• No results found

Geudeker (1926-1929) - Een sportverslaggever scoort bij toeval voor krant en klasse

2.5 Andere historische voorbeelden

In het eerste deel van de vorige eeuw zijn er meerdere zaken geweest, die als voorbeelden kunnen dienen bij het nader beschouwen van de vraag hoe media met moordzaken omgingen. Zo was er de zaak Hogerhuis, rond 1900. Drie Friese broers werden er van verdacht een inbraak te hebben gepleegd en daarbij iemand te hebben neerschoten. Ook hier kwam de pers jarenlang in actie om aandacht te vestigen op de kwestie, die evenals Giessen-Nieuwkerk een sterk socialistisch element had. Kranten waren zeer actief in deze zaak, die vooral in Friesland bekend bleef.

De massale aandacht begon met een klein berichtje op zaterdag 7 december 1895 in de Leeuwarder Courant. Het verhaalde over een inbraak in Stiens bij een oudere man. Een huishoudster en haar broer waren ook in huis. Een drietal

‘vermomde kerels’ drong binnen. De broer greep een inbreker, waarop hij in de benen werd geschoten door een nachtelijke bezoeker. Wybren, Marten en Keimpe

Hogerhuis werden ervan verdacht deze inbraak te hebben uitgevoerd en uiteindelijk veroordeeld tot zware celstraffen. Ook in deze zaak werd gesteld dat ‘het prestige der politie’ in hoge mate een rol speelde bij de rechtsgang. De veiligheid was volgens de autoriteiten afgenomen in Friesland, er moest een voorbeeld gesteld worden. Want ‘’…voortdurend hoorde men over diefstallen’’.159 De veroordeelden sleten jaren onder slechte omstandigheden in de gevangenis in Leeuwarden.

Over de zaak Hogerhuis werd onder meer geschreven door P.A. Pijnappel, die daar in 1899 een bundel met stukken uit het Algemeen Handelsblad over publiceerde. Journalist en rechtenstudent Toon Pijnappel vermoedde dat de politie erop uit was geweest te scoren. Justitie gooide het erop dat sprake was van een

‘socialistencomplot’.160 Over de rol van de pers in een ingewikkelde situatie als die waarin hij verkeerde oordeelde Pijnappel: ‘’De pers heeft eenvoudig haar plicht om berichten, ook in zoover zij twijfel aan het gewezen vonnis konden wekken, ter kennis van allen te brengen zonder eenige aannemelijke reden verzuimd’’. Dit leidde tot twee ‘zeer betreurenswaardige gevolgen’. ‘’Het groote publiek is er door van de zaak onkundig gebleven en velen hebben haar versleten voor enkele socialistische propaganda’’.161

159

P.A. Pijnappel, De zaak Hogerhuis (Amsterdam 1899), aldaar 3. 160 Idem, 54.

Linkse bladen gingen er vanuit dat ‘de Hogerhuizen’ onschuldig vast zaten, kranten van andere signatuur deelden die mening niet of lieten de zaak links liggen. Ze werden daar telkens fel op aangesproken in de socialistische pers. Sommige bladen veranderde in de loop van de zaak van koers. Zo werd veel geschreven in het

Heerenveens Nieuws- en Advertentieblad. Dat was een van de bladen die naarmate de zaak liep van gedachten was veranderd: ‘’Aanvankelijk had deze (redacteur

Hepkema, A.S.) de schuld der gearresteerden geloofd maar door het aandachtig volgen van het proces was hij van mening veranderd.’’162 Er ontstond een landelijke beweging om een revisie te krijgen, maar zover zou het nooit komen.163

Het socialistische kamerlid Troelstra beschreef nauwkeurig wat in deze zaak mis ging in zijn ogen. Zoals Peter R. de Vries een eeuw later een videoband

rondstuurde met zijn verslag van de misstanden in de Puttense moordzaak, zo stuurde Troelstra zijn gepubliceerde bevindingen naar de officier van justitie in Den Haag. Troelstra werd vanwege zijn beschuldigen aan het adres van justitie overigens zelf veroordeeld tot een maand cel. De inzet was in de ogen van de betrokkenen hoog: ‘’Troelstra en Pijnappel stellen de strijd om rechtsherstel voor de Hogerhuizen gelijk met een strijd voor of tegen democratie’’. Kritiek op de niet-linkse pers werd daarbij veel gehoord.164

In 1923 vond in Culemborg een misdrijf plaats, waarbij twee oudere mensen op brute wijze op hun boerderij gedood werden. ‘De Culemborgsche moordzaak’ deed de gemoederen eveneens hoog oplopen - een verdachte werd door duizend actievoerders zowat gelyncht - en een krant had daar van alles mee van doen. Verslaggever Otto de Beus van De Arbeid, SDAP-voorman en later wethouder, probeerde een aantal lokale persoonlijkheden kapot te schrijven.

De Beus was ervan overtuigd dat Toon van Wiggen (76) en diens 69-jarige zuster Gerrigje vermoord waren door ene oud-agent Fredericus Haveman, een

politieman die wegens ‘onzedelijk gedrag’ was ontslagen. In ieder geval was hij erbij betrokken. Het één en ander zou duidelijk zijn geworden omdat hij plotseling de beschikking over verdacht veel geld zou hebben gehad. Commissaris Blok, die het moordonderzoek leidde, zou hem echter hebben laten lopen. De Beus, eveneens

162 P. van der Molen, De Hogerhuistragedie – een terugblik op het strafproces in 1896 gevoerd tegen de drie

gebroeders Hogerhuis en de vruchteloze jarenlange strijd voor hun invrijheidstelling (Drachten 1954), aldaar 120.

163

Idem, 84.

164 Hans Sleurink en Johan Frieswijk, De zaak Hogerhuis, eene gerechtelijke misdaad (Leeuwarden 1984), aldaar 9, 187.

sigarenfabrikant, schreef over Haveman: ‘’Hij heeft de keus uit twee mogelijkheden om tot rust te komen. Bekennen of zelfmoord plegen’’. En de getergde man maakte een einde aan zijn leven. Aan Blok voegde De Beus toe dat die maar beter

medeplichtigheid kon bekennen, of anders ook maar zelfmoord moest plegen. Deze harde houding leverde hem een voor die tijd forse boete op van honderd gulden, de commissaris kreeg op zijn beurt juist een schadevergoeding van 150 gulden. De journalist formuleerde in zijn krant de nodige bedreigingen: ‘’Indien volgende week de voormalige rechercheur bij de Culemborgse politie nog niet door de Justitie zal zijn gearresteerd zal er in het volgend nummer een opzienbarend stukje verschijnen’’.165

Dit grimmige spektakel werd met zorg gevolgd door de autoriteiten. ‘’De publieke opinie was vergiftigd door geklets en geschrijf; de artikelen van De Beus hadden hiertoe niet weinig bijgedragen. De moordzaak was gemaakt tot een basis voor politieke strijd’’, noteerde inspecteur Van Slobbe van de Amsterdamse politie. ‘’Er ontstonden groepen voor en tegen den Burgemeester; voor en tegen den

Commissaris; de S.D.A.P. trok in al haar felheid tegen Vrijheidsbond en Katholieken te velde.’’166 Ook Het Volk en anderen schreven er volgens Blaauw ruig over. De inwoners van Culemborg dachten mede daardoor dat ze inmiddels wel wisten wie er achter de moord zat. ‘Grote opgewondendheid bij de bevolking. Zij meent den dader te kunnen aanwijzen’’, schreef de krant op 23 juli 1924. Verslaggevers van Het Volk trokken naar het plaatsje toe om eens te horen wat er zich afspeelde.

Het ‘openbaar gerucht’ speelde mee. Een meute verzamelde zich zelfs bij diens woning en een kroeg, om Haveman dan maar zelf op te pakken.167 ‘’Eindelijk heeft justitie gehoor gegeven (aan de vraag van de mensen op straat) om Haveman op te pakken’’.De volgende ochtend werd de verdachte dood in de cel gevonden. ‘’Het Volk bracht (…) een verhaal waar de huichelachtigheid van afdruipt: ‘Aan den zoo luid geuite wens van de Culemborgse bevolking was nu voldaan en thans is men nog even ver. (…) Het lag niet alleen aan de minst ontwikkelden. ‘’Een sterk en

schandelijk bewijs daarvoor is het feit, (…) (dat) één der wethouders met zijn dames op het balkon van de sociëteit had plaats genomen, teneinde van die plaats de

165 J.A. Blaauw, Plaats delict: Nederland – reconstructie van zeven geruchtmakende Nederlandse moordzaken (Baarn 2002), aldaar 156.

166

Rapport van de Amsterdamse inspecteur van politie J.F. van Slobbe aan de procureur-generaal te Arnhem d.d. 27 oktober 1927. Geciteerd in: Blaauw, 146.

arrestatie (…) gade te slaan. De meer ontwikkelde bourgeosie beschouwde deze dieptreurige zaak dus blijkbaar als een publieke vermakelijkheid. Bah!’

En zo ging de Beus door. ‘’Wij gaven aan Haveman ook een raad: of bekennen of zelfmoord. Het resultaat is bekend. De heer Blok heeft te kiezen tusschen: onmiddellijk ontslag vragen – bekennen wat hij met Haveman heeft uitgehaald of ook maar een touwtje op zoeken. Andere wegen zijn er niet.’’168 Blok trok aan de bel bij de minister van justitie. De commissaris bleef aanvankelijk buiten schot, maar werd later achter de tralies gezet voor een gijzeling van negen dagen.

Justitie probeerde de pers deels te negeren. Voorafgaande aan de heropening van de zaak in februari 1929 schreef advocaat-generaal mr. Cnopius bijvoorbeeld een brief aan de minister van Justitie, waarin de pers aan de orde kwam:

‘’Ondergeteekende bemoeit zich nooit met de pers en de verslaggevers; de advocaten des te meer en zeker bij deze behandeling. Jhr. Van der Goes van Naters heeft zoo nu en dan met verheffing van stem, als een der vele getuigen, die door hem en zijn confrère waren voorgebracht, iets verklaarde wat hem te pas kwam, in de richting van de perstafel met autoriteit geroepen: ‘’dit acht ik zeer gewichtig’’, sneert hij. ,,Mr. Roobol (…) stond vlak voor de perstafel en gaf eenvoudig aan de verslaggevers op, wat zij vooral op moesten schrijven.’’ Ook spraken de advocaten in de pauzes en na sluiting met de verslaggevers. ,,Het is een ontmoedigend gevoel om al dat geknoei en geïntrigeer rustig zijn gang te moeten laten gaan, omdat aan advocaten nu eenmaal alles geoorloofd is.’’169 Uiteindelijk zou ook in deze zaak nooit de echte moordenaar gepakt worden.

Ook ‘de gruwelijke viervoudige moord te Grootegast’ is vooral in de noordelijke regio zeker bij de oudere generatie nog steeds bekend. Het Leven besteedde er met eigen foto’s onder meer op 26 januari 1929 aandacht aan. Vier gedode veldwachters werden te grave gedragen. ‘’De vier slachtoffers van hun plicht: Van der Molen, Hoving, Meier en Werkman’’. (…) ‘De vrouw, om wie ook deze moordzaak weer draait’ kwam er niet goed vanaf. De schietpartij waarbij vier veldwachters omkwamen ontstond toen de slachtoffers bij haar en haar nieuwe partner langsgingen. ‘’Wij zijn er heen geweest en nóg trilt in ons de ontroering die ons beving, toen we de diep getroffen families (….) bezochten’’, (…) we de plaatsen zagen waar de koelbloedige, beestachtige moordenaar zijn slachtoffers afmaakte…’’.

168 Blaauw, 162. 169 Blaauw, 202.

(…) ‘’De dagbladen hebben over de gruwelijke misdaad kolommen geschreven, - onze foto’s, bij de nog rookende puinhopen van het huis des moordenaars genomen, geven de volledige illustratie bij die krantenverhalen’’.

Dinsdag 7 mei 1929 meldde Het Volk: ‘Wijkstra veroordeeld tot levenslang’. Klaassen sprak van de ‘affaire W.’. ‘’In der groote bladen werd de dader geschetst als een ‘Beestmensch’. Was het onder suggestie van deze beschrijving, dat de Rechtbank te Groningen den dader tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde zonder zelfs een psychiatrisch rapport over hem te doen opstellen?’’, vroeg Klaassen zich af. Uit psychiatrisch onderzoek bleek pas later, dat de ‘beestmensch’ feitelijk een ‘fijn mensch’ was.

Auteur Bob Wallagh beschreef in 1955 de moordzaak-Muylwijck.170 In oktober 1915 verdween koopman C.A. Busch. Pas tien jaar later werd zijn

ingemetselde lijk onder een vloer in een Amsterdams pand ontdekt. Een verdachte in de geruchtmakende zaak kwam voor de rechter.171 De zaak rondom ‘de moord op de Overtoom’ kwam uit nadat een anonieme brief werd verstuurd. Het Volk besteedde veel aandacht aan deze kwestie en drukte de brief af. Ze stelde vast dat de zaak onder zeer grote belangstelling plaatsvond. ‘’…beneden in de zaal was vooral ook het vrouwelijk element zeer sterk vertegenwoordigd.’’172 Net als tegenwoordig klaagden verslaggevers dat het niet altijd makkelijk was de zaak goed te volgen: ‘’…gehoord wordt prof. Dr. W.M. de Vries, die zijn verklaringen zoo fluisterend aflegde, dat zij aan de perstafel onverstaanbaar bleven.’’

De verslaggevers probeerden zich in te leven in de verdachte. Ook probeerden journalisten zelf een duit in het zakje te doen bij het oplossen van de raadsels rondom de moord. Op vrijdag 16 oktober 1925 werd verder verslag gedaan. Metselaar De Kort zou Muylwijck waarschijnlijk als een van de laatste mensen in leven hebben gezien, in de garage: ‘’De president: ‘U durft nooit een sigaar van hem te rooken of iets bij hem te drinken. Waarom was dat?’ De Kort: ‘Ik heb eens een sigaar van hem gerookt en ben dien nacht daarop doodziek geweest.’’’

De pers zat er bovenop. In een andere brief meldde advocaat mr. Alfred Levy dat de directie van een dagblad een rechtbankverslaggever zou hebben aangespoord ‘sensationele mededelingen te doen, betreffende den advokaat van bekl. Muylwijck.’’

170

Bob Wallagh, Verdacht…, veroordeeld….!, merkwaardige Nederlandse strafprocessen van Muylwijk en Van

Meegeren tot de Berkelse affaire (Amsterdam 1955), aldaar 7. 171 Wallagh, 37.

Het zou gaan om een kleine provinciale krant. ‘’Uit journalistiek oogpunt ernstig genoeg om mr. Levy dienaangaande nadere inlichtingen te verzoeken.’’ Er werd gestreden over de vraag of de betreffende verslaggever echt wel een journalist was. ‘’In verband hiermede kunnen wij mededeelen, dat de heer Heining, die zich bij mr. Levy als journalist heeft voorgesteld in de bonafide zin van dat woord geen journalist is’’. Het Volk doet op zaterdag 17 oktober 1925 op haar vierde blad wederom

uitgebreid rechtbankverslag over drie kolommen. Het requisitoir krijgt een hele pagina. Twee weken later volgt - op zaterdag 28 november 1925 – dan het

langverwachte nieuws van de uitspraak: ‘M. krijgt zes jaar – 8 maanden preventief’ voor mishandeling en diefstal.

2.6 Conclusie

De moordzaak Giessen-Nieuwkerk (1923-1929) werd op een voor die tijd zeer bijzondere wijze verslagen in de pers door de jonge journalist Kick Geudeker die normaal gesproken nooit over zulke misdadige zaken schreef. Eerder was het juist iemand die buiten de sport om als het ware even tijd had zich op iets anders te richten. Hij had nog geen systematische methode, geen grote redactie of een redelijk budget tot zijn beschikking voor journalistieke onderzoeksprojecten, zoals enkele generaties later Peter R. de Vries wel zou hebben. Slechts een aantal weken lang hield Geudeker zich intensief bezig met een spectaculaire zaak, op een wijze die in deze tijd

waarschijnlijk een gegarandeerd opstapje naar meer, veel meer grote zaken was geweest doordat het een stevige slinger aan zijn journalistieke carrière had gegeven. Maar zowel de man als zijn krant hielden deze aandacht op de misdaad niet vast. Eén kans werd benut, en daarbij bleef het.

Maar de elementen van de latere misdaadverslaggeving waren wel in

basisvorm al te zien. Hoewel het in die jaren bijvoorbeeld gebruikelijk was om politie en justitie niet te hard aan te pakken, uit angst voor elementen als ondermijning van het gezag, gebeurde dat in deze zaak juist wel. Het was Geudeker die enige jaren na het misdrijf zijn journalistieke slag sloeg, door actief te speuren naar informatie in een zaak die door een blik in de krant zijn belangstelling had gewekt, om die open te kunnen breken. Door het toepassen van een indringende wijze van interviewen, in combinatie met het tegen de geest van de tijd in durven uitspreken dat bijvoorbeeld de

betreffende rechercheur De Jong zijn boekje ver te buiten was gegaan, kreeg hij de zaak op gang.

Politie en justitie werden tot hun grote schrik met grote nadruk telkens weer afgeschilderd als de grote boeman, de veroordeelden werden met even felle

bewoordingen neergezet als hulpeloze slachtoffers van het geldende rechtssysteem dat niet humaan zou zijn en waar de bezem doorheen gehaald diende te worden. Ondanks het gegeven dat speurder De Jong had gegolden als één der beste

rechercheurs in het land bleek hij in staat te zijn geweest om de resultaten van zijn onderzoek zo te manipuleren dat de twee opgepakte verdachten daadwerkelijk tot forse straffen veroordeeld werden, terwijl er geen motief of hard bewijs tegen hen was.

In een tijd dat de politie liever niet te veel kwijt wilde aan de pers, werd ze nu geconfronteerd met een zeer publiek schandaal, waar frank en vrij man en paard werd genoemd in de pers. Pogingen het te berde gebrachte als ‘socialistenpraatjes’ af te doen liepen spaak, doordat de bronnen van Geudeker ook voor de rechtbank hun vernietigende verhaal durfden te herhalen, een locatie bovendien waar ook ‘de andere pers’ bij zat. Ook zij bracht nu het verhaal, waarbij ook Geudeker met naam genoemd werd. Justitie kwam uiteindelijk toch redelijk weg: ze stelde dat De Jong slechts ‘een rotte appel’ was en ging op de oude voet door.

Sportverslaggever Geudeker was voor zijn verhaal zelf meermalen op pad gegaan om mensen te interviewen en kreeg ook schriftelijke informatie in handen. Hij trok daartoe op met onder meer een collega van een andere sociaal-democratische krant, de verdediging van de veroordeelden om zoveel mogelijk relevante informatie op een rij te krijgen en kenners van het strafrecht. Hij mobiliseerde dus mensen die niet te bang waren om hun mond stevig open te doen als iets ze niet aanstond, zoals de legendarische strafpleiter Pauwels. Geudeker kreeg in zijn krant veel ruimte om de zaak te beschrijven. Dit gebeurde op prominente plaatsen als de eerste pagina’s, en achtergronden kregen vaak op binnenpagina’s eveneens de nodige plek. Er werd enkele malen gebruik gemaakt van fotografie en moderne elementen als

reconstructies.

De durf van het eigen medium om dit alles zo zichtbaar te doen werd telkens aangehaald, om ook bij de lezer het bijzondere van de situatie goed te laten

doordringen: Deze door het systeem gemartelde veroordeelden werden door de doorzetters van de arbeidersbeweging gered. Confessionele en andere pers hadden het

laten liggen, bang als die waren voor het gezag en ‘de Justitie’. Om een breder publiek dan de socialistische lezers te krijgen, werd wel gaarne medewerking

verleend aan publicaties als Het Leven en gaf Geudeker snel na de gebeurtenissen een brochure uit met zijn eigen verhaal. Maar hij zou justitie niet verder kritisch volgen in deze of een andere moordzaak. Nadien stopte het journalistieke avontuur bij uitstek zelfs direct weer even geruisloos als het zo stormachtig opgekomen was, voor Geudeker bleef het bij deze ene keer scoren voor eigen klasse.

Hoofdstuk 3 – Peter R. de Vries, misdaadverslaggever

3.1 Inleiding: Onderzoeker, aanklager en verdediger

In mei 2002 kreeg misdaadverslaggever Peter R. de Vries talloze emailtjes van mensen uit het hele land die hem vroegen eigen onderzoek te doen naar de moord op Pim Fortuyn op 6 mei. De Vries leek nauwelijks verbaasd over het vertrouwen dat velen wel in hem hadden, maar niet in het geschokte kabinet, dat aankondigde alles tot op de bodem te laten uitzoeken.173 De reactie van bezorgde landgenoten toonde aan dat De Vries allang geen doorsnee journalist meer was, maar een uniek

journalistiek èn maatschappelijk fenomeen. Hoewel rondom in dit hoofdstuk behandelde perioden door critici is geopperd dat De Vries geen journalist meer is, staan daar anderen tegenover die juist vonden dat hij juist door en door journalist is.

In dit hoofdstuk komen in het bijzonder zijn jarenlange inzet rondom de ‘Puttense moordzaak’ (1994-heden) aan de orde en zijn juist kortstondige optreden bij een gijzeling in het Limburgse Helden (2000). Over de acties van De Vries werd in beide gevallen in vele kranten geschreven. Een selectie uit die kritieken geeft een beeld van het denken over journalistiek en een icoon van dat vakgebied in onze tijd.174