• No results found

Anton Reichling, Het woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anton Reichling, Het woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik · dbnl"

Copied!
482
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van taal en taalgebruik

Anton Reichling

bron

Anton Reichling,Het woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1967 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/reic003woor01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl / erven Anton Reichling

(2)

Bij de onveranderde herdruk 1967

Dit boek is meer dan dertig jaar oud, maar het blijkt dat er nog zoveel vraag naar is, dat ik besloot het opnieuw uit te geven.

Zelf ben ik nooit enthousiast geweest voor het onveranderd uitgeven van een dergelijk werk en ik heb ook lang overwogen of het niet mogelijk zou zijn de inhoud ervan aan te passen aan mijn huidige opvattingen. Hierbij bleek echter steeds duidelijker, dat een dergelijke aanpassing zozeer zou ingrijpen in datgene wat ik in 1935 te zeggen had, dat hiermee het probleem van hen dieHet Woord willen bezitten niet zou zijn opgelost.

Ik moet de lezer dan ook met grote nadruk verzoeken, dit boek te willen blijven plaatsen in de tijd waarin het geschreven werd. De eisen die de linguistiek in de dertiger jaren stelde waren ten dele andere dan die van vandaag. Antwoorden die ik op bepaalde problemen gaf, zou ik nu anders formuleren. Dit betekent niet, dat ik zou menen dat de huidige linguistiek niet in vele opzichten gebaat zou zijn met een nauwgezette overweging van de problemen dieHet Woord eenvoudigweg móest behandelen.

Na een periode waarin deze problemen enigszins op de achtergrond raakten met, naar mijn mening, vaak desastreuze gevolgen, zien wij juist in de laatste jaren een hernieuwde belangstelling ontstaan voor het wezen zelf van taal en taalgebruik in hun vollédige omvang, d.w.z. met insluiting van alle ‘cognitieve’ aspecten zonder welke een verantwoorde linguistiek onbestaanbaar is. En juist op deze aspecten heb ik inHet Woord bijzondere nadruk gelegd.

Het zijn dan ook allerminst de algemeen theoretische opvattingen vanHet Woord die ik nu anders zou willen stellen. Integendeel: ze zijn actueler dan ooit. Het zijn veeleer meer gespecificeerde stellingen en uiteenzettingen die ik in het licht van mijn verdere studie zou willen modificeren, aanvullen of verbeteren.

Als voorbeeld hiervan mogen o.a. dienen de consequente onderscheiding tussen klank en geluid, die inHet Woord weliswaar in principe gegeven is, maar die daar niet volledig en terminologisch is doorgevoerd.

Al heb ik, verder, inHet Woord de term betekenis meermalen tussen

aanhalingstekens geplaatst, en al heb ik gemeend aan te tonen, dat het semantische aspect aan de taal-tekens en hun delen een verdere differentiatie volstrekt eist, dan ben ik mij er toch geheel van bewust, dat ik deze differentiatie in 1935 nog maar gedeeltelijk en nog niet voldoende precies had uitgewerkt.

Het palaeo-behaviorisme, het vroegste behaviorisme, met zijn uitsluiting van alle niet waarneembare data als object van onderzoek voor psychologie en linguistiek, was in 1935 reeds op zijn retour, maar moest zijn grote invloed op de

post-Bloomfieldiaanse linguistiek nog krijgen. Het logisch positivisme met zijn verwerping van elke uitspraak die niet uiteindelijk op waarneembare data zou kunnen worden teruggevoerd, had zich nog niet rechtstreeks tot de linguisten gewend (Schächter'sProlegomena zu einer kritischen Grammatik verscheen pas in datzelfde jaar). De meest vooraanstaande beoefenaars van het logisch

(3)

positivisme der ‘Wiener Kreis’ waren nog niet naar Amerika uitgeweken. Ik kon dan ook vanzelfsprekend in 1935 nog niet voorzien, dat beide denkrichtingen in dezelfde bedding zouden geraken, n.1. in het ontkennen van de determinerende functie van het semantische taal-aspect t.o.v. het fonologische en het grammatische aspect van de taal, of althans in het theoretisch omkeren van deze verhoudingen in de structuur en in het gebruik van de taalbouwsels.

Het duurde tot 1939 voor ik op deze mogelijke ontwikkeling voor het eerst in druk heb gewezen(Over essentiële en toevallige grammatica-regels).

Tenslotte zou ik graag meer aandacht hebben besteed aan het syntagmatische aspect aan het woord, waarover ik thans niet wezenlijk andere, maar toch meer genuanceerde ideeën heb dan ik toen had, en meende nodig te hebben, om over het woord te kunnen schrijven. De ontwikkeling van mijn opvattingen na het verschijnen vanHet Woord dank ik voor een niet gering deel aan de kritiek. Deze kritiek zou bij een bewerking tot haar volle recht zijn gekomen.

Het honoreren van al deze verlangens bleek mij binnen het kader van een herdruk onmogelijk. Ik zou het boek hebben verminkt door het weglaten van zeer veel waardevols bij andere auteurs. Daarmee zou ik het uitzicht dat dit boek biedt op de linguistiek waartegenover en waarbinnen het zich stelt, waaruit het voortkwam en waarheen het tendeerde, ontoelaatbaar hebben versmald: wie de linguistiek vóór 1933 niet kent, begrijpt de linguistiek van vandaag - en daarmee zichzelf - niet.

Het is ook daarom, dat ik toch heb besloten tot een ongewijzigde herdruk, in de hoop - en met de daarop steunende belofte - dat ik in een àfzonderlijke publicatie binnenkort op het hier gebodene zal terugkomen.

Het gevolgde druk-procédé maakte het herstel van een aantal drukfouten mogelijk en liet sommige verbeteringen in de tekst toe, voor zover daardoor geen verloop of storend wit optrad.

Ik laat hieronder een bibliografie van mijn publicaties na 1935 volgen; zij bevatten in nuce veel wat de lezer vanHet Woord van dienst kan zijn.

Amsterdam, mei 1967.

ANTON REICHLING

(4)

Bibliografie

‘Het handelingskarakter van het woord’.NTg 31 (1937) 308-21.

‘Bij het “Derde stuk” van de “Zeventiende-eeuwsche syntaxis”’.NTg 31 (1937) 33-9.

Over essentiële en toevallige grammaticaregels. Openbare les, 7 febr. 1939.

Groningen 1939.

‘Over het personale aspect in het taalgebruik’. in:Bundel De Vooys, Groningen 1940, 283-310.

Wat is Algemene Taalwetenschap? Oratie Amsterdam, 12 mei 1947. Groningen 1947.

‘De taal: haar wetten en haar wezen’.ENSIE II (1947) 37-45.

‘What is general linguistics?’.Lingua 1 (1948) 8-24.

Artikelen ‘Morphologie’, ‘Phonologie’, ‘Semantiek’, ‘Syntaxis’, ‘Taal’. in: W. Banning e.a.,Encyclopaedisch handboek van het moderne denken, Arnhem 1950.

‘Taal als verkeersmiddel’, in: A.J. Westerman Holstijn e.a.,Menselijke verstandhoudingsmiddelen, Den Haag 1952, 76-85.

‘Feature analysis and linguistic interpretation’. in:For Roman Jakobson, Den Haag 1956, 418-22.

‘Taalwetenschap’.ENSIE XI (Supplement, 1959) 57-61.

‘Grondslagen en methoden der syntaxis: het kryptanalytisch formalisme’.

Samenvatting in:Handelingen van het 26e Nederlandse Filologencongres, Groningen 1960, 62-3.

‘Mogelijkheden en grenzen van de machinale vertaling gezien vanuit linguistisch standpunt’. in:Automatisering en taalkunde, Amsterdam 1961, 16-23.

‘Principles and methods of syntax: cryptanalytical formalism’.Lingua 10 (1961) 1-17.

Verzamelde studies over hedenaagse problemen der taalwetenschap.

Zwolle 1961; tweede druk 1962; derde, herziene en uitgebreide druk 1965; vierde druk 1966.

‘Meaning and introspection’.Lingua 11 (1962) 333-9.

‘Grondbeginselen der hedendaagse taalwetenschap’. in:Taalonderzoek in onze tijd, Den Haag 1962, 6-15.

Das Problem der Bedeutung in der Sprachwissenschaft. Innsbruck 1963. (met E.M. Uhlenbeck), ‘Fundamentals of syntax’.Proceedings of the Ninth International Congress of Linguists (1964) 166-71.

‘De natuurlijke taal’. Radiorede AVRO-VPRO 1966.

(5)

Inleiding

Het wordt gewoonte taal-wetenschappelike beschouwingen, waarin 'n schrijver tracht zich alzijdig rekenschap te geven van de verschijnselen die hij bestudeert, taal-philosophie te noemen. Wat er volgens deze opvatting voor de linguistiek ter bestudering rest is niet duidelik. Dieper op de verschijnselen ingaan heet dan philosopheren, wat minder diep dóórdringen zou w e t e n s c h a p moeten zijn! De schrijver van dit werk heeft omtrent philosophie en wetenschap een ander idee.

Voor hem heeft elke w e t e n s c h a p , in de verklaring der verschijnselen die zij bestudeert, zélf het laatste woord, en schiet zij tekort als zij niet altans trácht, dit laatste woord te geven. Ongetwijfeld: háár laatste woord is niet h é t laatste woord;

zij kan niet zelf haar object plaatsen in de hiërarchie der dingen, evenmin als zíj kan zeggen waarom haar object in de samenhang a l l e r werkelikheid is zoáls het is.

Doch, de vraag naar dié verhoudingen, en díe wetten, gaat haar evenmin aan, als het de philosophie aangaat op welke wijze de objecten der wetenschappen zich in hun concrete verschijning openbaren. De w e t e n s c h a p is, op haar gebied, autonoom; dat wil zeggen: zij heeft haar eigen wetmatigheid. Autonomie is niet gelijkluidend met onafhankelikheid. - Ondertaal-philosophie verstaat de schrijver dan ook wat ánders dan: het diepst doordringen in de wetten die het taalgebeuren als verschijnings-vorm beheersen. Zijn studie is een poging dit láátste te doen; en dat is beoefening der linguistiek, dat is taal-w e t e n s c h a p en geen

taal-p h i l o s o p h i e . Als linguist heeft hij de plicht, naarmate hij zijn objecten anders beschouwt, verschillende definities te geven: individuum est ineffabile. - Hij herhaalt dat, naar zijn mening, 'n linguistiek die omtrent háár object niet 't laatste woord zegt, tekort schiet. Dit betekent niet, dat hij zich vleit met de ijdele hoop, zelf in zijn beschouwingen geen tekorten te zullen hebben gelaten!

De schrijver heeft getracht één der linguistiese grondbegrippen, dát van het w o o r d , zo volledig mogelik te ontwikkelen. Hij nam dit uitgangspunt, omdat zijn studie hem tot de overtuiging bracht, dat in het woord alle taal-gebeuren zijn noodzakelik vóór-onderstelde vindt. Ook het taal-gebruik, dat wat men tans dikwijls spraak noemt, is, volgens hem, zonder een juist woord-begrip, onverstaanbaar. Een volledige linguistiek eist de ontwikkeling van een woordgroepen-leer en een zinsleer, een leer van het taal-systeem en van de taal-ervaring. Déze studie derhalve is een eerste phase van zijn linguisties onderzoek.

Behalve aan het tweede hoofdstuk, gaat aan elk hoofdstuk van dit werk een paragraaf vooraf, die de samenstelling van het hoofdstuk kort

(6)

aangeeft. Deze paragraaf is bedoeld als een, zeer voorlopige, oriëntering ten opzichte van een werkwijze die in de linguistiek niet altijd gangbaar is; de paragraaf is tevens een samenvatting die, na bestudering van het hoofdstuk, een recapitulatie van enkele hoofdpunten zal blijken te bevatten. Zij is dus volstrekt geen uittreksel, en nog minder een samenvatting der betogen. De stof van het tweede hoofdstuk leek voor een dergelijke oriënterende inleiding ongeschikt. - In het eerste en tweede hoofdstuk worden de grondslagen voor de onderzoekingen in de volgende

hoofdstukken gelegd, en voorlopig verantwoord. Met het derde hoofdstuk begint de bestudering van het woord als zodanig. - De omvangrijkheid van het materiaal dwong tot een keuze onder de te behandelen auteurs. Dié schrijvers werden gekozen, die het meest als uitdrukking van gangbare meningen kunnen gelden, of die - altijd naar het inzicht van de schrijver - het meest tot ontwikkeling van het woord-begrip, of tot de linguistiese begrips-vorming, bijdroegen. Voor een meer volledige bibliographie zij verwezen naarGustaf Stern, Hjelmslev en Graff.

De schrijver acht het zich een plicht, er hier uitdrukkelik op te wijzen, dat uit zijn studie de grote waarde van het werk der geciteerde auteurs volstrekt niet altijd voldoende blijkt. Immers, juist de verschil-punten moesten het scherpst naar voren komen, en alleen de aandacht die de schrijver aan de bestudeerde sententies wijdt, is soms het bewijs hoeveel hij aan zijn voorgangers dankt. Om altans enigszins in die leemte te voorzien, noemt de schrijver hier - zonder daarmee in 't minst afbreuk te willen doen aan het werk der niet-genoemden -Karl Bühler, Edward Sapir en Henri Delacroix.

Hij koestert de hoop, dat de beheerste wetenschappelike nauwgezetheid van zijn leermeesterProf. Dr. C.G.N. de Vooys van de Rijks-universiteit te Utrecht, hem behoed heeft voor vele, in deze materie zo gemakkelik dreigende, overijlde

conclusies. Een biezonder woord van erkentelikheid geldtProf. Dr. H.J. Pos van de Gemeentelike Universiteit te Amsterdam, wiens aanwijzing hem er toe bracht, het zins-begrip - altans als vergelijkings-moment - mede in zijn studie op te nemen.

Tenslotte rest mij, met de grootste dankbaarheid de medewerking te vermelden vanProf. Dr. Theo Rutten van de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Geen hoofdstuk ging ter perse zonder dat het, in vriendschappelik overleg van vele uren en dagen, werd besproken. Zijn raad en aanwijzingen waren mij, bij elk hoofdstuk opnieuw, een onwaardeerlike steun.

Dit werk zou in de spelling van het Compromis-Marchant verschenen zijn, als het niet reeds, bij het verschijnen van de ministeriële bepalingen, voor het grootste deel ware voltooid geweest.

(7)

Eerste hoofdstuk Methoden en termen

Sheherazade.

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. InMultatuli's

‘simplex sigillum falsi’ ligt het oordeel dat een t a a l -wetenschap van vele eeuwen trof. Het was een strenge maar beschermende eenvoud, die in ‘woorden’ t e r m i n o s zag en in, ‘zinnen’ p r o p o s i t i o n e s , die i d e a en j u d i c i u m gebruikte om v o c a b u l a te scheiden en te verenigen in o r a t i o n e s i m p e r f e c t a s en p e r f e c t a s . Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de werkelikheid der taalverschijnselen vreemd te zijn, zoals het harnas vreemd is aan de levende mens. Toen is de tijd gekomen der duizend en één nachten, waarin steeds nieuwe geheimen werden ontsloten, en waarop elke nieuwe volgende morgen een rijker avond beloofde. Maar helaas, de geest laat zich door geen Sheherazade vertederen, en tenslotte bevredigen noch sprookjes, noch geheimen, noch beloften voor komende dagen. En wanneer dan tenslotte uit deze periode van duizend en één nacht resulteert, datHjelmslev zich gelukkig prijst dat hij én woord én zin uit de ‘grammatica’ kan elimineren,1)dan verwondert het niet dat ook deze linguistiek zich is gaan vragen w a t zij nu eigenlik zoeken moet en w a a r zij nu eigenlik zoeken moet. Wie zich aan de leiding der nieuwere linguistiek toevertrouwde, kreeg kennis ‘de omni re scibili et de quibusdam aliis’ en bovendien de vrijheid te twijfelen of ‘taal’ überhaupt wel een geheel eigen karakter vertoont, en niet zou moeten worden teruggevoerd op een ‘fresh conception of speech’ als ‘human coöperation’2)of, wat traditioneler, ‘expressive movement’3) bijvoorbeeld.

Intussen kan hij zich troosten aan de hand zijner geleerde muze nagenoeg geheel het gebied der wetenschappen, die geen taalkunde zijn,

1) Louis Hjelmslev. Principes de grammaire générale. Copenhague 1928. blz. 36 en blz. 99, 100.

2) Grace Andrus de Laguna. Speech. Its Function and Development. New-Haven, London 1927.

blz. 19.

3) Leonard Bloomfield. An Introduction to the Study of Language. London 1914. blz. 16.

(8)

van de geluidsleer der natuurkunde tot de aesthetica der idealistiese metaphysiek toe, te hebben doorschreden en doorkend.Dempe vraagt wel terecht een

wetenschap die allereerst ‘nur beschreiben will, was zur Sprache notwendig gehört und was nicht.’4)En, deze wetenschap is voorbereid; het meest door hen die, in enkele decenniën van toegewijde en rusteloze overgave en onderzoek, haar bouwstoffen verzamelden, ordenden en beoordeelden, ook door de eeuwen, wier rust nochtans in een veilig bezit minder vruchtbaar was dan weldadig.

Samenstelling van het hoofdstuk.

Te vinden ‘was zur Sprache notwendig gehört und was nicht’ is allereerst een kwestie van methode. Men kan zo beginnen dat men van te voren weet dat men 't nooit vinden zal, en dat is een slechte methode. De paragraaf ‘A priori en observatie’

tracht dit aan te tonen en daarin dan meteen het remedie aan de hand te doen:

wetenschap veronderstelt t h e o r i e omdat zij een denkend verstand veronderstelt;

feiten te willen b e g r i j p e n zonder t h e o r i e is 'n contradictie. Het is maar de vraag: waar halen we die ‘theorie’ vandaan. En hierop tracht de paragraaf ‘Semiologie of linguistiek’ een antwoord te geven: een wetenschap, elke wetenschap, moet de theorie aan haar eigen f e i t e n ontlenen, de linguistiek ontlene haar theorie dus aan h a a r te onderzoeken feiten, aan het taal-gebeuren. Bestaat de ‘theorie’ voor de linguistiek in een teken-begrip of 'n tekenleer, goed, maar dan worde dit

teken-begrip aan het object der linguistiek zelf ontleend. Nu is het voor sommige wetenschappen met hun object nogal eenvoudig gesteld: de systematiserende botaniek kan wel van haar beoefenaars vragen te riskeren hun hals te breken om voldoende Edelweiss te bemachtigen, maar zij loopt weinig gevaar dat haar adept met paardebloemen thuis zal komen. Niet alzo de linguistiek. Want: waar is haar object te zoeken, in welke verschijnselen vindt de taal-onderzoeker zijn object gerealiseerd?5)Tot voor 'n zeventig-, tachtigtal jaren bestond hierover niet zo heel veel twijfel; wat 'n ‘woord’ of 'n ‘zin’ was, was duidelik genoeg, en anders wou de logica wel zo vriendelik zijn 't even te zeggen. Maar zo bleef 't niet, en door allerlei phasen van

4) Dr. Helmuth Dempe. Was ist Sprache? Weimar 1930. blz. VII.

5) De Saussure behandelt het probleem in zijn: Cours de linguistique générale. Paris 19222, blz. 23 vlg. De oplossing die hij geeft is eigenlik geen antwoord op de vraag die hij zich stelde.

Hij vraagt: ‘Quel est l'objet à la fois intégral et concret de la linguistique?’ (blz. 23), ontwikkelt dan de moeilikheden en besluit: ‘Il n'y a, selon nous, qu'une solution à toutes ces difficultés:

il faut se placer de prime abord sur le terrain de la langue et la prendre pour norme de toutes les autres manifestations du langage.’ (blz. 25) Inderdaad moet de linguistiek dit uitgangspunt nemen, doch haar ‘objet’ is niet enkel - wat trouwensde Saussure ook volstrekt niet meent -

‘la langue’, maar niet minder ‘la parole’; haar object is het gehele taalgebeuren.

(9)

‘denken’, ‘gevoelen’, ‘bewegen’ en ‘willen’ heen, schenen ‘woord’ en ‘zin’ tenslotte in het ongrijpbare te tuimelen, en zoals gezegd,Hjelmslev elimineert ze zelfs uit de grammatica. Ondertussen bleef de niet wetenschappelike mensheid en de

schoolmeester, voor zover hij tenminste de trouw bewaarde, doorgaan met spreken, met woorden en zinnen gebruiken en dat ook aan hun kinderen te leren. Dat was het geluk voor het ‘Behaviourisme’, want als er één ding zeker was, dan moest 't toch wel dit zijn, dat die mensheid klanken voortbracht en dat die klanken, evenals het gedrag van de mensen, die klanken voortbrengen, aan geen redelike

bestaans-twijfel onderhevig konden zijn. En het behaviourisme begon bij dat ‘gedrag’

te zoeken. Wij doen dat in de paragraaf ‘Water!’. ‘Markey’, als 'n vertegenwoordiger van deze methode van onderzoek, zet dan uiteen wat we daaruit leren: niet omdat de mensen meenden dat ze 't van die ‘woorden’ en ‘zinnen’ wel ‘wisten’, kon de wetenschap vertrouwen dat ze dáár moest zoeken, maar wel omdat het gedrag van 'n mens ánders wordt als hij taal gaat gebruiken, een verandering die overigens samenvalt met 't gebruik van andere dingen als teken. In de paragraaf

‘Voor-onderstellingen’ krijgen we te lezen, dat het getuigenis der taal-gebruikende mensheid zelf van zo weinig waarde is omdat zij van het dier afstamt! Toch heeft ook het Behaviourisme ons methodies iets, zelfs veel geleerd, het heeft

gewaarschuwd tegen de kunstmatige abstractie van het taal-gebeuren uit zijn noodzakelik milieu, uit z'n noodzakelike betrekkingen, en we zullen die les ter harte nemen, zonder nochtans van het getuigenis der ervaring afstand te kunnen doen omdat dit alleen aan alle ‘gedrag’ zin geeft; dat wordt in de paragraaf ‘Introspectie en waarneming’ behandeld.

Het onderzoek omtrent het taal-gebeuren beschikt op het ogenblik over een uitgewerkte methodologie. Zij is vanKarl Bühler. Een inleiding op de door hem gevolgde methode, en een critiek die tevens een ontwikkeling der methodiese inzichten volgens welke in d e z e studie zal worden gewerkt uitmaakt, geeft de paragraaf ‘Bühlers Methode’, en we moeten helaas beginnen te constateren dat Bühlers onderzoek ten eerste aanvangt daar waar het taal-gebeuren niet ligt, bij:

‘das was die Sinne des Sprachforschers rührt’ (invloed vanKant en van

behaviourisme) en ten tweede uitgaat van 'n teken-begrip, zonder meer ontleend aan wetenschappen die geen linguistiek zijn. In ‘Auslösung, Kundgabe en

Darstellung’ behandelen we de phaenomenologie vanBühlers teken-functies, hoe zij zich in de ervaring openbaren; in ‘Bühlers verklaringswijze’ volgt een bespreking vanBühlers subsumptie der teken-verschijnselen onder zijn teken-begrip.

‘Communicatie’ tenslotte bevat een critiek vanBühlers contact-begrip in communicatief taal-gebruik, dat opnieuw de gevolgen

(10)

vertoont van de keuze van zijn uitgangspunt. - De zo juist genoemde paragrafen kan men beschouwen als 'n inleiding op de drie paragrafen die volgen, en waarin allereerst betoogd wordt dat de linguist zijn uitgangspunt heeft te nemen in gegevens der introspectie; dit geschiedt in de paragraaf ‘Psychologisme of Behaviourisme’;

vervolgens, datBühler de verhouding van de door hem aan ‘taal’ onderscheiden functies niet verantwoordt en zo ervarings-momenten tot t a a l -verschijnselen verklaart waarvan hij niet bewezen heeft, dat zij inderdaad t a a l -verschijnselen zijn;

en dit alles tengevolge van zijn twee eerste methodiese directieven, in ‘Bühlers Methode’ aangegeven. Dit wordt in ‘De verhouding der functies’ uiteengezet.

Tenslotte, dat inderdaad aan ‘Darstellung’ het primaat in het taal-gebeuren toekomt, doch dat noch ‘Appell’ noch ‘Ausdruck’ in eigenlike zin t a a l -verschijnselen mogen heten, dat zij echter noodzakelike momenten vormen der taal-e r v a r i n g , en dat derhalve de noodzakelikheid moet worden geponeerd het linguisties onderzoek bij de ‘Darstellung’ a a n t e v a n g e n . OokBühler sprak duidelik uit, dat de taal-ervaring alleen vanuit de ‘Darstellung’ te begrijpen is, doch hij maakte dit inzicht niet m e t h o d i e s vruchtbaar. Het voorafgaande vult de paragraaf ‘Het primaat der Darstellung’. De verdere compositie van dit hoofdstuk is nu gegeven:

in ‘Terminologie’ ontwikkelen we aan de te gebruiken termen de begrippen die wij, uitgaande immers van de e r v a r i n g , over de structuur daarvan in het algemeen behoeven, en we besluiten het hoofdstuk met de paragraaf ‘Het taal-teken’ waarin, volgens de gekozen methode van onderzoek en aan de hand van de ontwikkelde begrippen, een zeer voorlopige bepaling van het object der onderhavige studie: het woord als blijvende eenheid, volgt.

A priori en observatie.

Men kan de taal zien als het al-omvattend menselik beïnvloedings-, denk- en expressie-middel en alles is dan aan haar belangrijk, alles noodzakelik, omdat het momenteel zijn functie vervult, zijn taak doeltreffend verricht. Elke bloem is

bewondering waard niet alleen, maar zij heeft ook haar eigen geschiedenis, haar eigen structuur, zij kan object zijn van wetenschappelik onderzoek. Toch denkt geen bioloog er aan, kennis der structuur en geschiedenis van alle bloemen afzonderlik noodzakelik te achten voor een wetenschappelik inzicht omtrent het wezen van elke afzonderlike bloem. Dit heeft de taalkunde wel gedaan.Pauls opvatting van de taak van de taal-onderzoeker: ‘Das wahre Objekt für den Sprachforscher sind vielmehr sämtliche Äusserungen der Sprechtätigkeit an sämtlichen Individuen in ihrer Wechselwirkung auf einander. Alle Lautkomplexe, die irgend ein Einzelner je gesprochen, gehört oder vorgestellt hat mit den damit asso-

(11)

ziierten Vorstellungen, deren Symbole sie gewesen sind, alle mannigfachen Beziehungen, welche die Sprachelemente in den Seelen der Einzelnen eingegangen sind, fallen in die Sprachgeschichte, müssten eigentlich alle bekannt sein, um ein volständiges Verständnis der Entwicklung zu ermöglichen.’6)Pauls opvatting maakt, ondanks de onschatbare verdiensten van zijn persoonlik werk, de scherpe formulering uit van een wetenschappelike methode die, in haar grondbeginselen onaanvaardbaar, haar volgers beletten moest de weg naar een geslaagde synthese te vinden.

Bovendien: de spontane variaties die telkens weer opnieuw de objecten der studie van de taal-onderzoeker vertonen, de zekerheid verschijnselen, alzijdig verbonden, immer variërend en van steeds minder doorzichtige structuur te bestuderen, veroorzaakten dat het de linguist zeer moeilik werd zich volkomen rekenschap te geven van zijn taak als methodies onderzoeker, en dat hij zich meestentijds er toe beperkte, de verschijnselen te naderen vanuit het standpunt dat hem persoonlik het meest uitzicht bood.

Doch de tijden kenterden. Men zoekt in het onbepaalde, het vervloeiend ongrijpbare dat, behoudens misschien de historiese grammatica, elk gebied der taalkunde gezegd werd te vertonen, de vastheid, de regelmaat terug te vinden, het structurerend princiep te ontdekken dat ook hier aan de verschijnselen ten grondslag kan liggen; men zoekt het standpunt van waaruit misschien een chaos overzichtelik zou kunnen blijken en geordend. De vraag: waaruit zal de onderzoeker de wetten zijner wetenschap afleiden, uit de zichzelf openbarende orde in de veelheid zijner gecatalogiseerde objecten of uit de toepassing zijner beginselen van onderzoek op het materiaal dat voor hem ligt, die vraag bestaat niet meer sedert men inziet dat in de denkende mens beide methoden noodzakelik samenvallen, dat er zelfs geen ordening der feiten bestaat zonder eigenwettelike werkzaamheid van het

onderzoekend verstand aan het nog ongeordende feit; dat dus geen inzicht omtrent een bepaald gebied der werkelikheid kan verkregen worden zonder geduldige observatie van het te kennen materiaal én aanvaarding der directieven die het onderzoekend verstand levert. In de wetenschappelike conclusie vallen beide werkzaamheden samen en worden a priori, evenzeer als ervaringsweten, opgeheven in de wezenskennis die het doel van elke wetenschap uitmaakt.

Karl Bühler heeft dit standpunt onlangs geformuleerd en zich zo vlakaf tegenover Paul gesteld: ‘Genau so wie der systematisierende Botaniker

6) Prinzipien5), blz. 24. Vgl. verderAnton Reichling: Enkele notities bij de syntakties-stylistiese methode. N.T. XXVII. blz. 215 vlg.

(12)

nicht jedem Pflanzenexemplar nachläuft und der Physiker nicht jeden vom Baum fallenden Apfel beobachtet, um das Gravitations-Gesetz zu verifizieren, obwohl der Sage nach einst ein fallender Apfel den Anstoss zu seiner Entdeckung gab, so behält sich auch der Sprachforscher vor, ganz nach den Forderungen seiner Wissenschaft eine eigensinnige Auswahl dessen, was er beobachten will, zu treffen’.7) In de onderscheiding van ‘Protokollsätze’ en ‘Axiome’ heeftBühler in dit opstel zijn standpunt verantwoord. En hij concludeert: ‘Es ist also letzten Endes dieBegriffswelt des Sprachforschers daraufhin zu untersuchen wie und warum sie imstande ist, ein wohlumschriebenes, aber den konkreten Bestimmtheiten unausschöpfbares Gebiet von Tatsachen, das Gebiet der konkreten Sprechereignisse, für die wissenschaftliche Einsicht ebenso zu einem Kosmos zu gestalten, wie das dem Physiker mit s e i n e n Mitteln für s e i n e , wie das jeder geschlossenen Erfahrungswissenschaft oder Gruppe von Erfahrungswissenschaften für ihren Ausgangsgegenstand mit einem immer wieder etwas anderen, dem Gegenstande angepassten Begriffsapparat gelingt.’ (blz. 21) De ‘Axiome’ zijn dan: ‘die konstitutiven, gebietsbestimmenden Thesen, es sind einige durchgreifende Induktionsideen, die man in jedem Forschungsgebiete braucht.’ (blz. 23)

Misschien kan dit als uitgangspunt v o o r d e l i n g u i s t i e k duideliker geformuleerd worden: voor taalkundig onderzoek betekent het, dat er geen

wetenschap omtrent aard en ordening der taalfeiten zal bestaan zonder kennisname der feiten én leiding-gevend princiep van onderzoek, ontleend, niet aan de orde der feiten - die nog gevonden moet worden! - doch aan het directief, het richting-gevend princiep dat de onderzoeker uit het enkele feit afleidt. In de grond is de zaak te eenvoudig om er veel woorden aan te wijden, zij is alleen een enkele maal vergeten.

Wie iets omtrent de regelmaat van 'n bepaald verschijnsel wil weten, ordent de verschijnselen n o o d z a k e l i k volgens een leiding-gevend princiep, al luidt dit ook maar: ‘zet de vormen die op 'n -s eindigen op 'n rijtje’ of: ‘verzamel de woordgroepen die aanvangen metdat’. De betreffende verschijnselen zijn, zonder de werkzaamheid van het onderzoekend verstand, niet zo vriendelik zichzelf in die slagorde te scharen.

Het leiding-gevend princiep kan eenvoudig zijn of meer ingewikkeld, het dient echter te worden gededuceerd uit 'n f e i t i n k w e s t i e en niet, zonder meer, van buiten af te worden toegepast. Zo begrepen veronderstelt e l k wetenschappelik onderzoek

‘eine ver-

7) Die Axiomatik der Sprachwissenschaften. Kantstudien. Band XXXVIII. Berlin 1933. blz. 20.

(13)

nünftige Theorie’.8)Het is voor ons verder van geen belang te onderscheiden tussen ordenende en verklarende (tevens eventueel ordenende) princiepen; wij constateren dat de taalkunde haar ordenend en verklarend princiep, haar vaste uitgangspunt meent te hebben gevonden; zij formuleert: ‘de taal is teken’.

Semiologie of linguistiek.

Dat is het watde Saussure betoogde, en zijn opvatting is gemeengoed geworden.

Na het verschijnen van de eerste druk van zijn oeuvre posthume in 1916, kwam er geen algemeen linguisties werk uit, dat van zijn invloed niet de sporen vertoonde.

De gedachte dat de taal onder de teken-verschijnselen ressorteert is nu juist niet bijster nieuw - 2300 jaar heeft de mensheid deze gedachte al wel gekend - doch zij hoorde tot de begrippen die in de logica schuil gingen en het moest vele jaren duren voor zij, ook in de taalkunde, op volle waarde werd geschat.9)Van wijsgerige zijde betekenden reedsHusserls ‘Logische Untersuchungen’,10)waarvan de eerste druk uit 1900 stamt, een hernieuwing van 'n breder studie der tekens, en toenBühler in 1919 van experimenteel-psychologiese kant in zijn ‘Kritische Musterung der neueren Theorien des Satzes’11)enkele aspecten van het vraagstuk onder ogen van een wijde kring van taalkundigen bracht, was een bepaalde opvatting die zich, zowel op het vasteland als in Engeland, reeds in de 19e eeuw aftekende, én in de wijsbegeerte én in de psychologie én in de linguistiek doorgedrongen. Deze gemeenschap van ideeën had weliswaar haar voordelen, doch zij bracht ook haar eigenaardige gevaren mee.

De Saussure begreep volkomen dat de linguistiek een eigen teken-leer moest ontwikkelen (blz. 32 vlg.), doch hij zag van den aanvang af deze

8) De phoneticusJörgen Forchhammer citeerde, met zeer veel recht, de woorden van de grote physicusMax Plank, die in zijn ‘Positivismus und reale Aussenwelt’ op blz. 25 schreef: ‘Daher müssen vor allem die Messungen zweckmässig angeordnet werden; denn jede

Versuchsanordnung stellt die spezielle Formulierung einer gewissen Frage an die Natur dar.

Aber zu einer vernünftigen Frage gelangt man nur mit Hilfe einer vernünftigen Theorie. Man darf nämlich nicht etwa glauben, dass man über den physikalischen Sinn einer Frage ein Urteil gewinnen kann, ohne überhaupt eine Theorie zu benützen.’ BijJörgen Forchhammer:

Über die Notwendigkeit einer schärferen Abgrenzung und eines engeren Zusammenwirkens der verschiedenen phonetischen Wissenschaften. Proceedings of the International Congress of Phonetic Sciences. Extrait des Archives Néerlandaises de Phonétique Expérimentale, Tome VIII-IX (1933) blz. 141. Vgl. nog hierachter blz 36 voorCassirers mening over deze kwestie.

9) Wel vinden wij bijWundt het tekenbegrip, vooral in zijn tweede hoofdstuk: Die

Gebärdensprache (Die Sprache. Erster Teil. Leipzig 19113. blz. 143 vlg.) doch van een volledige uitwerking van dit begrip is bij hem geen sprake.

10) Edmund Husserl. Logische Untersuchungen. Halle a.d. S. 19223. 11) Indogerm. Jahrbuch, VI. Bnd. Berlin-Leipsig 1918. blz. 1 vlg.

(14)

teken-leer op het breder plan van een wetenschap der tekens in het algemeen, een wetenschap die hijsémiologie doopte en die Bühler voor psychologie en linguistiek noodzakelik acht, als de wiskunde voor de exacte wetenschappen.12)

Terecht constateerdede Saussure dat deze wetenschap niet bestond en dat de werkwijze van de linguist momenteel dus vrijwel geheel door zijn materiaal bepaald was, doch hij sprak misschien niet duidelik genoeg uit dat dit volstrekt geen nadeel hoefde te zijn en dat de semiologie, zoals die hem voorzweefde, alleen zou kunnen worden ontwikkeld u i t een studie der afzonderlike gebieden van teken-schepping en teken-gebruik. En toch is dat zo. Immers, zijn ‘sémiologie’ ziet hij als een tak van de omvattender wetenschap der psychologie13)en niet als een metaphysiese systeem-ontwikkeling. Bij deze laatste is de weg omgekeerd: uit het begrip naar zijn realisaties.

Ondertussen is de linguistiek noch psychologie zonder meer, noch metaphysiek;

zij heeft haar eigen wegen te gaan. Zij behoeft niet te wachten op de ontwikkeling ener semiologie en zij kan dat niet, omdat d e z e semiologie zal bestaan bij de gratie ook van de uitkomsten van linguisties onderzoek. We wagen ons niet aan uitspraken omtrent het systeem der wetenschappen, doch wij zullen wel trachten het

teken-begrip der linguistiek te ontwikkelen en te gebruiken, in zover dit voor het onderwerp van deze studie noodzakelik schijnt, meer niet.

Wijsgerig georiënteerd zijnCassirers publicaties.14)Strikt beschouwd brengt hij weinig nieuws, zijn werk is geen begin, het is een uiteindelike synthese. Voor zover in zijn werk de analyse der feitelike teken-verschijnselen is opgenomen en

verantwoord heeft het linguistiese waarde. Het is voor het - zeer belangrijke! - overige, ‘taal-philosophiese’, gedeelte, ken-kritiek, geoefend aan denk-processen in taal-ervaringen. De taalfeiten verduideliken erCassirers wijsgerige opvattingen.

Anders is het gesteld met de sematologiese onderzoekingen vanBühler. Hij is psycholoog. Daarin ligt zijn kracht en zijn zwakheid. Meer danCassirer en veel meer dan de nog uitvoerig te behandelen schrijvers,

12) Das Ganze der Sprachtheorie, ihr Aufbau und ihre Teile. Bericht über den XII. Kongress der Deutschen Gesellschaft für Psychologie, Hamburg 1931. Jena 1932. blz. 99. In zijn ‘Axiomatik’

stelt hij in plaats van de termsemiologie ‘Sematologie’ voor. (blz. 34)

13) ‘On peut donc concevoirune science qui étudie la vie des signes au sein de la vie sociale;

elle formerait une partie de la psychologie sociale et par conséquent de la psychologie générale; nous la nommeronssémiologie. Elle nous apprendrait en quoi consistent les signes, quelles lois les régissent.’ (blz. 33)

14) We noemen:Ernst Cassirer. Philosophie der symbolischen Formen. Erster Teil: Die Sprache.

Berlin 1923. ld. Dritter Teil. Phänomenologie der Erkenntnis. Berlin 1929.

(15)

Ogden & Richards, heeft hij echter onmiddellijk vruchtbare bijdragen tot de linguistiek geleverd. Geen linguist kan hem ongelezen laten, maar geen linguist ook zal hem volledig volgen. Niet zonder meer de menselike ervaring bij taal-gebruik is voorwerp van onderzoek voor de taalkunde, doch wel is haar object: het moment waarin ook deze ervaring centreert, het taal-gebeuren zelf, beschouwd in al zijn betrekkingen.

Zonder twijfel wordt het taal-gebeuren, indien wij abstraheren van het ervaringsgeheel waarin het zich voltrekt, onbegrijpelik, doch omgekeerd is ook dit ervaringsgeheel voor wetenschappelike verklaring ontoegankelik zonder een ontwikkeling der eigen-wettelikheid van dat taalgebeuren. En, dit laatste is taak der linguistiek; zij gaat hierin aan een psychologiese verklaring van dit speciale ervaringsgeheel vooraf.

De ‘sematologie’ dieBühler in zijn ‘Axiomatik’ bedoelt, is in werkelikheid metaphysiek.

Vandaar dat hij met even zoveel woorden negeert dat het mogelik zou zijn u i t linguistiek of de psychologie een teken-begrip te ontwikkelen (Axiomatik, blz. 35).

Dit is ongetwijfeld juist: het moet in die wetenschappen ontwikkeld worden u i t de b e s c h o u w d e f e i t e n . AanBühler is, toen hij deze negatie neerschreef, een ogenblik ontgaan dat het onaanschouwelike waaruit de metaphysiek haar begrippen ontwikkelt, geen ander is dan het onaanschouwelike dat in elke waarneming uitgangspunt is voor alle biezondere wetenschappen.

Bühlers aangekondigde samenvattende werk ‘Sprachtheorie’ laat nog steeds op zich wachten.15)Wel publiceerde hij in zijn ‘Axiomatik’ een meer uitgewerkte tekenleer als eerste hoofdstuk van deze ‘Sprachtheorie’ en gaf hij een beknopt, maar zeer duidelik, overzicht van zijn taalkundige meningen op het Hamburger

psychologencongres van 1931 (Bericht XII).

Een oorspronkelike positie menenOgden & Richards in te nemen.16)Zij verfoeien de metaphysiek; zij geloven niet dat de psychologiese traditie hun veel biedt; zij vinden zich nieuw, blinkend nieuw, en schreven een ‘Science of Symbolism’. Wij komen hierover nog uitvoerig te spreken.

Met de vier namenCassirer, Bühler en Ogden en Richards is de momentele stand van het vraagstuk der semiologie getypeerd. De reeds genoemdeDempe kritiseert Bühler en levert een taal-philosophies compendium, vrijwel uitsluitend van duitse onderzoekingen. Publicerend vóór het verschijnen vanBühlers ‘Axiomatik’, trok hij alreeds de consequen-

15) Het werk is ondertussen verschenen als:Sprachtheorie. Die Darstellungsfunktion der Sprache.

Jena 1934.

16) C.K. Ogden and. I.A. Richards. The Meaning of Meaning. London 19303.

(16)

ties uit diens ‘Darstellungs’-theorie en maakte die tot grondslag van zijn systeem.

Tot nu toe spraken wij over de arbeid van philosophen en psychologen. Onder de taalkundigen die nade Saussure tot een linguistiese ontwikkeling van het teken-begrip bijdroegen, moeten genoemd wordenWillem L. Graff17),Alan H.

Gardiner18)en onder velen, de duitse linguistLeo Weisgerber,19)terwijl de zweed Gustaf Stern,20)in het eerste deel van zijn omvangrijk werk, een soort ‘Speculum’

samenstelde van de theorieën, gepubliceerd tot 1928. In ons land verscheen dit jaar het werk vanLangeveld21)dat, met didactiese bedoelingen, een eerste nederlandse weerklank uitmaakt op ideeën die in het buitenland reeds een tiental jaren stimulerend werkten.

Datde Saussure met zijn teken-begrip niet misgreep, blijkt voorlopig wel het scherpst bij de studie van het nieuwe taalkundige begrip van het ‘phoneem’. Zonder een ontwikkelde linguistiese teken-notie blijft het inzicht omtrent dit verschijnsel ‘im Schwebe’. Prof.Pos gaf alreeds een korte scherpe karakteristiek van dit vraagstuk in taal-philosophiese belichting.22)De professorende Groot en van Ginneken vertegenwoordigen in Nederland twee phasen van het taalkundig onderzoek hieromtrent.

Behaviourisme.

De taal-onderzoeker van vandaag, die niet het gevaar wenst te lopen het doel van zijn onderzoek te missen, heeft nog iets anders te doen dan zich rekenschap te geven van de vraag: welk leiding-gevend princiep waarborgt mij 'n betrouwbaar resultaat; hij moet zich bovendien afvragen: welke methode van onderzoek heb ik te kiezen, waar en hoe heb ik mijn veld van onderzoek te begrenzen. Misschien werden deze vragen tot voor enkele jaren gemakkeliker beantwoord dan hun object wel toeliet; altans de wijze van onderzoek omtrent de teken-functie heeft in de laatste jaren een ingrijpende verandering ondergaan.

Elke mens kent tekens, ervaart 't bestaan van tekens. Op een teken van de bel stapt hij al de bewaarschool binnen en kort na de jaren dat hij van 't bestaan der morse-tekens hoorde, kwam de tijd dat hij - het is niet meer modern - postzegels op 'n bepaalde manier plakte. Hij

17) Language and Languages. New-York, London 1932.

18) The Theory of Speech and Language. Oxford 1932.

19) Muttersprache und Geistesbildung. Göttingen 1929.

20) Meaning and Change of Meaning. Göteborg 1931

21) M.J. Langeveld. Taal en Denken. Groningen, Den Haag, Batavia, 1934.

22) Prof. H.J. Pos. Quelques perspectives philosophiques de la phonologie. Proceedings blz.

135 vlg.

(17)

wist dat er iets mee bedoeld werd en dat tekens hem iets zeiden. Het was dan ook gewoonte dat hij, uitgegroeid tot philosoof of linguist, en gesterkt door de ervaring dat 't met die postzegels altijd was uitgekomen, ontleedde wat die tekens hem zeiden, wetend dát ze hem zeiden wat ze volgens 'n ander zeggen moesten. Een systematies beschrijvende wetenschappelike analyse van dergelike ervaringen noemt men introspectie.23)Maar de introspectieve methode raakte in discrediet, niet zozeer omdat ze géen resultaten had, maar omdat ze er te veel, te verschillend en te vreemde vertoonde. De lezer is - met de schrijver - misschien niet zo onmiddellik overtuigd van de noodzakelikheid, de introspectieve methode radicaal door 'n andere te vervangen alsMarkey hem zegt: ‘The technique of Freudians and the

psycho-analysts gives us very clear evidence that the so-called introspective attempt at direct observation is a failure,’24)maar niettemin is het toch volstrekt niet duidelik, dat de ingrijpende veranderingen in het psychologies onderzoek en de daaruit gevolgde veranderingen bij de linguistiese onderzoekmethode zonder waarde zouden zijn. Men heeft zich nl. rekenschap gegeven van het feit dat geen enkel psychies verschijnsel geïsoleerd kan worden, dat het immer moment is van een groter geheel.

Men heeft zich verder eveneens rekenschap gegeven van het feit dat dit ‘groter geheel’ niet één individu omvat, maar minstens: één individu agerend en re-agerend op zijn omgeving of op zichzelf, zodat in ieder geval de omstandigheden mede in de verklaring van elke actie dienen te worden opgenomen. Men meende er zich ten derde eindelik rekenschap van te hebben gegeven, dat in dat handelings-geheel de individuele ‘ervaringen’ voor de onderzoeker ontoegankelik waren; men

adopteerde vanuit de dier-psychologie biologiese observatie-methoden. Men werd met één woord ‘behaviourist’. Amerika het luidst, leerde dat een behaviouristiese methode de introspectieve methode zou vervangen. En, dat kan, onder sommige voorwaarden, inderdaad met succes geschieden. Ook in het onderzoek der taal-verschijnselen drong deze methode door.Ogden & Richards willen ze ‘gematigd’

toepassen, bijGardiner zijn er duidelik sporen van aan te wijzen, de Laguna is overtuigd propagandiste, enBühler tenslotte heeft zich, op zijn wijze, in deze richting georiënteerd.

Het ligt niet in het bestek dezer studie een techniese uiteenzetting te geven van de behaviouristiese psychologie. Behaviourisme zal alleen besproken worden in zover het door enkele auteurs werd toegepast op taal-

23) Vgl.Georges Dwelshauvers. Traité de Psychologie. Paris 1928. blz. 49 vlg. en blz. 91 vlg.

24) John F. Markey. The Symbolic Process and Its Integration in Children. London, New-York 1928. blz. 143.

(18)

kundige verschijnselen, niet in al zijn consequenties die het ongetwijfeld nog bij taalstudie krijgen zal.25)Al ligt de bakermat van het behaviourisme aan de andere zijde van de oceaan, dan is toch de tweede druk van het franse verzamelwerk N o u v e a u T r a i t é d e P s y c h o l o g i e parGeorges Dumas (Paris, Alcan), dat sedert 1930 verschijnt en dat in dertien delen compleet zal zijn, ook door de verschillende richtingen die daarin, met galliese helderheid, aan het woord komen, ter oriëntering voortreffelik. In het T o m e P r e m i e r geeftAndré Lalande in zijn hoofdstuk: La Psychologie, ses divers objets et ses méthodes (blz. 367 vgl.) paragrafen (La Méthode d'Introspection, Le ‘Behaviorisme’ et la psychologie concrète) die als korte karakteristiek voldoende lijken om de taalkundige deducties begrijpelik te maken. Uitvoeriger, en geschreven vanuit de mentaliteit die prakties aan elke West-Europeaan, niet vak-psycholoog, vak-philosoof of bioloog, eigen is, zijn de uitstekend gedocumenteerde samenvattende beschouwingen vanM. Barbado O.P.

Introduction à la Psychologie Expérimentale (Trad. française de Ph. Mazoyer Paris 1931). blz. 302 vlg. Wij menen te kunnen volstaan met het weinige dat hier nog volgen zal, om de lezer voldoende te oriënteren omtrent deze werkwijze, en we zullen beginnen met 'n enkele vage aanduiding: de behaviouristiese methode van taal-onderzoek bestudeert het gehele gedrag van de taal-gebruikende mens en tracht van hieruit het moment ‘taal’ in het gedrag te begrijpen. Geven we een voorbeeld.

‘Water!’.

Het is schroeiend heet. Al uren zijn de veldflessen leeg. 't Is overal heuvels, zand, brem en wat schrale hei. De padvinderspatrouille rust tegen de helling van 'n heuveltje met wat bestoven hakhout. Twee man klimmen langzaam naar boven, dalen en verdwijnen. Na 'n ogenblik de roep:‘Water!’ Wat er nu volgt, waarneembare gebeurtenissen en aan onze waarneming onttrokken menselike ervaringen, vult de lezer zelf aan. Er is niet een jongen op de heuveltop gekomen, heeft z'n veldfles laten zien, 'n drinkbeweging gemaakt en naar beneden gewezen, naar de andere kant; er is ook geen plaatje vertoond van 'n heel stil bronnetje, niets van dit alles:

er zijn klanken voortgebracht en vernomen. En wat is daar niet allemaal op gevolgd!

Grace Andrus de Laguna, stille getuige van deze gebeurtenissen, fluistert tegen een vriendin: You see! ‘What does speech do? What objective function does it perform in human life? the answer is not far to seek. Speech is the great medium through which human coöperation is brought about.’

25) Een linguisties studie-programma op grond van behaviouristiese onderzoekmethoden levert Albert P. Weiss in: Linguistics and Psychology. Language I. 1925. blz. 52 vlg.

(19)

(blz. 19).26)Ogden & Richards, achter 'n beetje voller brem-bosje in de buurt, geven elkaar 'n knipoog en 'n stootje in de zij. Ze hebben uit de woorden van hun vrouwelike collega ‘derived instruction and.... amusement’27), en zijn ongetwijfeld voorzichtiger als ze elkaar zeggen: No doubt! ‘Symbols direct and organize, record and

communicate.’ (blz. 9) ‘Symbols’ doen zoveel, dat we ook de termen ‘direct and organize’ wel zeer wijd moeten spannen om er helemaal mee uit te komen.

Daar heb je bijvoorbeeld die ronde jongen met z'n opgestroopte mouwen strak om de armen. Toen hij‘Water!’ hoorde, had hij ineens datzelfde heerlike gevoel als acht weken geleden na de operatie, toen hij voor 't eerst, na 'n volle dag dorst, de zuster met het heldere glas zag komen. Dát onder ‘direct and organize’ en zelfs onder ‘to record’ te vangen, is misschien, met een beetje wijde uitzetting dezer begrippen, nog mogelik, maar hier van ‘to communicate’ te spreken is glad-af onmogelik, want de vaandrig, die‘Water!’ riep, heeft nog nooit in een ziekenhuis gelegen. ‘To record’, registreren, vermelden, geldt echter volkomen én van het voorwerp der vondst w a t e r én van de jubelende toon waarop‘Water!’ de vreugde van de vinder uitdrukt, en ‘to communicate’ is evenzeer toepasselik op de overdracht van deze gevoelens van de roeper op de luisteraars als op de overdracht van de kennis van de oorzaak dier vreugde: het gevonden w a t e r .

Het is niet goed mogelik al de gevoelens, al de gedachten, al de strevingen en handelingen die de roep zou kunnen wekken, te registreren, maar het is onmogelik over 't hoofd te zien, dat in de roep‘Water!’ ook de vloeistof vermeld is, wier naam de kleine explosie van activiteit veroorzaakte die we ons voorstelden. In al het beweeglike, dat geheel de situatie plotseling vertoont, blijft één vast uitgangspunt:

de taal-termwater, die de handelingen van de hoorders leidt, hun denken organiseert, hun het w a t e r vermeldt, en hun de met jubel begroete vondst van het water, om hen tot handelen te bewegen, overdraagt, ‘communiceert’.

26) De schrijfster vult dan verder aan: ‘It is further (curs. v.d. schr.) the means by which men are brought into a new and momentous relationship with the external world. The very relationship which makes the world for them an objective order’. Het is of zij een film terugdraait, want e e r s t zijn de mensen hier ‘into a new and momentous relationship with the external world’

gebracht door de roep‘Water!’ e n t o e n z i j n d e w a a r n e e m b a r e h a n d e l i n g e n g e v o l g d .

27) Het is volstrekt niet oneerbiedig dit van de schrijvers te veronderstellen, want ook van Aristoteles, Dionysius Thrax, de Nominalisten, Meinong, Horne, Tooke, Max Müller, Locke, Stout, Leibnitz, Russell, Steinthal, Wundt, Baldwin, Husserl, Lady Welby, Marty, C.S. Pierce, Mauthner, Erdmann, Taine: ‘the writers have derived instruction and occasionally amusement.’

(blz. IX) En dat lijstje is uit hun boek met nog vele andere namen aan te vullen.

(20)

‘Water!’ schijnt op vele wijzen een ‘teken’ te zijn. En zijn al deze ‘wijzen’

t a a l -tekenverschijnselen? Heeft het Behavourisme voor deze vraag een oplossing?

Laten we 'n ogenblik 'n schrijver aan 't woord, die ons hieromtrent zou kunnen inlichten. We noemden z'n naam al:John F. Markey. Hij is overtuigd behaviourist.

Er zijn van het behaviourisme vele vormen en die vanMarkey is er een, doch een, die nadrukkelik de taal-verschijnselen tracht te plaatsen.

Markey.

Deze schrijver ontkent niet dat zich in het individu processen afspelen die aan de waarneming onttrokken zijn, hij ontkent niet dat wij deze feiten ervaren, doch hij twijfelt of die ervaring voor betrouwbaar wetenschappelik onderzoek toegankelik is met methoden der introspectie.28)Niet dat hij de feiten negeert ‘which are often called thought, mental, conscious and the like’, doch hij wil trachten ze te verklaren ‘by the behaviour, the action, of physiological organisms’. ‘The attempt is to see how far mind et al. may be explained as a particular integrated type of behaviour; i.e., to look at mind as action.’ (blz. 28)

Het verschijnsel ‘taal’, datSapir noemt ‘a particular how of thought’,29)wordt nu door hem bestudeerd als: ‘a particular how of action’. Hij definiëert dan een symbool

‘as an act or object which is marked off by behaviour as a substitute for a stimulus-act or -object and a response-act or -object, and which is also at the same time set off by behaviour as different from them. The symbol has a double validity, that is for both the stimulus and the response.’ (blz. 28) In onze‘Water!’-situatie is de bepaalde spreek-handeling het symbool, 't ‘substitute’ voor 't ‘stimulus-object’ w a t e r ; de groep van handelingen volgend op de spreek-handeling is de ‘response-act’.

Uitgaande van de eenvoudigste symboolverschijnselen bij kinderen tracht hij uit hun gedragingen het biezondere handelingskarakter van een ‘symbool’ af te leiden.

Voor een groot deel komt dit neer op het omschrijven van de verschijnselen in een nieuwe terminologie. Reeds in 1923 weesPillsbury er op, dat dit voor ons voorlopig 't nieuwe blijft

28) Op pag. 142-144 valt de schrijver een soort ‘introspectie’ aan, waarvan het bestaan waarschijnlik aan weinig lezers van ‘The symbolic Process’ bekend zal zijn. Hij veronderstelt dat ‘introspectionisten’ menen, dat ze ‘so-called sensory and central processes’ direct zouden kunnen waarnemen, dat ze die, m.a.w. zouden kunnen bekijken met een soort inwendig oog, zoals ze dat met hun uitwendige ogen een vlieg doen of 'n olifant: ‘we may symbolize a strained feeling in the region of the eyes just as we can symbolize a pain in the abdomen.

But we can hardly introspect for the causal sequence behind the strain in the head any more than we can introspect to see whether we have appendicitis or not’ (blz. 142). Inderdaad.

29) Edward Sapir: Language. New York 1921, blz. 12 vlg.

(21)

in de resultaten der nieuwe methode.30)In zover de eerste taalklank-verschijnselen bij het kind beschouwd kunnen worden als momenten in het ontstaan van een voorwaardelike reflex, verschijnselen die ookMarkey overigens niet als ‘taal’

accepteert, levert deze beschouwing een aanvulling op de studie van het

‘mechanisme’ in het vroegste taalklank-gebruik bij het kind, doch overigens zal de taalkundige bijMarkey tevergeefs zoeken naar iets dat hij niet reeds ‘wist’ uit de tijden der schijnbare alleenheerschappij der introspectieve methode. Hij zal overigens neiging gevoelen ontmoedigd het boek dicht te klappen, als blz. 103 hem de slot-erkenning (reeds aangekondigd op blz. 29) brengt: ‘Although in the past chapters the study of symbols has centred around the language symbols in general and spoken symbols in particular, symbolic behaviour is not limited to verbal language.

When once symbols have arisen in behaviour, practically any act or object may become symbolic in character.’ Zo is het.31)Maar de taalkundige vraag is niet: waarin komt het symbolies karakter van de taal overeen met het symbolies karakter van andere verschijnselen, doch: waarin verschilt het. En daarop geeftMarkey geen antwoord, of het moest zijn dat het ‘symbool’ in 't ene geval een totem-paal zijn kan en in het andere geval een taalklank moet wezen. Voor hem was 't doel bereikt, toen hij op blz. 60 schreef: ‘The main conclusion remains that in young children the content of symbols is action. With increasing age the obvious action content tends to decrease, while at the same time, apparently, the refined action content increases.’

Het is alleen een beetje onbevredigend dat die ‘refined action content’ met de methoden dieMarkey bij zijn onderzoek gebruikte, zich zo moeilik laat aanwijzen.32)

‘The fact that with particular people at particular times the symbolic process may not be observable does not thus show the process itself to be out of range of observation. The important fact is that it is observed upon innumerable occasions and as a process, the period of integration in children being particularly instructive.’

(blz. 147)

Voor-onderstellingen.

Ook het Behaviourisme vanMarkey gaat uit van bepaalde voor-onderstellingen, doch deze zijn niet ‘some myste-

30) W.B. Pillsbury. Le développement de la psychologie en Amérique. Journal de psychologie XX, 1923 blz. 597 vlg.

31) Charlotte Bühler in K i n d h e i t u n d J u g e n d , Leipzig 1928, toont aan, dat reeds vóór het verschijnen der taal-symbolen ‘substitutes’ voor ‘stimuli’ en ‘responses’ zijn aan te wijzen.

Vgl. het hoofdstuk ‘Zielsetzung und Leistung’ (blz. 63 vlg.), vooral pag. 69, het tweede dagboek-bericht overInge.

32) Terecht meentMarkey dat een dergelik bezwaar alleen, de methode niet veroordeelt, zij valt, volgens hem, slechts met ‘contrary facts’ (blz. 120). Het ligt er maar aan wat we onder ‘facts’

verstaan.

(22)

rious “psychic” or the like’ (blz. 129), doch ‘levende physiologiese organismen met hun physiologiese grondslagen van gedrag, zoals die worden blootgelegd door neurologiese en behaviouristiese studie’; deze veronderstellingen ‘were all that was assumed’! Het is luce clarius dat deze gegevens veel eenvoudiger, helderder en betrouwbaarder zijn dan de beleving waardoor de mens weet dat hij met‘Water!’

iets bedoelt en dat kersen ‘lekker’ kunnen zijn!

De grondfout van deze behaviouristiese taalbeschouwing is volstrekt niet, dat zij aanneemt dat de ervaring omtrent ‘taal’ op een of andere wijze wordt veruiterlikt - dat ontkent geen sterveling - maar wel, dat deze veruiterliking de ervaring adaequaat kenbaar zou maken.Markey geeft zelf toe dat zijn uitleg geen ‘complete explanation’

was; ze liet ‘Life’ onverklaard. Hij meent dat hij dat niet hoefde te verklaren en daarin heeft hij zeker gelijk. Maar, zijn verklaring liet niet alleen ‘Life’ onverklaard, doch gaf ook in 't geheel geen antwoord op de vraag waarom het proces der symbolisatie

‘essentially inventive or creative in operation’ is (blz. 128).33)Geen wonder dat Markey's taalkunde niet ver reikt. Het enige excuus is ‘We lack in technique.’ (blz.

143) Doch wat deze waarom-vragen mettechnique van observatie-mogelikheden te maken hebben, is onverstaanbaar, want de processen zijn o o k v o l g e n s h e m - het zij nog eens herhaald - ‘essentially inventive or creative’!

Deze behaviouristiese taalonderzoekingen zijn de riten van een geloof, en dat geloof is de evolutie-leer.De Laguna stelde zich zonder terughouding op het standpunt dat taal het geheel der menselike communicatiemiddelen omvat,

saamgehouden door een bepaald doel: de samenhandeling. De menselike taal en de dierlike schreeuw: ‘Different as they are in important characteristics, they are both found to perform the same fundamental function ofcoördinating the activities of the members of the group’. Doch waarom is dat nu toch de ‘fundamental function’?

‘The evolution of the one from the other thus becomes comprehensible.’ (blz. IX)34) Evenmin als 't voor taalkundig inzicht erg voordelig is bij Adam te beginnen, verdient het aanbeveling bij Darwin aan te vangen.

Introspectie en waarneming.

Het is de verdienste van beschouwingen als die vanMarkey dat zij duidelik verband leggen tussen taal en handeling. Van welke linguistiese aard dit verband is, welk

33) Dat ook zijn s c h e m a t i s e r i n g van de symbolisatie-processen zelf geen v e r k l a r i n g is, zal bij de behandeling vanOgden & Richards' methode nog blijken.

34) Markey is niet zo vrijmoedig. Bij hem ontbreekt 't woordje thus als begin van de volgende zin uit een lange samenvatting op blz. 167: ‘There is a continuity between man and the other animals regarding this process.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The main question in this research is: what are the meaning and the social function of the use of the concept heaven- interest in the framework of charitable giving for poor

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De – niet getoetste – veronderstelling is dat de maatschappelijk-godsdienstige context van de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw geen seculiere teksten over liefdadig

Het leeren van een ambacht valt echter niet mee. In de eerste plaats worden de jongens door den nood in de gezinnen veelal gedwongen zoo vroeg mogelijk geld te gaan verdienen, in

Hetty is nog maar een jong meisje als zij samen met haar ouders en haar broertjes in het oorlogsjaar 1943 via Westerbork naar een concentratiekamp in Bergen-Belsen

De biertjes hebben een negatieve impact op de gezondheid van de patiënt, maar brengen ook extra zorgkosten voor de maatschappij met zich mee (Dwarswaard en Van de Bovenkamp

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Dat hij tòch een veel rijpere en juistere visie op de speelproblemen zal hebben, dat de groep der in aanmerking komende zetten toch kleiner en scherper bepaald zal zijn dan direct na