• No results found

‘Nu ziet men, hoe het er toe gaat, als men het pad der deugd verlaat’ -

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Nu ziet men, hoe het er toe gaat, als men het pad der deugd verlaat’ -"

Copied!
137
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Nu ziet men, hoe het er toe gaat, als men het pad der

deugd verlaat’ -

Misdaadverslaggeving: de professionalisering

van het verslaan van moord en doodslag in de pers - Van

toevalstreffer Kick Geudeker tot systematicus Peter R. de Vries

A.P.C. Spaansen

Studentnummer: 0767646

Begeleider: dr. H.B.M. Wijfjes Tweede lezer: dr. M.J. Broersma

Doctoraalscriptie Geschiedenis, afstudeerrichting Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 - Misdaadjournalistiek: praktijk en ontwikkeling van een fel bekritiseerd vakgebied

1.1 Inleiding 12

1.2 Angelsaksische studies naar misdaadverslaggeving 13

1.3 Geschiedenis van de misdaadjournalistiek: Acties 20

1.4 Reacties en visies 32

Hoofdstuk 2 - De moordzaak ‘Giessen-Nieuwkerk’ en Kick Geudeker (1926-1929) - Een sportverslaggever scoort bij toeval voor krant en klasse

2.1 Inleiding 42

2.2 Giessen-Nieuwkerk 43

2.3 Het Volk en Giessen-Nieuwkerk 45

2.4 Het Leven en Giessen-Nieuwkerk 54

2.5 Andere historische voorbeelden 69

2.6 Conclusie 74

Hoofdstuk 3 – Peter R. de Vries, misdaadverslaggever

3.1 Inleiding: Onderzoeker, aanklager en verdediger 77

3.2 Peter R. de Vries, misdaadverslaggever 77

3.3 Reacties op De Vries 85

3.4 De Puttense moordzaak 90

3.5 Blaauw, De Vries en Putten 93

3.6 Vrijspraak Putten 95

3.7 De Vries over Putten 97

(3)

Voorwoord

‘Nu ziet men, hoe het er toe gaat, als men het pad der deugd verlaat’ luidde ooit een rijmpje.1 Het beschrijven van de ontwikkeling van de verslaggeving over het

afdwalen van het rechte pad bleek een hele uitdaging, waarbij ik gelukkig al die tijd door mijn familie en een aantal trouwe vrienden volop gesteund ben. Ik draag deze scriptie dan ook op aan mijn moeder Ria, en wijlen mijn vader Cees Spaansen (1929-2004), die het allemaal mogelijk maakten. Ook mijn broer Martin en zus Liesbeth en hun aanhang hebben altijd achter me gestaan. Dank ook met name aan Mariska Zwartsenburg en Eva Hogenbirk uit Hoorn, waar ik onder meer in de beginfase van het onderzoek wekenlang, voorzien van hapjes en drankjes, mocht bivakkeren. Dank ook aan mijn naaste collega’s Liesbeth Oelen en Arjen ten Cate van dagblad De

Telegraaf, die zowel zeer belangstellend bleven als bereid waren me op cruciale momenten tijdens het tijdrovende verzamelen van tassen en dozen vol informatie en de uitwerking daarvan te vervangen. Dank uiteraard ook aan alle mensen van de afdeling Journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen in de Martinistad, vooral dr. Huub Wijfjes voor bijvoorbeeld zijn razendsnelle reacties op ingeleverd materiaal en zijn unieke inzichten in de Nederlandse journalistiek.

André Spaansen, Groningen/Den Helder, 18 juli 2007

(4)

Inleiding

‘’Kijkt u volgende week weer, dan heeft u altijd een alibi’’, zegt misdaadverslaggever Peter R. de Vries. Goed gekleed, en jarenlang met kenmerkende snor, zit hij

zelfverzekerd achter het presentatiedesk. De snor is inmiddels afgeschoren, maar de stoere houding blijft. Hij kijkt terwijl hij zijn bekende slogan uitspreekt met een glundering recht de camera in: in het afgelopen uur heeft de kijker ook deze

aflevering een reeks interessante en vaak onthullende reportages uit het hele land en regelmatig ver daarbuiten gezien. En daarbij was geen seconde uit het buitenland goedkoop ingekochte televisie, maar louter honderd procent eigen producties. Waarbij nooit ‘de gevaarlijkste politieachtervolgingen’ centraal staan, maar steevast de mens als dader of slachtoffer van misdaad.

De Vries komt wellicht strak of dodelijk serieus over op de buis, bij klinkend succes zijn er pretogen, of zeker een gevatte opmerking of sneer richting malafide autohandelaar of de zittende minister van Justitie. Al naar gelang er wekenlang gepost is bij een morsige Mercedesdealer dan wel een onmenselijk geachte

gevangenisdirecteur. De Vries is in meerdere opzichten een bijzondere journalist: zo is hij bijvoorbeeld zeer veel zelf in het nieuws. En dan niet in terzijdes of als bron, wat vaak gebeurt, maar ook nadrukkelijk vanwege zijn manier van journalistiek werken en handelen. En dit al bijna dertig jaar lang.

En hij staat bovendien bij zijn miljoenen kijkers te boek als een goede journalist en verslaggever – de te vertrouwen man - in een tijd dat scepsis over de media hoogtij viert. De Vries kan buigen op een serie in ons land op het gebied van de misdaad niet of nauwelijks geevenaarde reeks vaak grote onthullingen. Toch roept hij met zijn unieke voorkomen en spraakmakende methodiek ook hevige emoties en felle reacties op bij publiek en collega’s.

Hij werkt hard (‘tachtig uur per week, het is een way of life’, zegt hij daar over)

2, is succesvol en dat wekt volgens hem ergernis bij minder vaak primeurs scorende

collega’s, die daarbij de werkwijze van De Vries afkeuren. Ook de zeer defensieve en offensieve houding - als hij bijvoorbeeld in praatprogramma’s naar zijn gevoel op het matje geroepen wordt - levert vaak wrevel op. Ook bij politie en justitie wordt nogal eens als door een wesp gestoken gereageerd als de naam De Vries maar valt. Een

(5)

verslaggever die een vraag begint met ,,Maar volgens Peter R. De Vries zit het heel anders, hij zegt juist dat...’’ kan op een afkeurende blik rekenen.

Televisie-programma’s, een reeks bestsellers die jarenlang achtereen goed verkoopt en waarvan een aantal wordt gezien als klassiekers, en een succesvolle loopbaan in de kranten- en tijdschriftenwereld; het c.v. van De Vries kon minder, zou men in het Noorden zeggen. Wie de naam Peter R. de Vries noemt kan desondanks vaak rekenen op een diepe frons of de welgemeende vraag of ‘dat wel journalistiek is’.

Dat is tegenwoordig voornamelijk het SBS6-televisieprogramma ‘Peter R. de Vries

misdaadverslaggever’, dat een jarenlange reeks spraakmakende seizoenen achter de rug heeft. En er zijn bovenal talloze gastoptredens’s, onder meer in het veelbekeken programma RTL Boulevard. Ook de collega’s van De Vries maken de tongen regelmatig los. Misdaad heeft logischerwijze een negatief imago, maar de

persstemmen en visies in publicaties daarover vaak ook. En dat is niet van vandaag of gisteren, zo blijkt. Het gedrag van mensen die over misstappen van de medemens schrijven wordt vaak onder het vergrootglas gelegd.

Daarin zijn in de loop der jaren veranderingen waarneembaar. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog werd over de mores van journalisten anders gedacht dan nu. Persmensen werden - algemeen gesteld - geacht zich terughoudend op te stellen. De journalist was bescheiden, vrijwel altijd anoniem, observerend, meestal loyaal aan een maatschappelijke stroming, rood of Rooms of wat dan ook in het verzuilde Nederland. Fameuze uitzonderingen op deze ongeschreven regel waren tijdschrift Het

Leven en dagblad De Telegraaf, die een groot publiek wisten te trekken.

Maar er zou zich een opvallende kentering voordoen in de journalistieke praktijk, die mede door een combinatie van toeval en doorzettingsvermogen tot stand kwam. Journalist Kick Geudeker van het toentertijd in de rode zuil veelgelezen socialistische dagblad Het Volk zou eind jaren twintig plotseling een van de vaklui blijken die het journalistenvak in een klap een andere methodiek gaf. Door het uitbreiden van de mogelijkheden in het veld en achter het bureau werd een nieuwe, moderne koers inslagen.

We stellen in dit onderzoek de volgende vraag: ‘Hoe werkt(e) de Nederlandse journalist die in de twintigste eeuw over misdaad verslag deed in de praktijk en hoe stonden critici daar tegenover?’. We beantwoorden deze vraag onder meer aan de hand van met name de twee genoemde casussen. Ook andere kenmerkende

(6)

richten, of dat eerder deden, en wat de grenzen - niet zozeer in juridische zin maar in termen van maatschappelijke en professionele tolerantie - van de actieve journalist zijn.

Het beantwoorden van de vragen maakt duidelijk wat de rol, de taak van de journalist is, wat voor zelfbeeld hij heeft en hoe het er in de praktijk aan toe gaat. De evolutie van een betrekkelijk toevallige beschrijver van een misstand en misdaad, zoals Geudeker, tot de opkomst van de specialistische misdaadverslaggever met uitgebreide staf en professioneel archief, zoals De Vries, is een belangrijk fenomeen.

De meeste aandacht krijgen zaken, waarbij de rol van de pers meer is dan alleen een beschrijvende en daar ook in de betreffende tijd op een in meer of mindere mate nadrukkelijke wijze de publieke aandacht op gevestigd is.

Geudeker koos nadrukkelijk partij voor een aantal onschuldig veroordeelden, die langdurig vastzaten voor de moord op een seinwachter. Hij deed kortstondig landelijk en bij collega’s in het oog springend actief journalistiek speurwerk, onder meer met behulp van een advocaat, en bemoeide zich zodoende feitelijk met de rechtsgang. Dit werd zelfs door andere media, dus ook van andere zuilen,

goedgekeurd. Er werd daarbij gesteld dat gezien het gegeven dat burgers mogelijk onschuldig veroordeeld waren deze keer de optredende rol van de verslaggever verantwoord te noemen was.

Deze journalist, die toch door burger en overheid geacht werd op de

achtergrond – meer dan dat zelfs in anonimiteit - zijn werk te doen, kwam hier als het ware achter de perstafel vandaan om te rechercheren. Als belangrijk neveneffect kwam hij daardoor ook zelf nadrukkelijk in het nieuws, in het geval van Geudeker bleef het echter bij die ene keer. Geudeker bleef als persoon wel bekend in het land door zijn vele journalistieke werk en optreden in de sportwereld. Zijn opvolger De Vries wist dit vele malen te herhalen.

Geudeker besefte later terdege dat hij geschiedenis schreef: ‘’In 1929 speelde zich een der meest geruchtmakende zaken in de geschiedenis van de Nederlandse rechtspraak af: de zaak Giessen-Nieuwkerk. Na de zaak van de gebroeders Hogerhuis (een grote zaak rondom een inbraak en schietincident in Friesland, A.S.), waarin de jonge advocaat Pieter Jelles Troelstra, de latere grote leider der socialisten, een belangrijke rol speelde, was het, voor zover mij bekend, het tweede geval van

(7)

herinnert Geudeker zich in 1957 over de zaak die hem in de nationale spotlights zette.3

Geudeker bezocht getuigen en betrokkenen en legde hen zijn twijfels over de gang van zaken rondom de rechtsgang voor, zoals De Vries dat later ook zou doen voor zijn speurwerk naar de Puttense moordzaak. Na de politie, die door frauduleuze praktijken ‘bewijzen’ tegen een aantal verdachten had verzameld, oefende hij op zijn beurt binnen bescheiden grenzen druk uit op deze mensen om het ware verhaal te vertellen. Uiteindelijk kwam een echtpaar met vellen papier met hun eigen verhaal erop geschreven op de proppen en doken gedetailleerde ‘voorlieg-briefjes’ van een politieman op, waarin deze rechercheur die het onderzoek leidde ‘netjes’ had voorgeschreven wat deze banggemaakte getuigentegen de rechters hadden moeten zeggen. De dag daarna opende Het Volk met de kop: ‘Onschuldig veroordeeld tot vijftien jaar’. Een schokkend verhaal, dat in heldere taal op de pagina’s gebracht werd.

We zien hier treffende overeenkomsten met de Puttense moordzaak rondom de lustmoord op een jonge vrouw te Putten in 1994 waarmee Peter R. de Vries zich inmiddels meer dan tien jaar lang bezighoudt. Vooral door zijn langdurige

inspanningen bleef deze zaak veel in de media, veelal in zijn eigen programma maar daardoor ook in de regionale en landelijke. In de Puttense moordzaak werd een tweetal mannen onschuldig veroordeeld voor de moord op een jonge vrouw. De twee oud-verdachten zijn althans na een reeks veroordelingen in laatste instantie

vrijgesproken door het hof te Leeuwarden. Dat hof was evenals in de zaak Giessen-Nieuwkerk uiterst kritisch over het politieoptreden.

Speurwerk van De Vries – werk dat het puur journalistieke, dagelijkse werk ver oversteeg en feitelijk vaak eigen recherchewerk was met dezelfde technische methoden en vakkennis als justitie op nieuwsredactie-schaal, bracht feiten boven water die gerede twijfel zaaiden over de schuldvraag. Zo zeer zelfs dat de zaak daardoor bij herhaling opnieuw voor de rechter kwam, en de veroordeelden voor het hof in Leeuwarden alsnog werden vrijgesproken.

Ook Geudeker kreeg het door een actieve journalistieke houding uiteindelijk voor elkaar dat het falen – door regelrechte opzet bij de zaak Giessen-Nieuwkerk en door een complex geheel van oorzaken bij de Puttense moordzaak - van het politie-

(8)

en justitieapparaat aan het licht kwam. Dit leidde in de beide gevallen tot een

wezenlijk andere loop van de rechtsgang; de invloed van de journalist manifesteerde zich niet louter op de krantenpagina of op het televisiescherm, maar ook in de kamer van de rechter. We stellen vast dat door de hier besproken verslaggevers actief is ingegrepen in de door hem verslagen zaak, met grote gevolgen voor de loop van de gebeurtenissen.

Er is voor dit onderzoek vooral gekeken naar vormen van misdaad in de pers, die betrekking hebben op geweld – moord en doodslag - en ernstige misdrijven als de ontvoering van biermagnaat Alfred Heineken. De laatste zaak omdat deze Peter R. de Vries nadrukkelijk in beeld bracht vanwege het veelgelezen boek over de ontvoering.

In het bijzonder is er, zoals uit de keuze voor de twee hoofdcasussen blijkt, gekeken naar de behandeling in de media van moordzaken. Dit zijn misdrijven die veel impact hebben en waarover veel geschreven wordt.

Het is daardoor goed mogelijk een kritisch beeld van de misdaadjournalistiek, de beoefenaars van het metier van misdaadjournalist en de reactie van critici op het genre te geven. Hoewel er relatief weinig bronnen voorhanden zijn die zuiver over misdaadverslaggeving gaan, is er wel het nodige drukwerk bewaard gebleven met bijvoorbeeld de beschreven ervaringen en reacties van juristen of perscritici en talloze anderen op berichtgeving over misdaad in het nieuws. Ook in meer sociologische studies is veel over misdaad en daarbij soms marginaal, soms juist nadrukkelijk, over media vastgelegd. Daarover zijn vooral sinds de jaren negentig wel de nodige

verhelderende titels verschenen.

Daarbij is het van belang te kijken naar zowel voor- als naoorlogse

voorbeelden uit de praktijk en naar de theoretische en kritische behandeling daarvan door tijdgenoten. Die zijn in het geval van De Vries naast in boeken en columns in kranten en tijdschriften ook op televisie gedaan, in zowel zijn eigen programma’s als talloze uitzendingen waarin hij te gast was om zijn visie te geven. Ook een aantal uitzendingen met dit commentaar wordt beschouwd.

(9)

te worden of nieuwsmensen in ieder geval streng op hun gedrag en vermeende verantwoordelijkheid dienen te worden aangesproken.

In ‘Pro en contra – criminaliteitslectuur in dagbladen’ bijvoorbeeld, een brochure uit het oorlogsjaar 1915, worden twee opinies tegenover elkaar gezet.

Redacteur August Monet van De Telegraaf stelt dat de pers vrijheden dient te hebben, maar criticus Taksander uit Nijmegen pleit juist voor uiterste terughoudendheid, uit zorg voor de kwetsbare ziel van de burger.4 Daaruit blijkt een grote angst voor wanorde door het blootstellen van mensen aan berichten over moord en doodslag of andere misdrijven. We zullen zien dat dit tot op de dag van vandaag terugkeert.

Kritiek op de media van deze aard is een aanhoudend fenomeen en we zullen zien dat ze in de loop der tijd verwetenschappelijkt, vooral uit de hoek van sociologen. Zij ontwikkelden daartoe steevast complexe theorieen over de impact en werking van de (massa)media. Die fungeren als modellen van de samenleving.

Ook komt regelmatig serieuze kritiek op misdaadverslaggeving vanuit de rechterlijke macht en advocatuur, die onder meer vindt dat media teveel werken vanuit de als zodanig geinterpreteerde wens van mediaconsumenten dat ‘Barbertje moet hangen’, zoals topadvocaat mr. C.F. Korvinus het stelt.5 Zowel slachtoffers als daders zouden daardoor gestigmatiseerd worden en incidenten uitvergroot, waardoor door de media rondom een bepaalde zaak een nieuwe dynamiek ontstaat, die kan leiden tot ‘trial by newspaper’.

We zullen elementen waarnemen die in de loop der tijd constant blijven, of in ieder geval terugkeren in diverse varianten. Vooral de angst voor ‘sensatie’ wordt vaak aangevoerd door de opeenvolgende generaties publicisten. Hierbij komt met de regelmaat van de klok en tot op de dag van vandaag de strijd terug over de hamvraag of het plaatsen van misdaadberichten in de pers illegale activiteiten goed praat – door het beschrijven over de ‘slechte jeugd ‘, of het ‘oorlogstrauma’ van een verdachte - of zelfs aanmoedigt door in geuren en kleuren een misdrijf te beschrijven (zoals De Vries in zijn boek De ontvoering van Alfred Heineken deed. Critici vonden de toon te ‘vet’, te ‘tof’).

Een voorbeeld van een angelsaksische bron is Media, crime and criminal justice –

images and realities van de Amerikaan Ray Surette. Hier wordt de moderne angst in

4

August Monet en Taksander, Criminaliteitslectuur in dagbladen (Baarn 1915).

(10)

de samenleving voor misdaad beschreven. Een niet-neutrale media zou ‘passies’ bij de lezers stimuleren, zoals Surette het formuleert. Hij worstelt met de vraag wat de invloed van media is. Is de media een belangrijke oorzaak van misdaad, en kan ze als dat inzicht op de juiste wijze wordt gebruikt wellicht zelfs helpen bij het oplossen van dit maatschappelijke probleem, waarvoor maar geen oplossing lijkt te zijn?6

In Crime and the media, the post-modern spectacle, wordt aandacht

geschonken aan criminologische en communicatiekundige aspecten van misdaad in de Amerikaanse pers. Hierbij komen moraliteit en verantwoordelijkheid van de media aan de orde.7 Het boek Scooped! – Media miss real story on crime while chasing sex,

sleaze, and celebrities beschrijft de impact van misdaadjournalistiek en de grote

belangstelling die er voor is, van zowel burgers, politiek als justitie. Man van de praktijk journalist David J. Krajicek verweeft de ontwikkeling van het vak met het zoeken naar antwoorden op fundamentele vragen. Waarom worden bepaalde

misdaden verslagen zoals ze worden verslagen en wat is het effect op de politiek en in het verlengde daarvan de rechtsgang?8 Hoewel deze studies zich goeddeels richten op de Verenigde Staten, worden er onder meer relevante vergelijkingen gemaakt met Europa.

De onderzoeksresultaten worden gepresenteerd in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft in eerste instantie een inleiding in de ontwikkeling en achtergronden van de misdaadverslaggeving, voorzien van historische en

sociologische context. Het tweede hoofdstuk behandelt de casus Giessen-Nieuwkerk en hoe daar door de journalist Geudeker mee omgegaan is en eveneens voorzien van context. Het derde hoofdstuk gaat in op het werk van misdaadverslaggever Peter R. de Vries, waaronder zijn ook door anderen goed gedocumenteerde journalistieke recherchewerk rond de Puttense moordzaak in zowel woord als beeld, als

praktijkvoorbeeld van de ondernemende en speurende journalist die geen genoegen meer neemt met een plekje aan de perstafel bij rechtzaken.

Historicus H.W. von der Dunk noemde geschiedenis een

‘onwetenschappelijke wetenschap’. Hij deed dit in zijn oratie in 1968 te Utrecht. Een kwart eeuw later noemde hij ‘één van de kenmerken van de moderne wetenschap: we

6

Ray Surette, Media, crime, and criminal justice (Belmont 1998). 7

(11)

beginnen onbekommerd met antwoorden en we eindigen, o zo voorzichtig met vragen’.9 Het proces daar tussenin leidt wel degelijk tot iets.

9 H.W. von der Dunk, ‘Geschiedenis en wetenschap’, in Overtuigend bewijs – Over het wetenschappelijke van

(12)

Hoofdstuk 1 - Misdaadjournalistiek: praktijk en ontwikkeling van

een fel bekritiseerd vakgebied

1.1 Inleiding

Er is een aantal (moord)zaken waarover zelfs na vele jaren het laatste woord niet is gezegd. Zaken als Giessen-Nieuwkerk zijn in het collectieve bewustzijn bewaard gebleven. Daarbij geholpen door publicaties die verschenen in de loop der jaren, over bijvoorbeeld de Hogerhuis-zaak10, maar ook doordat emoties ooit zo hoog opliepen dat mensen die het meemaakten of er kennis van namen dit nooit vergaten.

Voor de oorlog werd al geschreven over misdaden in geïllustreerde bladen en dagbladen. Na de oorlog nam die aandacht toe. De rol, waaronder het soms falen, van Justitie bleef een belangrijk onderwerp van aandacht. In de moordzaak Giessen-Nieuwkerk (1923-1929) is naast verslaggeving de persoonlijke ervaring en drijfveer van de journalist belangrijk. Het beschrijven ervan geeft een indruk van de

journalistieke werkwijze. ‘De rechercheerende journalist’ blijkt zich nadrukkelijk te laten gelden. Juist emotie en impact zijn daarbij belangrijk.

Misdaadverslaggeving behelst het ‘karakter van nieuws de misdaad

betreffende’, stelt jurist R.A. Vecht in de congresbundel Recht in de kijker – het recht

en de media(1990). ‘’Berichten over strafbare feiten gaan veelal samen met het doen

van intieme mededelingen over slachtoffers en daders. Misdaadnieuws is gespecialiseerd nieuws; het richt zich niet (…) uitsluitend tot de georganiseerde openbare orde’’, formuleert Vecht. ‘’Misdaadnieuws kan verhalen opleveren waarvan degene die er kennis van neemt hoopt dat, waar het hem ooit zelf zou betreffen, dergelijke gegevens nimmer aan de openbaarheid zullen worden prijsgegeven.’’11 ‘’Misdaadnieuws is – om met een Amsterdamse rechtbankpresident te spreken –

entertainment.’’ Uit dit onderzoek zal moeten blijken of dat waar is.

Een definitie van nieuws volgens Mitchell Stephens, docent journalistiek (New York University), is: ‘’Nieuwe informatie over een onderwerp van enig algemeen belang, die met een deel van het publiek gedeeld wordt’’.12 Wat een journalist ook geacht werd te doen om het te brengen, er vond een ontwikkeling

10

P.A. Pijnappel, De zaak Hogerhuis (Amsterdam 1899). 11

Mr. R.A. Vecht, ‘Informatieverstrekking aan de media vanwege justitie en politie’, in: Congresbundel Recht in

de kijker – het recht en de media (Zwolle 1990), aldaar 165-168.

(13)

plaats die de grenzen oprekte. We kunnen vaststellen dat vanaf Geudekers doorbraak in 1929 een belangrijke ontwikkeling plaatsvond van de betrekkelijk passieve

journalist naar de actieve, professionele onderzoeksjournalist, die vanaf de jaren tachtig soms wel een detectivebureau lijkt te beheren.

1.2 Angelsaksische studies naar misdaadverslaggeving

In de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada zijn in de afgelopen tientallen jaren verschillende studies verschenen, die onder meer een indruk geven van de stand van zaken van het onderzoek naar het denken over misdaadverslaggeving in de loop der tijd. We behandelen er hier een aantal, dat een indruk geeft van zaken als kritiek op de media en de angst voor elementen zoals sensatie.

Reiner c.s. (2003) constateren zelfs, na het bestuderen van talloze studies over misdaadverslaggeving door hun collega-onderzoekers, dat ‘’...anxiety about the consequences of media representations of crime has generated a research industry examining the content of media crime stories.’’13 Uit al dit verzamelde speurwerk blijkt onder meer: 1. Nieuws over misdaad komt veel voor in alle media. 2. Dit nieuws gaat veelal over zware misdrijven, vooral moordzaken. Over

veelvoorkomende misdrijven als inbraken wordt amper meer iets gemeld. 3. Na 1965 was er een flinke opmars te zien wat betreft het aantal misdaadberichten.14 Ook kwam er steeds meer aandacht voor slachtoffers in de loop der tijd.

De nieuwsconsument is al met al omringd door indringende beelden van misdaad, politie en justitie. Ze heeft de neiging die media te geloven. ,,In part, this is because most people have limited direct contact or experience with these matters and rely on media reports and representations of them for their knowledge’’.

Slachtoffers kwamen de afgelopen halve eeuw steeds nadrukkelijker in misdaadberichten voor. Berichtgeving over de politie is tegenwoordig negatiever dan voorheen. De misdaad wordt gezien als een probleem juist doordat er individuele slachtoffers gemaakt worden, niet omdat er bijvoorbeeld wetten niet worden nageleefd. Daders worden liefst afgeschilderd als pathologische slechteriken. Het zoeken naar motieven of het tonen van de persoonlijke achtergronden van de daders,

13

Robert Reiner, Sonia Livingstone en Jessica Allen, ‘From law and order to lynch mobs: crime news since the Second World War’, in: Criminal Visions – Media representations of crime and justice (Portland 2003), aldaar 15.

(14)

die inzicht zouden kunnen geven hoe het zover kon komen (en hoe het mogelijk in voorkomende gevallen kan worden voorkomen), wordt doorgaans gezien als gevoelloos ten aanzien van slachtoffers en zou daarom weinig gedaan worden. Integendeel: Er is sprake van ,,…an orchestration of hate and vengefulness against individual offenders sopposedly on behalf of their victims in what sometimes amount to virtual lynch-mobs.15

Een recente titel geeft honderden aanwijzingen hoe verslaggeving beter kan, vooral op het gebied van misdaad, maar toont eveneens begrip voor de lastige taak van de verslaggever. In Don’t believe it! How lies become news (2005) roept journaliste Alexandra Kitty het bijna uit: ,,Forget your manners en stop being so offended.’’ Verslaggevers moeten juist hun tanden laten zien om echt nieuws te brengen en geen infotainment of door allerlei belangen gekleurd nieuws. ,,The demand for sterilized and happy news adds a layer of protection to fabricators who know how to exploit the situation’’.16 Journalistiek vergt doordouwen: ,,To get to the truth, privacy will be invaded, authorities will be questioned, images will be raw and audiences will be insulted.’’ Slechts daarmee worden de mensen wakker geschud. Daardoor zullen de beste journalisten waarschijnlijk diegene zijn die het publiek als de brutaalste of onbeschoftste ziet, maar dat moet dan maar. De moeilijke vragen moeten echter gesteld worden.

Maar over een te ruige aanpak maken anderen zich juist weer zorgen. Criminologe Sheila Brown (2003) vreest mediaeffecten. Vooral zaken als eigenrichting die mogelijk kan worden gestimuleerd door opruiende, aan

wraakgevoelens appellerende taal. Ferme uitspraken over de veroordeelde jeugdige moordenaars van het jongetje James Bulger (Verenigd Koninkrijk, jaren negentig) kunnen, als ze via de media in veelvoud door het land klinken, mogelijk effect hebben als mensen erdoor opgejut worden. Brown vreest dat nieuws vermengd zal worden met fictie in een tijd van internet, mobiele telefoons en kabeltelevisie. ,,…’news’ increasingly adopted the tone and formats of fictional or entertainment genres and the technologies of the virtual’’.17

De één vreest zo voor een te afstandelijke houding door hightech verslaggeving in een wereld vol met soms vervreemdende technische snufjes, die de afstand tussen

15

Ibidem, 30-31.

(15)

mensen vergroten, maar anderen vrezen juist een te close of anderszins niet-correcte relatie. Die relatie kan uit de hand lopen. Problemen rondom de steevast gevoelige relatie van de journalist en het slachtoffer of dader van een misdrijf moeten erkend worden en dus niet uit de weg gegaan. Auteur Janet Malcolm schreef over de opvallende rechtszaak van Jeffrey MacDonald, een veroordeeld moordenaar, tegen auteur Joe McGinniss van het boek Fatal Vision, een publicatie over het misdrijf. De dader kwam er slechter vanaf dan hij verwacht had en voelde zich verraden en diep gekwetst, een situatie die lijkt op die van Truman Capote en zijn In cold blood.18 ‘’Every journalist who is not too stupid or too full of himself to notice what is going on knows that what he does is morally indefensible. He is a kind of confidence man, preying on people’s vanity, ignorance, or loneliness, gaining their trust and betraying them without remorse’’, oordeelt Malcolm.

Geweld, vooral moord en doodslag, is dagelijks in grote hoeveelheid in de diverse media-uitingen te zien en dat in een veel te hoge dosis, constateert de Canadese onderzoeker Chris McCormick (1995). Ook de kwaliteit van het gepresenteerde nieuws in kranten en vooral ook op televisie laat veelal sterk te

wensen over. Zijn visie is dat het relatief gezien mee valt met de misdaad, dat de kans op het slachtoffer worden van een ernstig misdrijf althans niet heel groot is, dus dat journalisten en programmamakers overdrijven door hun systematische focus op het allerergste. Door hun nadrukkelijk op zeldzame, excessieve uitersten gerichte nieuwsselectie- en duiding (of vooral een gebrek daaraan) mensen angstig maken is een veel voorkomende journalistiek zonde. ‘’Crime news focuses on the sensational and the unusual, quite often reinforcing biases and stereotypes. In misrepresenting and exaggerating events, a fear of crime is created which is out of proportion to the actual risk of victimization’’, vat hij zijn stelling samen.19 McCormick beschrijft het construeren van losstaande zaken tot trend, zoals verkrachtingen en ander geweld tegen vrouwen. ‘’…the news not only reports crime, but socially constructs it, reproducing crime myths in the process’’.

De enorme media-aandacht voor zware misdaad zou het effect ervan op het publiek versterken, zo beamen ook andere publicisten. ‘’Media portrayals of crime and violence have become part of the spectacle of everyday life’’, stelt onderzoeker David Kidd-Hewitt zelfs in de kritische essaybundel Crime and the media- the post

(16)

modern spectacle.20 Hij meent dat de gemiddelde nieuwsconsument tegenwoordig langzaam maar zeker gedwongen verworden is tot voyeur van ‘’...factual programmes that ‘entertain’ and frighten us with reconstructions of violent crimes and amaze us with the sheer audacity of willy confidence tricksters’’.

Hij ziet misdaad, maar zou er het liefst zoveel mogelijk over zwijgen, of het schrijven overlaten aan sociologen en andere wetenschappers. Kidd-Hewitt ziet de media in zijn woorden als een ‘postmodern spektakel’. Daar bedoelt hij onder meer mee dat de media alles wil laten zien, nieuws presenteert via de verschillende nieuwsmedia, zonder voor de gevolgen daarvan in te staan. Misdaadverslaggeving zou weliswaar nieuws brengen, maar: ‘’The fear of crime and the media’s reassurance that something is being done constitute a closed world of threat and reinforcement, which imprison the viewer.’’21

Er is sprake van een diep gewortelde crisis, waar niet gemakkelijk een einde aan gemaakt kan worden. De invloed van massamedia op misdaad krijgt bijzondere aandacht. Het zou weliswaar moeilijk zijn om te bewijzen dat misdaad werkelijk gestimuleerd wordt door massamedia, maar het gezonde verstand zou daar toch duidelijk naar wijzen bij het zoeken naar oorzaken, meent de samensteller.22 De angst voor ‘moral panic’ van de bange burger is welhaast blijvend versterkt door de intense media. ‘’Sociological theory, media studies and criminology have mostly ignored this area or interaction between crime, criminal justice and media representation...’’ (...) That is to say that is no longer possible to discuss crime without talking about the media, and vice versa.’’

Een andere belangwekkende bron voor het krijgen van een betere indruk van een felle vorm van mediakritiek is het boek The culture of fear, door Barry

Glassner.23 Dit boek was bedoeld om Amerikanen min of meer gerust te stellen en te laten zien dat het allemaal meeviel met misdaad in de jaren negentig in hun land en dat de media in het bijzonder de tabloids en commerciële televisie, een sterke neiging tot overdrijven hebben. Ze versterken incidenten enorm door een intense media-aandacht gericht op de uitzonderingen, stelt de auteur. ‘’Why so many fears in the air,

20 David Kidd-Hewitt, (redactie) Crime and the media: the post-modern spectacle (Londen 1995) aldaar 1-3. 21

Idem, 21. 22

Ibidem, ix-x.

(17)

and so many of them unfounded? Why, as crime rates plunged throughout the 1990s, did two-thirds of Americans believe they were soaring?’’24

Hij twijfelt aan de kwaliteit van het journalistieke product dat hamert op dingen die mis gaan. Emoties bepalen nog slechts wat nieuws is, en vooral ook wat ‘de mensen thuis’ als nieuws ervaren. ‘’Give us a happy ending and we write a new disaster story’’, sneert Glassner. Hij stelt dat media mensen door die houding tot in het absurde bang maken voor van alles, inclusief moord, de zogeheten ‘media effects theory’. Mensen zeggen over misdaad als ze er bang voor zijn; ‘I saw it in the news’. Maar hij heeft ook een positief woord over voor de media, want er worden ook veel zaken ‘gedebunkd’, moet hij toegeven.25 In zijn hoofdstuk over misdaad in de media beschrijft hij echter toch weer voornamelijk de ‘Tall tales and overstated statistics’. Journalisten zouden niet kritisch zijn: ,,…when it comes to a great crime story, a journalist will behave like the high school nerd who has been approached by the most popular girl in school for help with her science project. Grateful for the opportunity, he doesn’t bother to ask a lot of questions’’.26

Het boek Scooped! – Media miss real story on crime while chasing sex, sleaze,

and celebrities, door journalist David J. Krajicek (Columbia University, New York)

uit 1998 is te zien als een overzicht van alles wat in zijn ogen, en in die van volgens hem vele collega’s, de laatste jaren is fout gegaan met de misdaadjournalistiek. Het werk is kritisch en blikt met een soms nostalgische blik terug naar het recente verleden. Het is gebaseerd op ervaringen van een veteraan, die tevens mensen met verstand van zaken kritisch heeft ondervraagd.

Ooit was goede en actieve ‘reporting’ een goed gebruik, nota bene

uitgevonden in de VS, maar nu dreigt die juist zo belangrijke uitvinding er ook weer te worden verwoest.27 Waarom gaat de ‘journalistic method’ verloren? De unieke methode die is gebaseerd op het erbij willen zijn en daar goed en nieuwsgericht over te berichten.28 Krajicek constateert zeer zorgelijk dat de media al enige tijd te maken 24 Idem, xi. 25 Ibidem, xxiii. 26 Ibidem, 25. 27

(18)

hebben met ‘tabloidization’, de groeiende invloed van de methodiek van tabloids door en op de reguliere media in de Verenigde Staten. Er wordt minder serieus geschreven sinds de komst van een soms knellend laagje entertainment. De opkomst van sensatie, en het toegeven daaraan door de eigen journalistieke methoden en productie daar op aan te passen, leidt ertoe dat er steeds meer bladen op de markt zijn of zenders in de lucht, die duidelijk minder uit zijn op waarheidsvinding. Verantwoorde

misdaadverhalen leggen het af tegen ranzigheid; de journalist mag alles doen en laten, zolang hij bij wijze van spreken buiten de gevangenis blijft. ‘’During the late 1980s trashy stories came to dominate our news and popular culture as newspapers and news broadcasts chased the National Enquirer(de Amerikaanse Privé, A.S.) and its broadcast playmate, tabloid television, to the margins of legitimacy.29

Vooral moord en seksuele misdrijven zijn aan de orde van de dag in woord en beeld, en als daarbij nog een beroemdheid komt kijken kan de verslaggeving tot haast extravagante proporties oplopen. ‘’Instead of rational tempered stories that might help explain the vexing crime problem in the United States, we find raw dispatches about the crime of the moment…’’ Dit leidt tot ‘moral panic’, het idee dat bij het grote publiek acute paniek uitbreekt vanwege misdaadnieuws in de krant of op de

kabeltelevisie. ‘’For news consumers the United States must seem to be a hopelessly savage place that stands teertering on the lip of the Apocalypse’’. Politici worden er bovendien ook door opgejaagd om met steeds strengere maatregelen tegen misdaad te komen.30

Het beroep van journalist is door deze ontwikkelingen danig uitgehold, de zinvolle betekenis van het journalistieke werk neemt af. Als gevolg daarvan daalt ook het vertrouwen dat het publiek in persmensen heeft. Krajicek noemt de kort-door-de-bocht benadering van misdrijven, in het bijzonder de geweldsmisdrijven, ‘drive by journalism’, dat tot voor begin jaren tachtig niet, en zeker niet in de moderne mate, zou zijn voorgekomen.31 Er is volgens de statistieken minder misdaad, en toch verschijnen er meer berichten over, in een bepaalde periode. Hoe kan het? ‘’Death and lawlessness are news; when inhuman acts fail to raise a public eyebrow, the end of civilization will have begun.’’32

30

David J. Krajicek, Scooped! – Media miss real story on crime while chasing sex, slease, and celebrities (New York 1998) aldaar 3-4.

(19)

De journalisten produceren en produceren maar misdaadnieuws, aan de lopende band, zonder hun publiek al te veel context en uitleg te gunnen. Van de supermarktbladen in de VS, de ‘down market’, naar de gerespecteerde, serieuze ‘newsrooms’ van grote organisaties, is een onwenselijke stap gebleken die door vele media desondanks genomen is. Dit betekent een degradatie van onder meer de onderzoeks- en

misdaadjournalistiek.33 Het is snel gegaan met het overnemen van tabloidmethoden door de kwaliteitsmedia. ‘’Thoughtless, salacious crime coverage now might turn up across the full breath of the media, from the philistine to the highbrow.’’

Krajicek vermoedt dat de journalistiek het politieke tij mee had om het werk veel harder en scherper dan voorheen te doen en daarmee weg te komen met excessen zonder dat zendvergunningen werden ingetrokken of anderszins politieke en harde maatschappelijke weerstand zichtbaar werd.34 De misdaadjournalistiek had profijt van de Reaganjaren (president in de VS in de periode 1981-1988), waarin het praten over een keiharde aanpak van misdaad bon ton werd, na een periode van betrekkelijke softheid voor Amerikaanse begrippen sinds de jaren zestig, waarin onder meer de doodstraf werd afgeschaft of in onbruik raakte.

‘’Each day, news about crime and the courts fills about one-third of the space of the typical U.S. newspaper and nearly half the news minutes on local television broadcasts’’, verzucht Krajicek.35 Als het dan toch zoveel gemaakt wordt moet het maar beter, stelt hij. Maar waarom is misdaadnieuws zo slecht gecoverd? ‘’...it is cheap and easy to produce, and the beat is dominated by untrained reporters who bite too quickly when politicians and police officials offer the populist, superficial, lock-‘em-up point of view.’’36

De schuldvraag hangt dus altijd boven de misdaadjournalistiek, zo menen de hier beschreven critici. Ray Surette rept al direct over ‘de constructie van misdaad’. Voor hem is niet zozeer de vraag wat de journalist al dan niet mag, maar ‘’How have the mass media changed the reality of crime and criminal justice’’37 Zijn uiterst kritische werk gaat in op de interactie tussen media, misdaad, en justitie, die Surette veronderstelt te bestaan. Het boek geeft een analyse van de opkomst van een bepaalde, cynische en effectgerichte manier van verslaggeving, die de auteur als zeer negatief 33 Ibidem 14. 34 Ibidem, 15. 35 Ibidem, 99. 36 Ibidem, 184-185.

(20)

beschrijft. Misdaadjournalistiek wordt hier gesteld, net zoals Krajicek dat doet maar op een mogelijk nog ernstiger toon, ‘’…is held to a lower standard than other news beats.’’ Ook hier krijgt misdaadjournalistiek het predikaat ‘sensationeel’ toebedeeld.

Surette probeert het proces van het maken van nieuws te doorzien. Mensen nemen zeer regelmatig kennis van het wereldnieuws, maar dat komt niet tot hen via neutrale media. Media presenteren het nieuws als een ‘top tien’ van ellende, met als doel het stimuleren van driften. Daarbij is het niet zo dat het nieuws in een zwart gat verdwijnt, dus geen effecten heeft. Het besef van ‘misdaad’, vooral van omvang en gevolgen van ernstige vergrijpen, heeft daarom gedeeltelijk de herkomst in de media. Men vreest wat men ziet, niet wat men niet ziet, stelt Surette vast. Er is blijkbaar sprake van een ‘media constructed reality’, die zwarter is dan de ‘echte

werkelijkheid’.

In Geschiedenis van het nieuws van Mitchell Stephens is de paragraaf over ‘Misdaadnieuws’ opgenomen na die over ‘Roddelnieuws’ en wordt het gevolgd door ‘Sensatienieuws’. Hoewel misschien niet opzettelijk zo bedacht, geeft het te denken over de perceptie en de reputatie van het vakgebied. In de nieuwe tijd ziet hij, opvallenderwijs in vrijwel dezelfde bewoordingen als vooroorlogse critici die ook zochten naar mogelijke pluspunten van misdaadnieuws, goede dingen. ‘’…door misbaar te maken kan het zonodig bijdragen tot de aanhouding van de dader; door de toegemeten straf te publiceren kan het potentiële criminelen afschrikken; en door het publiek te informeren over misdaad en straf, kan het de grenzen van betamelijk gedrag binnen een gemeenschap scherper markeren.’’ In de verslaggeving rondom misdadigers is ongetwijfeld het prijsgeven van persoonlijke informatie over hen een van de bekoringen die de misdaad voor journalisten heeft, zo wordt hier gesteld.38

1.3 Geschiedenis van de misdaadjournalistiek: Acties

De vraag komt hier aan de orde: ‘Hoe werkte de Nederlandse journalist die in de twintigste eeuw verslag deed van met name moord en doodslag in de praktijk en hoe stonden critici daar tegenover?’.

De moderne verslaggever probeert actief verslag te doen. Hij wordt daarbij niet door censuur belemmerd, maar heeft wel te maken met wensen en verwachtingen van zijn achterban en leiding. Wat wilde de journalist bereiken en tegen welke grenzen loopt

(21)

hij aan? Daartoe wordt de vakontwikkeling toegelicht en de manier waarop critici reageerden. De veranderende samenleving maakt het nuttig te kijken naar de houding tegenover misdaadverslaggeving. In de Angelsaksische wereld is bovendien veel literatuur verschenen over de gewenste en feitelijke mores, die een aanvullend beeld geeft. In Nederland weliswaar minder, maar het gepubliceerde geeft desondanks een goede indruk.

Hoewel kranten, van NRC tot De Telegraaf, iedere dag misdaadnieuws bevatten, is opvallend genoeg door Nederlandse wetenschappers betrekkelijk weinig onderzoek naar ‘misdadig’ nieuws gedaan. Wie goed zoekt komt – in het

persmuseum, universiteitsbibliotheek of boekhandel – echter wel degelijk

studiemateriaal tegen. Een stapel brochures, allang vergeeld - veelal geschreven door critici of mensen die beroepshalve met het onderwerp te maken hebben - een aantal boeken en onderzoeken, vermoedelijk slechts in kleine oplage verspreid voor een bescheiden publiek, kwam zo boven water. Het materiaal verscheen onregelmatig en meestal in opdracht van een overheidscommissie of bijvoorbeeld advocatenorde, die zich zorgen maakten over de media. De inhoud draait bijvoorbeeld om de vraag wat de speelruimte voor haar vertegenwoordigers zou moeten zijn. Over

misdaadverslaggeving ontstaat daardoor regelmatig een debat.

Tot de opkomst van nieuwsgerichte pers, werden berichten over criminelen via het gesproken woord en incidentele drukwerken verspreid. Vanaf de zeventiende eeuw is het misdaadbericht regelmatig te vinden in kranten. Maar misdaad is van alle tijden. Het gedrukte woord beschrijft het liefst de afwijking van het gewone – nieuws! ‘’Dit levert beelden en voorstellingen op van misdaad, die nooit volledig gescheiden of onderscheiden kunnen worden van de ‘feiten’’, benadrukt historica Florike Egmond in haar dissertatie Op het verkeerde pad – georganiseerde misdaad in de

Noordelijke Nederlanden 1650-1800.39 Wat een misdrijf is wordt bepaald door de

machthebbers en dat heeft gevolgen voor de informatieverstrekking aan de burgers. In de zeventiende en achttiende eeuw werd de Republiek opgeschrikt door

rondtrekkende benden. Er werd geworsteld met dit kwaad.40 ‘’Kennelijk konden de autoriteiten (…) niet geloven dat ‘misdadigers’ ook ‘gewone’ mensen waren. Omdat de verdachten bepaalde misdrijven hadden begaan, kon het niet anders of ze hadden

39

Florike Egmond, Op het verkeerde pad – georganiseerde misdaad in de Noordelijke Nederlanden 1650-1800 (Amsterdam 1994) aldaar 33.

(22)

ook andere cruciale regels overtreden’’, aldus Egmond. Misdadigers werden opzettelijk door de rechterlijke macht gemarginaliseerd, ze hoorden er niet bij.41

De kranten van de zuilen trachtten later te stichten en te sturen. Maar de onafhankelijke pers moest algemene verhalen brengen, want bijvoorbeeld partijpolitieke stukken pasten niet binnen hun pagina’s. Pershistoricus Schneider constateert: ‘’Neutrale bladen (…) spraken lezers in de middenklasse aan…Ze voldeden aan de eis van niet vervelend en niet moeilijk te zijn, zonder te vervallen in de stijl van de kleine, linkse volksbladen.’’42 Het ‘volkse’ idee is benut voor

verkoopdoeleinden, maar in ons land niet in grote mate: ‘Commerciële volksjournalistiek’ had voor 1900 weinig invloed.

De krantenschrijver werd aldoende steeds meer journalist.43 De

maatschappelijke status bleef echter laag, lager bijvoorbeeld dan de positie van de onderwijzer. Dit kwam ook doordat namen van redacteuren niet genoemd werden. De verslaggever bleef onbekend en als het ware onbemind. Een formelere status voor het beroep ontstond gaandeweg echter wel door de komst van bijvoorbeeld

politiepenningen en dergelijke elementen. ‘’‘Het eerste persbewijs’ was de erkenning van de publieke taak van de journalist door de politie.’’44

Het boek van de pers door John Kooy geeft een indruk van de periode rond 1931. ‘’…de èchte krantenman, (…) is iemand, die zich onvoorwaardelijk aan de zijde van het leven schaart, een ja-zegger tegen het leven’’, stelt Kooy.45

Politieberichten krijgt de verslaggever van de sterke arm, ‘voor zoover noodig en nuttig’. ‘’Niet alleen in dien zin, dat deze den reporters toestaat allerlei voor het publiek verboden terrein te betreden, wanneer daar nieuws is te halen, maar ook door hun met de noodige beperking inzage te geven van het register, waarin al die

gebeurtenissen worden genoteerd, welke het optreden der politie noodzakelijk hebben gemaakt.’’46 Het is dan aan de stadsreporter de bijzonderheden te achterhalen die de politie niet kwijt wil of niet weet. ‘’Daarom vraagt hij den omstanders bij een verkeersongeluk of beter nog: het slachtoffer, als dat mogelijk is, om precies te

41

Ibidem, 252.

42 Maarten Schneider, De Nederlandse krant 1618-1978 – Van ‘Nieuwstydinghe’ tot dagblad (Baarn 1979), aldaar 252.

43

Idem, 287. 44

Ibidem, 294.

(23)

kunnen vertellen hoe de zaak zich heeft gedragen.’’ Het gaat om het maken van interviews, het opzoeken van mensen.47 Hij kan begrijpen dat mensen de krant soms neerleggen, door alle ellende in het nieuws. Het beeld van de werkelijkheid is wat hem betreft vertekend door de journalisten, die juist het slechte nieuws bijeengaren. 48 De journalist moest geen kerel zijn met vermommingen. Dat ‘’…komt alleen bij een zeker soort journalisten voor, die gewoonlijk niet tot de meest intelligente of de fatsoenlijkste behooren.’’49 Verslaggevers moeten bescheiden zijn, en niet onder naam publiceren.

‘Nederlandse journalisten interviewen een gevluchte inwoonster van Visé. In het midden onze redacteur (Albert) Tervooren’ (Het Leven, augustus 1914). Rechts: Leo Rademaker (Het

Vaderland), en Jan Peereboom (Haarlemsch Dagblad), mannen die erop uit gingen. (Uit: Uit het leven gegrepen, Leonard de Vries).

In de praktijk bemoeide de actieve journalist zich langzaam maar zeker met van alles, dat was de criticasters duidelijk geworden. Auteur Versluys noteert in 1936: ‘’De journalist verkeert in de gelegenheid om zich nadrukkelijk met allerlei

aangelegenheden te bemoeien. Hij durft van alles aan te grijpen en behoeft in landen, waar de persvrijheid geen dode letter is, zich niet te ontzien uit vrees voor

geprikkeldheid van autoriteiten …’’ Durf is van belang. Gewichtige onderwerpen dienen leesbaar en lezenswaardig te worden weergegeven. ‘’De suggestieve

47

(24)

journalistieke schrijfwijze, gevoegd bij de groote verspreiding hunner artikelen kan een macht ten goede en ten kwade zijn.’’50 Het leveren van kritiek op politie en justitie zou echter de juist zo sterke positie van wetshandhavers kunnen ondermijnen. Dat was een gedachte die angstige gevoelens over anarchie opriep.

Het tij leek ondanks alle kritiek echter niet meer te keren. Speurende

verslaggevers zoals Philip Pinkhof veroverden een blijvende positie. Een kenmerkend voorbeeld van een ware nieuwsjagende journalist, inclusief vlotte, flamboyante presentatie, werkte hij als correspondent voor De Telegraaf in Rotterdam en was hij ook hoofdredacteur van Het Leven. In 1916 ontdekte hij zo dat scherven van bommen die op Zierikzee vielen Engels waren. Zijn krant suggereerde echter dat ze door de Duitsers werden afgeworpen.51 Pinkhof werkte ook undercover, bijvoorbeeld in de Eerste Wereldoorlog in België.52 ‘’Jagen op primeurs wordt voor de journalist een tweede natuur’’. Het was voor hem het belangrijkste, hij lag daarvoor dagen op de loer, zelf al moest hij dan toch soms zwijgen als dat nodig was.53 Relaties met allerlei bronnen waren de sleutel tot ‘daverende primeurs’, dan was niet onmogelijk, al zegt hij dat de nieuwe generatie het makkelijker heeft. ‘’Kreeg men voor de oorlog zijn nieuws uitsluitend door naarstig speuren, thans wordt het je op een presenteerblaadje thuis bezorgd’’.54

Er zijn echter wel grenzen. ‘’De krantenman, gespitst op primeurs, mag nooit uit het oog verliezen dat het algemeen belang sommige jachtgebieden taboe doet zijn. Nooit dient hij mee te werken aan reclame voor figuren die voor velen de ondergang betekenen.’’55 Maar de politie werkte lange tijd niet mee en volgens Pinkhof ging hij daardoor louter harder speuren. Autoriteiten hadden wat hem betreft geen idee van de voorlichtende taak van een dagblad. Politiechef Hubertus Salomon Hordijk bleef bijvoorbeeld anti-pers. Hordijk (,,Stalen Bart’’) was kopschuw en sloeg eens met de

50

Nicolaas Jan Derk Versluys, Journalistiek en wetenschap : een studie van de betrekkingen tusschen

journalistiek en sociale wetenschap (Utrecht 1936). 51 NVJ-website Villa Media, www.villamedia.nl. 52

Philip Pinkhof, De jacht op de primeur (Tilburg 1955), aldaar 38. 53

Idem, 7. 54 Ibidem, 11.

(25)

wandelstok een camera uit de handen van een fotograaf. De bladen schreven dat hij ‘het puist aan de pers’ had. ‘’Er is niemand van ons die hem kent’’, meenden ze.56

De journalist ontplooide zich steeds meer. Maar de mogelijkheden van de tijd en het medium waar een journalist voor werkte fungeerde als een onzichtbare hand die journalistieke werkzaamheden stuurt en de geaccepteerde mogelijkheden afscheidt van onoorbare. Naast normen voor journalistieke techniek zijn er dus ethische gevormd, constateert Stempels in 1970.57

Philip Pinkhof aan het werk. (Uit zijn: ‘De jacht op de primeur’).

Ondernemende journalisten konden naast de kranten ook uit de voeten bij de

tijdschriften. Vanaf de negentiende eeuw verschenen er al steeds meer. Die berichtten over vele onderwerpen, van politiek tot geloof. Er verschenen bladen als Liefde en

hoop: tijdschrift voor gevangenen en gevangenissen, een blad met een confessionele achtergrond, en Geïllustreerd Politie Nieuws, juist een blad met een sensationele inslag.58 De Prins der Geïllustreerde Bladen was gebaseerd op het Duitse blad Die

Woche, dat meer dan voorheen gebeurde veel aandacht besteedde aan het leven van

56

Gemeentearchief Amsterdam, De albums van hoofdcommissaris Hordijk (http://stadsarchief.amsterdam.nl/schatkamer/albums_hordijk/de

_albums/) 57

A. Stempels, ‘Van bezigheid tot beroep’, in: Informatie 4 Cahiers over massacommunicatie (Amsterdam 1970) aldaar 16-17.

(26)

de gewone man en daarbij moorden, branden en ongevallen aandacht gaf.59 Een voorbeeld van 23 juni 1917: ‘’De nachtelijke inbraak bij de firma S. Spijer, juweliers, Oranjegalerij te Scheveningen. – Zooals op bovenstaande foto te zien is, hebben de bandieten een lichtraam van het Palace-terras opengebroken en zijn ze op deze wijze den winkel binnen gekomen. – Voor een belangrijk bedrag aan juweelen, aan gouden en zilveren voorwerpen wordt vermist.’’60 Ook De Lach (vanaf 1924) was succesvol. Het was eerst voor het hele gezin bedoeld, later juist voor de man des huizes.

Tegenover de angstig bekritiseerde sensatiezoekers bleven daarentegen talloze degelijke publicaties bestaan, zoals de invloedrijke Katholieke Illustratie. Het blad volgde de stichtende lijn van Rome (1869). ‘’…uit besef dat een dam gesteld moest worden tegen de goddelooze pers, die met haren giftigen adem ook de katholieke huisgezinnen tracht te bezoedelen.’’61

Geillustreerd Politie Nieuws – voorpagina 6 juni 1874. ‘Eene gevaarlijke dienstmaagd’. (Uit:

Geillustreerd Politie Nieuws - Een fascinerende selectie uit de jaargangen 1873-1883, samenstelling Leo Polak).

59

Joan Hemels en Renée Vegt, Het Geillustreerde tijdschrift in Nederland, deel 1, 1840-1945 (Amsterdam 1993), aldaar 355-358.

(27)

Feit bleef dat titels als Panorama, Geïllustreerd weekblad in koperdiepdruk een blijvertje bleken.62 In het eerste nummer (1913) werd aangekondigd, dat de inhoud veelzijdig zou zijn. ‘’En het streven naar actualiteit zal, bij strikte godsdienstige en staatkundige onzijdigheid, nooit ontaarden in een zucht naar het sensationeele’.63 Een rubriek als ‘Uit het volle leven’ deed zo op 17 januari 1917 met foto verslag van het oppakken van een zeepsmokkelaar in Simpelveld, die 172 stukken zeep onder de jas meetorste. Regelmatig waren deze bladen voorzien van portretten van misdadigers, slachtoffers of ander beeldmateriaal. In kwantiteit was deze aandacht desondanks aanzienlijk minder dan tegenwoordig, het is dus overdreven ze als sensatiebladen te bestempelen. 64

Een ander kenmerkend voorbeeld was Het Leven (1906-1941), in Wageningen in 1912 zelfs in beslag genomen wegens het verspreiden van ‘zedeloze’

prentbriefkaarten. De reportages en algehele manier van werken betekenden een journalistieke doorbraak, aldus Hemels. ‘’Men legt zich er onder meer op toe, door fotoreportages van bedelaarsleven, nachtasielen, arbeidersinterieurs en woekerhandel, sociale misstanden aan de kaak te stellen.’’65. Zo gingen redacteuren als bedelaar vermomd dit maatschappelijke segment verkennen, voor de reportage ‘Tien dagen uit bedelen!’ (1916).66 Het Leven doorbrak het taboe op hardere misdaadjournalistiek voor een breder publiek dan mensen die eerder Geïllustreerd Politie Nieuws lazen.67 Medewerkers waren graag buiten de deur en begaven zich in minder nette kringen als hun collega’s van De Prins. Ooggetuige, Leven-tekenaar L.J. Jordaan schreef in de jaren zeventig op hoge leeftijd terugkijkend: ‘’Nu eens viel ik midden in een

spiritistische séance, dan weer trof ik er een namaakbedelaar aan, compleet met pruik, valse baard en krukken, die erop uit werd gestuurd om het toen nog welig tierende

62

Hemels/Vegt, 347-350.

63Proefnummer, Het Panorama, 2 juli 1913, geciteerd in Panorama, een fascinerende selectie uit de jaargangen

1906-1940 (Laren 1972).

64

O.m. onderzoeker Klaassen besteedt er een hoofdstuk aan, ‘De frequentie van het crimineele bericht’, 213-224. Voor een voorbeeld van een latere periode geeft het hoofdstuk ‘De misdaadverslaggeving in de

verschillende kranten’ in: A.W.M. Coenen en J.J.M. van Dijk (red.) Misdaadverslaggeving in Nederland (Den Haag 1976) een redelijke steekproef voor een deel van de jaren zestig en zeventig.

65

Hemels/Vegt, 286-289. 66

Leonard de Vries, Tien dagen uit bedelen!’, in: Uit Het Leven gegrepen – een aangrijpend tijdsbeeld van de

jaren 1906-1920 ontleend aan het tijdschrift Het Leven (Laren 1972), aldaar 168-175.

(28)

bedelaarsbedrijf te verkennen.68 Lezers werden gegrepen door koppen als ‘Moord met kokend water te Amsterdam’, of ‘De vergiftigde taart te Hoorn’.

Leven-hoofdredacteur Carl Corvey (pseudoniem Frans van Erlevoordt) was één van de voortrekkers.‘’Het (Leven) protesteerde heftig (…) tegen verouderde opvattingen en toestanden – maar het onthield zich zorgvuldig van partijkeuzen in enigerlei arbeidsconflict – maar het schreef daarom niet met minder eerbiedige hoofdletters over ons Prinsesje, Haar Handjes en Haar Voetjes.’’69 Met het sterven van Corvey was volgens Jordaan het experiment voorlopig voorbij. Een lange periode na de oorlog werd er blijkbaar minder aan misdaadverslaggeving gedaan. Zo bevat een doorgekeken jaargang Revu uit midden jaren vijftig nauwelijks berichten die met misdaad van doen hadden. Het leek er haast op dat De Telegraaf het misdaadnieuws voor zich alleen had.

Acht jongens die Het Leven op straat verkopen. (Uit: Uit het leven gegrepen).

Ook in Het beste uit Panorama uit 1965 is bijvoorbeeld geen misdaadnieuws van dat jaar opgenomen.70 Desondanks werd ze toch als sensationeel gezien, door

bijvoorbeeld de uitbundige schrijfwijze. In Panorama - Een fascinerende selectie uit

68

Leonard de Vries, Uit het leven gegrepen (Bussum 1978), aldaar 5-6. 69 Idem, 8.

(29)

de jaargangen 1913-1973 schreef Gerard Vermeulen, hoofdredacteur in de jaren zeventig: ‘’…ik besefte dat mijn broeders in de Nederlandse journalistiek met een zeker dédain op geïllustreerde bladen neerkeken’’. (…) ‘’Het leek mij de taak van Panorama er de massa van bewust te maken dat zij in een interessante wereld leven. (…) ‘’…de rauwe wanhoop van een uit Vietnam gedeserteerde soldaat komt wél over, evenals het schuchtere geluk van een uitgetreden pastoor die op veertigjarige leeftijd de liefde van een vrouw heeft gevonden.’71

Justitie – in misdaadverslaggeving vaak lijdend voorwerp - was later zelf één van de instanties die in diverse drukwerken vaststelde dat misdaadverslaggeving in de lift zat. (In hoofdstuk 3 wordt daar rondom Peter R. de Vries en de nieuwe tijd van de misdaadverslaggever nader op ingegaan.) ‘’Tot in de jaren tachtig had met name de krant van wakker Nederland een volwassen misdaadredactie’’, schreef het toenmalig hoofd van de voorlichtingdienst van het OM, Verhoog, in 1997. Maar er was nu sprake van een hausse. ‘’De vraag naar misdaadnieuws steeg en kreeg met deze investering een structureel karakter. De voor misdaadnieuws vrijgestelde en hierop uiteindelijk ook afgerekende verslaggevers bouwen kennis, netwerken en vertrouwen op, geven en nemen publiciteit’’.72 Aanstichter is bijvoorbeeld een anonieme bron, maar ook de verdediging zou vaker alle ruimte krijgen in de pers. Dat is

psychologische oorlogsvoering, gericht op maximale verminking van de strafzaak, oordeelde Verhoog.73

De kwaliteit van de informatie van juist de politie en hiergenoemde justitie is cruciaal voor het op accurate wijze verslaan van misdaden. De verhouding tussen justitie en journalistiek is daardoor veelzijdig, en de contacten intens, en justitie trachtte in de loop der jaren telkens deze perscontacten te formaliseren en te kanaliseren. Justitie werkt daartoe met richtlijnen. Zoals die bijvoorbeeld vanaf 1 februari 1998 gold: ‘’Het OM zal vaker actief naar buiten treden. Een

overheidsorgaan verschaft burgers uit eigen beweging informatie indien dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.’’ Dat element is de laatste tijd versterkt, zodat aan de aloude vragen om meer informatie deels tegemoet is gekomen. Als verdachten of advocaten in de media optreden en strafdossiers deels

71 Leonard de Vries, Panorama – een fascinerende selectie uit de jaargangen 1913-1973, aldaar 5-6. 72

G.J. Verhoog, ‘Het spook van pers en misdaad – hoe pers en verdediging de onvermoede wapenbroeders zijn van Rolph A. Gonsalves, misdaadbestrijder’, in: Greep op de misdaad – opstellen over de aanpak van de zware,

(30)

openbaren, kunnen ze rekenen op meer tegengas van het openbaar ministerie dan tot nog toe het geval is.74 Op deze grotere openheid is echter toch kritiek. Annelies Rottgering, voorzitter van de vereniging van strafrechtadvocaten spreekt van een ongelijke strijd: ‘’…feit is dat we zijn gemuilkorfd. En dan moet justitie niet opeens zelf meer ruimte nemen. Dan worden mensen nog de rechtszitting in de media veroordeeld.’’ Maar als er te weinig gemeld wordt, volgt de kritiek dat journalistiek niet diepgravend is. Er zou maar zelden over het ‘eigenlijke recht’ geschreven worden. ‘’Het echte recht is namelijk wel echt belangrijk, maar ook nogal saai’’, klaagt J. Leijten.75

Al doende werden sommige voorlichters van de politie even bekend als bekende journalisten, zoals oud-journalist van De Volkskrant en De Telegraaf Anne Geelof. Hij was in de jaren tachtig politiewoordvoerder rondom de ontvoering van en moord op Aholdtopman Gerrit-Jan Heijn. De zaak maakte hem bekende Nederlander. ‘’En hoe weerzinwekkend en luguber de oorzaak van de ongewilde statusverheffing ook mag zijn, enkele omroepzuilen deinsden er niet voor terug hem met invitaties voor allerlei al dan niet onbenullige tv-panels te overladen’’, schreef weekblad

Aktueel in 1989. Je moet je echter niet mee laten slepen, vond Geelof, en zo speelbal

worden van entertainment.76

In de jaren zestig fungeerde berichtgeving over misdaad nog voornamelijk als verstrooiingslectuur. Misdaad kwam van buiten op ons af, gepleegd door

buitenlanders, zo leek de teneur. De humaniteit die we eerder bij mensen als Pauwels zagen – en later voor De Vries een belangrijke drijfveer werd - keerde vooral in de jaren zeventig weer terug. Kranten besteedden naast misdaadverhalen juist meer aandacht aan genuanceerde beschouwingen over misdaad. De Coornhert-Liga die zich sterk maakte voor gedetineerden, zette bijvoorbeeld een alternatieve

justitiebegroting op. Kritiek op het justitiestelsel zwol aan, en daartegenover diende er minder aandacht voor misdaadjournalistiek als ‘verstrooiingslectuur’ te zijn.77 Oud-misdaadverslaggever Hans Smits (Vrij Nederland) ziet in de jaren negentig een snelle ommekeer en een verdwijning van de rechtbankverslaggever. De vraag naar

74

Ferdi Schrooten, ‘Justitie stopt met stommetje spelen’, 18 september 2006, in: Dagblad van het Noorden. 75

J. Leijten, ‘De media, het strafproces en nog wat meer…’, in: Media en strafrecht (Deventer 2001), aldaar 7. 76

Rubriek ‘Open Kaart’, Weekblad Aktueel, week 02-09, maart 1989. 77

(31)

misdaadverslaggeving blijft: ‘Crime reporter Peter de Vries, eerst als hoofdredacteur van Aktueel en nu als samensteller van het televisieprogramma Crime Time, weet die begeerte nog zeer goed gaande te houden.’’

Tegenover zulke actieve hedendaagse journalisten die desnoods zelf achter moordenaars aangaan staan overigens anderen, die het anders aanpakken. Deze groep, verbonden aan media of onderzoeksinstellingen, zoekt het meer in statistisch en andersoortig wetenschappelijk onderzoek en methoden van analyse dan het telkens ook fysiek benaderen van misdadigers of direct betrokkenen bij criminele affaires. Zo slagen ze er echter wel vaak in belangwekkende trends en andere fenomenen naar boven te halen die weer niet direct zichtbaar worden door het intensief volgen van een zaak als Giessen-Nieuwkerk of de Puttense moordzaak. EO-journalist Emerson Vermaat bijvoorbeeld deed onderzoek in de internationale wereld van drugs- en mensensmokkel, maar ging amper met ‘zware jongens’ rond de tafel. In plaats daarvan ondervroeg hij onder meer justitiemedewerkers en deed literatuuronderzoek. Voor deze methode verontschuldigde hij zich bijna: ‘’Tot drie keer toe zegt hij weinig contact met criminelen te hebben, omdat ‘hij niet graag de macho wil uithangen’’, meldde De Journalist. ‘’(…) Hooguit vijf procent van de informatie in het boek is afkomstig van criminelen.’’78

(Peter R. de Vries ergert zich aan dit soort in zijn ogen overdreven

bangigheid. Ook in ons land is zulke angst echter aan de orde van de dag, zo zien we ook terug in de media. De cover van Elsevier meldde op 1 april 1995 bijvoorbeeld: ‘De avondklok – Waarom Nederlanders na zonsondergang de straat mijden’. Angst regeert dus ook op straat en thuis: ‘’Dubbele sloten. Alarminstallaties. Niet meer open doen na tien uur. Enge plekken mijden. Alsof het oorlog is, zo gepantserd en

waakzaam zijn Nederlanders de afgelopen decennia geworden.’’ (…) De journaliste vraagt zich af waarom we zo bang zijn en beantwoord de vraag zelf met het antwoord dat er ‘gegronde reden voor is’. ‘’Er heeft zich tussen het begin van de jaren zestig en het midden van de jaren negentig een gigantische toename van criminaliteit

voorgedaan.’’ Maar ze erkent dat de angst niet altijd in reële verhouding staat tot de feitelijke kans die men loopt in ons land slachtoffer te worden van een misdrijf.’’79)

Maar de werkwijze van de EO-man moet geen norm worden, vinden andere vakgenoten. Journalisten moeten zich althans niet te afwachtend opstellen of te

78 De Journalist, 5 mei 2000, aldaar 16-17.

(32)

afhankelijk worden van officiële bronnen en cijfers. Sommige journalisten die juist de onderzoeksjournalistiek als de beste methode zien hameren daarop. In een debat met publicist Gerard Mulder op het congres ‘Journalistieke cultuur in de twintigste eeuw’ werd bijvoorbeeld gesteld dat het speurwerk juist niet in de loop der tijd verbeterde, maar dat door omstandigheden als geldgebrek of organisatorische prioriteiten diepgravend verslaggeverwerk in het verdomhoekje was beland. ‘’Wat is er

bijvoorbeeld over van de onderzoeksjournalistiek? Dat metier wordt toch nauwelijks meer bedreven.’’ Richard Schoonhoven maakte ook opmerkingen in die bezorgde trant. Brandpunt was in de jaren zestig ook volop aan het spitten, maar die tijd leek nu voorbij. ‘’Daar werd onpartijdige journalistiek bedreven. (…) De journalistiek van nu? Die laat zich teveel op sleeptouw nemen van voorlichters.’’80

1.4 Reacties en visies

Doorgaans trekken critici van misdaadverslaggeving – tegenwoordig ook mede door de vaak aangezette vorm (spannende muziek, filmische montage en voiceovers) daarvan op televisie - het bedrijven van misdaadjournalistiek in de sfeer van ‘sensatie’. Ook voor de oorlog maakten critici zich daarover zorgen. De hamvraag was wat een journalist geacht wordt te schrijven. De angst bestond, en die werd versterkt door waarschuwende commentaren, dat het beschrijven gemakkelijk

beïnvloedbare personen tot imiteren van misdaden zou aanzetten. Er is in die context regelmatig opgeroepen tot het stellen van strenge(re) regels en wetten, om

journalisten in een keurslijf te passen.

Dat de media ondanks dergelijke bezwaren serieus genomen werd blijkt bijvoorbeeld uit het aanstellen van prof. dr. K. Baschwitz als privaatdocent in de leer van de pers aan de Universiteit van Amsterdam (1935). Hij schreef De krant door alle

tijden. Hij werd gezien als pionier voor de opleiding voor journalisten en de

persstudie. Hij beschreef de opkomst van De Telegraaf (1892), Daily Mail (Londen) en Le Matin (Parijs): ‘’Het is de ,,sensationele opmaak’’, die uiterlijk haar stempel op deze bladen drukt, het gebruiken van vele opschriften en kernzinnen, de verschillende soorten zetsel, de sterke nadruk, waarmede de aandacht op de interessante gebeurtenis van de dag wordt gevestigd; (…) onder verwaarlozing van het volledig weergeven

(33)

van op zichzelf wellicht belangrijke, maar de meeste mensen momenteel niet boeiende berichten’’.81

Kurt Baschwitz. (Uit: De krant in bedrijf – 75 jaar samenwerking en samenleving, door Joan Hemels).

Kranten werden nadat ze tot regelmatig publiceren van misdaadverhalen overgingen telkens op hun werkwijze aangesproken. Al te gedetailleerde misdaadverhalen moesten ze liever niet brengen. In Twee eeuwen Leeuwarder Courant constateerden J.W.J. Witsen Elias en J. Piebenga uit jaargangen LC dat uiterste nauwkeurigheid het motto was. Als er al fouten in stonden, was dit het gevolg van ‘valsche

Correspondentie’. ‘’Maar het is de noodzakelyke plicht der Schryveren omme het gemeen van de begane misslagen te adverteren…’’, meldde het eerste nummer uit 1752.82 De krant hield de berichtgeving zakelijk en baseerde de inhoud op officiële publicaties.83 De ontwikkeling van het journalistieke vak stond echter niet stil. Het blad werd in de negentiende eeuw professioneler. ‘’De journalistiek kon niet meer op sloffen en als nevenbaantje beoefend worden, maar vroeg tempo, energie, kennis, en voor alles de gehele man.’’

De journalist kreeg blijvend te maken met weerzin tegen diens wens om het publiek over misdaden te informeren. We behandelen een aantal typerende kritieken.

81

K. Baschwitz, De krant door alle tijden (1949), aldaar 211-212. 82

J.W.J. Witsen Elias en J. Piebenga (samenstellers), Twee eeuwen Leeuwarder Courant (Leeuwarden 1947) aldaar 8.

(34)

Dr. E.J. Beumer was bijvoorbeeld tegen misdaadberichten. Kritiek op de pers was niet ongewoon, constateert hij. In 1905 waren harde woorden gevallen in de Tweede Kamer, en eerder had Multatuli het aangesneden. Ook politiek leider Groen van Prinsterer stelde dat weinig bladen ‘met kunde en nauwgezetheid geschreven’

werden.84 Ook andere politieke kopstukken vonden de pers zelden serieus. Maar ‘ook op ander terrein laat hare werkzaamheid veel te wenschen over en toont zij zich niet voldoende doordrongen van haar verplichtingen, die op haar rusten.85 Die

verplichtingen bestonden uit het ontwikkelen van staat en maatschappij, het

ontplooien van de beste geestelijke en zedelijke eigenschappen. Dat doet ze niet: ‘’Zij oefent haar ambt uit, als ware het een zaakje, dat niet verloopen mag; alles wordt gedaan om klanten te trekken en te behouden’’. (…) ‘’Een onevenredig groot gedeelte der dagbladkolommen wordt inderdaad gevuld met berichten over misdrijven en ongelukken’’.

Dit bleek uit een vergelijking van twintig Franse en Duitse kranten uit 1901. Bladen met veel advertenties geven meer aandacht aan misdrijven om bij ‘den

onontwikkelden en ongezonden smaak der groote massa in het gevlei komen’.86 ‘’Het is onbetwistbaar, dat de opgesierde verhalen over gepleegde misdrijven en de

uitvoerige verslagen van terechtzittingen op jeugdige gemoederen en pathologische naturen een kwaden invloed uitoefenen. Die berichten zijn in zedelijken zin

besmettelijk’’. Door het uitgebreid beschrijven van de daad als norm, wordt de pers een misdaadhandboek, vreesde Beumer. De anarchistische en socialistische pers zou bovendien ontevredenheid prediken, waarbij ‘de bezittende klasse (wordt)

gehoond’.87

De rechter moet daarom bepalen wat openbaar wordt, doordat de pers dat doet maakt ze zich schuldig aan iets dat in strijd is met de geest van de wet. Actieve pers is ongewenst: ‘’…zij brengt onder aller oogen niet alleen de veroordeling, maar ook de geheele behandeling der zaak en veroorlooft zich bovendien op onbescheiden wijze in iemands verleden te wroeten.’’ Dit schaadt onschuldigen, dreigt hen te brandmerken. ‘’Dat toch te doen, wijst niet alleen op gebrek aan goede manieren, maar op

84 E.J. Beumer, Pers en criminaliteit (1912), uit ‘Stemmen des tijds’, 507-527, aldaar 508. Deze auteur was onder meer tegenstander van de gelijkstelling van man en vrouw.

85

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reden dat ook naar ongepubliceerde studies gezocht dient te worden is gelegen in het feit dat studies die een positief effect aantonen een grotere kans hebben om gepu- bliceerd

We wachten nu op droog weer, want dan kunnen we eindelijk schoffelen.” Op de vraag of er mogelijk nog verbeterpunten aan het licht zijn gekomen, antwoordt Den Mulder: “Ja,

Voor wat betreft die maatschappelijke initiatieven die daad- werkelijk voorwerp zijn van dit onderzoek is de laatste jaren ook veel gepubliceerd; onder andere vanuit het ministerie

Sprenger van Eijk, Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

In het overheidsbeleid rond lerarenopleidingen spelen de vakbonden vooral een rol als het gaat om collectieve zaken die van belang zijn voor de arbeidsvoorwaarden van werknemers

3x Transformator kast, type compact MS-D station. 1x klant station,