebben met de gemeenschap waarin ze opereren. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop een bewonersbedrijf gerund wordt. Het heeft ook gevolgen voor de gebruikers van de diensten die bewonersbedrijven aanbieden. Deze bindingen worden in de

(13)

13

2.4 Binding met de wijk

Binding met een wijk en gemeenschapsgevoel spelen een belangrijke rol in herstructureringswijken (Manzo en Perkins 2006). Volgens Manzo en Perkins (2006) is deze binding vaak onderzocht in termen van binding met de woning of de wijk. Veel studies hebben een link gelegd tussen binding en woonduur, maar ook tussen binding en herstructureringspogingen. Binding met een wijk wordt vaak sociale cohesie genoemd. Gebrek aan sociale cohesie wordt vaak als probleem gezien in herstructureringswijken. Maar sociale cohesie als concept wordt vaak overladen met romantische en normatieve waarden over hoe een gemeenschap eruit zou moeten zien (Lupi 2005). Volgens Lupi (2005) kan de relatie tussen mensen en plaatsen meer direct en breder bekeken worden door het concept territoriale bindingen te

gebruiken. Bindingen worden gezien als een proces van identificatie met een bepaalde groep of een bepaalde plek. Dit wordt ook wel woondomeinvorming genoemd (Van Engelsdorp Gastelaars 2003). Er worden door Lupi (2007) vier typen territoriale bindingen onderscheiden die de relatie tussen mensen en plaatsen van verschillende kanten belichten.

1. Economische/functionele bindingen: Het gaat hierbij om relaties met de basisaspecten van wonen. Bindingen zijn gebaseerd op functionaliteit, sociaal economische status en behoeften. Indicatoren zijn de geschiktheid van de woonsituatie, afstand tot het werk en voorzieningen in de buurt. Ook heeft het ruimtegebruik een symbolische functie: een gevoel van vertrouwdheid met een park, een speelplaats of een buurtwinkel. De betekenis van de wijk in economisch functionele termen kan sterk verschillen tussen (groepen) bewoners (Ode en Walraven 2013).

2. Sociale bindingen: Hierbij gaat het om sociale contacten. Dit kan meetbaar gemaakt worden door het aantal en de intensiteit van sociale relaties van bewoners te meten en de geografische patronen die zich daarbij voordoen. Individuele kenmerken als leeftijd, status en gezinsfase zijn daarbij belangrijk.

Bewoners uit oude volkswijken en jonge gezinnen zijn in hun contacten het meest buurtgericht, alleenstaanden en Hogeropgeleiden beduidend minder (Ode en Walraven 2013).

3. Culturele bindingen: Dit reflecteert relaties gebaseerd op identificatie met de wijk, gevoelens van trots en vertrouwen spelen een rol. Dit is uit te splitsen in emotionele bindingen: gebaseerd op

identificatie met de medebewoners en het thuis voelen in de wijk en esthetische bindingen: gebaseerd op waardering voor de fysieke omgeving. De buurt lijkt meer dan ooit onze identiteit te bepalen. 4. Politieke bindingen: Relaties gebaseerd op inspraak, bezorgdheid over de plaats en betrokkenheid bij organisaties en initiatieven, zowel passief als actief. Dit kan variëren van het volgen van het lokale nieuws, het tekenen van een petitie en meedoen aan verkiezingen, tot het lid zijn van een

bewonersbedrijf en participeren in de wijk (Lupi 2005). Uit onderzoek weten we dat naarmate de sociale binding en identificatie met de buurt groter zijn, ook de politieke binding toeneemt (Lowndes e.a., 2006). De verschillende vormen van binding staan dus allerminst los van elkaar (Ode en Walraven 2013).

Het gaat met name om bindingen van bewoners met de wijk in het dagelijks leven. Deze vier type territoriale bindingen gaan verder dan de binding met de wijk die Manzo en Perkins (2006) voor ogen hadden, waarin het met name ging over emotionele bindingen. Er wordt een breder spectrum van het dagelijks leven bestreken met deze vier typen. Lupi legt in een interview uit dat er verschuivingen plaatsvinden tussen de vier typen, maar dat bindingen niet afnemen (Schoonen 2006).

(14)

14 Lossere bindingen betekenen niet noodzakelijk een minder hechte gemeenschap. Mensen hebben een gevoel van gemeenschappelijkheid nodig (Schoonen 2006).

Bakker, Denters en Klok (2011) nemen hetzelfde standpunt in: Sommige burgers hebben betere redenen

of gewoon meer animo om actief te zijn in hun buurt dan andere. Binding aan de buurt kan burgers stimuleren tot meer actieve betrokkenheid bij de buurt. Zij noemen onder andere de woonsituatie,

woonduur en leefstijl als redenen voor participatie. Dit geldt ook voor organisatoren van een bewonersbedrijf. Het duiden van territoriale bindingen kan inzicht geven in de organisatie en

verhelderen waarop de gemeenschappelijkheid is gebaseerd. Wat houdt het bewonersbedrijf samen en hoe levensvatbaar is dat op de lange termijn?

De territoriale bindingen kunnen dus van invloed zijn op de manier waarop een bewonersbedrijf georganiseerd en gerund wordt. En dat heeft zijn weerslag op de drie dimensies van de rechtvaardige stad. In het volgende hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek besproken. De concepten die hier besproken zijn leiden tot een probleemstelling die onderzocht is door middel van een case studie.

(15)

15

Hoofdstuk 3: Methodologie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek behandelt. In het conceptueel model worden een aantal concepten die afgeleid zijn uit de theorie in een perspectief geplaatst dat de basis vormt voor het empirisch onderzoek. Vervolgens worden die concepten geoperationaliseerd zodat ze voor

onderzoek geschikt zijn. Afsluitend wordt er aandacht besteed aan de dataverzameling en verwerking.

3.2 Probleemstelling

In dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de volgende probleemstelling:

Hoe en op welke manier kan een bewonersbedrijf bijdragen aan een rechtvaardige stad?

Het concept van de rechtvaardige stad zoals Fainstein dat hanteert komt vanuit het willen verbinden van het rechtvaardigheidsideaal met stedelijke planning. Decennia lang lag de nadruk van stedelijk beleid op de groei van de stad. Economische groei is al tijden een prioriteit, terwijl aan de gevolgen voor sociale billijkheid voorbij wordt gegaan (Fainstein 2010 p.2). Fainstein concentreerde zich op aanbevelingen voor beleidsmakers, maar in dit onderzoek wordt ingegaan op een nieuw fenomeen in Nederland, het bewonersbedrijf. De vraag is of een bewonersbedrijf buiten de gangbare instituties en overheden om ook kan bijdragen of beter kan bijdragen aan het rechtvaardigheidsideaal. Een kenmerk van een bewonersbedrijf is dat het opgezet wordt vanuit de bewoners/burgers en niet opgelegd wordt van bovenaf door een instantie of overheid.

Het is daarom zaak om de werking van een bewonersbedrijf te onderzoeken. Een bewonersbedrijf kan een nieuwe vorm zijn van placemaking en daarmee bijdragen aan een rechtvaardige stad.

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1.Wat is een bewonersbedrijf en hoe functioneert het?

Deze vraag heeft betrekking op de dimensie democratie van Fainstein.

2.Wie zijn er betrokken bij het bewonersbedrijf als organisatoren en gebruikers en welke bindingen hebben zij met de wijk?

Deze vraag heeft betrekking op de dimensie diversiteit. 3.Wat draagt het bewonersbedrijf bij aan de wijk? Deze vraag heeft betrekking op de dimensie billijkheid.

(16)

16

3.3 Conceptueel model

In de hoofdvraag van dit onderzoek wordt duidelijk door welke lens naar de werkelijkheid gekeken wordt. Deze lens is het concept van de rechtvaardige stad zoals beschreven door Fainstein (2010) en uitgelegd in het theoretisch kader. Dit onderzoek is begonnen met een theoretische verkenning en door middel van een case studie wordt via deze lens ingezoomd op het bewonersbedrijf Malburgen. De verschillende facetten van de rechtvaardige stad, billijkheid, diversiteit en democratie zitten verweven in de deelvragen. Uiteindelijk kan in de conclusie worden uitgezoomd naar het concept de rechtvaardige stad door die verschillende facetten te bespreken aan de hand van het bewonersbedrijf.

Figuur 1: Het conceptueel model

Uit de deelvragen komen een aantal aannames naar voren die ook in dit conceptueel model zichtbaar zijn. In de eerste deelvraag is de aanname dat hoe democratischer de organisatie werkt hoe

rechtvaardiger de wijk kan zijn. Dit hangt samen met de organisatiestructuur en inspraak en beslis bevoegdheden.

In de tweede deelvraag wordt de aanname gedaan dat als de organisatoren van het BBM divers is en dan ook veel doelgroepen uit de wijk vertegenwoordigen dat leidt tot meer rechtvaardigheid. Daarbij is het belangrijk de binding van de organisatoren met de wijk te onderzoeken om de diversiteit te kunnen benoemen. De bindingen van de gebruikers van het Bruishuis worden onderzocht om te kijken hoe divers die groep is en of dat effect heeft op de diensten die worden aangeboden en aan welke mensen/doelgroepen die worden aangeboden.

In de laatste deelvraag wordt de aanname gedaan dat de activiteiten die vanuit het bewonersbedrijf georganiseerd worden kunnen bijdragen aan de billijkheid en dus het rechtvaardigheidsideaal. Vanuit het bewonersbedrijf kan de wijk er indirect financieel baat bij hebben, maar directe activiteiten en diensten kunnen ook behoren tot de baten van het BBM voor de wijk.

Organisatie:

- Bewonersbedrijf Malburgen

- Type bestuurders - Binding met buurt

Baten: -Directe activiteiten/diensten -Financiële bijdragen Rechtvaardige stad: -Billijkheid -Diversiteit -Democratie

(17)

17

3.4 Onderzoeksontwerp

Het onderzoek is een single case studie onderzoek. Een enkele case wordt onderzocht door sleutelpersonen te interviewen en secundaire bronnen te analyseren. De hoofdvraag wordt geanalyseerd binnen de context van de rechtvaardige stad. Dit onderzoek maakt gebruik van een kwalitatieve aanpak en is exploratief van aard. Er is voor een kwalitatieve aanpak gekozen omdat de onderzoeksvraag gaat over de werking van een op dit moment plaatsvindend fenomeen. Hoe en waarom vragen zijn verklarend van aard en leiden vaak tot kwalitatieve onderzoeksmethoden omdat zulke vragen gaan over operationele bindingen in deze tijd in plaats van incidentele gebeurtenissen (Yin 2009). Kwalitatief onderzoek is op zijn plaats bij case studies omdat op deze manier gedetailleerde en overtuigende resultaten over een case verkregen kunnen worden (Bryman, 2008 p.53).

Binnen kwalitatief onderzoek worden verschillende methoden onderscheiden. In dit onderzoek is gekozen voor een case studie omdat de onderzoeksvraag een ingewikkeld sociaal fenomeen bevraagd. Volgens Yin (2009) zijn er drie voorwaarden die de keuze van de methode beïnvloeden:

1 Het type onderzoeksvragen

2 De mate van controle over de gebeurtenissen

3 Mate van focus op hedendaagse versus historische gebeurtenissen

De ‘hoe’ vraag leidt vaak tot case studies alsmede de focus op hedendaagse gebeurtenissen waarop geen invloed mogelijk is. Een case studie is ook op zijn plaats als de scheidslijnen tussen het bestudeerde fenomeen en de context niet duidelijk aanwijsbaar zijn (Yin 2009). Er zijn case studies gedaan over besluiten, programma’s, implementatie processen en organisatorische veranderingen. Swanborn (1996) schrijft dat het onderzoeken van meerdere realiteiten een belangrijk principe van een case studie is. Doordat sleutelfiguren verschillende en soms contrasterende ideeën hebben over dezelfde gebeurtenis kan een case studie licht werpen op de ingewikkelde realiteit. Een vaak genoemd nadeel van een case studie is de generaliseerbaarheid van de resultaten. Yin (2009) maakt onderscheid tussen statistische en analytische generalisatie. Statistische generalisatie is niet mogelijk bij resultaten verkregen uit een case studie. Wat wel mogelijk is, is analytische generalisatie. Hierbij gaat het om een eerder ontwikkelde theorie die wordt gebruikt als sjabloon waaraan de uitkomsten van het empirisch onderzoek getoetst worden (Yin 2009).

Om de kwaliteit van het onderzoek ontwerp te beoordelen worden meestal vier testen gebruikt. Begripsvaliditeit, interne validiteit, externe validiteit en betrouwbaarheid moeten worden bekeken om de kwaliteit van een case studie te testen. Binnen case studie onderzoek is het lastig om begripsvaliditeit te bereiken omdat het moeilijk is om een set operationele metingen te verkrijgen (Yin 2009). Specifieke concepten en operationele meetbare variabelen die de lading van de concepten dekt is nodig om begripsvaliditeit te waarborgen. Het leidende concept in dit onderzoek is ‘ de rechtvaardige stad’ van Fainstein. De vier deelvragen representeren de manier waarop de drie facetten - gelijkheid, democratie en diversiteit - , van ‘de rechtvaardige stad’ worden onderzocht.

(18)

18 Door het beantwoorden van deze deelvragen wordt het mogelijk om te beantwoorden hoe dit

bewonersbedrijf bijdraagt aan een ‘rechtvaardige stad’.

Omdat deze enkele case studie een exploratief karakter heeft is interne validiteit niet van toepassing omdat causale verbanden niet aan de orde zijn.

De externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid van de resultaten. Zoals al eerder aangegeven worden de resultaten van deze case studie geanalyseerd door de lens van een theorie en in dit

onderzoek zouden de bijdragen van het bewonersbedrijf aan een ‘rechtvaardige stad’ gegeneraliseerd kunnen worden naar theorieën over de rechtvaardige stad.

Het doel van het testen van betrouwbaarheid is het minimaliseren van fouten en vooroordelen in een onderzoek (Yin 2009). Het vastleggen van procedures die gebruikt worden is hierbij belangrijk. Het stelt andere onderzoekers in staat de case studie te repliceren. Door gebruik te maken van een case studie protocol en het ontwerpen van een data base kan de betrouwbaarheid versterkt worden (Yin 2009).

3.5 Case selectie

In het experiment opgestart door de LSA zijn ongeveer 10 bewonersbedrijven opgenomen. Het LSA heeft zich ten doel gesteld deze bedrijven te helpen opstarten. Ook het bewonersbedrijf Malburgen behoort tot deze 10 bedrijven. De principes van een bewoners bedrijf zijn ontleend aan de manier waarop in Engeland Development Trusts en Community Enterprises opereren. Het LSA heeft van de Nationale Postcodeloterij en van Aedes Fonds Werken aan Wonen geld ontvangen waarmee het de bewoners bedrijven een startkapitaal kan schenken. Het LSA heeft van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een tweejarige subsidie ontvangen om dit experiment op te zetten. Er is specifiek gekozen om het bewoners bedrijf Malburgen (BBM) te onderzoeken omdat dit bedrijf al actief is. Veel van de tien initiatieven zitten nog in de opstartfase of bestaan enkel op papier. Het BBM heeft al een transitiejaar achter de rug waarin ze langzamerhand het Bruishuis hebben overgenomen van Volkshuisvesting. Sinds 1 januari 2014 zijn ze volledig operationeel. Om een hedendaags fenomeen te bestuderen moet het op dit moment gebeuren en dat is het geval bij het BBM. De onderzoekseenheid van de case studie is dus het bewonersbedrijf Malburgen. Bryman (2008 p.53) beschrijft dat er sprake is van een case studie opzet als de case daadwerkelijk de focus van het onderzoek is en niet wordt

gebruikt als achtergrond voor bevindingen. Dat sluit volledig aan bij de opzet van deze case studie.

3.6 De case: Bewonersbedrijf Malburgen

In dit onderzoek is het bewonersbedrijf Malburgen de enkele case die wordt bestudeerd. Het BewonersBedrijf Malburgen bestaat sinds 2 april 2013. De juridische vorm van het bedrijf is een stichting. Het jaar 2013 is een transitiejaar geweest waarin het BBM samen met Volkshuisvesting in kleine stappen heeft toegewerkt naar een volledige overname. Een eerste stap was om per 1 juni 2013 de negende etage alvast te verhuren uit naam van het BewonersBedrijf. In dat jaar is er ook een huismeester aangesteld en de tuin rondom het Bruishuis werd onderhouden door het BBM. Het Bruishuis is een verzorgingstehuis bestaand uit 10 verdiepingen met 130 verhuurbare units. Het stond eigenlijk op de nominatie voor sloop, omdat bewoners naar een nieuwbouwlocatie verhuisden en het pand haar functie verloor.

(19)

19 Aangezien het kwalitatief nog goed was en de voorgenomen bouwplannen op die plek vertraging

opliepen door de crisis, besloot woningbouwcorporatie Volkshuisvesting het gebouw te behouden een nieuwe bestemming te geven (Klein Nienhuis 2013). De naam Bruishuis is in samenspraak met de bewoners bedacht.

Figuur 2: Het Bruishuis in Malburgen Oost Zuid

Al vanaf het begin (2009) leeft bij Volkshuisvesting de vraag of bewoners het beheer van het pand willen overnemen. Vanwege de kosten die dat met zich mee zou brengen, leek het de mensen toen

onmogelijk. Er is vanaf 2009 veel groot en klein onderhoud gepleegd aan het gebouw, de tuin werd aangelegd en gelijktijdig kwam de ontwikkeling van de bewonersbedrijven op gang. Een optelsom die ervoor zorgde dat bewoners anders naar een overname gingen kijken (Klein Nienhuis 2013). Het proces en de organisatie van het BBM komen in hoofdstuk 4 aan de orde.

3.7 Operationalisatie van de begrippen

De onderzoekseenheden zijn de mensen die ik heb geïnterviewd. Er bestaat in het onderzoek een duidelijk verschil tussen de organisatoren en de gebruikers van het bewonersbedrijf. De organisatoren worden gedefinieerd als de leden van het bewonersbedrijf. De gebruikers worden opgesplitst in twee groepen. Enerzijds de huurders van de ruimtes in het Bruishuis, ten tweede de bezoekers van het Bruishuis die gebruik maken van de diensten van de huurders. Deze opdeling wordt gemaakt zodat verschillen in binding met de buurt onderzocht kunnen worden. De leden van het bewonersbedrijf, de huurders en de bezoekers hebben verschillende motieven die invloed hebben op de mate waarin ze actief zijn in de wijk en daardoor uiteindelijk invloed hebben op hoe het concept ‘de rechtvaardige stad’ eruit ziet.

In de deelvragen komen de facetten naar voren van de rechtvaardige stad. Billijkheid, diversiteit en democratie.

Democratie wordt gemeten door naar de organisatiestructuur van het BBM te kijken. Wie heeft er

invloed op het besluitproces en wie beslist wat, zegt iets over de democratie binnen het BBM. De aanname is dat meer democratie meer rechtvaardig is voor een stad/wijk.

(20)

20 In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de wijk Malburgen, in die zin kan de rechtvaardige ‘stad’ ook gelezen worden als ‘wijk’. In dit onderzoek wordt niet gegeneraliseerd naar de stad, maar naar de wijk. Natuurlijk draagt een rechtvaardige wijk ook bij aan een rechtvaardige stad in zijn geheel.

Diversiteit wordt gemeten door te kijken welke doelgroepen worden gerepresenteerd door de

onderzoekseenheden. Diversiteit wordt ook gemeten door te kijken welke doelgroepen worden bereikt met de activiteiten/diensten die aangeboden worden. Een grote diversiteit van organisatoren wordt verondersteld een positief effect te hebben op de doelgroepen die worden bereikt. Een grote diversiteit van het aanbod aan activiteiten/diensten wordt verondersteld hetzelfde effect te hebben. Dit heeft ook te maken met de derde dimensie billijkheid. De drie facetten kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze beïnvloeden elkaar ook en dat kan zowel in positieve als negatieve zin.

Billijkheid wordt gemeten door te kijken hoe de activiteiten/diensten die aangeboden worden de

bewoners in de wijk kan helpen. Ook wordt gekeken wie er baat bij hebben, wat niet alleen wat zegt over de diversiteit, maar ook over de billijkheid van de activiteiten die zouden kunnen leiden tot meer rechtvaardigheid. In het conceptueel schema worden indirecte en directe baten geïdentificeerd. Met de opbrengsten van het bedrijf wordt geld gegenereerd dat gebruikt kan worden in de wijk wat als

indirecte baten wordt gezien. Maar ook worden er activiteiten door het bewonersbedrijf opgestart die de wijk zouden kunnen verbeteren die als directe baten worden gezien. Het uitsplitsen van de baten is belangrijk om te onderzoeken of het doel van het bewonersbedrijf zoals geformuleerd naar het Engelse voorbeeld behaald wordt. De nadruk zou moeten liggen op de directe baten voor de wijk. Het Bruishuis moet het middelpunt van de wijk worden van waaruit verbetering als een deken over de wijk kan worden uitgespreid.

3.8 Data collectie

Binnen deze case studie wordt gebruik gemaakt van primair en secundair data materiaal. Het primaire data materiaal bestaat uit semigestructureerde interviews gehouden met sleutelpersonen. Er is voor gekozen om organisatoren en huurders te interviewen en in die interviews werd ook geïnformeerd naar de gebruikers. De gebruikers zelf zijn niet benaderd omdat het te weinig functioneel zou zijn om een representatief deel van die bezoekers te lokaliseren en te benaderen binnen de gegeven tijd. Organisatoren en huurders blijken redelijk zicht te hebben op de gebruikers/bezoekers van het Bruishuis. Verder zijn er ook sleutelpersonen geïnterviewd van belangrijke partners in het proces zoals woningbouwcorporatie Volkshuisvesting, de gemeente Arnhem en de politie.

De interviews zijn afgenomen aan de hand van een topic lijst die verschillende thema’s behandeld. In het interview met de organisatoren kwamen achtereenvolgend de thema’s vorm organisatie, eigen rol,

typeren van huurders, typeren van gebruikers, bijdrage aan de wijk en binding aan bod. In het interview

met huurders kwamen achtereenvolgend de thema’s bedrijf, typeren van gebruikers, bijdrage aan de

(21)

21

3.9 Overzicht interviews

Woningbouwcorporatie Volkshuisvesting Henk Ramshorst Wijkregisseur vanuit gemeente Arnhem Tiny Wouters

Zakelijk leider BBM Walter Klein Nienhuis

Voorzitter BBM Sjef Hamer

Penningmeester BBM Marian de Rooij

Huismeesters BBM Joost en Mario

Huurder Omar gym

Wijkagent Frank Reijnders

Het secundair data materiaal bestaat uit documentatie aangaande het bewonersbedrijf. Dit materiaal wordt onder andere gebruikt om het primair materiaal te ondersteunen om zo de analyse te kunnen versterken. Yin (2009) geeft aan dat het gebruik van meerdere bronnen de kracht is van een goede case studie. Door het gebruik van meerdere bronnen in case studies wordt een onderzoeker in staat gesteld beweringen te ondersteunen vanuit verschillende gezichtspunten door meerder verschillende bronnen van informatie te gebruiken (Yin p.115/116). Dit leidt ertoe dat de betrouwbaarheid van de conclusies vergroot kan worden evenals de begripsvaliditeit.

3.10 Data analyse

Om de data te kunnen analyseren wordt thematische analyse van de interviews gebruikt (Bryman 2008 p.554). Er bestaan geen duidelijke strategieën om thematische analyse toe te passen maar Ryan en Bernard (2003, geciteerd in Bryman 2008 p.555) geven een aantal indicatoren waarop gelet kan worden in het analyseren van interviews. De relevante indicatoren voor dit onderzoek zijn weergegeven. Herhalingen van onderwerpen

Transities, de manier waarop respondenten van onderwerp veranderen Overeenkomsten en verschillen in het behandelen van onderwerpen Ontbrekende data

Theorie gerelateerd materiaal

Dit zijn manieren om thema’s te lokaliseren en dit zal worden toegepast om zowel de interviews te analyseren als ook het secundaire materiaal voor zover van toepassing te analyseren.

(22)

22

Hoofdstuk 4: Het BewonersBedrijf Malburgen

In dit hoofdstuk komen de resultaten van het veldwerk aan de orde wat betreft de doelstellingen van het BBM, de ontstaansgeschiedenis en de organisatiestructuur. Voordat dit aan bod komt, wordt er in de eerste drie paragrafen aandacht besteed aan de wijk Malburgen. De buurtbeschrijving schetst de context waarin het BBM is ontstaan en waarin het functioneert. Zodra dat uitgelegd is komen de doelstellingen van het bewonersbedrijf aan bod en de manier waarop ze dat willen bereiken. Om dit duidelijk te maken wordt de organisatiestructuur en de binding van de organisatie met de wijk besproken. Tot slot worden de problemen besproken die het functioneren van het bewonersbedrijf belemmeren.

4.1 De geschiedenis van Malburgen in het kort

Figuur 3: De wijk Malburgen

Bron: www.klarendal.nl

Malburgen is een naoorlogse wijk aan de zuidoever van de Rijn. De oorspronkelijke plannen zijn in de jaren dertig ontworpen door architect Grandpré Molière (gemeente Arnhem 2007). Malburgen is in de jaren '30 ontworpen als eerste uitbreidingswijk aan de zuidkant van de Rijn. Malburgen zou de eerste, maar ook de enige uitbreidingswijk van Arnhem zijn aan de overkant van de Rijn, omringd door groen. De nieuwe dijkaanleg was het eerste begin van de woonwijk (1933). Het moest een tuindorp worden met veel groen en kleine eengezinswoningen. Een patroon van waaiervormige straten en singels moest het groen van buiten tot diep in de wijk brengen. Op belangrijke plekken waren kerken en pleinen bedacht (gemeente Arnhem 2007).

(23)

23 De grote woningnood na de oorlog maakte een grondige wijziging van de oorspronkelijke planopzet als tuindorp noodzakelijk. De ruimtelijke structuur van de wijk hierdoor ingrijpend gewijzigd. Groene assen werden bebouwd en de nieuwbouw, die in de jaren '60 aan de randen van de wijk verrees, blokkeerde de open verbindingen van het waaiervormige stratenpatroon met het buitengebied. Het gevolg was versnipperd groen in de woonbuurten, achterkanten van woningen georiënteerd op openbaar gebied en woonbuurten die door bebouwing afgesloten zijn van het groen dat om de wijk ligt. Zo'n 60% van de woningen is gerealiseerd in middelhoogbouw, voornamelijk portiekflats. Van de samenhang en openheid naar het omliggende landschap in het oorspronkelijke plan bleef weinig over. Ook werd het woningaantal groter dan gepland en kwamen er veel flats. Uiteindelijk verrezen zevenduizend woningen in Malburgen, waarvan zo'n tachtig procent in de sociale huursector. De extra bedrijven en

voorzieningen die voor deze groei nodig waren, kwamen vaak op locaties aan de rand van de wijk terecht (Klein Nienhuis 2013). Deze veranderde fysieke opzet blijkt uiteindelijk het afglijden naar een achterstandsbuurt in de hand te hebben gewerkt. Want Malburgen bleef niet de enige wijk aan de overkant van de Rijn. De wijk werd omgeven door nieuwe uitbreidingswijken in Arnhem-Zuid: Het Duifje, Vredenburg, Kronenburg, Elderveld, De Laar en Rijkerswoerd; daarvan overigens gescheiden van

Malburgen door grote doorvoerwegen. Door de toenemende concurrentie van nieuwe wijken in Arnhem Zuid wordt Malburgen steeds minder gewaardeerd. De woningvoorraad is eenzijdig met vooral goedkope, kleine huurwoningen (Oude Vrielink & van Wijdeven 2007). Met als gevolg een eenzijdige bevolkingssamenstelling. Want het maakte Malburgen aantrekkelijk voor starters of voor mensen met een laag inkomen. Doorstroming naar een ruimere woning of koopwoning binnen de wijk was

nauwelijks mogelijk. Mensen die het ‘beter’ kregen, trokken weg. De voorzitter van het BBM constateert in deze crisistijd dezelfde tendens: ‘Ik woon hier al 60 jaar, achterstandswijk, krachtwijk, prachtwijk,

Vogelaarwijk, noem het allemaal maar op. Het is een opstapbuurt, je kunt hier goedkoop wonen en als je carrière gaat maken, ga je weg hier. En dat is heel veel gebeurd, dat hebben ze nu wel iets verandert, maar door de crisis, nu zijn het hier ook allemaal weer huurhuizen. Het zou koop worden, om een beetje de boel te veranderen’. De enorme verscheidenheid aan culturen van bewoners in vooral de grote flats,

de bijbehorende anonimiteit, het grotere percentage laag geschoolde en werkloze mensen zorgden voor groeiende problemen (Klein Nienhuis 2013). De grootste problemen waren criminaliteit en drugshandel.

4.2 De herstructurering van Malburgen

Er waren twee belangrijke redenen om tot herstructurering over te gaan. De eerste reden om een herstructureringsproces te beginnen was de teruglopende leefbaarheid in de jaren negentig.

Verschillende vormen van overlast staken de kop op: inbraak, criminaliteit, vandalisme, drugsgebruik en –handel en zwerfvuil. Ook het voorzieningenniveau (o.m. winkels) liep terug. Daarbij speelden ook problemen als werkloosheid en schoolverlaters een rol (Platform 31). De tweede reden had te maken met de beoogde instroom. De instroom van hoger opgeleiden die door middel van herstructurering beoogd wordt, wordt bemoeilijkt door de grote keus aan woningen in de omgeving. De eenzijdigheid in de opbouw heeft ervoor gezorgd dat Malburgen al vanaf de jaren zeventig moeilijk het hoofd kan bieden aan concurrentie van nieuwe wijken in Arnhem-Zuid. Vrijkomende woningen kwamen vooral terecht bij lage inkomens, jonge mensen met een korter verblijfsperspectief in de wijk en nieuwkomers in Nederland (Platform 31).

(24)

24 De komende jaren worden er in Arnhem en de regio nog veel woningen bijgebouwd. Die nieuwe

woongebieden bieden veel keus aan aantrekkelijke, ruime woningen die voor veel mensen betaalbaar zijn. Dus alhoewel het aanbod niet meer eenzijdig is, speelt concurrentie van andere wijken nog steeds een rol doordat woningen in andere wijken betaalbaar zijn voor veel mensen. De belangstelling voor een woning in Malburgen wordt daardoor steeds minder (gemeente Arnhem 2007). Deze ontwikkeling signaleert Uitermark (2006) ook en voert hij aan als mede oorzaak van falende sociale menging. Doordat alle wijken tegelijk proberen te mengen, wordt de keuzevrijheid van huizenkopers gemaximaliseerd. In een krappe markt zouden zij misschien nog verleid kunnen worden massaal nog de meest

achtergestelde buurten te trekken omdat daar het enige aanbod is. Maar omdat in alle wijken het aanbod wordt vergroot, is er geen extra reden om te kiezen voor een achterstandswijk (Uitermark 2006). Ondanks dit weinig opbeurende perspectief werd er in de plannen voor herstructurering in Malburgen nadruk gelegd op sloop van de eenzijdige bebouwing en een gevarieerd bestand aan nieuwe woningen.

Cijfermatig gaat het om de sloop van 1.400 (sociale huur-)woningen en nieuwbouw van ongeveer 3.000 woningen tot 2012, waarvan Volkshuisvesting Arnhem er 2.300 voor haar rekening neemt. Van de resterende 5.750 bestaande woningen worden 3.000 corporatiewoningen en 400 particuliere woningen gerenoveerd. Ten minste 550 sociale huurwoningen worden verkocht en een aantal boven- en

benedenwoningen worden samengevoegd. Met de verkoop van de 550 sociale huurwoningen hoopt men de woningdifferentiatie op gang te helpen. Van de nieuwe koopwoningen wordt 15% in particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd. Het streven is dat de wijk uiteindelijk voor de helft uit koop- en de helft uit huurwoningen bestaat. In 2009 lag die verhouding nog op 31% koop en 69% huur, waarvan 85% sociale huurwoningen (Platform 31). Een aantal voorbeelden van nieuwbouw in Malburgen Oost zijn 52 dijkwoningen die gebouwd zijn tussen 2003 en 2009 en het project Stadseiland waar 600 nieuwe woningen gebouwd zijn, daar is dus een compleet nieuwe buurt verrezen. De herstructurering is in 2014 nog niet volledig gerealiseerd. Door de crisis zijn sommige nieuwbouwplannen opgeschort. Met name in Malburgen Oost Zuid heeft de herstructurering achterstand opgelopen. In tabel 1 is te zien dat de woningvoorraad van Malburgen Oost Zuid in vergelijking met Malburgen West en Noord achterblijft wat koopwoningen betreft.

Letteboer (2010) geciteerd door Platform 31, heeft voor een scriptie onderzoek gedaan naar de effecten van de herstructurering. De effecten van de verkoop op de bewonersinstroom is het grootst in

Malburgen-Oost (Zuid), waar de herkomst door verkoop het meest verandert en het profiel van kopers daarbij erg afwijkt van nieuwe huurders. Ondanks dat is hier bij verkoop de instroom van niet-westerse huishoudens ten opzichte van de andere wijken wat groter en het aandeel van nieuwe

eenpersoonshuishoudens juist kleiner. Deze verschillen zijn terug te zien onder zowel huurders als kopers (Letteboer 2010).Letteboer (2010) komt tot de conclusie dat de bouw van koopwoningen veel effect heeft gehad op de bewonerssamenstelling in de wijken omdat deze nieuwbouw zich kenmerkt door een hoge instroom van buiten de sub wijk en door een zeer afwijkend profiel van de bewoners ten opzichte van het oorspronkelijke bewonersprofiel in de wijken. De bewonerssamenstelling is dus veranderd door de herstructurering in Malburgen. In Malburgen Zuid Oost zijn nog niet alle herstructureringsplannen van de grond gekomen.

(25)

25 Door de recessie en het ontbreken van middelen wordt er geen nieuw multifunctioneel centrum

gebouwd. De gymzaal aan de Fluitekruidstraat is oud en aan vervanging of grondige renovatie toe. Een aantal rijtjeswoningen die op de lijst stonden voor sloop staan er nog en blijven vooralsnog staan. De effecten van de herstructurering zijn lastig te meten, maar het hiervoor genoemde traject heeft mede bijgedragen aan de huidige stand van zaken in 2014.

4.3 Huidige cijfers Malburgen Oost Zuid

In 2014 heeft de wijk Malburgen Oost Zuid relatief gezien beduidend meer niet westerse allochtonen als bewoners dan de gemeente Arnhem. In vergelijking met de rest van Malburgen zijn de verschillen minder groot, maar het is de buurt met relatief gezien de meeste allochtonen. Het valt op dat in Malburgen Oost Zuid verhoudingsgewijs veel lager opgeleiden wonen en weinig hoog opgeleiden. Dit heeft zijn oorsprong in het woningenbestand van Malburgen Oost Zuid, dat aantrekkelijk was/is voor mensen met lage inkomens wat vaak ook betekent lager opgeleide mensen.

In de rest van Malburgen zijn de verschillen tussen de opleidingsniveaus minder groot. Dit zou deels een gevolg kunnen zijn van de herstructurering die ook de woningvoorraad heeft veranderd. Er is duidelijk een verschil te zien tussen Malburgen Oost Zuid en Malburgen West en Noord. Het corporatiebezit is groter en koopwoningen zijn beduidend minder aanwezig in Malburgen Oost Zuid. De twee andere delen van Malburgen liggen meer op een lijn met de gemeente Arnhem in totaal.

Tabel 1: overzicht cijfers Malburgen Oost Zuid t.o.v. Malburgen en gemeente Arnhem

Mal O/Z Mal W Mal N Gemeente Arnhem Bevolking april 2014 %

Nederlands 47,1 52,9 62,1 70,3 Westerse allochtonen 9,8 10,3 11,8 11,5 Niet westerse allochtonen 43,1 36,8 26,1 18,2

Opleidingsniveau 2011 % Laag 52 34 40 31 Middel 33 38 37 33 Hoog 15 28 23 36 Woningvoorraad 2013 % Particuliere huur 3,6 5,2 12,1 16,6 Koop 18,8 41,1 47,2 43,9 Corporatiebezit 73,4 53,4 40,2 37,3 Overig/onbekend 4,2 0,3 0,5 2,3 Bron: gemeente Arnhem, eigen bewerking

(26)

26

4.4 Uitgangspunten van het BBM

De context waarin het bewonersbedrijf moet opereren is uitgelegd. Nu volgen de uitgangspunten van het BBM die duidelijk maken wat het bedrijf wil betekenen voor haar doelgebied en ook hoe ze dat willen bereiken. Aan de uitgangspunten valt duidelijk te bemerken dat het niet enkel meer gaat om participatie maar ook om zeggenschap. Het is wat Boonstra en Boelens (2011) zelforganisatie noemen. Het is meer dan participeren. Dit komt tot uiting doordat bewoners zelf bepalen wat de grenzen van de werkzaamheden zijn en zelf de problemen lokaliseren waarvan zij de urgentie ervaren. Verder willen ze een onafhankelijke en gelijkwaardige partner zijn voor onder andere de gemeente Arnhem en andere organisaties die actief zijn in de wijk Malburgen.

De vijf uitgangspunten van het BBM:

1. Het BewonersBedrijf werkt aan sociale, economische en fysieke problemen waar bewoners zelf de urgentie en gedrevenheid voor voelen om ze aan te pakken.

2. Het BewonersBedrijf is een zelfstandige organisatie die maatschappelijke doelen koppelt aan eigen verdienmodellen. Zo bouwt ze een toekomstvaste organisatie met middelen om die problemen aan te pakken die voor bewoners echt belangrijk zijn.

3. En zo is het BewonersBedrijf een onafhankelijke en gelijkwaardige partner voor lokale overheden, organisaties en bedrijven. Het kiest zelf zijn samenwerkingspartners.

4. Het BewonersBedrijf bepaalt zelf wat de grenzen van zijn werkzaamheden zijn. Dus geen wijkgrenzen van de ambtelijke tekentafel, maar grenzen waar bewoners zich in herkennen.

5. En zo kan elke bewoner uit de buurt deel uitmaken van het bewonersbedrijf en legt het BewonersBedrijf verantwoording af aan elke bewoner uit de buurt (Klein Nienhuis 2013).

Deze uitganspunten roepen een aantal vragen op. Hoe is het bewonersbedrijf opgebouwd, zodat het een toekomstvaste organisatie kan zijn? Is het BBM een gelijkwaardige partner voor lokale overheden? Wie doen er eigenlijk mee in dit initiatief? Deze vragen komen in de volgende paragrafen aan bod.

4.5 De ontstaansgeschiedenis van het BBM

Om inzicht te krijgen in de manier van werken en de plek waarvan uit het BBM actief is wordt nu het ontstaan van het Bruishuis en het bewonersbedrijf besproken. Er bestaat een verschil tussen het Bruishuis en het BBM. Het BBM wil door middel van het Bruishuis surplus creëren. Dit kan gebruikt worden om sociale, economische en fysieke problemen aan te pakken. Uit de ontstaansgeschiedenis blijkt dat er een stevige basis van tweede generatie participatie (van der Heijden 2011) is ontstaan tijdens de herstructurering. Ook blijkt dat bewoners klaar zijn voor derde generatie participatie of in de terminologie van Boelens en Boonstra (2011), zelforganisatie.

(27)

27

4.5.1 Het ontstaan van het Bruishuis

In de plannen voor de herstructurering werd al vrij snel duidelijk dat de verzorgingstehuizen Laurentius en Akkerwinde gesloopt zouden gaan worden. De nieuwbouwplannen voor de vrijgekomen ruimte werden echter opgeschort door de crisis. In 2007 is er voor het eerst sprake van dat er een andere bestemming gezocht gaat worden voor de twee verzorgingstehuizen. Het Laurentius werd omgedoopt tot Bruishuis, een naam die bedacht is samen met de bewoners. Het idee voor het Bruishuis is aan de koffietafel ontstaan volgens de project leider bij Volkshuisvesting Arnhem. “Bij het koffieapparaat werd

gebrainstormd over de vraag wat de wijk nodig had. Wij kwamen toen tot de conclusie dat de wijk een bruisend hart nodig had. Hoe de invulling zou moeten zijn was nog niet direct duidelijk. Wat wel duidelijk werd is dat men graag een keten aanpak wilde opzetten. Binnenkomen met iets leuks, zoals sport en multimedia, daar ook in contact komen met opleidingsmogelijkheden en stages, waardoor het vinden van werk gemakkelijker wordt.” Om dit te kunnen realiseren zouden in het Bruishuis ondernemers en

instellingen moeten zitten die dit mogelijk konden maken. RTV Arnhem zocht een plekje in de stad en die hebben zich toen gevestigd in het Bruishuis, evenals het ROC. Het doel hiervan was met name jongeren meer kansen te geven op de arbeidsmarkt door het opzetten van de ketenaanpak. Tevens werden de gemeenschappelijke ruimtes in het Bruishuis gebruikt door ouderen die er bingomiddagen organiseerden. Ook andere doelgroepen uit de wijk, zoals de sporters van Omar gym (een

kickboksschool gevestigd in het Bruishuis) maakten van die ruimtes gebruik om themamiddagen bij te wonen die gericht waren op zelfontplooiing en zelfredzaamheid (int. Omar 2014).

4.5.2 Het ontstaan van het Bewonersbedrijf Malburgen (BBM)

Vanaf het ontstaan van het Bruishuis was er de intentie vanuit Volkshuisvesting om het te laten runnen door bewoners. Dit vertrouwen in burgers heeft een lange voorgeschiedenis. Burgers waren al gewend om te participeren in de besluitvorming, waardoor het voor Volkshuisvesting geen grote

gedachtesprong was om bewoners een pand te laten runnen. Dit grijpt terug op de plannen voor de herstructurering. De samenwerking tussen bewoners en de gemeente werd bevochten in de strijd tegen de sloop van de wijk in 1996 (de Volkskrant 2009). In 1995 vond de eerste topconferentie plaats waar tot renovatie en nieuwbouw werd besloten. In 1996 zagen bewoners in het Masterplan

Malburgen hun huis en de helft van de wijk niet meer terug op de kaart en gooiden ze de kont tegen de krib. Het in 1991 opgerichte wijkplatform kwam in actie. Zeven actiegroepen en inspraakavonden met een zaal van duizend bewoners dwongen de gemeente en de woningcorporatie het plan in overleg met de wijk over te doen. In 1998 was het Ontwikkelingsplan Malburgen klaar. In 2002 werd de

startovereenkomst tussen gemeente en Volkshuisvesting getekend. In dit convenant stond de Malburgse Manier voor het eerst op papier (de Volkskrant 2009). Tijdens de uitvoering hadden bewoners inspraak. De huidige penningmeester van het BBM merkt trots op dat: ‘de rij huizen die je

vanuit mijn achtertuin kunt zien, die kleur bakstenen heb ik uitgekozen!’ Uit het voorgaande blijkt dat

bewoners gewend waren om te participeren en zich daar ook sterk voor wilden maken. Tot het aantreden van ex-minister Ella Vogelaar in 2007 hadden zij een volstrekt unieke positie. Met haar wijkenaanpak voor de 40 wijken die tot achterstandswijk werden bestempeld kwam er verandering in de positie van bewoners. Tot de grote verbazing en ontzetting van bewoners viel in de beschrijving van de wijkaanpak te lezen dat de bijdrage van bewoners werd beperkt tot een ‘adviesfunctie’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Woningbouwcorporatie Volkshuisvesting Arnhem Afdeling: Nieuwbouw. De

Deze geven niet alleen ruimte voor sociale stijging, maar dragen ook bij aan het sociaal vertrouwen, aan het thuisvoelen in de stad, en aan de stedelijke identiteit.. Drie

Het was zelfs EARS die voor dit project de eerste contacten in China heeft gelegd en nu ons erbij heeft gehaald’, aldus dr Bert Lotz, clusterleider Toegepaste ecologie bij

Bij een euthanasieverzoek voor psychisch lijden oordelen drie artsen, waarvan minstens één psychiater, volgens hun

Op deze manier bieden wij substantiële steun ook aan gezinnen die normaal snel weer uit beeld zouden verdwijnen (wegens hun eigen weerstand tegen hulp, óf omdat ze steeds

Deze trend zet zich in versterkte mate door in het eerste kwartaal van 2005: goedkoper voer en hogere prijzen voor de slachtkoeien en nuchtere kalveren. Hiertegenover staan

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de