• No results found

De Sponti-beweging. Een zoektocht naar nieuwe politieke mogelijkheden, 1976-1982

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Sponti-beweging. Een zoektocht naar nieuwe politieke mogelijkheden, 1976-1982"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Sponti-beweging

Een zoektocht naar nieuwe politieke mogelijkheden, 1976-1982

Scriptie MA Duitslandstudies Universiteit van Amsterdam Syrinx Fakkeldij

10307389

Begeleider: M.J. Föllmer

Tweede lezer: W.F.B. Melching 23 mei 2016

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Hoofdstuk 1. De Sponti-beweging ... 9

Het links-alternatieve milieu ... 10

Een alternatieve subcultuur ... 10

Een politieke beweging ... 11

Een alternatieve subcultuur zonder politiek activisme ... 14

Hoofdstuk 2. Gewaltfrage ... 16

Umfeld ... 17

Voorgeschiedenis ... 21

Oprichting Pflasterstrand ... 22

De Revolutionäre Zellen ... 23

Hongerstaking van de RAF ... 25

De Sponti-beweging en de gewapende strijd ... 26

10 jaar 2 juni 1967 ... 28

De existentiële crisis van de Sponti-beweging ... 29

Duitse Herfst en de nasleep ... 31

Analyse ... 32

Hoofdstuk 3. Anti-AKW-Bewegung ... 35

Voorgeschiedenis ... 38

Wyhl ... 39

Brokdorf ... 41

Pflasterstrand over Brokdorf ... 43

Grohnde en Kalkar ... 48

(3)

3

Gorleben ... 52

Pflasterstrand over Gorleben ... 54

Analyse ... 58

Hoofdstuk 4. Die Grünen ... 61

Lokale en regionale groene partijen ... 62

Spontis en Grüne Liste ... 64

Oprichting Grüne Liste Hessen ... 70

Oprichting landelijke Grünen ... 74

Spontis in de parlementaire politiek ... 78

Analyse ... 80

Conclusie ... 82

Literatuurlijst ... 86

Primair ... 86

(4)

4

Inleiding

Uit de studentenprotesten van 1968 in West-Duitsland kwamen diverse groeperingen voort. Één van die groeperingen was de Frankfurtse Sponti-beweging, een links-radicale antiautoritaire alternatieve subcultuur en politieke beweging inéén. Deze beweging probeerde tussen 1968 en 1976 haar ideaal om de revolutie van onderop te ontketenen te bewerkstelligen door te infiltreren in fabrieken, door huizen te kraken, door te demonstreren en daarbij behorend door op de vuist te gaan met de politie. Het gebruik van geweld vormde een rode draad in het politieke activisme van de Spontis, totdat de Sponti-beweging in 1976 op haar grenzen stuitte door het terrorisme van onder andere de Rote Armee Fraktion (RAF). Vanaf dat moment legden de Spontis het geweld neer en sloten ze zich in 1982 aan bij de nieuwe politieke partij Die Grünen.

Tenminste: zo is het vaak uiteengezet in de historiografie als het gaat over de Sponti-beweging. In grote stappen wordt beschreven hoe een linkse radicale beweging institutionaliseerde, als een soort succesvol sluitstuk van de studentenprotesten. Daarbij gaat de aandacht vaak uit naar de twee bekendste Spontis: Joschka Fischer, de latere minister van Buitenlandse Zaken, en Daniël Cohn-Bendit, de voormalige leider van de Franse studentenbeweging en later Europarlementariër voor Die Grünen. De omslag binnen de Sponti-beweging om in 1982 aan te sluiten bij de Grünen wordt vaak

toegedicht aan Joschka Fischer en met name aan zijn twee artikelen ‘Warum eigentlich nicht’ en ‘Der Widerspenstigen Zähmung’, die beschouwd worden als een voor- en nabode van de institutionalisering.

De Sponti-beweging was echter veel groter dan enkel Fischer en Cohn-Bendit. Bovendien wordt in de historiografie meer aandacht besteed aan de spannende Sponti-activiteiten dan aan de alternatieve subcultuur. Daarnaast vonden in de periode 1976-1982 allerlei gebeurtenissen plaats die invloed hadden op het linkse milieu in het algemeen en op de Sponti-beweging in het bijzonder. Het terrorisme en met name de Duitse Herfst was ook voor de linkse radicalen een traumatische gebeurtenis. Voor de Spontis betekende het dat ze afscheid moesten nemen van geweld, waarna ze in een onzekere en onbevredigende periode terechtkwamen: ze gingen tussen 1976-1982 naargeestig op zoek naar een nieuwe betekenis voor hun beweging en bovenal naar een nieuwe politieke mogelijkheid. De toenadering tot de parlementaire politiek was voor de

(5)

5 Spontis helemaal niet zo vanzelfsprekend, laat staan gemakkelijk, in tegenstelling tot wat de historiografie doet voorkomen.

In dit onderzoek staat de fase tussen 1976 en 1982 centraal. Ergens in deze periode van zes jaar is een omslag ontstaan in het denken over een andere politieke mogelijkheid. Een linkse, radicale en antiautoritaire beweging die uit de

studentenbeweging van 1968 is ontsproten, besloot deel te nemen aan de parlementaire politiek. Deze omslag was opvallend, gezien het karakter van de beweging en gezien het belang dat werd gehecht aan een eigen alternatieve cultuur. In dit onderzoek wordt nagegaan welke omstandigheden, ideeën, gebeurtenissen en personen aan deze omslag hadden bijgedragen.

Om dat te kunnen onderzoeken, wordt de Sponti-krant Pflasterstrand bestudeerd. Pflasterstrand werd in 1976 door Daniël Cohn-Bendit opgericht met als doel een

discussieforum voor de Spontis te zijn.1 De krant wilde discussiëren over zaken als de

Linken, seksualiteit, geslachtsverhouding, alternatieve projecten, de gewapende strijd van de RAF, de leefomstandigheden in gevangenissen en vanaf de jaren tachtig ook over de meningsverschillen tussen de Realos en Fundis van de Grünen.2 In de beginjaren

publiceerde krant vooral berichten van diverse alternatieve projecten, verklaringen van politieke groeperingen en bijdragen uit andere linkse kranten. Redactievergaderingen waren openbaar: Pflasterstrand wilde een magazine zijn voor álle ondogmatische Linken uit Frankfurt.3 De krant werd de belangrijkste spreekbuis voor Spontis als Daniël

Cohn-Bendit, de latere historicus en chroniqueur Gerd Koenen, de latere journalisten Reinhard Mohr en Thomas Schmidt, en Matthias Horx, tegenwoordig ‘Trendforscher’.4

Pflasterstrand begon in 1976 met een oplage van 2.000 exemplaren zonder vaste redactie. Na verloop van tijd ontwikkelde de krant zich van een ‘Sponti-Basis-Blatt’ naar een journalistieke en professionele politieke magazine met vanaf 1981 een vaste

redactie. De oplage steeg in 1981 naar 10.000 en in 1986 naar 21.000 exemplaren. Vanaf de jaren tachtig richtte het blad zich steeds meer op de stad Frankfurt zelf en het werd een ‘Metropolenmagazin’.5

1 Wolfgang Kraushaar, ‘Die Frankfurter Sponti-szene’, Archiv für Sozialgeschichte 44, 2004, 114. 2 Sven Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft. Linksalternatives Leben in den siebziger und frühen achtziger Jahren, (Berlijn 2014), 251.

3 Stephanie Horn, Abschied vom Kollektiv. Der Frankfurter Pflasterstrand, (Frankfurt 1989), 22. 4 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 27.

(6)

6 De toon van de krant was in de beginjaren speels en humorvol waarbij

Pflasterstrand creatief gebruik maakte van foto’s, tekeningen en drukletters. Wanneer het ging over de RAF of over het harde politieoptreden tegen de linkse radicalen en tegen de burgers, hanteerde de krant bij vlagen een agressieve retoriek tegenover de staat.6 Veel van de artikelen werden geschreven in een typische links-radicale stijl. Zo

waren er teksten zonder hoofdletters of werden (gewelddadige) termen gebruikt die niet per se gangbaar waren in de Duitse taal, zoals Bullen en Knast. Ook door het ontbreken van een vaste redactie stonden de artikelen vaak bol van de taal- en spellingsfouten, hoewel dat vaak een bewuste keuze was van diverse auteurs. In dit onderzoek wordt veelvuldig geciteerd uit de krant, waarbij de taal- en spelfouten overgenomen worden om op die manier de taalcultuur van de linkse radicalen te laten zien.

In dit onderzoek worden de jaargangen 1976-1980 bestudeerd. Deze periode is bewust afgebakend: de Sponti-beweging bevond zich toen in een lethargie en door deze jaargangen te onderzoeken is geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag hoe de Spontis uit de ‘nicht-wissen-was-tun’-situatie kwamen en in 1982 zich aansloten bij de Grünen. In deze periode gebeurde er veel: de oprichting van Pflasterstrand vond plaats kort na het Antirepressionskongress en vóór de Duitse Herfst, na de succesvolle

Bauplatzbesetzung in Wyhl en gelijktijdig met de escalerende demonstraties in Brokdorf. Vlak na de uitgave van het eerste nummer begonnen ook diverse Wahlen in

West-Duitsland, waar nieuwe Grüne Listen aan meededen.

In Pflasterstrand werden deze onderwerpen kriskras door elkaar heen

besproken, maar in dit onderzoek is bewust voor gekozen om deze onderwerpen en de daarbij behorende verschenen artikelen te thematiseren in drie delen: een deel over de omgang van de Spontis met het terrorisme van de late jaren zeventig, een deel over de vele demonstraties bij kerncentrales en een deel over de diverse verkiezingen waar verschillende Grüne Listen aan meededen. In feite wordt onderzocht hoe de Spontis zich verhielden tot deze onderwerpen en hoe deze onderwerpen hadden bijgedragen aan hoe de Spontis zich wisten te onttrekken aan de lethargie en besloten een nieuwe politieke weg in te slaan.

(7)

7 Door de wirwar aan onderwerpen en door de vrij complexe inhoud van de drie delen, is daarnaast voor gekozen om de artikelen uit Pflasterstrand enerzijds te voorzien van context, zoals de achtergrond van de terroristische groeperingen, de opkomst van de Burgerinitiativen, het verloop van de belangrijkste demonstraties tegen

kerncentrales, de ontwikkelingen van de Grüne Listen en de oprichting van Die Grünen, en anderzijds door de vele artikelen stap voor stap uit te lichten. Deze manier van uiteenzetten kan wellicht overkomen als te beschrijvend, maar de beschrijvende manier is noodzakelijk om de onderwerpen uiteen te kunnen rafelen om zo te kunnen verklaren hoe de Sponti-beweging uiteindelijk institutionaliseerde.

In het eerste hoofdstuk wordt eerst uiteengezet wat voor beweging de Sponti-beweging was, zodat de rest van het onderzoek beter in de context geplaatst kan

worden. De Sponti-beweging was een alternatieve subcultuur en een politieke beweging in één: een combinatie die goed samenging, totdat de politieke beweging vleugellam werd. Door het afzweren van geweld, terwijl geweld een belangrijk onderdeel vormde voor de identiteit van de Spontis, kwam een einde aan het politieke activisme van de Spontis. Dit hoofdstuk gaat in op enerzijds de alternatieve subcultuur van de Spontis en anderzijds de bevlogen geschiedenis van de politieke beweging: infiltreren in fabrieken, demonstreren, op de vuist gaan met politieagenten en huizen kraken.

Het tweede hoofdstuk gaat over de onzekere overgangsperiode van een militante politiek geënte beweging naar enkel een alternatieve subcultuur. De Spontis hadden het geweld afgezworen, maar werden in 1976 en vooral in 1977 geconfronteerd met

terroristische aanslagen van de RAF en de Revolutionäre Zellen (RZ). De Spontis

worstelden enerzijds met solidair zijn met de RAF en andere terroristische groeperingen en anderzijds met het afkeuren van deze acties en met de Gewaltfrage, terwijl ze

ondertussen naargeestig op zoek waren naar een nieuwe identiteit en naar nieuwe politieke mogelijkheden. In dit hoofdstuk komen discussies aan bod over diverse gebeurtenissen die te maken hebben met terrorisme en het gebruik van geweld: de hongerstaking van de RAF, Hans-Joachim Klein die de Revolutionären Zellen verliet, de herdenking van 10 jaar 2. Juni 1967 en tot slot de zelfmoord van de laatste

RAF-kopstukken, waarna het terrorisme als onderwerp langzaamaan weggleed uit Pflasterstrand.

(8)

8 In het derde hoofdstuk staat de Anti-AKW-Bewegung centraal: parallel aan de Duitse Herfst, begonnen Duitse burgers met Bürgerinitiativen te protesteren tegen de bouw van diverse kerncentrales. Deze protestacties wisten meer mensen op de been te krijgen dan de hele linkse beweging ooit voor elkaar kreeg. Door de nasleep van de Duitse Herfst trad de politie hard op tegen de Anti-AKW-Bewegung, terwijl de beweging zelf geweldloos wilde protesteren. Het harde optreden van de politie trok ook linkse militanten aan, zoals de K-Gruppen, die een nieuwe aanleiding hadden gevonden om van leer te trekken tegen de autoritaire staat – nu omgedoopt tot de Atomstaat. De Anti-AKW-Bewegung had een belangrijke bijdrage geleverd aan de opkomst van de Grünen. Bovendien vonden binnen deze beweging acties plaats die sterk doen denken aan het voormalige politieke activisme van de Spontis: demonstreren en met politieagenten op de vuist gaan. In de historiografie is bijna geen aandacht voor hoe de Spontis zich verhielden tegenover de Anti-AKW-Bewegung, maar het is wel van belang om deze verhouding te bespreken vanwege de grote rol die deze beweging had, en ook vanwege de opkomst van milieuthema’s in de Bondsrepubliek. In Pflasterstrand werd

gediscussieerd of de Sponti-beweging zich aan zou moeten aansluiten bij de Anti-AKW-Bewegung. Onderwerpen als de bouwplaatsbezetting in Wyhl, de demonstraties bij Brokdorf, de Hannover-mars en Gorleben passeren de revue.

Het laatste hoofdstuk gaat over de daadwerkelijke toenadering van de Spontis tot de parlementaire politiek. Terwijl talloze Bürgerinitiativen demonstreerden tegen de bouw van diverse kerncentrales, kwam bij de demonstranten ook het besef dat het beter was om zelf de parlementaire politiek in te gaan om de eigen idealen te kunnen

bereiken. Dit resulteerde in de oprichting van diverse lokale Grüne Listen en in 1980 de oprichting van de landelijke partij Die Grünen. Ook in Hessen ontstonden Grüne

Wahlerinitiativen voor de deelstaatverkiezingen in 1978. De Sponti-beweging, die nog steeds in een existentiële crisis verkeerde, bezag de opkomst van deze nieuwe politieke mogelijkheid met belangstelling, getuige de vele Wahldiskussionen in Pflasterstrand, maar haar eigen alternatieve subcultuur en haar eigen (verouderde) opvattingen zat de beweging lang in de weg voordat ze in 1982 deelnam aan de parlementaire politiek.

Dit onderzoek vertelt een geschiedenis van een lange en complexe zoektocht naar nieuwe politieke mogelijkheden voor de Sponti-beweging, een geschiedenis die tot nu toe onderbelicht is geweest in de historiografie.

(9)

9

Hoofdstuk 1. De Sponti-beweging

De geschiedenis van de Frankfurtse Sponti-beweging is, in de ruim tien jaar tussen het uiteenvallen van de studentenbeweging begin jaren zeventig en de institutionalisering van de Sponti-beweging begin jaren tachtig, onder te verdelen in vier fasen: als eerste de fase van de Betriebsarbeit in de autofabriek Opel, daarna de fase van de krakersrellen met daarbij een toenemend gebruik van geweld, vervolgens het afleggen van militant geweld met een onzekere periode tot gevolg en tot slot de fase van het deelnemen aan de Duitse parlementaire politiek. Naast deze op revolutionair en politiek geënte fasen, was de Sponti-beweging ook een alternatieve en gesloten subcultuur in Frankfurt waar het draaide om de ‘Revolutionierung’ van het dagelijkse leven en om de ‘subjektive Erfahrung’.

De Sponti-beweging was een alternatieve subcultuur en een politieke beweging in één, of in ieder geval: dat wílden de Spontis graag zijn, schrijft historica Silke Mende die onderzoek deed naar de opkomst van Die Grünen.7 Zij schrijft ook dat de

Sponti-beweging een ongrijpbare Sponti-beweging was.8 In haar poging de beweging te duiden,

beschrijft ze zowel de kenmerken van deze alternatieve subcultuur alsook de geschiedenis van het politieke activisme binnen de Sponti-beweging. In Mendes onderzoek krijgt vooral het laatstgenoemde de aandacht. Datzelfde geldt ook voor historicus Wolfgang Kraushaar, terwijl historicus Sven Reichardt de Sponti-beweging veel meer als een alternatieve subcultuur beschouwt.9

In dit hoofdstuk wordt de Sponti-beweging benaderd als een alternatieve

subcultuur én als een politieke beweging. Daarmee worden de twee visies van enerzijds Mende en Kraushaar en anderzijds die van Reichardt met elkaar gecombineerd om zo een volledig beeld van de Sponti-beweging in de periode 1968-1977 te schetsen.

7 Silke Mende, ‘Nicht rechts, nicht links, sondern vorn’. Eine Geschichte der Gründungsgrünen (München 2011), 203.

8 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 197.

9 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 197-202; Kraushaar, ‘Die Frankfurter Sponti-Szene’, 108-110, 118; Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 115-117, 122, 135.

(10)

10

Het links-alternatieve milieu

Uit de studentenprotesten van 1968 kwamen in West-Duitsland in de jaren zeventig diverse groeperingen voort met iedere groepering eigen politieke, ideologische of radicale opvattingen. Historicus Sven Reichardt stelt dat deze talloze groeperingen onder te verdelen zijn in vier stromingen. Als eerste noemt hij de maoïstische en

communistische stroming, zoals de K-Gruppen en mensen die lid waren van de Deutsche Kommunistische Partei (DKP). Deze groepen waren hiërarchisch, dogmatisch en opgezet als een traditionele kaderpartij. Als tweede noemt hij de terroristische scene, met groeperingen als de Rote Armee Fraktion (RAF), Bewegung 2. Juni en de Revolutionäre Zellen (RZ). Zij trachtten hun politieke doelen te realiseren door terroristische aanslagen te plegen. Ten derde was een sociaaldemocratische stroming, zoals de Jungsozialisten en de Sozialdemokratische Hochschulbund. En tot slot noemt Reichardt het

links-alternatieve milieu, een ondogmatisch alternatief voor de communistische,

terroristische en sociaaldemocratische stromingen. Binnen het links-alternatieve milieu waren weer diverse groeperingen te onderscheiden die samen een breed ideologisch spectrum representeerden: van het anarchisme tot aan het feminisme en van het ecologisch socialisme tot aan de Sponti-beweging.10

Een alternatieve subcultuur

De Sponti-beweging dankt haar naam aan het begrip ‘Spontaneismus’, dat voortkwam uit de debatten binnen de radicale studentenbeweging in de vroege jaren zeventig. Er waren destijds diverse opvattingen over hoe een revolutie bewerkstelligd moest worden en ‘Spontaneismus’, een spontane, abrupte revolutie van onderop ontketenen, was daar één van.11 Voor de communisten had ‘Sponti’ een negatieve connotatie; zij gebruikten

het als scheldwoord, maar de aanhangers namen de ‘Sponti’ als geuzennaam over.12

De Spontis zetten zich af tegen de communistische groeperingen en diens strak opgezette organisatievormen.13 Ze stonden wantrouwend tegenover instituties,

10 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 10-14. 11 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 197. 12 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 115. 13 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 199.

(11)

11 organisaties en tot in de details geplande acties.14 Voor hen draaide het om activisme,

spontaniteit, autonomie, zelfvoorziening en het dagelijkse leven; al deze activiteiten moesten leiden tot een zelfbevrijding. Dat hield in dat Spontis bezig waren met zaken als happenings, kunstzinnige Clownerie en met de persoonlijke zoektocht naar het innerlijke zelf. De alledaagse ervaringen, het zintuiglijke gevoel en, zoals ze dat destijds noemden, de ‘subjektive Erfahrungen’ stonden centraal.15 Voor de Spontis ging het

‘liberaliseringproces’ van de lange jaren zestig niet ver genoeg. Hun zelfbesef liet zich daarom kenmerken door het individualisme, het subjectivisme, het hedonisme en het ‘wij’ als politiek handelend persoon.16

Vanuit deze abstracte opvattingen ontstond een alternatieve en autonome infrastructuur in Frankfurt met eigen Wohngemeinschaften, diverse initiatieven en kleine alternatieve projecten.17 Ook drukkerijen, boekwinkels, kinderopvang,

kringloopwinkels en derdewereldwinkeltjes droegen bij aan deze alternatieve economie in Frankfurt.18

Een politieke beweging

Naast leven in een gesloten alternatieve subcultuur in Frankfurt, was de

Sponti-beweging ook een politieke Sponti-beweging die gepaard ging met radicaal activisme. Daarbij ging het de Spontis in het bijzonder om de ‘Revolutionierung’ van het dagelijkse leven.19

Volgens Mende zette de Sponti-beweging daarmee de antiautoritaire traditie van de studentenbeweging voort. Voor de Spontis ging het vooral om actie voeren en niet om het theoretiseren van marxistische ideeën. Daarbij vonden de Spontis dat politiek voeren vooral plezierig moest zijn. De Spontis kunnen daardoor het beste gekenmerkt worden als radicaallibertair, aldus Mende, met een hang naar militant geweld.20

Begin jaren zeventig ontstond binnen de Sponti-beweging afkeer voor de socialistische ‘Theoretisierung’ en voor het linkse intellectualisme. In plaats van te blijven discussiëren over het marxisme, wilden de Spontis zich bezig houden met waar

14 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 115. 15 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft,115-116. 16 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 199. 17 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 117. 18 Ibidem, 117.

19 Ibidem, 119.

(12)

12 de revolutie volgens hen werkelijk om draaide: de arbeiders. Geïnspireerd door de Italiaanse studenten- en arbeidersbeweging Lotta Continua besloten de Spontis, samen met een dozijn voormalige leden van de Sozialistischer Deutscher Studentenbund (SDS), aan het werk te gaan in de autofabriek Opel in Rüsselheim. Onder hen bevonden zich de voormalige SDS-bondsvoorzitters Reimut Reiche en Frank Wolff, de vroegere AStA-voorzitter Thomas Hartmann, de studenten Matthias Beltz, Christoph Hein en Klaus Treber, en Daniël Cohn-Bendit en Joschka Fischer. Ze noemden zichzelf de Revolutionäre Kampf. Ze wilden in de fabriek, door onderzoek te doen en door vooropgezette acties te organiseren, proberen het arbeidersbewustzijn te doorgronden en daarmee proberen de arbeiders in opstand te laten komen. Maar door het fysieke werk in de fabriek, dat de RK’ers zwaar viel, door de repressieve sfeer en door diverse vergeefse acties om de arbeiders in opstand te laten komen, lukte het de RK’ers niet om hun doel te

verwezenlijken. Het werd de RK duidelijk dat ze hun politieke heil elders moest zoeken.21

Een kans deed zich voor in de stad zelf: de Frankfurtse krakersbeweging. Vanaf 1971 sloot een meerderheid van de Revolutionäre Kämpfer zich aan bij de krakers. Al snel namen ze het voortouw bij de krakersrellen. Bij de spectaculaire en veelvuldige bezettingsacties kwam ook geweld bij kijken, mede door het harde optreden van de politie tegen de krakers. Binnen de Sponti-beweging ontstond daarom een aparte groepering, de ‘Politische Union für Terror und Zerstörung’- Gruppe (PUTZ-Gruppe), die erop gericht was weerstand te bieden tegen het politiegeweld.22 Deze PUTZ-Gruppe

bestond onder andere uit Joschka Fischer, die de leider was, en Hans-Joachim Klein, die zich later aansloot bij de terroristische Revolutionäre Zellen.23

Met de dood van RAF-terroriste Ulrike Meinhof in mei 1976 kwam er een einde aan de militante fase van de Sponti-beweging. Een dag na haar overlijden ontstond in Frankfurt vanuit de links-radicale beweging een gewelddadige demonstratie tegen de vermeende moord op Meinhof door de staat. Ook de PUTZ-Gruppe nam deel aan deze demonstraties. De demonstranten en de uitgerukte politie raakten slaags en de

21 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 117; Kraushaar, ‘Die Frankfurter Sponti-Szene’, 109-110; Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 200.

22 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 200-201.

23 Duco Hellema, “Joschka Fischer. ‘Ich bin immer noch ein Linker!’”, 223-234, uit: Frits

Boterman & Willem Melching, Het wonder Bondsrepubliek in 20 portretten (Amsterdam 2009), 224.

(13)

13 demonstratie escaleerde in een hoog tempo. Er werd onder andere met

molotovcocktails gegooid, waarvan er eentje in een politieauto terecht kwam. De inzittende agent raakte ernstig gewond en liep brandwonden op. Tientallen Spontis werden daags erna gearresteerd door de politie, waaronder ook Joschka Fischer. De politie had echter geen bewijs dat de opgepakte Spontis verantwoordelijk waren voor de molotovcocktails, waardoor ze weer vrijgelaten werden.24

Voor de betrokken Spontis was het een traumatische ervaring. De escalatie van het geweld en de nacht doorbrengen in een cel kwam ook voor Joschka Fischer als een grote schok. Fischer, Cohn-Bendit en andere belangrijke figuren binnen de Sponti-beweging waren het erover eens: het gebruik van geweld was dit keer te ver gegaan. Niet alleen zij wilden stoppen met het gebruik van geweld, maar ze wilden ook de hele militante linkse flank daarvan overtuigen. In de eerste instantie wezen Fischer en de anderen Cohn-Bendit aan om de beweging toe te spreken, maar Cohn-Bendit zag daar vanaf. Volgens hem zouden ze niet naar hem luisteren omdat hij daarvoor teveel een intellectueel was. Hij vond dat iemand uit de militante beweging zelf het woord moest voeren.25

Dus sprak Joschka Fischer, als leider van de PUTZ-Gruppe, in juni 1976 op het Antirepressionskongreβ 10.000 mensen toe uit de Sponti-beweging, de Revolutionäre Kampf en de militante linkse beweging. Fischer ging in op het verschil tussen de Sponti-beweging en de RAF. Volgens hem probeerden Spontis politieke ideeën te integreren in het dagelijkse leven, zoals het samenwonen in Wohngemeinschaften en het kraken van panden. De leden van de RAF daarentegen waren eigenlijk soldaten geworden die in oorlog verkeerden met de staat. Volgens Fischer leidde dat alleen maar tot de dood en tot zelfvernietiging. Fischer riep de toehoorders op om de bommen weg te leggen en de stenen weer op te pakken.26 Volgens hem was het militante deel van de Sponti-beweging

tegen de grenzen van het gebruik van geweld opgelopen. “Je isolierter wir politisch wurden, desto militärischer wurde unser Widerstand, desto leichter wurden wir isolierbar, desto einfacher war es für die Bullen, uns von ‘Politrockern’ zu ‘Terroristen’ unzustempeln

24 Paul Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic. An Alternative History on Postwar Germany (Oxford University Press 2008) 19-120; Gerd Koenen, Das rote Jahrzehnt. Unsere kleine deutsche Kulturrevolution 1967 – 1977 (Keulen, 2001), 330; Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 201.

25 Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic, 121. 26 Ibidem, 122.

(14)

14 und auf den Landfriedensbruch die kriminelle Vereinigung und Mordanklage folgen zu lassen”, aldus Fischer tijdens zijn toespraak.27

Door de Duitse Herfst in 1977 besloten de Spontis volledig af te zien van het gebruik van geweld. Niet alleen de bommen, maar ook de stenen werden weggelegd. De PUTZ-Gruppe werd ontbonden en Fischer zelf wilde niets meer te maken hebben met het politieke activisme van de Sponti-beweging. Om rond te komen werd hij taxichauffeur.28

Een alternatieve subcultuur zonder politiek activisme

Met het afstand nemen van geweld in 1976, bleef van de Sponti-beweging alleen nog de alternatieve levensstijl over. Het werd een onzekere én onbevredigende periode voor de Spontis. Door het mislukken van het Opel-project en daarna door het afzien van geweld, was de Sponti-beweging wederom van een politieke missie beroofd. Hielden ze zich eerst altijd bezig met het ontketenen van een revolutie, nu stonden de Spontis plotseling alleen in het alternatieve milieu. Het was een vooruitzicht dat ze lange tijd als ‘Getto’ vervloekt en gevreesd hadden.29 Sommige Spontis haalden genoeg voldoening uit het

alternatieve leven, anderen (zoals Cohn-Bendit en later ook Fischer) vonden de alternatieve subcultuur niet zaligmakend. Zij gingen op zoek naar nieuwe politieke mogelijkheden om uit de lethargie te komen.

Buiten de Sponti-beweging om ontstonden nieuwe vormen van politiek

activisme. Vanaf 1975 demonstreerden vele Duitse burgers tegen de bouw van diverse kerncentrales. Deze Anti-AKW-Bewegung wist meer mensen op de been te brengen dan het links-radicale milieu ooit voor elkaar kreeg. In de eerste instantie waren de

demonstraties succesvol, met bouwplaatsbezettingen tot gevolg, maar door het harde optreden van de politie lukte het de beweging niet om de bouw van diverse

kerncentrales tegen te houden. Om toch inspraak te krijgen in de politieke

besluitvorming aangaande kerncentrales, ontstond vanuit de Anti-AKW-Bewegung en vanuit de milieubeweging de overweging om deel te nemen aan de parlementaire politiek .Vanaf 1978 ontstonden diverse Grüne Listen die meededen met lokale en regionale verkiezingen om vanuit gemeenteraden en deelstaatparlementen diverse milieuonderwerpen op de agenda te krijgen, waaronder het tegenhouden van de bouw

27 Koenen, Das rote Jahrzehnt, 332-333.

28 Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic, 123. 29 Mende, Eine Geschichte der Gründungsgrünen, 203.

(15)

15 van kerncentrales. Uit deze regionale Listen kwam in 1980 de landelijke partij Die

Grünen voort.

Door deze nieuwe politieke mogelijkheden discussieerden de Spontis tussen 1976 en 1982 over welke weg zij in moesten slaan. Terwijl ze de traumatische gebeurtenissen van 1976 en 1977 verwerkten en de rol van geweld bespraken,

discussieerden ze met elkaar over meedoen met de Anti-AKW-Bewegung en over of ze hun politieke heil terug konden vinden in het deelnemen aan de parlementaire politiek. Deze discussies vonden plaats in de periode dat de Sponti-beweging zich in een lethargie bevond en niet wist wat ze moest doen. Dat leidde ertoe dat, naast de debatten over politiek activisme, er ook discussies kwamen over de rol van de Sponti-beweging binnen het alternatieve milieu en over de ‘Lage’ van de Spontis. Uit die discussies ontstond een discrepantie tussen Spontis die zich wilden terugtrekken in het alternatieve milieu en Spontis die de nieuwe politieke mogelijkheden wilden verkennen.

(16)

16

Hoofdstuk 2. Gewaltfrage

Na de dood van de RAF-terroriste Ulrike Meinhof, overspoelde een golf van terrorisme de Bondsrepubliek Duitsland. Niet alleen de RAF, maar ook de Revolutionäre Zellen pleegden aanslagen. Tussen het Antirepressionskongress van 1976 en de zelfmoord van Baader, Ensslin en Raspe in, kreeg de Bondsrepubliek te maken met een kaping van een vliegtuig, een bomaanslag door de RZ op de Rechtsanwaltskammer, de onderduiking van Hans-Joachim Klein, de hongerstaking van de RAF-leden in de gevangenis Stammheim, de ontvoering van werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer, nog een kaping van een vliegtuig en vervolgens de moord op Schleyer en de zelfmoord van de laatste

RAF-kopstukken.

De Sponti-beweging had vóór deze aanslagen het gebruik van geweld terzijde geschoven, en werd tussen 1976 en 1977 meermaals geconfronteerd met terroristische aanslagen. De Spontis worstelden met de Gewaltfrage en hoe ze zich moesten verhouden ten opzichte van de aanslagen. In principe bleven de Spontis solidair met de

terroristische groeperingen, maar door de talloze aanslagen kreeg de de beweging klap na klap te verwerken. De Duitse Herfst - met de kaping, de ontvoering en daarna de moord op Schleyer - was traumatisch voor de hele links radicale beweging. De positie van de Sponti-beweging binnen het links-radicale milieu stond nu ter discussie. De meeste Spontis wilden niets meer te maken hebben met het politieke activisme waarin geweld een te grote rol speelde: zij wilden zich liever terugtrekken in de geborgen alternatieve subcultuur om van daaruit de eigen idealen uit te voeren – hoewel dat voor een deel van de Spontis niet zaligmakend was. Terwijl het terrorisme de Bondsrepubliek Duitsland in haar greep hield, ontstonden onder de Spontis discussies over hoe ze zich moesten opstellen ten opzichte van de aanslagen, over of terugtrekken in de

Wohngemeinschaften een goed idee was en over welke kant ze op moesten gaan.

De verhitte discussies over hoe ze zich moesten verhouden tot, met name, de RAF lag gevoelig bij de Spontis omdat ze qua ideeën en idealen overlap vertoonden met de terroristische groeperingen. Historicus Sven Reichardt stelt dat in de jaren zeventig vier politieke stromingen waren ontstaan vanuit de studentenbeweging van 1968: een

(17)

17 communistische, een sociale, een terroristische en een links-alternatieve.30 Dat er vier

aparte stromingen waren, betekende niet dat de stromingen volledig apart naast elkaar bestonden. Er was sprake van overlap tussen de groeperingen als het ging om bepaalde ideeën. Zo hadden bijvoorbeeld de RAF en de Revolutionäre Kampf, een militante

knokploeg die later is opgegaan in de Sponti-beweging, begin jaren zeventig dezelfde opvattingen, zoals de onderdrukking door de Bondsrepubliek en het imperialisme van de Verenigde Staten. Maar ze hanteerden beiden een andere aanpak. Voor de Sponti-beweging gold dat de revolutie van onderop moest ontstaan terwijl de RAF de

guerrillastrijd uit de Derde Wereld overnam en het in West-Duitse steden probeerde te implementeren. Door aanslagen te plegen probeerde de RAF de burgers van de

Bondsrepubliek te laten zien dat de staat hen onderdrukte.31

Umfeld

In de secundaire literatuur is al eerder onderzocht hoe links-radicale groeperingen uit het links-alternatieve milieu zich verhielden tegenover de terroristische groepen en gewelddadige acties. In het artikel ‘From Militancy to Democracy? The Radical Left in West-Germany in the 1970s’ onderzoekt historicus Jacco Pekelder hoe de Umfeld, de zogenoemde bystanders van de RAF, reageerde op terroristische aanslagen van de RAF. Het onderzoek van Pekelder wordt hier kort uiteengezet om twee redenen: het biedt niet alleen inzicht in hoe de links-radicale groeperingen zich tot elkaar verhielden, maar het geeft ook een inkijk in de onderzoeksmethode, namelijk het bestuderen van links-radicale bladen als agit 883 en Hochschulkampf. Dat is hier van belang omdat in dit onderzoek de Sponti-krant Pflasterstrand onderzocht wordt om antwoord te geven op de vraag hoe tussen 1976 en 1982 binnen de Sponti-beweging een omslag is ontstaan in het denken over een andere politieke mogelijkheid. De omgang met het terrorisme vormde een belangrijk aandeel hierin.

In zijn artikel doet Pekelder een eerste aanzet tot het nuanceren van diverse opvattingen binnen de radicale kringen. Zijn uitgangspunt is de vraag hoe de links-radicale beweging aankeek tegen de terroristische acties van de RAF. Hij concludeert,

30 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 10-14.

31 Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic, 106, 114, 116; Jacco Pekelder, Symphatie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland 1970 – 1980 (Amsterdam 2007), 35-54.

(18)

18 aan de hand van zijn onderzoek naar links-radicale bladen als agit 883 en

Hochschulkampf én aan de hand van drie voorbeelden, dat de links-radicale beweging niet zat te wachten op de gewelddadige aanslagen van de RAF.32

Pekelder stelt dat destijds zowel politici, politieagenten en de belangrijkste media vonden dat niet alleen de terroristen maar het hele links-radicale milieu

verantwoordelijk gehouden kon worden voor de terroristische acties. Maar binnen de radicale kringen was nooit eenduidige steun geweest voor het terrorisme, integendeel. De acties van de RAF zorgde juist voor een levendig debat tussen de links-radicale activisten in West-Duitsland. Dit debat bestond niet alleen uit solidair zijn met de RAF, maar ook uit kritiek leveren op de gewapende strijd. Pekelder laat met zijn onderzoek zien dat juist de ervaring met extreem geweld ervoor gezorgd heeft dat het links-radicale milieu eind jaren zeventig open ging staan voor de parlementaire politiek en voor de deelname daaraan.33

Pekelder licht twee debatten uit, in agit 883 en in Hochschulkampf. Na de poging tot moord op Dutschke verhardde het klimaat binnen de links-radicale kringen. Vlak daarna staken Baader, Ensslin en twee anderen een departement van een warenhuis in brand. Ze werden opgepakt en Baader werd daarna in hechtenis genomen. Ensslin en Meinhof bevrijdden kort daarop Baader, waar extreem geweld bij kwam kijken: één persoon belandde zwaargewond in het ziekenhuis. Het tijdschrift agit 883 bekritiseerde deze actie. Moest er wel zoveel geweld bij komen kijken terwijl Baader waarschijnlijk maar kort zou vastzitten, vroeg het blad zich af. De Baader-Meinhof-groep diende agit 883 van repliek met de retorische vraag of het blad nou echt dacht dat de ‘zwijnen’ Baader maar twee tot drie jaar vast zouden houden. Meinhof en consorten ergerden zich aan het ‘intellectuele’ gewauwel van de linkse activisten en legden de kritiek naast zich neer.34

In 1971 publiceerde de RAF, zoals de groep zichzelf nu noemde, in agit 883 een pamflet waarin ze het concept van Stadtguerilla uitlegde. Daarbij leverde ze commentaar op het feit dat de meeste linkse radicalen vooral veel papier produceerden terwijl de RAF juist acties zou gaan ondernemen. Tegelijkertijd besefte de RAF dat ze met haar

32 Jacco Pekelder, ‘From Militancy to Democracy? The Radical Left in West Germany in the 1970s’ uit: Joris Gijsenbergh, Saskia Hollander, Tim Houwen en Wim de Jong (red), Creative Crises of Democracy (Brussel 2012), 312-313.

33 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’ 309, 312-313. 34 Ibidem, 315-318.

(19)

19 concept van Stadtguerilla zichzelf zou isoleren van de beweging. Toch zette ze door omdat ze overtuigd was dat een gewapende strijd de enige manier was om een revolutie te ontketenen.35

Naast agit 883 had ook de Hochschulkampf kritiek op de RAF. Het blad schreef, zo licht Pekelder uit, dat illegale acties door gewapende groepen alleen de revolutie kon helpen wanneer de acties onderdeel waren van een bredere beweging én als

ondersteuning van de revolutie. Maar niet wanneer de gewapende groep zichzelf en haar bestaansrecht beschouwden als een soort ‘precondition’ van de revolutie.36

Pekelder schrijft dat binnen de Sponti-beweging dezelfde soort kritiek te

bespeuren viel. Zo schreef de Revolutionäre Kampf, via Cohn-Bendit, dat Meinhof en haar aanhangers de grote fout hadden gemaakt hun acties uit te voeren in een volledige isolering en buiten de beweging om. RK schreef dat de RAF vooral bezig was met een haast theatrale opvoering in plaats van aan de Duitse burgers via aanslagen uitleggen wat er verkeerd was aan de Bondsrepubliek.37

Naast de RAF was er ook kritiek op acties van Bewegung 2. Juni en Revolutionäre Zellen. Zo schreef in 1975 Michael Baumann (Bommi) ‘Wie alles anfing’, een

autobiografie over zijn leven als guerrillastrijder binnen de Bewegung 2. Juni. In zijn autobiografie concludeerde Baumann uiteindelijk dat het gebruik van geweld juist in de weg staat van het ontketenen van de revolutie. Geweld gebruiken zou de identiteit van de strijder ondermijnen: het hebben van een wapen zou leiden tot een ‘dehumanisering’ van de strijder.38

Naast Baumann was er nog iemand binnen de terroristische scene die twijfels begon te hebben over de gewapende strijd: Hans-Joachim Klein. Naar aanleiding van een bloedige gijzeling van de OPEC-hoofdkwartier in Wenen in 1975, walgde Klein van het cynisme en de koelbloedigheid waarmee zijn RZ-kameraden de dood van drie mensen rechtvaardigden.39

Nog zo’n vergelijkbaar geval was ‘Mescalero’, een pseudoniem van een anonieme auteur die een spottende ‘doodsbrief’ schreef naar aanleiding van de dood van Siegfried Buback in 1977. Mescalero schreef dat hij in de eerste instantie blijdschap voelde over

35 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 318-319. 36 Ibidem, 320.

37 Ibidem, 320. 38 Ibidem, 324. 39 Ibidem, 325.

(20)

20 de moord, maar dat na een analyse, waarin ook morele overwegingen in meegenomen werden, Mescalero concludeerde dat dit soort maffiapraktijken niet zouden leiden tot een betere wereld. Hij riep vervolgens zijn kameraden op om dit soort extreme

gewelddadige acties achter zich te laten en zich te richten op een meer vreedzamere en speelsere manier van protesteren.40

Aan de hand van agit 883, Hochschulkampf en de drie voorbeelden van links-radicalen die twijfelden aan de gewapende strijd, laat Pekelder zien dat binnen de radicale kringen de steun voor de gewelddadige acties niet eensgezind was. Sterker nog: na het hoogtepunt van geweld in 1977 met de Duitse Herfst, erkenden velen binnen de links-radicale kringen, enigszins gedesillusioneerd, dat het idee van een revolutie ontketenen niet meer houdbaar was.41

Pekelder gaat op het eind van zijn artikel ook kort in op het

Antirepressionskongress van Fischer en de toenadering van de Spontis naar de parlementaire politiek, maar hij maakt daarbij een grote sprong: hij gaat van het Antirepressionskongress meteen door naar de oprichting van Die Grünen, met Joschka Fischer als verpersoonlijking van deze overgangsperiode,42 zonder aandacht te besteden

aan hoe de rest van de Sponti-beweging tegen deze transitie aankeek. Bovendien was Fischer in deze periode (1977-1980) gedesillusioneerd aan het rondrijden in een taxi, en had hij zich tijdelijk ontdaan van het links-radicale gedachtegoed. Representatief voor deze periode was Fischer daarom eigenlijk niet.

Maar het onderzoek van Pekelder gaat ook niet over de overgang van de Sponti-beweging naar de oprichting van de Grünen, maar over hoe de links-radicale Sponti-beweging tegen de terroristische acties van de RAF, RZ en Bewegung 2. Juni aankeek in de periode 1970-1977. Met zijn onderzoek heeft hij bovendien aangetoond dat binnen het links-alternatieve milieu de steun voor en de kritiek op de gewelddadige acties genuanceerder lag dan voorheen aangenomen werd, door links-radicale bladen te onderzoeken. Deze onderzoeksmethode is daarom van toepassing op mijn onderzoek: de Sponti-krant Pflasterstrand wordt bestudeerd om na te gaan hoe de Sponti-beweging aankeek tegen de terroristische acties in de periode 1976-1980, tegen de opkomst van de

milieubeweging en tegen de oprichting van diverse groene partijen.

40 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 325-326. 41 Ibidem, 321.

(21)

21 Pflasterstrand werd in oktober 1976 opgericht, waarbij de oprichting middenin de belangrijkste gebeurtenissen viel die het debat in de Frankfurtse Sponti-scene beheersten. Aan de ene kant speelde de Gewaltfrage een grote rol: de zelfmoord van Ulrike Meinhof en daaropvolgend de 10. Mai Demonstration en het

Antirepressionskongress en anderzijds de opkomst van de Anti-AKW-Bewegung en de escalerende protesten bij de Bauplatzbesetzung in Whyl en Brokdorf. In dit hoofdstuk staat de Gewaltfrage en het afstand nemen van terroristische aanslagen van de RAF en RZ centraal. Om deze gebeurtenissen in 1976 in de context te kunnen plaatsen, wordt eerst kort de voorgeschiedenis van de RAF en de Sponti-beweging in de periode 1972-1976 uit de doeken gedaan.

Voorgeschiedenis

Na een reeks bomaanslagen in 1972 werden diverse RAF-leden gearresteerd, waaronder ook de kopstukken Ulrike Meinhof, Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe. Zij werden eerst opgesloten in gevangenis in Keulen-Ossendorf, later in Stammheim. Tijdens hun verblijf in de gevangenis werden ze regelmatig in isolatiedetentie gezet, vooral Ulrike Meinhof. Deze ‘Isolationsfolter’ werd door de RAF-kopstukken naar buiten gebracht als marteling door de staat om op deze manier op sympathie van de links-radicale beweging te kunnen rekenen. Later behoorden ook de diverse hongerstakingen van de RAF tot het arsenaal om publiciteit te genereren en om op sympathie te kunnen rekenen.43

Op 9 november 1974 overleed Holger Meins, ook lid van de RAF, in de gevangenis aan de gevolgen van een hongerstaking. Ruim twee jaar later, op 9 mei 1976 werd Ulrike Meinhof dood aangetroffen in haar cel. In de links-radicale kringen ontstonden

complottheorieën aangaande de oorzaak van haar dood. Er werd door de links-radicalen gesproken over moord door de staat danwel over dat Meinhof door de staat tot

zelfmoord gedreven werd.44 De staat was schuldig aan de dood van Meinhof, zoveel

stond in ieder geval vast.

Een dag na haar overlijden ontstond in Frankfurt een gewelddadige

demonstratie. Ook de PUTZ-Gruppe nam deel aan deze demonstraties. Enkelen van hen, waaronder Joschka Fischer, werden daags erna opgepakt wegens verdenking op het

43 Pekelder, Symphatie voor de RAF, 45-46. 44 Ibidem, 50.

(22)

22 gooien van molotovcocktails waarbij een politieagent zwaargewond raakte. Door het ontbreken van bewijs werden deze Spontis weer vrijgelaten.45

Deze traumatische ervaring leidde ertoe dat de Sponti-beweging een maand later het geweld naast zich neerlegde. Dat gebeurde bij het Antirepressionskongress in juni 1976, waar Joschka Fischer de toegestroomde links-radicale beweging toesprak en hen overtuigde het geweld af te zweren.46

Vlak daarna kaapte de RAF een Air France Jumbo. Tijdens de kaping deelden de leden van de RAF de passagiers op in joden en niet-joden. De hele links-radicale

Frankfurtse scene was in schok door deze actie. Vanaf dat moment zwoor de Sponti-beweging alle vormen van geweld af.47

Oprichting Pflasterstrand

Op 15 oktober 1976 verscheen de eerste editie van Pflasterstrand, enkele maanden na de dood van Meinhof en het Antirepressionskongress en aan de vooravond van de

Deutsche Herbst - een reeks terroristische aanslagen van de RAF in het najaar van 1977. In de eerste twee jaren van het blad wisselden twee grote onderwerpen elkaar

regelmatig af. De Stadtguerilla’s, zoals de Rote Armee Fraktion (RAF) en andere militante linkse groeperingen, en de protesten tegen de Kernkraftwerke (KKW) gaven aanleiding tot diverse discussies in Pflasterstrand. Hoewel op het eerste gezicht de Guerilla’s en de Anti-AKW-protesten niet veel met elkaar te maken hadden, gingen de onderwerpen toch hand in hand. In de artikelen over de RAF werd vaak geschreven over de legitimering van geweld en wat de Sponti-beweging daarvan moest vinden. Maar ook bij de KKW’s werd geweld gebruikt, waardoor de twee onderwerpen vaak met elkaar vergeleken werden.De twee onderwerpen geven ook goed de positionering van de Sponti-beweging weer of, zoals sommige Spontis schreven: het gebrek aan een duidelijk standpunt.

Pflasterstrand liet zich leiden door de actualiteit, waardoor aan de ene kant aandacht was voor de RAF en andere terroristische groeperingen zoals de Revolutionäre Zellen en aan de andere kant een toenemende aandacht was voor kernenergie.

Tussendoor werd de existentiële crisis van de Sponti-beweging vaak aangestipt.

45 Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic, 119 – 120; Koenen, Das rote Jahrzehnt, 330.

46 Hockenos, Joschka Fischer and the making of the Berlin Republic, 121. 47 Ibidem, 123.

(23)

23 Opvallend is dat de impasse, waar de Spontis zich in bevonden, telkens oprakelde

wanneer de RAF in het nieuws was. Het afstand nemen van geweld door Fischer tijdens het Antirepressionskongress, naar aanleiding van de 10. Mai Demonstration, liet zich nog goed voelen in de daaropvolgende jaren, vooral in de nasleep van de Duitse Herfst.

In het eerste nummer van Pflasterstrand legde de redactie uit wat ze met de krant wilde bereiken. Volgens de redactie waren er in Frankfurt veel verschillende initiatieven om te discussiëren over het alternatieve leven, maar hadden al deze initiatieven nog geen overkoepelende organisatie. Met de oprichting van dit tijdschrift wilde ze die initiatieven onder de aandacht brengen. Doordat er steeds meer alternatieve projecten ontstonden in Frankfurt, wilde het tijdschrift een soort infrastructuur aanleggen. Maar ook wilde Pflasterstrand de vraag centraal stellen hoe de verhouding moest zijn tussen ‘Leben und Widerstand’. Waar moeten de Spontis heen met hun woede? Hoe kunnen ze die woede met zich meenemen zonder er zelf aan onderdoor te gaan? Pflasterstrand stelde ook dat het verdomd jammer was wanneer Genossen uit radeloosheid

ondergronds gaan. De redactie vond niet dat de militante acties zinloos waren, maar wanneer het uit radeloosheid gevoerd werd, dan werd het wel zinloos. Verder wilde Pflasterstrand over de hele linie Spontis bereiken, van de Macrobioten tot aan de Revolutionäre Zellen. Ze hoopte hiermee, door deze veelheid aan groeperingen te

bereiken, de identiteit onder de Spontis te kunnen herstellen, ‘eine Identität, die in letzter Zeit zunehmend angeknackst war’.48

De Revolutionäre Zellen

In de nacht van 23 op 24 maart pleegden de Revolutionäre Zellen een bomaanslag op het bureau van de president van de Rechtsanwaltskammer van Frankfurt. De aanleiding voor deze aanslag was de ‘fysieke en psychische vernietiging’ van de guerrillastrijders in de gevangenis.49 Pflasterstrand publiceerde een artikel met daarin verschillende

standpunten over de bomaanslag. Deze aanslag en later de vierde hongerstaking van de RAF leidde tot intensieve discussies onder de Spontis over hun houding ten opzichte van het gebruik van geweld en over de solidariteit voor de guerrilla’s.

De redactie schreef dat ze gemengde gevoelens had over de aanslag. Zich van de aanslag distantiëren kon Pflasterstrand niet doen omdat de Revolutionäre Zellen uit

48 ‘Wir wollen eine 14-tägige Zeitung machen’, Pflasterstrand Nullnummer, 15 oktober 1976. 49 ‘Wer schafft – braucht Kraft’, Pflasterstrand 7, 6 – 20 april 1977.

(24)

24 eigen naam de aanslag hadden gepleegd en daar ook verantwoording voor hadden opgeëist. Maar politiek gezien ging de aanslag de Sponti-beweging wel aan. Daarom vond Pflasterstrand het belangrijk om daarover met elkaar te discussiëren, zonder het hele concept van guerrilla ‘überhaupt für falsch halten’. Volgens Pflasterstrand zagen de RZ het plegen van aanslagen als het uitoefenen van een dagelijks beroep. Maar daarmee was het inhoudelijke doel, namelijk de revolutie ontketenen, door de RZ geliquideerd. De redactie schreef dat de Spontis zelf meer vasthielden aan een menselijke moraal, maar dat de Sponti-beweging ook erkende hoe moeilijk de verhouding lag tussen geweld en ‘Gegengewalt’. Tegelijkertijd constateerde de redactie dat de verklaring van de RZ, waarin ze de aanslag opgeëist hadden, merkwaardig was. De verklaring was volgens de redactie een duidelijke distantiëring van de Spontis. Daarnaast vond de redactie de verklaring ‘menschenverachtend’ omdat er met geen woord gesproken werd over het feit of deze bomaanslag als middel wel het doel van de revolutie heiligt. Bovendien vond de redactie dat wie een dergelijke aanslag opeist, zich niet met een cynische

meedogenloosheid over het hoofd had mogen zien dat het bureau tevens een woning was. Revolutionair geweld moest burgerlijke ongevallen uit zien te sluiten.50 Kortom,

voor de redactie was het lastig solidair te zijn met de aanslag omdat het buiten de Sponti-beweging om was gepleegd, én omdat er burgers bij waren betrokken.

In mei 1977 schreef Hans-Joachim Klein, lid van de RZ, een brief waarin hij verklaarde zich terug te trekken uit de Stadtguerilla. Die brief werd bezorgd bij Der Spiegel, vergezeld met zijn eigen pistool. In de brief, die Der Spiegel publiceerde, schreef Klein dat hij begon te twijfelen aan de gewapende strijd en dat hij het cynisme en de ongevoeligheid waarmee de RZ sprak over de aanslag en gijzeling in Wenen begon te verafschuwen. Al in februari 1976 besloot Klein dat hij uit de terroristische beweging wilde stappen. Met behulp van de Spontis, waaronder Daniël Cohn-Bendit, wist hij in het voorjaar van 1977 zich te onttrekken aan de Revolutionäre Zellen en vluchtte hij naar het Franse platteland. De brief aan Der Spiegel was ook bedoeld om een aanslag van de RZ op twee prominenten uit de Joodse gemeenschap in West-Duitsland te verijdelen.51

Niet alleen Der Spiegel, ook Pflasterstrand besteedde uitgebreid aandacht aan Klein. De redactie drukte de brief van Klein zelfs nog eens af, omdat ze vond dat iedereen

50 ‘Trügerische Bombenstimmung’, Pflasterstrand 7, 6 – 20 april 1977. 51 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 325.

(25)

25 er kennis van moest nemen.52 Tegelijkertijd wilde Pflasterstrand behoeden dat Klein

geliquideerd zou worden wegens zijn terugtrekking. ‘Wir fordern die bewaffnete Linke zu einer eindeutigen Stellungnahme auf,’ schreef de redactie. Het linkse milieu was,

aangaande de artikelen in Pflasterstrand, verdeeld over wat er moest gebeuren met de kwestie-Klein. Pflasterstrand benadrukte nogmaals dat Klein een Genosse van de

beweging is. De redactie was fel tegen het doden van Klein. ‘Das Liquidierungsdenken hat mit Revolution […] nichts zu tun’, schreef de redactie. En: ‘Wenn Ihr Klein-Klein umbringen wollt, dann seid Ihr eine dreckige Mörderbande – keinen Deut besser als die Bullen, die Euch jagen’.53

Hongerstaking van de RAF

In april 1977 gingen de kopstukken van de RAF, Andreas Baader, Gudrun Ensslin en Jan Carl-Raspe, voor de vierde keer in hongerstaking. Pflasterstrand bracht daarom een Sondernummer uit over gevangenis Stammheim, die als Vernichtigungsmaschine werd afgeschilderd. In het Sondernummer werd ingegaan op waarom de RAF-leden in hongerstaking waren gegaan, maar het nummer ging ook over de moeilijkheden die te maken hadden met de Stadtguerilla. In een uitgebreid artikel gaf Pflasterstrand

chronologisch weer wat er allemaal gebeurd was tijdens de vierde hongerstaking. Ook schakelde de redactie juridische specialisten in voor een artikel over de juridische kwesties rondom hongerstakingen en dwangvoeding.54

Nadat de hongerstaking 33 dagen duurde, besteedde Pflasterstrand opnieuw aandacht aan de kwestie. Ondertussen had de rechtbank in Stammheim het vonnis uitgesproken. De RAF-leden Baader, Ensslin en Raspe kregen levenslang wegens de moorden tijdens het mei-offensief in 1972 en wegens andere misdaden.55 Pflasterstrand

schreef dat het einde van het RAF-proces ook het einde van de eigen activiteiten tegen ‘diese kaltblütige Verfahren’ en tegen de gevangenschap van de RAF-leden betekende. De Spontis konden niets meer voor de RAF betekenen, nu de RAF-leden levenslang hadden

52 ‘Bomben, Mythen, Zuckerrüben’, Pflasterstrand 10, 18 – 31 mei 1977. 53 ‘Nur Tote schweigen’, Pflasterstrand 10, 18 – 31 mei 1977.

54 ‘Hungerstreik’ en ‘Wie Hungerstreiks juridisch bewältigt werden’, Pflasterstrand 8, 20 april – 3 mei 1977.

(26)

26 gekregen. Een massale aanwezigheid van de Spontis bij een manifestatie was het laatste wat ze nog konden doen voor de gevangenen.56

Tegelijkertijd zwengelden de Spontis de discussie weer aan over hun houding tegenover geweld, een discussie die in het openbaar vermeden moest worden, maar waar wel over gepraat werd in Wohngemeinschaften en kroegen.57 Deze situatie liet

goed de ambivalente houding van de Spontis zien. Aan de ene kant waren ze kritisch over het gebruik van geweld maar aan de andere kant waren ze solidair met de

gevangenen. De Sponti-beweging zette die grote manifestatie op om op die manier steun te betuigen aan de RAF-leden. Het steun betuigen werd overigens vergemakkelijkt door de hongerstakingen, de Isolationsfolter en uiteraard de dood van Meins en Meinhof. Op deze manier konden de Spontis de RAF-leden beschouwen als slachtoffers van de staat: het maakte het een stuk eenvoudiger op om solidair te zijn.

De Sponti-beweging en de gewapende strijd

De hongerstaking van de RAF en ook de brief van Klein leidde enerzijds tot veel publicaties over deze onderwerpen maar anderzijds ook tot een intensieve discussie over de Sponti-beweging zelf. Pflasterstrand publiceerde twee artikelen waarin enerzijds stil werd gestaan bij wat de Stadtguerilla te maken had met de revolutie en waarin anderzijds stevige kritiek geuit werd op zowel de RAF-leden alsook de Sponti-beweging zelf. In dit hoofdstuk worden deze twee artikelen uitgelicht omdat ze goed weergeven hoe binnen de Sponti-beweging gedacht werd over geweld, politiek en uiteindelijk ook hoe de Spontis tegenover de Anti-AKW-beweging stonden.

In het artikel ‘Was hat das mit Revolution zu tun?’ bekritiseerde de auteur de militante beweging. Hij noemde de Sponti-beweging een oude beweging die ten onder aan het gaan was. Van het ideaal om een organische overgang van een spontane Sponti-beweging naar een massale gewapende strijd te bewerkstelligen, was niets terecht gekomen. Ook bekritiseerde de schrijver dat de oude Sponti-beweging tegenover het concept van Stadtguerilla niet consequent was geweest. Hoewel de Spontis vaak een slecht geweten hadden over Stadtguerilla en het eigen handelen ontoereikend vonden, hadden ze lange tijd niet duidelijk uitgesproken dat ze de Stadtguerilla voor een ‘falsche Politik halten’. Ook maakte de auteur een onderscheid tussen de Genossen die wel of niet

56 ‘Nach 33 Tagen Hungerstreik’, Pflasterstrand 9, 4 – 17 mei 1977. 57 Ibidem.

(27)

27 opgesloten zaten. De brandhaard van de samenleving speelde zich volgens hem in de gevangenis af, en niet in het linkse milieu zelf. En van de denkwijze ‘der Satz ‘Den

Unterdrücker zu ermorden, ist befreiung’, gruwde de schrijver. Wat had dat nog te maken met de revolutie, vroeg de auteur zich af in de afsluitende zin.58

In het tweede artikel, ‘Solidarität’ was de kritiek op de Sponti-beweging en de gewapende strijders niet mals. De auteur legde in het artikel verschillende redenen bloot waarom het voor de Spontis zo moeilijk was om de vierde hongerstaking te steunen en om daar solidair mee te zijn. Allereerst bestond de hongerstaking uit verschillende groeperingen. Niet alleen de kopstukken van de RAF, maar ook van de Bewegung 2. Juni, leden van de gevangenisraad en een paar ‘gewone’ gevangenen

hadden zich aangesloten aan de staking. In totaal deden ongeveer honderd man mee. Dat maakte het lastig om verschillende groeperingen te steunen. Daarbij was het voor de Spontis ook lastig steun te betuigen vanwege hun ‘Ablehnung des bewaffnete Kampfes, sei es in der BRD, sei es überhaupt’.59

Wat de steun ook nog bemoeilijkte, was de verhouding, de oorzaak en het gevolg van de acties van enerzijds de gewapende strijders en anderzijds de staat. De auteur schreef dat de politiek van de gewapende strijd de oorzaak was van de uitbouw en de inzet van geweld door de staat. Dat is opvallend, omdat de RAF juist door gebruik van geweld wilde laten zien dat de staat de bevolking onderdrukte. Maar hier werd de redenering juist omgedraaid, notabene door iemand uit het linkse milieu zelf. Verder verhinderde de gewapende strijd hier ook de enige en juiste politieke weg om het

socialisme in de Bondsrepubliek te ontketenen. Sterker nog: de auteur schreef dat het de eigen schuld was van de RAF dat ze in de gevangenis zat: ‘sie sind an ihren Bedingungen im Knast selbst Schuld’. De Bondsrepubliek moest verder ook niet gezien worden als een fascistische staat, maar als een rechtsstaat met excessen. Ook werd het oorzaak-en-gevolg-denken van de Spontis bekritiseerd. De Spontis vonden dat de staat de acties van de gewapende groeperingen als aanleiding nam om de repressie van de staat naar buiten toe te legitimeren. Maar de auteur draaide de redenering om en vond dat het optreden van de staat juist het gevolg was van de gewapende strijd.60

58 ‘Was hat das mit der Revolution zu tun?’, Pflasterstrand 10, 18 – 31 mei 1977. 59 ‘Solidarität’, Pflasterstrand 10, 18 – 31 mei 1977.

(28)

28 Een derde reden waarom het moeilijk was om de hongerstaking te steunen waren de onderlinge verhoudingen. Enerzijds zagen de Spontis en de gewapende guerrilla’s als Genossen maar anderzijds waren ze door de tijd heen van elkaar afgedreven en van elkaar geïsoleerd. Dat leidde tot een ambivalentie bij de Sponti-beweging die duidelijk tot uitdrukking kwam bij de 10. Mai Demonstration. De ontstoken woede van de Spontis na de dood van Meinhof zorgde voor een militante opleving bij de beweging, maar dat leidde ook tot geweld van de staat tegen de Spontis. Fischer zag het gevaar van een militante Sponti-beweging in, waardoor de Römerbergrede het einde van militant geweld voor de Spontis betekende. Maar het militante karakter sluimerde toch verder: ‘die Militanz entlädt sich […] bei KKW’s, zum teil auch noch politisch-praktisch’. Zowel de 10. Mai Demonstration als de Römerbergrede had gevolgen voor de hele beweging: ‘Resignation und Rückzug, Verzweiflung und Selbstaufgabe, Verkehrung der Wut gegen die eigenen Genossen oder letzlich gegen sich selbst’. Dit bovenstaande was volgens de auteur de reden waarom de Sponti-beweging zich geïnstrumentaliseerd voelde. Op het moment dat er een hongerstaking was, door de RAF ingezet als een strijdmiddel tegen het

staatsapparaat, werd de Sponti-beweging weer geconfronteerd met het probleem van de ‘vernietiging’ in de gevangenissen.61

Bovendien ondervond de Sponti-beweging het meeste last van de manier waarop de gewapende strijders en de staat hun strijd uitvochten. Het gevolg was dat de

speelruimte voor andere groeperingen heel klein werd. Tot slot sneerde de auteur: ‘Nicht Gewalt an sich ist das Gefährliche, sondern die gesellschaftlich-geschichtliche Situation entscheidet darüber, ob Gewalt richtig war oder nicht’.62

10 jaar 2 juni 1967

In juni 1977 stond Pflasterstrand uitgebreid stil bij de moord op Benno Ohnesorg. In een speciale uitgave werd tien jaar 1967 en de gevolgen daarvan beschreven. Het ging vooral over terrorisme en hoe de Spontis daarmee om moesten gaan. Het nummer beschreef wat er destijds allemaal was gebeurd en wat voor invloed het had gehad op de hele beweging. Er werden echter geen ideeën geopperd om weer actie te ondernemen tegen de staat. Het was ook een van de laatste keren dat Pflasterstrand zo uitgebreid in

61 ‘Solidarität’, Pflasterstrand 10, 18 – 31 mei 1977. 62 Ibidem.

(29)

29 ging op wat het afgelopen decennium was gebeurd. Hierna werd nog maar sporadisch geschreven over terroristen die in de gevangenis zaten of over het gebruik van geweld.

In het kader van 10 jaar na Ohnesorg, werd er een discussie georganiseerd om het te hebben over de gevolgen van de moord. In de oproep voor de discussie werd ook afgevraagd of er nog wel Widerstand bestond tegen de staat en tegen bondskanselier Helmut Schmidt. Ook werd opgeroepen tot een demonstratie tegen de afgelopen tien jaar. Gesteld werd dat de moord leidde tot een fase van interne onderdrukking van de staat. In de tien jaar tijd werd het politieapparaat van de Bondsrepubliek steeds verder uitgebouwd. De auteur schreef dat de datum van 2 juni niet alleen symbool stond voor een nieuwe beweging, maar dat het ook symbool stond voor de steeds scherper

wordende onderdrukking waardoor de vrijheid van meningsuiting in het geding kwam.63

Het nummer ging ook in op terrorisme en geweld. Niet alleen viel twee juni

samen met de dood van Ohnesorg, maar ook met de oprichting van Bewegung 2. Juni. Het luidde een periode in van aanslagen, Stadtguerilla, gevangenissen, isolatie,

hongerstakingen en uiteindelijk de dood. Ook de demonstratie tegen de sjah van Perzië werd behandeld. Het artikel stelde dat zijzelf begonnen waren met het gooien van eieren en tomaten, maar dat zij ook de eersten waren die begonnen over de Gewaltfrage. Zij waren degenen die het onderscheid maakten tussen Gewalt gegen Sachen en Gewalt gegen Personen.64

De existentiële crisis van de Sponti-beweging

Steeds meer werden de politieke standpunten van de Spontis ter discussie gesteld. De bomaanslag van de RZ, de brief van Klein en de hongerstaking van de RAF leidde tot een existentiële crisis onder de Spontis. Wie waren zij, wat vonden zij belangrijk en welke weg moesten ze nu inslaan? Ze vroegen zich af waar ze in het linkse milieu stonden.

Zo schreef de redactie van Pflasterstrand in de editorial van het Sondernummer over de RAF-hongerstaking dat ze plotseling in een soort existentiële crisis zaten. Oorspronkelijk werd het tijdschrift als een ‘Fähnchenhochhalten’ van de oude Sponti-beweging gezien, ‘die eigentlich längst passe ist’. Pflasterstrand ging er oorspronkelijk

63 ‘Diskussionsveranstaltung 10 jahre 2. Juni 67’ en ‘Wichtig:’, Pflasterstrand II Sondernummer, 31 mei – onbekend 1977.

(30)

30 vanuit dat een politieke beweging in Frankfurt niet meer bestaat. In plaats daarvan zijn er nu talloze projecten, groepen en andere initiatieven in de stad, die niet meer onder het kopje Sponti geschaard konden worden. ‘Es gibt eine Abgrenzungsphobie’. Hierdoor besteedde Pflasterstrand meer aandacht aan allerlei alternatieve projecten, waardoor andere Spontis Pflasterstrand niet meer als ‘hun eigen’ tijdschrift zagen. Het blad schreef dat de redactie van Pflasterstrand bestond uit verschillende redacteuren met

verschillende interesses en dat die interesses tot uiting kwamen in het tijdschrift.65

Een paar maanden later schreef een Sponti: ‘Bezug zu den Massen haben wir längst abgeschrieben’. De oude ideeën en idealen werden steeds meer opzij gezet. Tegelijkertijd zaten de Spontis niet stil. Kleine groepen Spontis gingen nog wel de straat op en sloten zich aan bij andere gelegenheden, maar: ‘die so unmittelbar nicht unsere Eigenen sind: Das ist so mit der Guerilla wie auch mit der AKW’. Dezelfde Sponti schreef ook dat het niet meer gaat om de vraag hoe de Sponti-beweging het bewustzijn van de massa moest veranderen, maar dat het nu veel meer ging om de vraag hoe de Sponti-beweging zélf moest veranderen om hun utopie in kleinere groepen tot stand te kunnen brengen.66

In hetzelfde artikel werd ook opeens duidelijk hoe de Spontis eigenlijk tegenover de andere linkse bewegingen stonden. De Bürgerinitiativen en de Stadtguerilla werden als ‘groβe Politik’ bestempeld, en de AKW-beweging was een ‘Organisationsform, die nicht die unsere ist’. De behoefte om zich te verbinden met die nieuwe politiek is ‘auf den Nullpunkt gesunken’. Volgens de auteur was de Sponti-beweging een anonieme groep geworden bij die grote AKW-beweging.67 Hoewel de Sponti-beweging vond dat ze ten

onder ging aan deze twee groeperingen, de Stadtguerilla en de AKW-beweging, zette ze zich er ook hard vanaf. Ze wilde niet meer dat ze haar discussies, politiek en acties door de ‘Horroraktionen’ van de gewapende strijd opgedrongen werd en ze wilde zich ook niet meer laten dicteren door de terroristische gebeurtenissen. Het werd tijd dat de Spontis een eigen politieke identiteit gingen ontwikkelen en daarvoor moesten er intensieve discussies over gevoerd worden in Frankfurt.68

65 ‘Editorial’, Pflasterstrand 8, 20 april – 3 mei 1977.

66 ‘Neues zur alten Lage’ Pflasterstrand 15, 8 – 21 juni 1977. 67 Ibidem.

(31)

31

Duitse Herfst en de nasleep

In september 1977 werd werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer door de RAF ontvoerd. Daarmee begon de Duitse Herfst in de Bondsrepubliek. Zes weken lang

zochten politie en justitie de werkgeversvoorzitter. Ondertussen onderhandelden ze met de RAF-leden om tijd te rekken, maar toen het geduld van de RAF in oktober 1977 op raakte, kaapten bevriende Palestijnse terroristen een West-Duits vliegtuig. Door een speciale eenheid van de Bundeswehr werd op 17 en 18 oktober het vliegtuig in

Mogadishu bevrijd. Dat betekende dat de passagiers niet meer ingeruild konden worden tegen de RAF-gevangenen in Stammheim. Baader, Ensslin en Raspe maakten daarop een einde aan hun leven en de ontvoerde Schleyer werd kort daarna vermoord door zijn ontvoerders.69

‘Wir trauern um den Tod von Andreas Baader, Gudrun Ensslin und Jan-Carl Raspe sowie um alle andern, die in dem wahnsinnigen Kampf zwischen der Stadtguerilla und diesem Staat in den letzten Jahren getötet wurden’, schreef Pflasterstrand. De RAF-leden waren gestorven aan de manier hoe de staat hen behandelde: ‘zynisch und

menschenverachtend’. Hoewel de redactie treurde om deze gebeurtenis, nam ze direct weer afstand van de RAF: ‘Wir haben die Politik der Stadtguerilla immer kritisiert, weil wir darin keinen Weg sehen, ein System zu beseitigen’. Pflasterstrand vond eveneens dat de gewapende strijd voorbij moest zijn : ‘Die Politik der Stadtguerilla ist am Ende, und das gilt es, auch für die Genossen im Untergrund und in den Knästen zu begreifen’.70

In het volgende nummer schreef de redactie een bijdrage waarin ze betoogde dat ze niet in de zelfmoord van de RAF-kopstukken geloofde. Volgens de redactie werden de officiële versies van de gebeurtenissen in Stammheim steeds absurder en spraken de versies elkaar tegen. Pflasterstrand was ervan overtuigd dat de ‘sogenannte Selbstmorde’ als middel had gediend om ‘von der staatlichen Verantwortlichkeit abzulenken’. Volgens de redactie beschouwde de staat de zelfmoord als een voortzetting van de

guerrillastrijd: zelfmoord als laatste middel van een moorddadige politiek. De bijdrage

69 Pekelder, Sympathie voor de RAF, 52.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nuijten: ‘En als iemand toch gaat vissen, is dat makkelijker te achterhalen.’ Wat haar opvalt, is dat jonge onderzoekers vaak niet goed op de hoogte zijn van wat op en over de

Artikel 6: 1939, onder f, sub 2, BW: producten tegen een bepaalde prijs aanbieden maar deze producten vervolgens niet binnen een redelijke termijn leveren;4. Artikel 6: 193c,

De vakbladen De Hovenier en Stad+Groen gaan op zoek naar vakmensen die creatieve, praktische oplossingen of producten hebben bedacht, voor alledaagse problemen die ver-

Door deze blijk van solidariteit rolde in februari van ditjaar het eerste num- mervan South van de pers. Het is nog te vroeg om te zeggen of het initiatief volledig zal slagen.

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Natuur en Techniek | groep 6/7/8 | Het gaat om de binnenkant?. ARGUS CLOU NATUUR EN TECHNIEK | LESSUGGESTIE |

In hun eigen praktijk kunnen werk- gevers uit de regio Noord-Holland Noord gebruikmaken van onder meer het programma ‘Harrie Helpt’, een laagdrempelige training op de

“Maar door Covid-19 kun je in de situatie komen dat je je wens niet meer kenbaar kunt maken, omdat je te benauwd bent, of niet bij bewustzijn”, zet Dick Bosscher, bestuurder bij

Andere zorgtaken die de zorgaanbieder verleent vallen wel onder de Wet langdurige zorg (en daarmee op grond van de Wkkgz onder het toezicht van de IGZ), maar uit