• No results found

2e graad BSO (verkoop) - Informatica - 2003-079

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "2e graad BSO (verkoop) - Informatica - 2003-079"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INFORMATICA

TWEEDE GRAAD BSO

VERKOOP

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

September 2003

LICAP – BRUSSEL D/2003/0279/079

(2)
(3)

INFORMATICA

TWEEDE GRAAD BSO

VERKOOP

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

September 2003

LICAP – BRUSSEL D/2003/0279/079

(vervangt D/2000/0279/066)

(deel Toegepaste informatica)

ISBN-nummer: 90-6858-354-9

Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs

(4)
(5)

Inhoud

Lessentabel ...5

1

Inleiding en Beginsituatie...7

2

Algemene doelstellingen ...8

3

Algemene pedagogisch-didactische wenken en didactische

middelen ...9

4

Leerplandoelstellingen, leerinhouden, pedagogisch-didactische

wenken en didactische middelen ... 10

4.1 De ICT-basisvaardigheden ...10 4.2 Klaviervaardigheid en muisbesturing ...11 4.3 Sleutelvaardigheden en –attitudes...11 4.4 Tekstverwerking ...13 4.5 Rekenblad ...14 4.6 Gegevensbeheer ...15 4.7 Presentaties maken...16

4.8 Werken met het Internet ...16

4.9 Werken met een tekenpakket...17

4.10 De computerconfiguratie en het besturingssysteem ...18

4.11 Maatschappelijke en ethische aspecten ...20

5

Evaluatie ... 21

6

Minimale materiële vereisten ... 22

7

Bibliografie ... 23

(6)
(7)

Lessentabel

Pedagogische uren/week Administratieve vakbenaming vakbenaming

Minimum-maximum 30-36 30-36

Godsdienst 2 2 AV Godsdienst

Engels 3-4 3-4 AV Engels

Frans 4-5 4-5 AV Frans

Lichamelijke opvoeding 2 2 AV Lichamelijke opvoeding Maatschappelijke vorming 0/2 0/2 AV Maatschappelijke vorming

Nederlands 0/2 0/2 AV Nederlands

Project algemene vakken 6/0 6/0 AV Project algemene vakken

Wiskunde 0/2 0/2 AV Wiskunde

Informatica 4 4 TV Dactylografie/Toegepaste

informatica

Commerciële vorming 4 4 TV Boekhouding/Toegepaste

economie/Verkoop

Presentatietechnieken 2-3 2-3 KV Beeldende vorming/ PV Praktijk Beeldende vorming Winkeladministratie 2 2 TV Boekhouding/Toegepaste

economie/Verkoop

Zakelijke communicatie 1-2 1-2 AV Nederlands

(8)
(9)

1

Inleiding en Beginsituatie

Het leerplan Informatica is bestemd voor de leerlingen van de tweede graad ‘Verkoop BSO'. Dit vak komt voor in het fundamenteel gedeelte pro rata van vier wekelijkse lestijden.

De leerlingen van het eerste leerjaar van de tweede graad 'Verkoop BSO' komen uit het tweede leerjaar A of uit het beroepsvoorbereidend leerjaar (BVL). De beginsituatie van deze leerlingen kan erg verschillen.

Enerzijds zijn het leerlingen uit de basisoptie 'Handel' (2A) of het beroepenveld 'Kantoor en verkoop' (BVL). Bin-nen deze optie of dit beroepenveld is speciale aandacht besteed aan het aanleren van ICT-basisvaardigheden, en dit geïntegreerd binnen de leerinhouden van handel, administratie en verkoop.

Anderzijds komen ze, in de B-stroom, ook uit beroepenvelden waar ze hebben kennis gemaakt met de informati-ca in het verkenningsgebied Eenvoudig computergebruik binnen het vak Technologische opvoeding of via het raamplan Basisvaardigheden ICT voor BVL uit andere beroepenvelden dan ‘Kantoor en verkoop’. Ze komen ook uit de A-stroom, waar ze hebben kennis gemaakt met de informatica via het raamplan Informatie- en

communi-catietechnologie voor de eerste graad.

Bovendien is het zo, dat heel vaak leerlingen thuis over een computer beschikken. Een aantal heeft reeds een of andere typecursus gevolgd. De conclusie is duidelijk: de beginsituatie van de leerlingen kan sterk verschillen, maar de leraar moet verder bouwen op de ICT-basisvaardigheden die de leerlingen in het verleden hebben ver-worven.

Het Vlaams ICT-attest (VIA)

Het Vlaams ICT-attest (VIA) wordt uitgereikt aan leerlingen die op het einde van de tweede graad een

basis-pakket van ICT-kennis, -vaardigheden en -attitudes verworven hebben. Dit basisbasis-pakket is vastgelegd in 134 doelstellingen en heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

• Computer en randapparatuur • Besturingssysteem • Tekstverwerking • Rekenblad • Gegevensbeheer • Presentaties • Internet

• Algemene vaardigheden en attitudes

Deze VIA-doelstellingen zijn integraal opgesomd in de bijlage (zie blz. 22). De VIA-doelstellingen zijn hoofdzake-lijk utilitair gericht, maar een aantal algemene vaardigheden en attitudes in het laatste hoofdstuk reiken veel ver-der dan het strikt utilitaire.

De VIA-doelstellingen worden gespreid over de eerste en de tweede graad BSO. Daartoe zijn ze letterlijk opge-nomen in de betrokken leerplannen. De VIA-doelstellingen zijn gemerkt met een 3-teken in de tweede kolom (zie blz. 9 en volgende).

Uitreiking van het Vlaams ICT-attest op basis van het leerplan

Om op het einde van het tweede leerjaar van de tweede graad BSO het Vlaams ICT-attest te verwerven, worden de leerlingen in de eerste plaats geacht te slagen voor het vak Informatica.

Aan leerlingen die op het einde van het 2de leerjaar van de 2de graad BSO slagen voor het vak Informatica, wordt derhalve automatisch het Vlaams ICT-attest uitgereikt.

Het onderhavige leerplan treedt in voege op 1 september 2003. Op 30 juni 2005 zullen derhalve de eerste leer-lingen op basis van dit leerplan de tweede graad voltooien. Op dat ogenblik kunnen dus ook de eerste Vlaamse ICT-attesten uitgereikt worden op basis van dit leerplan.

(10)

Het is essentieel dat het Vlaams ICT-attest voldoende geloofwaardigheid weet op te bouwen. Enkel leerlingen die het attest verdienen, mogen het VIA krijgen. Er moet ten alle prijze vermeden worden dat scholen op het einde van de tweede graad BSO het attest automatisch uitreiken aan alle leerlingen, los van het al dan niet ge-slaagd zijn voor het vak Informatica. Enkel leerlingen die het attest verdienen (en dus slagen voor het vak Infor-matica), mogen het VIA krijgen.

Uitreiking van het Vlaams ICT-attest op basis van de checklist

De lijst met VIA-doelstellingen (zie bijlage blz. 22) kan tevens gehanteerd worden als een checklist op basis waarvan leerlingen die op het einde van de tweede graad het Vlaams ICT-attest niet verworven hebben, toch het VIA kunnen behalen.

Leerlingen die hiervoor in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld:

• De leerlingen die in de tweede graad niet slagen voor het vak Informatica en dus geen VIA uitgereikt kre-gen. Zij kunnen in de derde graad als het ware een herkansing krijgen en het attest behalen.

y De leerplannen van een aantal studierichtingen van de derde graad bevatten verreweg de meeste VIA-doelstellingen: dit is bijvoorbeeld het geval voor BSO Kantoor en sommige overeenstemmende zevende jaren. Leerlingen van deze studierichtingen kunnen dus met een kleine extra inspanning vrij gemakkelijk de resterende doelstellingen verwerven. Deze leerlingen kunnen dus op het einde van het tweede leerjaar van de derde graad het attest behalen. Dit is enkel van toepassing voor 30 juni 2003, 2004, 2005 en 2006; vanaf 30 juni 2007 hebben de leerlingen van het tweede leerjaar van de derde graad het VIA immers in principe in de tweede graad verworven.

In beide gevallen stippen de betrokken leraren op de checklist de VIA-doelstellingen aan die door de leerlingen reeds verworven zijn. Eventueel kunnen zij (in het kader van de lessen Informatica of daarbuiten) ertoe bijdragen dat deze leerlingen de resterende doelstellingen verwerven. De school dient er dan op toe te zien dat deze leer-lingen op de resterende doelstelleer-lingen geëvalueerd worden. De leerleer-lingen die volgens dit checklist-principe de VIA-doelstellingen verwerven, krijgen het Vlaams ICT-attest uitgereikt.

Het behalen van het Vlaams ICT-attest is geen verplichting. In onderstaand leerplan zijn dan ook een hele reeks doelstellingen cursief weergegeven. Als de leraar de cursief gedrukt doelstellingen niet allemaal behandelt, mag aan deze leerlingen het VIA-attest niet uitgereikt worden. Omdat het voor deze leerlingen belangrijk is dat er veel herhaald wordt en dat deze leerlingen slechts na veel oefenen de leerinhouden beheersen, is het niet haalbaar om alle doelstellingen te bereiken in het voorziene lessenpakket van 4 lestijden per week. Klaviervaardigheid is voor deze leerlingen trouwens ook een heel belangrijk onderdeel waaraan voldoende aandacht moet besteed worden. Wil de school het VIA-attest toch uitreiken, dan kan er in het complementair gedeelte, zowel in het 1ste als in het 2de leerjaar van de 2de graad, een bijkomende lestijd voorzien worden om de cursieve doelstellingen te bereiken.

2 Algemene

doelstellingen

Binnen dit vak ontdekken de leerlingen dat de informatie- en communicatietechnologie (ICT) een belangrijk hulpmiddel is in de latere beroepssituatie, met veel mogelijke toepassingen maar ook met beperkingen. Zij stel-len bovendien vast dat deze ICT een enorme impact heeft op het dagelijks leven.

De leerlingen ontwikkelen (verder) een aantal elementaire ICT-basisvaardigheden. Dit moet hen in staat stellen om met andere computertoepassingen binnen hun studiegebied te werken.

Omdat de afgestudeerde van 'Verkoop' gegevens routinematig en volgens duidelijk omschreven procedures invoert en daarna bewerkt is vlotte beheersing van het toetsenbord (tienvingerblind) een absolute vereiste voor het werken met om het even welk administratief computerprogramma. Steeds past de leerling correct normen en conventies (nationaal en internationaal) toe.

De leerlingen verwerven zo snel mogelijk de juiste technieken en automatismen. Ze werken gestructureerd en maken efficiënt gebruik van de mogelijkheden van de computerprogramma's. In het bijzonder hebben ze specia-le aandacht voor de lay-outmogelijkheden om gegevens overzichtelijk en verzorgd te presenteren.

Tot de belangrijke vaardigheden en attitudes behoren: y zin voor orde en nauwkeurigheid ontwikkelen; y doorzettingsvermogen verwerven;

(11)

y zelfstandig en geconcentreerd werken binnen strikte tijdschema's; y met zorg omgaan met apparatuur, programmatuur en gegevens;

y gegevens en oplossingen controleren en zo nodig correcties aanbrengen; y de gewoonte aannemen om een document regelmatig te bewaren; y kwaliteits- en kostenbewustzijn ontwikkelen;

y leergierigheid stimuleren;

y spontaan gebruikmaken van helpmogelijkheden van de computerprogramma's;

y een positieve, kritische en relativerende houding ontwikkelen ten opzichte van vernieuwingen in de ICT-wereld.

3 Algemene

pedagogisch-didactische

wenken en didactische

midde-len

Dit is een graadleerplan van de tweede graad ‘Verkoop BSO’. De leraar bepaalt zelf in zijn jaarplan in welke volgorde hij de verschillende leerinhouden programmeert.

Als vertrekbasis rekenen wij op 200 lestijden (25 weken, pro rata van 4 wekelijkse lestijden gedurende twee leer-jaren) voor de hele tweede graad. Voor 50 lestijden (25 weken, pro rata van 1 wekelijkse lestijd gedurende twee leerjaren) zijn leerplandoelstellingen en –inhouden cursief aangeduid, die enkel moeten behandeld worden als aan de leerlingen het VIA-attest wordt uitgereikt.Wij stellen volgende tijdsbesteding voor:

Leerplanonderdelen Aantal lesuren

1 De ICT-basisvaardigheden constante aandacht

2 Klaviervaardigheid en muisbesturing 50

3 Sleutelvaardigheden en –attitudes constante aandacht

4 Tekstverwerking 90

5 Elektronisch rekenblad 22 + 3

6 Gegevensbeheer 30

7 Presentaties maken 8 + 2

8 Werken op het Internet 7 + 3

9 Werken met een tekenpakket 10

10 De computerconfiguratie en het besturingssysteem 10 + 10

11 Maatschappelijke en ethische aspecten 3 + 2

Totaal aantal lesuren 200 + 50

De voorziene lestijden zijn eerder richtinggevend en slaan gezamenlijk op de twee leerjaren van de tweede graad. De klaviervaardigheid komt vooral aan bod in het eerste leerjaar van de tweede graad. Bij voorkeur be-handelt de leraar de andere onderdelen van het leerplan gespreid over de twee leerjaren.

De leerlingen moeten zich (verder) de ICT-vaardigheden eigen maken zodat ze later veel effectiever kunnen gebruikmaken van ICT-toepassingen in andere vakken en op de stageplaats. Dit is een proces waar men tijdens het hele schooljaar aandacht aan besteedt. Deze kennis, vaardigheden en attitudes zijn zo weinig mogelijk tijds- of pakketgebonden. Belangrijk is immers dat deze leerlingen ze kunnen transfereren naar nieuwe situaties waar-in zij terechtkomen. Daarom is het louter cognitief aspect niet belangrijk. De leerlwaar-ingen mogen dan ook steeds gebruik maken van een handleiding, de online-help, de BIN-brochure, eigen notities …

(12)

De toepassingen komen uit de leefwereld van de jongeren. Ook eenvoudige toepassingen uit de wereld van administratie en verkoop komen aan bod. Belangrijk is het dat leerlingen werken volgens vooraf vastgelegde structuren of procedures. Zij voeren iteratieve gestandaardiseerde activiteiten uit. Deze leerlingen leren ook pro-bleemoplossend en zelfstandig leren.

Blindtypen met tien vingers is een must. De vernieuwde leerplannen opteren er resoluut voor om de klaviervaar-digheid en de muisbesturing te integreren bij de behandeling van de andere professionele pakketten. Dit komt doordat de gegevens van tekstverwerking, beeldtechnologie, OCR-scanning, gegevensbeheer, boekhouding, rekenbladen, het Internet … met de moderne grafische pakketten veel vlotter uitwisselbaar zijn. Eén leraar is daarom ook bij voorkeur alleen verantwoordelijk voor dit geïntegreerde leerplan van klavierbeheersing en muis-besturing, tekstverwerking en andere informaticatoepassingen.

De leerlingen dienen zich een aantal basisbegrippen eigen te maken. Dit gebeurt contextueel en steeds eendui-dig. Men opteert voor een Nederlandse term, indien deze courant in het vakjargon voorkomt.

BSO-leerlingen kan men extra motiveren door hen regelmatig het resultaat van hun inspanningen te laten bekij-ken op het scherm (afdrukvoorbeeld) en dit eventueel te laten afdrukbekij-ken. Zij vertrekbekij-ken hierbij meestal van op voorhand geïnstalleerde modellen.

Door het bijhouden van een klassikale documentatiemap wordt de interesse van de leerlingen voor de ICT ge-stimuleerd. Ook beeldmateriaal mag hier zeker niet ontbreken. De leraar stelt, in overleg met de leerlingen, een bepaalde logische structuur voor in het klassement. Wanneer dit kan ingepast worden, bespreekt de leraar ele-menten uit deze bundel.

4

Leerplandoelstellingen, leerinhouden, pedagogisch-didactische

wenken en didactische middelen

In de eerste graad hebben de leerlingen via het leerplan TV Dactylografie/Handel – Computervaardigheden reeds een aantal doelstellingen verworven.

In de tweede graad dient men voort te bouwen op deze voorkennis.

De cursief gedrukte leerplandoelstellingen en –inhouden dienen enkel gezien te worden als aan de leerlingen het VIA-attest wordt uitgereikt (zie deel 1 Inleiding en beginsituatie).

4.1 De

ICT-basisvaardigheden

De leerlingen dienen tijdens het werken met computertoepassingen volgende basiscompetenties te verwerven: y computer en randapparatuur aan- en uitzetten;

y werken binnen een netwerkomgeving;

y afspraken in verband met het opslaan van gegevens nakomen; y alle speciale toetsen op het klavier terugvinden en vlot gebruiken;

y het numeriek klavier en het azertyklavier met de meest courante leestekens vlot kunnen gebruiken, met aandacht voor de juiste handstand, vingerzetting en ergonomische houding;

y allerlei opslagmedia op een veilige en correcte wijze gebruiken; y werken binnen een grafische gebruikersomgeving;

y vlot met de muis werken;

y met behulp van de muis en het toetsenbord in diverse documenten manipulaties uitvoeren; y gebruikmaken van de ingebouwde helpfuncties;

y foutmeldingen op het scherm interpreteren; y mappen openen;

y bestanden en mappen kopiëren, wissen, verplaatsen, benoemen; y bestanden openen, wijzigen, bewaren, afdrukken, sluiten;

y verwijderde bestanden en mappen terugplaatsen;

y computerprogramma’s correct starten, gebruiken en sluiten; y verwijderde bestanden en mappen terugplaatsen;

y computerprogramma’s correct starten, gebruiken en sluiten;

y doelgericht gebruikmaken van de menustructuur van een programma; y op een efficiënte wijze selecties maken;

(13)

y het mechanisme van knippen, plakken en kopiëren toepassen; y de mogelijkheden van het Internet ontdekken en toepassen.

4.2

Klaviervaardigheid en muisbesturing

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.2.1 De cijfers van de bovenrij vingerblind intypen. De cijferrij

Courante tekens: haakjes, aanhalingstekens, weglatingstekens, accentletters …

4.2.2 Veel gebruikte tekens genereren met een toetsencombinatie.

U Bijvoorbeeld à, ó, ê, ë, @, \, €. 4.2.3 De toetsen van het numeriek klavier vlot en

met de juiste vingerzetting kunnen gebruiken.

Het numeriek klavier

4.2.4 Een tekst met normale moeilijkheidsgraad in de Nederlandse taal en in een moderne vreemde taal tienvingerblind vlot, efficiënt en technisch correct uitvoeren.

Oefeningen op klaviervaardigheid

Pedagogisch-didactische wenken

Het is niet de bedoeling de leerstof van de eerste graad in de tweede graad uitgebreid te hernemen. Wel kunnen een beperkt aantal doelstellingen voor herhaling in aanmerking komen indien men vaststelt dat de leerlingen deze onvoldoende beheersen.

Het vlot tienvingerblind typen blijft heel belangrijk en kan slechts bereikt worden mits veel oefenen. Hiervoor dient in het jaarplan de nodige tijd uitgetrokken te worden.

De opleiding klaviervaardigheid en muisbesturing situeert zich vooral in het eerste leerjaar van de tweede graad. De handelingen moeten met een zeker tempo en een zekere regelmaat uitgevoerd worden. Vorming van attitu-des wint aan belang. Dit betekent niet dat het niet meer zinvol zou zijn systematisch de typsnelheid op te drijven. Eenmaal voldoende basisvaardigheid verworven kan deze optimaal en functioneel gebruikt worden in alle ande-re lessen.

Het verdient aanbeveling de opleiding klaviervaardigheid te spreiden: beter drie keer een half uur oefenen dan één keer anderhalf uur.

Individuele remediëring in functie van de gemaakte fouten is heel belangrijk. Het is dus nodig dat de leraar re-gelmatig de gemaakte oefeningen (bv. in het logboek) bekijkt en indien nodig remediërende oefeningen voorstelt. De oefeningen klaviervaardigheid moeten niet afgedrukt worden. Ze kunnen beter in het logboek bekeken wor-den.

Waar de leraar bij het aanleren van de klaviervaardigheid als coach een aanmoedigende, controlerende en cor-rigerende rol speelt, ziet hij er tijdens het werken met softwarepakketten op toe dat de leerling de aangeleerde vaardigheid en correcte vingerzetting continu gebruikt.

4.3

Sleutelvaardigheden en –attitudes

De sleutelvaardigheden en –attitudes dienen geïntegreerd behandeld te worden en geïntegreerd aan bod te komen bij alle softwarepakketten waarmee gewerkt wordt.

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.3.1 Het toetsenbord met aanvaardbare vlotheid gebruiken.

(14)

4.3.2 De navigatietoetsen en veel gebruikte specia-le toetsen met een aanvaardbare vlotheid ge-bruiken.

U Pijltjes, PgUp, PgDn, Home, End...

Esc, Enter, Tab, F1, Backspace, Ins, Del, Shift-Lock, NumShift-Lock, Shift, Alt, AltGr, Ctrl...

4.3.3 Actief gebruik maken van de courante interac-tiemogelijkheden van een softwarepakket.

U Menu=s, pictogrammen, knoppen, tabbladen, dialoogvensters, snelmenu=s

4.3.4 De meldingen en aanduidingen op het scherm lezen, beoordelen en desgevallend opvolgen.

U Statusbalk, Dialoogvenster, Berichten, Foutmel-dingen

4.3.5 Efficiënt kopiëren, knippen en plakken. U Kopiëren, knippen, plakken 4.3.6 Een bewerking ongedaan maken. U

4.3.7 Spontaan gebruik maken van de beschikbare hulpmiddelen.

U Bijvoorbeeld ingebouwde helpfunctie, handlei-ding

4.3.8 Inzicht hebben in de functionaliteit van soft-warepakketten en een verantwoorde keuze maken uit de beschikbare software voor het efficiënt realiseren van de oplossing van een gegeven probleem.

U Functionaliteit van softwarepakketten: tekstver-werking, rekenblad, gegevensbeheer, presenta-tie, ...

4.3.9 Zelfredzaamheid ontwikkelen teneinde zelf-standig oplossingen te realiseren.

U Zelfredzaamheid 4.3.10 Aandacht besteden aan leesbaarheid, aan

uniforme, esthetisch verantwoorde en doel-treffende vormgeving en aan normering.

U Vormgeving

BIN-norm NBN Z01-002.

4.3.11 Een kritische instelling ontwikkelen t.a.v. ge-gevens en oplossingen, deze controleren en zo nodig corrigeren.

U Kritische instelling

4.3.12 Een attitude van zorgzaamheid ontwikkelen voor computer en randapparatuur.

U Zorgzaamheid 4.3.13 Een preventieve houding ontwikkelen ten

aanzien van het verlies van gegevens. Alert zijn voor het geregeld veilig opslaan van be-standen.

U Back-up

Automatisch bewaren van bestanden

4.3.14 De gevolgen kennen van het binnendringen van virussen in een computersysteem, een preventieve houding ontwikkelen ten aanzien van de verspreiding van virussen en weten hoe gepast te reageren bij de confrontatie met een virus.

U Virussen

Pedagogisch-didactische wenken

De sleutelvaardigheden en -attitudes zijn fundamenteel. Ze dienen te worden nagestreefd tijdens elke les. De leerlingen moeten voldoende gelegenheid krijgen om praktijkervaring op te bouwen wat het verwerven van de fundamentele vaardigheden en attitudes betreft. Efficiëntie en vlotheid moet nagestreefd worden. Hiervoor moet bijvoorbeeld gestreefd worden naar het gebruik van de handigste interactievorm (bijvoorbeeld muisbeweging, snelmenu, pictogram, knop, menu, sneltoets …)

Spontaan veiligheidskopieën maken. Gegevens kunnen verloren gaan om verschillende redenen: de harde schijf is gecrasht, een bestand is per vergissing verwijderd of overschreven, een virus is binnengedrongen … Onder meer verdachte bestanden en e-mail van verdachte of onbekende herkomst weren. Onder meer de wer-king van het programma stopzetten en de leraar verwittigen. Het verwijderen van virussen kan waarschijnlijk beter door de leraar zelf gedaan worden.

(15)

4.4 Tekstverwerking

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.4.1 Tekst met aanvaardbare vlotheid invoeren. U Inclusief veel gebruikte symbolen 4.4.2 Tekstentiteiten maken, herkennen en

selecte-ren.

U Tekstentiteiten zoals teken, woord, regel, alinea, pagina

Scheidingstekens zoals spatie, regeleinde, ali-nea-einde, pagina-einde

4.4.3 Eenvoudige tekstwijzigingen uitvoeren. U Tussenvoegen, overschrijven, wissen 4.4.4 De cursor op efficiënte wijze naar een

be-paalde plaats in het document verplaatsen.

U y Onder meer

y naar vorig of volgend scherm y naar vorige of volgende pagina y naar begin of einde van de tekst 4.4.5 Tekstfragmenten in een document zoeken en

eventueel vervangen. Zich bewust zijn van de risico’s, verbonden aan automatisch zoeken en vervangen.

U Zoeken en vervangen (manueel en automatisch)

4.4.6 Spellingcontrole toepassen, de aanwijzingen interpreteren en zo nodig verbeteringen aan-brengen. Weten wat grammaticale controle en automatische tekstcorrectie doen.

U Spellingcontrole, grammaticale controle, auto-matische tekstcorrectie

4.4.7 Weten wat een opmaakprofiel is en een be-staand opmaakprofiel gebruiken.

U Opmaakprofiel 4.4.8 Enkele belangrijke opmaakkenmerken op het

niveau van teken, alinea en pagina kennen en herkennen, en deze vlot en efficiënt toe-wijzen en ongedaan maken. De opmaak van een tekstfragment kopiëren.

U y lettertype, lettergrootte

y letterweergave (vet, onderstreept, cursief) y centreren, links uitlijnen, uitvullen

y instelling van marges en tabulatie y superschrift, subschrift

y opsomming

y paginanummering, kop- en voetteksten y afdrukstand

4.4.9 Tabellen creëren en elementaire bewerkingen er op uitvoeren.

U Onder meer

y een tabel creëren

y opmaakkenmerken van een cel wijzigen y rijen en kolommen toevoegen en

verwijde-ren

y hoogte en breedte aanpassen 4.4.10 Een afbeelding in een tekst inlassen en

een-voudige aanpassingen aan de lay-out aan-brengen. Een grafiek of (deel van een) re-kenblad in een tekst inlassen en eenvoudige aanpassingen aan de lay-out aanbrengen.

U Onder meer

y vergroten, verkleinen, verplaatsen y tekstomloop aanpassen

y vergroten, verkleinen, verplaatsen y tekstomloop aanpassen

4.4.11 De aangeleerde functies geïntegreerd gebrui-ken op een efficiënte wijze..

Eenvoudige praktijkdocumenten maken en op-maken

Pedagogisch-didactische wenken

De leerlingen moeten de basisvaardigheden van tekstverwerking vlot en efficiënt beheersen. Dit impliceert vol-doende oefening. Bij vaak voorkomende functies gebruiken de leerlingen sneltoetsen. Het uitgangspunt ligt op het leren oplossen van problemen met behulp van de beschikbare mogelijkheden.

(16)

4.5 Rekenblad

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.5.1 De belangrijkste structuurelementen van een werkmap kennen en hanteren.

U Werkblad. Cel, bereik, rij, kolom

Actief structuurelement, celadres (celverwijzing).

4.5.2 De cursor efficiënt naar de gewenste cel ver-plaatsen. Structuurelementen vlot en efficiënt selecteren.

U Cursorverplaatsing Selecteren

4.5.3 Rijen en kolommen invoegen en verwijderen. U Invoegen en verwijderen

4.5.4 Verschillende gegevenstypes herkennen en efficiënt invoeren en wijzigen. Verschillende notatievormen toepassen op een cel of een groep cellen.

U Getal, tekst, datum

Decimale notatie met bepaald aantal cijfers na de komma

4.5.5 Het onderscheid toelichten tussen de inhoud van een cel en het weergegeven resultaat.

U Inhoud versus weergave

4.5.6 De belangrijkste structuurelementen efficiënt opmaken.

U Bijvoorbeeld

y lettertype en lettergrootte y vet, cursief

y verschillende vormen van uitlijning y kolombreedte en rijhoogte aanpassen 4.5.7 Cellen automatisch vullen met een

opeenvol-gende reeks waarden.

U Automatisch vullen 4.5.8 Een formule opstellen en correct en efficiënt

invoeren.

U Formules en operatoren

Relatieve en absolute celverwijzing 4.5.9 Cellen en groepen van cellen efficiënt

kopië-ren, verplaatsen, wissen en verwijderen.

U Kopiëren, verplaatsen, wissen en verwijderen. 4.5.10 Enkele belangrijke standaardfuncties kennen

en gebruiken.

U Onder meer som, gemiddelde, aantal, als 4.5.11 Een aantal rijen sorteren in oplopende of

aflopende volgorde.

U Sorteren

4.5.12 Een grafische voorstelling maken van (een deel van) een werkblad.

U Enkele soorten grafische voorstellingen, bijvoor-beeld staafdiagram, cirkeldiagram, lijndiagram.

Opmaak van de grafische voorstelling

4.5.13 Navigeren tussen verschillende werkbladen binnen één werkmap.

U

4.5.14 Een afdrukvoorbeeld bekijken en beoordelen U Afdrukvoorbeeld

Pedagogisch-didactische wenken

De leerlingen begrijpen de basisfuncties van een werkblad en passen ze toe. De correcte inbreng van gegevens en formules komt eerst. Pas daarna wordt aandacht besteed aan een verzorgde opmaak.

De leerlingen leren via geïntegreerde opdrachten de functies aan. Derde graad?

(17)

4.6 Gegevensbeheer

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.6.1 Het begrip tabel en de belangrijkste struc-tuurelementen ervan omschrijven en hante-ren.

U Tabel, record (rij), veld (kolom)

4.6.2 De belangrijkste gegevenstypes kennen en gebruiken.

U Onder meer tekst, getal, datum, logisch

4.6.3 Enkele eigenschappen van velden kennen, interpreteren en aanpassen. Betekenisvolle veldnamen hanteren.

U Onder meer veldlengte, toegelaten waarden

4.6.4 Een primaire sleutel definiëren U Primaire sleutel

4.6.5 Een tabel ontwerpen voor een eenvoudige welomschreven probleemstelling. Een be-staande tabel aanpassen.

U Tabelontwerp

4.6.6 Efficiënt navigeren in een tabel. De gegevens in een tabel raadplegen en interpreteren.

U 4.6.7 Een rij opzoeken, op basis van een bepaald

gegeven of een combinatie van gegevens.

U Zoeken

4.6.8 Eenvoudige logische uitdrukkingen opbou-wen.

U De logische operatoren EN, OF, NIET

4.6.9 Rijen volgens een gegeven volgorde rang-schikken.

U Rangschikken

4.6.10 Op basis van een gegeven informatiebehoef-te een gegevensbank bevragen en de gege-vens rangschikken.

U Filter, selectiequery

4.6.11 Een tabel updaten. U Records (rijen) aanpassen, toevoegen of verwij-deren

4.6.12 Gegevens groepsgewijs in een tabel wijzigen of eruit verwijderen.

U Actiequery

4.6.13 De functie van een formulier toelichten. Een bestaand formulier gebruiken. Weten hoe aanpassingen aan een bestaand formulier doorgevoerd worden.

U Formulier

4.6.14 Een nieuw formulier ontwerpen aan de hand van een wizard.

U Formulierontwerp

4.6.15 De functie van een rapport toelichten. Een bestaand rapport gebruiken. Weten hoe aan-passingen aan een bestaand rapport doorge-voerd worden.

U Rapport

4.6.16 Een nieuw rapport ontwerpen aan de hand van een wizard.

U Rapportontwerp

4.6.17 Relaties tussen twee of meer tabellen begrij-pen en aan de hand van een eenvoudig ge-geven voorbeeld toelichten. Het begrip relati-onele databank toelichten.

U Relaties, relationele databank, refererende sleutel

Pedagogisch-didactische wenken

De leerlingen vertrekken van een eenvoudige, bestaande database die tenminste twee gerelateerde tabellen bevat. Zij bestuderen enkele eenvoudige veldeigenschappen.

(18)

voorkomen.

De leerlingen maken een eenvoudige tabel. Bij de keuze van de opdracht laat de leraar zich leiden door de inte-ressesfeer van de leerlingen of toepassingen uit de latere beroepssituatie.

Indien wizards aanwezig zijn in het pakket, moeten de leerlingen deze correct interpreteren en gebruiken.

4.7 Presentaties

maken

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.7.1 Verschillende vormen van schermopbouw in een presentatie gebruiken.

U Onder meer titel, opsomming, genummerde lijst, grafische voorstelling

4.7.2 In een bestaande presentatie dia’s tussen-voegen, verwijderen, verplaatsen en duplice-ren.

U Tussenvoegen, verplaatsen, verwijderen, en dupliceren

4.7.3 De vormelijke componenten van de presenta-tie kiezen, opmaken en aanpassen.

U Lettertype, achtergrond en opsommingstekens 4.7.4 Ontwerpsjablonen gebruiken en aanpassen. U Ontwerpsjablonen

4.7.5 Spontaan en op sobere en functionele manier gebruik maken van de mogelijkheden die het pakket biedt.

U Onder meer beeldopbouw, diaovergangen, ani-matie-effecten

4.7.6 Grafische vormen toevoegen (pijl, cirkel, …). U Grafische vormen

4.7.7 Statische objecten invoegen. U Bijvoorbeeld afbeelding of tabel 4.7.8 De presentatie op verschillende wijzen

af-drukken.

U Hand-outs 4.7.9 Een presentatie voorwaarts en achterwaarts

doorlopen op het scherm. Een automatisch doorlopende presentatie maken.

U Presenteren

Pedagogisch-didactische wenken

Het leren werken met een presentatiepakket is relatief eenvoudig. Maak gebruik van de helpfunctie en de inge-bouwde begeleiding van het gebruikte pakket (wizards en coaches). Toch is het noodzakelijk de leerling te bege-leiden bij het selecteren van de inhoud van de verschillende dia's.

Een dia uit een presentatie is geen afleestekst. Zorg er dus voor, dat een presentatie niet te overladen wordt. Veel verschillende kleuren en woorden in hoofdletters worden het best vermeden. Animatie-effecten en geani-meerde overgangen tussen dia's zijn vaak alleen maar een bron van ergernis. Laat de leerling ze op een zinvolle manier toepassen.

Niet alle kleurencombinaties en achtergronden die door een pakket worden geleverd zijn even geschikt voor gebruik.

4.8

Werken met het Internet

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.8.1 Het begrip Internet en enkele mogelijkheden ervan eenvoudig toelichten.

U Internet. Bijvoorbeeld surfen, mailen, chatten, downloaden, videoconferentie, telewerken, tele-bankieren

(19)

4.8.2 De functie van een dienstenleverancier (pro-vider) toelichten. Enkele voorbeelden van In-ternetdiensten beschrijven.

U Provider

Bijvoorbeeld www, e-mail, ftp, irc

4.8.3 Enkele soorten connecties noemen en met elkaar vergelijken.

U Breedband versus smalband

4.8.4 De functies van een webbrowser omschrijven. U Webbrowser

4.8.5 De belangrijkste hulpmiddelen van een brow-ser functioneel gebruiken bij het navigeren.

U Navigatieknoppen, favorieten, geschiedenis 4.8.6 Met behulp van een browser surfen op het

web. Webpagina’s afdrukken

U Surfen Hyperlinks 4.8.7 Een internetadres herkennen en gebruiken

om een internetlocatie op te zoeken. De com-ponenten van een internetadres toelichten.

U Domeinnaam. Internetadres (url)

4.8.8 Een zoekinstrument gebruiken om eenvoudi-ge, gerichte zoekopdrachten op het Internet uit te voeren. Logische operatoren toepassen.

U Zoekinstrumenten

Complexe zoekopdrachten (en, of, niet)

4.8.9 De belangrijkste elementen van een e-mailbericht kennen en hun functie omschrij-ven.

U Onder meer bestemmeling, onderwerp, kopie (cc), blinde kopie (bcc), aangehecht bestand

4.8.10 Taakgericht werken met e-mail. U Onder meer een e-mailbericht openen, afdruk-ken, intypen en verzenden, beantwoorden, doorsturen, verwijderen

4.8.11 Werken met aangehechte bestanden. U Onder meer een aangehecht tekstbestand opnen en afdrukken, een bestand aan een e-mailbericht hechten en verzenden

4.8.12 Weten hoe een e-mailadresboek wordt sa-mengesteld en actueel gehouden.

U E-mailadresboek

4.8.13 Correct e-mailgebruik nastreven. U Netiquette, bijvoorbeeld in verband met correct taalgebruik, taal- en typefouten, kettingbrieven, spam, nutteloze e-mails

Pedagogisch-didactische wenken

Het is belangrijk dat de leerlingen gericht en gestructureerd zoeken op het Internet. Het is dan ook zinvol dat ook andere vakken zinvolle opdrachten aanreiken.

Bij de eerste kennismaking bespreekt de leraar het reglement en vraagt aandacht voor een aantal afspraken. Hij benadert ook het kostenaspect.

4.9

Werken met een tekenpakket

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.9.1 De verschillende elementen van de tekenset kennen en toepassen.

Tekenset

4.9.2 Tekeningen maken met lijnen, rechthoeken … Figuren maken

4.9.3 De tekening opmaken. Lijndikte, opvulkleur, patroon …

4.9.4 Delen van de tekening bewerken, kopiëren, verplaatsen, spiegelen, vergroten en verklei-nen.

Selecteren, kopiëren, verplaatsen, spiegelen, vergroten, verkleinen

(20)

4.9.5 Tekst aan de tekening toevoegen en opma-ken.

Tekstopmaak (lettergrootte, -type en –kleur)

4.9.6 Een tekening gebruiken in een tekst, een rekenblad.

Tekening (logo) invoegen als een figuur in bij-voorbeeld een uitnodiging, een prijslijst, een wenskaart …

Pedagogisch-didactische wenken

Bij de keuze van het pakket laat de leraar zich leiden door de integratiemogelijkheden met het tekstverwerkings-pakket en het elektronisch rekenblad.

Laat de leerlingen creatief zijn maar geef ze toch enkele basisregels die ze moeten in acht nemen.

Geef binnen het kader van een speciale gelegenheid (Kerstmis, Nieuwjaar, verjaardag, fuif, geboorte …) een praktische opdracht die de leerlingen thuis op papier voorbereiden en met het tekenprogramma in de klas uit-werken.

Ook hier zijn enorme mogelijkheden om te komen tot integratie met andere pakketten.

4.10 De

computerconfiguratie en het besturingssysteem

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.10.1 Weten dat er verschillende soorten computers bestaan en de belangrijkste kenmerken ervan omschrijven.

U Onder andere mainframe computers, pc=s,

lap-topcomputers

4.10.2 De begrippen computersysteem, apparatuur en programmatuur omschrijven en hun onder-ling verband toelichten.

U Computersysteem, apparatuur, programmatuur.

4.10.3 De hoofdfuncties van een gegevensverwer-kend proces kennen en toelichten en in een schema voorstellen.

U Invoer, verwerking, opslag, uitvoer

4.10.4 De belangrijkste onderdelen van een compu-tersysteem aanwijzen, benoemen en in ver-band brengen met de hoofdfuncties van het gegevensverwerkend proces.

U Systeemeenheid en belangrijkste randapparaten

4.10.5 Computersystemen vergelijken op basis van enkele belangrijke kenmerken.

U Processortype, klokfrequentie, capaciteit van werkgeheugen en van harde schijf

4.10.6 De rol van de processor in algemene be-woordingen toelichten.

U Centrale verwerkingseenheid 4.10.7 De rol van het werkgeheugen (intern

geheu-gen) en de belangrijkste kenmerken ervan toelichten.

U Capaciteit, vluchtigheid

4.10.8 Het onderscheid kennen tussen RAM en ROM.

U RAM, ROM 4.10.9 De eenheden waarmee de capaciteit van een

geheugen uitgedrukt wordt, kennen en kun-nen gebruiken. Het verband aangeven tussen de capaciteit van een geheugen en de om-vang van bestanden.

U Byte, kbyte, Mbyte, Gbyte, Tbyte...

4.10.10 De belangrijkste media voor de permanente opslag van gegevens kennen en gebruiken.

U Harde schijf, diskette, cd, dvd 4.10.11 De kenmerken van enkele belangrijke soorten

gegevensdragers onderling vergelijken.

U Capaciteit, overschrijfbaarheid 4.10.12 Zorg dragen voor de gegevensdragers. De

risico=s kennen waaraan deze bloot staan.

U Krassen, stof, warmte, vochtigheid, mechani-sche druk, nabijheid van magnetimechani-sche velden

(21)

4.10.13 Het begrip randapparatuur toelichten. Van de belangrijkste randapparaten de functie en het gebruik kennen.

U Toetsenbord, muis, beeldscherm, diskettestati-on, harde schijf, cd-eenheid, dvd-eenheid, prin-ter, scanner, multimedia-componenten, ... 4.10.14 De verbindingskabels tussen de

systeemeen-heid en sommige randapparaten aanwijzen. Losgekomen verbindingen tussen randappa-raten en de systeemeenheid opnieuw aanslui-ten.

U Verbindingen tussen systeemcomponenten

4.10.15 De printer bedienen, eenvoudige problemen detecteren en oplossen.

U Eenvoudige problemen zoals geen papier aan-wezig, niet on line, inktpatroon of toner leeg... 4.10.16 Potentiële gevaren voor gezondheid en

vei-ligheid herkennen en voorkomen.

U Bijvoorbeeld slordige bevestiging en opberging

van kabels, diffusie van gevaarlijke producten tonerstof, ozon)

4.10.17 Weten dat pc=s met elkaar in een netwerk verbonden kunnen zijn. Enkele voordelen en enkele risico=s noemen van het verbinden van pc=s in een netwerk.

U Netwerken

4.10.18 Het onderscheid kennen tussen lokale en wereldwijde netwerken.

U Lokale en wereldwijde netwerken 4.10.19 De begrippen server en werkstation

omschrij-ven.

U Server. Werkstation

4.10.20 Het verschil toelichten tussen een besturings-systeem en toepassingssoftware.

U Besturingssysteem versus toepassingssoftware 4.10.21 De belangrijkste taken van een

besturings-systeem kennen, zijn centrale rol correct in-schatten en het verband leggen met de sys-teemeenheid.

U Besturingssysteem

4.10.22 Het belang van systeeminstellingen inzien en eenvoudige systeeminstellingen doorvoeren.

U Bijvoorbeeld:

$ systeemdatum of -tijd aanpassen $ schermbeveiliging instellen $ beeldschermresolutie aanpassen 4.10.23 Van een gegeven computersysteem de

be-langrijkste kenmerken vaststellen.

U Type en versie van processor en van bestu-ringssysteem, capaciteit van werkgeheugen en van harde schijf

4.10.24 De computer correct starten en afsluiten. Als gebruiker correct aanmelden en afmelden.

U 4.10.25 Zeer eenvoudige noodoplossingen

toepas-sen, indien een programma vastloopt.

U Bijvoorbeeld Ctrl-Alt-Del, reset, uit/aanschakelen 4.10.26 Elementaire handelingen op het niveau van

een schijf(volume) uitvoeren.

U Onder meer

$ de actieve schijf herkennen $ een schijf(volume) activeren $ de vrije geheugenruimte op een

schijf(volume) bepalen $ een diskette formatteren 4.10.27 Inzicht hebben in de logische organisatie van

een harde schijf(volume).

U Mappen en submappen 4.10.28 Weten dat een map actief gemaakt moet

worden vooraleer men ermee kan werken. De actieve map herkennen. Elementaire bewerkingen met mappen uitvoeren.

U Onder meer een map activeren, creëren, verwij-deren

4.10.29 Efficiënt navigeren binnen de organisatie-structuur van een schijf.

U 4.10.30 Het belang van een goede organisatie van

een harde schijf inzien.

(22)

4.10.31 Een bestandenlijst opvragen en sommige eigenschappen van een bestand aflezen. Een bestandenlijst opvragen volgens bepaalde cri-teria.

U Eigenschappen zoals naam, datum en grootte.

Criteria zoals bepaalde volgorde, bepaalde se-lectie

4.10.32 Het verband kennen tussen de bestandsex-tensie en de toepassing waarmee het be-stand verwerkt kan worden.

U Bestandsextensie

4.10.33 De betekenis van * als jokerteken kennen. U Jokerteken

4.10.34 De begrippen computerprogramma en be-stand in algemene bewoordingen omschrij-ven. Het onderscheid tussen een uitvoerbaar en een niet-uitvoerbaar bestand duiden.

U Programma versus bestand

4.10.35 Een programma starten en afsluiten. Meerde-re programma=s gelijktijdig open houden. Tussen geopende programma=s schakelen.

U Starten en afsluiten van programma=s

4.10.36 Een bestand bewaren onder een betekenis-volle naam.

U Naamgeving van nieuwe bestanden

Bewaren onder dezelfde naam of onder een andere naam, in dezelfde map of in een andere map

4.10.37 Elementaire handelingen op bestanden uit-voeren.

U Onder meer $ selecteren

$ kopiëren naar een andere map of naar een diskette

$ een nieuwe naam geven $ verwijderen

$ verplaatsen 4.10.38 Een bestand waarvan (een deel van) de

naam gekend is, zoeken.

U Bestand zoeken

4.10.39 Een bestand vanuit een toepassing geheel of gedeeltelijk afdrukken. Het verloop van de drukopdracht opvolgen. Een drukopdracht annuleren en verwijderen.

U Afdrukken Afdrukbeheer

Pedagogisch-didactische wenken

De leraar brengt dit onderdeel aan tijdens de behandeling van andere leerstofonderdelen. Dit zorgt dan voor een grotere wisselwerking.

Bij het gebruik van het besturingssysteem is het van groot belang dat de leerlingen de courante handelingen vlot, spontaan en met inzicht toepassen.

4.11

Maatschappelijke en ethische aspecten

Leerplandoelstellingen Via Leerinhouden

4.11.1 Alert zijn voor het feit dat ontwikkelingen bin-nen ICT een maatschappelijk-ethische di-mensie kunnen inhouden.

U Maatschappelijk-ethische aspecten van ICT

4.11.2 Bij de verwerking van persoonsgegevens respect opbrengen voor de persoonlijke le-venssfeer. Een kritische reflex ontwikkelen ten aanzien van de verzameling en het ge-bruik van persoonsgegevens door derden.

(23)

4.11.3 Een correcte houding ontwikkelen ten aan-zien van de auteursrechtelijke aspecten van software en van digitaal tekst-, beeld- en ge-luidsmateriaal.

U Auteursrechtelijke aspecten, onder meer op het Internet

4.11.4 Alert zijn voor de milieu-effecten van compu-tergebruik en spontaan voorzorgsmaatrege-len nemen.

U Bijvoorbeeld beperking papier- en inkt- of toner-verbruik, afdrukvoorbeeld op het scherm, ener-giebesparende functies van apparaten, recycle-ren van pc=s, printers en toners

4.11.5 Aandacht opbrengen voor de hedendaagse evolutie van computerapparatuur.

U Evolutie van computerapparatuur

4.11.6 Bereidheid ontwikkelen om op eigen initiatief levenslang bij te leren en op de hoogte te blij-ven van nieuwe ontwikkelingen.

U Levenslang leren

Pedagogisch-didactische wenken

Gezien hun leeftijd hebben de leerlingen meestal een beperkte belangstelling voor maatschappelijk-ethische problemen. Toch is het wenselijk hen geleidelijk aan gevoelig te maken voor dergelijke problematieken, ook bin-nen de informatica. dit gebeurt bij voorkeur aan de hand van concrete situaties die verband houden met de leer-inhouden, met de actualiteit of met de leefwereld van de leerlingen.

Alhoewel de jongeren misschien een beperkte belangstelling hebben voor de maatschappelijk-ethische aspec-ten, is het toch wenselijk hen geleidelijk gevoelig te maken voor deze materie. Dit gebeurt bij voorkeur naar aan-leiding van een nieuwsitem. Er is dan voldoende gevarieerd materiaal ter beschikking: krantenartikels, tijdschrift-artikels, informatie op het Internet, beeldmateriaal … De studie van deze leerplandoelstellingen maakt geïnte-greerd werken met andere vakken mogelijk met bijvoorbeeld Project Algemene Vakken (PAV), de moderne vreemde talen en godsdienst.

Omdat de ICT snel evolueert, raken sommige leerinhouden snel verouderd. De leraar moet de nieuwe tenden-sen en ontwikkelingen volgen en vertalen naar de klaspraktijk. Zo blijft het informaticaonderwijs up-to-date. Mate-riaal vindt de leraar in vaktijdschriften, kranten en tijdschriften, op het Internet. Ook educatieve tv-programma’s brengen soms interessante bijdragen op niveau van de leerlingen.

Legaal softwaregebruik! Het onrechtmatig kopiëren van computerprogramma’s, beelden, muziekbestanden, films e.d. ontraden en ontmoedigen. Aandacht voor bronvermelding en toestemming van de auteur. Klemtoon ligt op attitudevorming.

De introductie van een nieuwe technologie in de maatschappij (bijvoorbeeld chipkaart, MMS, WAP, cd’s aanko-pen op het Internet, leerlingenregistratie via magneetkaart) kan de leraar gebruiken om de leerlingen te leren op een rationele manier de voordelen af te wegen tegen de nadelen.

Leerplannen van het VVKSO zijn het werk van leerplancommissies, waarin begeleiders, leraren en eventueel externe deskundigen samenwerken.

Op het voorliggende leerplan kunt u als leraar ook reageren en uw opmerkingen, zowel positief

als negatief, aan de leerplancommissie meedelen via e-mail (leerplannen@vvkso.vsko.be) of per brief (Dienst Leerplannen VVKSO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel).

Vergeet niet te vermelden over welk leerplan u schrijft: vak, studierichting, graad, licapnummer.

Langs dezelfde weg kunt u zich ook aanmelden om lid te worden van een leerplancommissie.

In beide gevallen zal de Dienst Leerplannen zo snel mogelijk op uw schrijven reageren.

(24)

5 Evaluatie

Voor de studierichting ‘Verkoop’ gelden volgende principes:

y de leerlingen worden bij voorkeur permanent beoordeeld. Belangrijk is het dat de leraar zich hierbij vooral baseert op de manier waarop het resultaat bereikt wordt. Procesevaluatie primeert dus duidelijk op de pro-ductevaluatie;

y de louter cognitieve elementen in dit leerplan zijn gering. In de evaluatie komen vooral de ICT-basisvaardigheden, toegepast in de toepassingspakketten, en de attitudes aan bod. Indien men opteert voor een systematische evaluatie van de attitudes, kan men zich hierbij best laten leiden door de SAM-schaal van het VKW. Ook de attitudebeoordeling bij de stageactiviteiten (derde graad) kan een belangrijke inspiratiebron zijn;

y periodiek dienen de leerlingen aan de hand van goedgekozen en duidelijk omschreven opdrachten te bewij-zen dat zij bepaalde basisbegrippen en –vaardigheden verworven hebben. Hierbij mag de leerling gebruik maken van zijn handboek en/of persoonlijke nota’s. De mate waarin de leerling zelfredzaamheid verworven heeft, is immers een belangrijk element bij het meten van zijn vorderingen;

y de leraar streeft naar een evaluatie waarbij de leerlingen thuis niet over een computer moeten beschikken: geen overdreven aandacht voor technische kneepjes. Het bezit van een pc thuis mag niet bepalend zijn voor het al dan niet geslaagd zijn van de leerling;

y evalueer niet het memoriseren van sneltoetsen, menu’s, commando’s … maar wel de zelfredzaamheid van de leerling;

y de leraar beperkt zich bij de permanente evaluatie niet tot louter cijfergegevens, maar noteert de eventuele problemen, de voorgestelde remediëringsactiviteiten en de vorderingen van de individuele leerling. Tot de leerlingendocumenten die bewaard moeten worden met het oog op een schooldoorlichting door de on-derwijsinspectie, behoort ook het werk dat de leerling op een diskette of een ander medium opslaat. Concreet betekent dit dat van álle regelmatige leerlingen alle werkstukken (zowel op papier als in digitale vorm) bewaard moeten worden die (mede) de basis gevormd hebben voor de studiebekrachtiging en dat van 3 regelmatige leer-lingen naar keuze per leerjaar en per structuuronderdeel álle werkstukken bewaard moeten worden. De bewa-ringsduur van de werkstukken is beperkt tot het lopend schooljaar en het vorig schooljaar. Vanzelfsprekend dient de school er eveneens voor te zorgen dat de bewaarde werkstukken achteraf nog gelezen kunnen worden, ook indien de school overgestapt is op andere computersystemen, gegevensdragers of softwarepakketten. Voor het Vlaams ICT-attest (VIA, zie blz. 5) vindt geen afzonderlijke evaluatie plaats. Leerlingen die in het 2e leerjaar van de 2e graad BSO Verkoop slagen voor het vak Informatica en alle VIA-doelstellingen gezien heb-ben, krijgen het VIA. Vermits de VIA-doelstellingen pas vanaf 1 september 2003 ingevoerd worden in het 1e leerjaar van de 2e graad, zullen in de tweede graad de eerste VIA’s op 30 juni 2005 uitgereikt worden. Leerlin-gen die niet slaLeerlin-gen voor het vak Informatica kunnen in de loop van de 3e graad het VIA vooralsnog halen via het checklist-principe.

6

Minimale materiële vereisten

Het leerplan legt geen specifieke softwarepakketten op. De gebruikte softwarepakketten moeten toereikend zijn om de leerplandoelstellingen en –inhouden te realiseren, ze moeten voldoende actueel zijn en bij voorkeur over-eenstemmen met de algemeen gangbare software. De keuze voor bepaalde pakketten wordt gemaakt in onder-ling overleg binnen het lerarenteam, met inbegrip van de leraren verantwoordelijk voor de integratie van de in-formatica binnen andere vakken in de eerste, de tweede en de derde graad.

De computerklas moet uitgerust zijn met een voldoende aantal computers die geschikt zijn voor de gebruikte software en die bij voorkeur aangesloten zijn op een servergestuurd netwerk. De te behandelen randapparatuur dient aanwezig te zijn. Tevens dienen de leerlingen toegang te hebben tot printerfaciliteiten met een aanvaardba-re snelheid.

De leerlingen dienen hun uitgevoerde opdrachten soms af te drukken. Dit moet vlot kunnen gebeuren in de klas. In functie hiervan heeft de school het aantal en het type printer(s) in de computerklas vastgelegd.

De aanwezigheid van een projectiesysteem voor computerbeelden of van een softwarematig systeem voor het doorgeven van schermbeelden wordt sterk aanbevolen.

(25)

Alle computers in de computerklas moeten tijdens de informaticales tegelijkertijd toegang kunnen krijgen tot een performante internetaansluiting (bij voorkeur breedband), zodat alle leerlingen van een klas vlot en tegen aan-vaardbare snelheid kunnen gebruikmaken van de mogelijkheden van het Internet.

Het is nuttig dat zowel leraar als leerlingen toegang kunnen hebben tot enkele vaktijdschriften, documentatie en naslagwerken.

De wettelijke ergonomische vereisten voor het werken met computers worden beschreven in het KB van 27 au-gustus 1993 betreffende Het werken met beeldschermapparatuur (BS van 7 september 1993) en in de Vijfde Bijzondere Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (90/270/EEG d.d. 29 mei 1990).

7 Bibliografie

In de handel en op het Internet zijn talloze werken, handleidingen, cursussen … over computers, computertoe-passingen, programmatuur e.d. te verkrijgen. Deze werken zijn vaak in het Nederlands en van goede kwaliteit. Aangezien een literatuurlijst informatica zeer snel veroudert, worden hier geen concrete boeken vermeld. Voor software kan men zowel terugvallen op de oorspronkelijke handleidingen bij de pakketten als op handboe-ken, beginnerscursussen en naslagwerken die door derden worden geproduceerd. Toch geldt hier een waar-schuwing. Deze boeken zijn geschreven met het oog op het (meestal zeer grondig) aanleren van een software-pakket. Het leerplan BSO heeft echter andere doelstellingen, namelijk vooral het praktisch leren gebruiken van de softwarepakketten. Bij het hanteren van de documentatie dient de leraar voor dit onderscheid op zijn hoede te zijn.

Op de websites van het VVKSO (http://www.vsko.be/vvkso/) en van de diocesane begeleidingsdiensten vindt men uitgebreide informatie over didactische aspecten van het vak Informatica en de toepassing ervan binnen andere vakken.

Bij de keuze van het handboek laat de leraar zich leiden door het pedagogisch concept, het profiel van deze leerlingen en de leerplandoelstellingen.

(26)

Bijlage

Vlaams ICT-attest (VIA)

Vereiste kennis, vaardigheden en attitudes

De 134 doelstellingen van onderstaande lijst omschrijven de kennis, de vaardigheden en de attitudes die een leerling dient te verwerven vooraleer hem of haar een Vlaams ICT-attest uitgereikt kan worden. In het katholiek secundair onderwijs worden deze doelstellingen en inhouden letterlijk opgenomen in het leerplan

Dactylogra-fie/handel voor de 1e graad (BVL) en in het leerplan Informatica voor de 2e graad BSO Verkoop. In de laatste

kolom is vermeld in welke graad de betrokken doelstelling behandeld wordt.

Doelstellingen Inhouden Gr.

1

Computer en randapparatuur

1.1 Computersysteem

1.1.1 Weten dat er verschillende soorten computers bestaan en de belangrijkste kenmerken ervan omschrijven.

Onder andere mainframe computers, pc=s, laptopcomputers.

2

1.1.2 De begrippen computersysteem, apparatuur en program-matuur omschrijven.

Computersysteem, apparatuur, pro-grammatuur.

1

Hun onderling verband toelichten. 2

1.1.3 De hoofdfuncties van een gegevensverwerkend proces kennen en toelichten en in een schema voorstellen.

Invoer, verwerking, opslag, uitvoer. 2

1.1.4 De belangrijkste onderdelen van een computersysteem aanwijzen en benoemen.

Systeemeenheid en belangrijkste rand-apparaten.

1

In verband brengen met de hoofdfuncties van het gegevensverwerkend proces.

2

1.1.5 Computersystemen vergelijken op basis van enkele be-langrijke kenmerken.

Processortype, klokfrequentie, capaci-teit van werkgeheugen en van harde schijf.

2

1.2 Processor en werkgeheugen

1.2.1 De rol van de processor in algemene bewoordingen toe-lichten.

Centrale verwerkingseenheid. 1,2

1.2.2 De rol van het werkgeheugen (intern geheugen) en de belangrijkste kenmerken ervan toelichten.

Capaciteit, vluchtigheid. 2

1.2.3 Het onderscheid kennen tussen RAM en ROM. RAM, ROM. 2

1.2.4 De eenheden waarmee de capaciteit van een geheugen uitgedrukt wordt, kennen en kunnen gebruiken. Het ver-band aangeven tussen de capaciteit van een geheugen en de omvang van bestanden.

Byte, kbyte, Mbyte, Gbyte, Tbyte... 2

1.3 Gegevensdragers

1.3.1 De belangrijkste media voor de permanente opslag van gegevens kennen en gebruiken.

(27)

Doelstellingen Inhouden Gr.

1.3.2 De kenmerken van enkele belangrijke soorten gegevens-dragers onderling vergelijken.

Capaciteit, overschrijfbaarheid. 2

1.3.3 Zorg dragen voor de gegevensdragers. De risico=s kennen waaraan deze bloot staan.

Krassen, stof, warmte, vochtigheid, mechanische druk, nabijheid van mag-netische velden.

1,2

1.4 Randapparatuur

1.4.1 Het begrip randapparatuur toelichten. Van de belangrijk-ste randapparaten de functie en het gebruik kennen.

Toetsenbord, muis, beeldscherm, dis-kettestation, harde schijf, cd-eenheid, dvd-eenheid, printer, ...

1

Toetsenbord, muis, beeldscherm, dis-kettestation, harde schijf, cd-eenheid, dvd-eenheid, printer, scanner, multime-dia-componenten, ...

2

1.4.2 De verbindingskabels tussen de systeemeenheid en sommige randapparaten aanwijzen. Losgekomen verbin-dingen tussen randapparaten en de systeemeenheid op-nieuw aansluiten.

Verbindingen tussen systeemcompo-nenten.

2

1.4.3 Het beeldscherm instellen voor optimaal gebruik. Kantelhoek, helderheid, contrast. 1

1.4.4 De printer bedienen, eenvoudige problemen detecteren en oplossen.

Eenvoudige problemen zoals geen papier aanwezig, niet on line, inktpa-troon of toner leeg...

1,2

1.5 Netwerken

1.5.1 Weten dat pc=s met elkaar in een netwerk verbonden kun-nen zijn. Enkele voordelen en enkele risico=s noemen van het verbinden van pc=s in een netwerk.

Netwerken. 2

1.5.2 Het onderscheid kennen tussen lokale en wereldwijde netwerken.

Lokale en wereldwijde netwerken. 2

1.5.3 De begrippen server en werkstation omschrijven. Server. Werkstation. 2

2

Besturingssysteem

2.1 Besturingssysteem

2.1.1 Het verschil toelichten tussen een besturingssysteem en toepassingssoftware.

Besturingssysteem versus toepas-singssoftware.

1,2

2.1.2 De belangrijkste taken van een besturingssysteem ken-nen, zijn centrale rol correct inschatten en het verband leggen met de systeemeenheid.

Besturingssysteem. 2

2.1.3 Het belang van systeeminstellingen inzien en eenvoudige systeeminstellingen doorvoeren.

Bijvoorbeeld:

$ systeemdatum of -tijd aanpassen, $ schermbeveiliging instellen, $ beeldschermresolutie aanpassen.

(28)

Doelstellingen Inhouden Gr.

2.1.4 Van een gegeven computersysteem de belangrijkste kenmerken vaststellen.

Type en versie van processor en van besturingssysteem, capaciteit van werkgeheugen en van harde schijf.

2

2.2 Opstarten en afsluiten van de computer

2.2.1 De computer correct starten en afsluiten. 1

Als gebruiker correct aanmelden en afmelden. 2

2.2.2 Zeer eenvoudige probleemsituaties bij het starten of het afsluiten herkennen en de gepaste acties ondernemen om het probleem op te lossen.

Bijvoorbeeld scherm niet ingeschakeld, diskette in diskettestation, cd in cd-eenheid.

1

2.2.3 Zeer eenvoudige noodoplossingen toepassen, indien een programma vastloopt.

Bijvoorbeeld Ctrl-Alt-Del, reset, uit/aanschakelen.

2

2.3 Organisatie en gebruik van een schijf(volume)

2.3.1 Elementaire handelingen op het niveau van een schijf(volume) uitvoeren.

Onder meer

$ de actieve schijf herkennen, $ een schijf(volume) activeren,

$ de vrije geheugenruimte op een schijf(volume) bepalen,

$ een diskette formatteren.

2

2.3.2 Inzicht hebben in de logische organisatie van een harde schijf(volume).

Mappen en submappen. 2

2.3.3 Weten dat een map actief gemaakt moet worden voor-aleer men ermee kan werken. De actieve map herkennen. Elementaire bewerkingen met mappen uitvoeren.

Onder meer een map activeren, creë-ren, verwijderen.

2

2.3.4 Efficiënt navigeren binnen de organisatiestructuur van een schijf.

2

2.3.5 Het belang van een goede organisatie van een harde schijf inzien.

2

2.4 Programma=s en bestanden

2.4.1 Een bestandenlijst opvragen en sommige eigenschappen van een bestand aflezen. Een bestandenlijst opvragen volgens bepaalde criteria.

Eigenschappen zoals naam, datum en grootte. Criteria zoals bepaalde volgor-de, bepaalde selectie.

2

2.4.2 Het verband kennen tussen de bestandsextensie en de toepassing waarmee het bestand verwerkt kan worden.

Bestandsextensie. 2

2.4.3 De betekenis van * als jokerteken kennen. Jokerteken. 2

2.4.4 De begrippen computerprogramma en bestand in alge-mene bewoordingen omschrijven. Het onderscheid tussen een uitvoerbaar en een niet-uitvoerbaar bestand duiden.

(29)

Doelstellingen Inhouden Gr.

2.4.5 Toelichten waarom programma=s en bestanden op een permanente gegevensdrager bewaard worden en vóór het gebruik in het werkgeheugen geladen moeten worden.

Laden van programma=s en bestanden. 1

2.4.6 Een programma starten en afsluiten. Starten en afsluiten van programma=s. 1 Meerdere programma=s gelijktijdig open houden. Tussen

geopende programma=s schakelen.

2

2.4.7 Een bestand openen en sluiten. Openen en sluiten van bestanden. 1

2.4.8 Een bestand bewaren onder een betekenisvolle naam. Naamgeving van nieuwe bestanden. Bewaren onder dezelfde naam of onder een andere naam, in dezelfde map of in een andere map.

1,2

2.4.9 Elementaire handelingen op bestanden uitvoeren. Onder meer $ selecteren,

$ kopiëren naar een andere map of naar een diskette,

$ een nieuwe naam geven, $ verwijderen,

$ verplaatsen.

2

2.4.10 Een bestand waarvan (een deel van) de naam gekend is, zoeken.

Bestand zoeken. 2

2.4.11 Een bestand vanuit een toepassing geheel of gedeeltelijk afdrukken. Het verloop van de drukopdracht opvolgen.

Afdrukken. 1

Een drukopdracht annuleren en verwijderen. Afdrukbeheer. 2

3

Tekstverwerking

3.1 Tekst met aanvaardbare vlotheid invoeren. Inclusief veel gebruikte symbolen. 2

3.2 Tekstentiteiten maken, herkennen en selecteren. Tekstentiteiten zoals teken, woord, regel, alinea, pagina.

Scheidingstekens zoals spatie, rege-leinde, alinea-einde, pagina-einde.

2

3.3 Eenvoudige tekstwijzigingen uitvoeren. Tussenvoegen, overschrijven, wissen. 2

3.4 De cursor op efficiënte wijze naar een bepaalde plaats in het document verplaatsen.

Onder meer

$ naar vorig of volgend scherm, $ naar vorige of volgende pagina, $ naar begin of einde van de tekst.

2

3.5 Tekstfragmenten in een document zoeken en eventueel vervangen. Zich bewust zijn van de risico=s verbonden aan automatisch zoeken en vervangen.

Zoeken en vervangen (manueel en automatisch).

(30)

Doelstellingen Inhouden Gr.

3.6 Spellingcontrole toepassen, de aanwijzingen interpreteren en zo nodig verbeteringen aanbrengen. Weten wat gram-maticale controle en automatische tekstcorrectie doen.

Spellingcontrole. Grammaticale controle. Automatische tekstcorrectie.

2

3.7 Weten wat een opmaakprofiel is en een bestaand op-maakprofiel gebruiken.

Opmaakprofiel. 2

3.8 Enkele belangrijke opmaakkenmerken op het niveau van teken, alinea en pagina kennen en herkennen, en deze vlot en efficiënt toewijzen en ongedaan maken. De op-maak van een tekstfragment kopiëren.

Onder meer

$ lettertype, lettergrootte;

$ letterweergave (vet, onderstreept, cursief);

$ centreren, links uitlijnen, uitvullen.; $ instelling van marges en tabulatie; $ superschrift, subschrift;

$ opsomming;

$ paginanummering, kop- en voettek-sten;

$ afdrukstand.

2

3.9 Tabellen creëren en elementaire bewerkingen er op uit-voeren.

Onder meer

$ een tabel creëren;

$ opmaakkenmerken van een cel wij-zigen;

$ rijen en kolommen toevoegen en verwijderen;

$ hoogte en breedte aanpassen.

2

3.10 Een afbeelding in een tekst inlassen en eenvoudige aan-passingen aan de lay-out aanbrengen.

Een grafiek of (deel van een) rekenblad in een tekst inlas-sen en eenvoudige aanpassingen aan de lay-out aan-brengen.

Onder meer

$ vergroten, verkleinen, verplaatsen; $ tekstomloop aanpassen;

y vergroten, verkleinen, verplaatsen; $ tekstomloop aanpassen.

2

4

Rekenblad

4.1 De belangrijkste structuurelementen van een werkmap kennen en hanteren.

Werkblad. Cel, bereik, rij, kolom. Actief structuurelement. Celadres (cel-verwijzing).

2

4.2 De cursor efficiënt naar de gewenste cel verplaatsen. Structuurelementen vlot en efficiënt selecteren.

Cursorverplaatsing. Selecteren. 2

4.3 Rijen en kolommen invoegen en verwijderen. Invoegen en verwijderen. 2

4.4 Verschillende gegevenstypes herkennen en efficiënt in-voeren en wijzigen. Verschillende notatievormen toepas-sen op een cel of een groep cellen.

Getal, tekst, datum.

Decimale notatie met bepaald aantal cijfers na de komma.

2

4.5 Het onderscheid toelichten tussen de inhoud van een cel en het weergegeven resultaat.

(31)

Doelstellingen Inhouden Gr.

4.6 De belangrijkste structuurelementen efficiënt opmaken. Bijvoorbeeld

$ lettertype en lettergrootte; $ vet, cursief;

$ verschillende vormen van uitlijning; $ kolombreedte en rijhoogte

aanpas-sen.

2

4.7 Cellen automatisch vullen met een opeenvolgende reeks waarden.

Automatisch vullen. 2

4.8 Een formule opstellen en correct en efficiënt invoeren. Formules en operatoren. Relatieve en absolute celverwijzing.

2

4.9 Cellen en groepen van cellen efficiënt kopiëren, verplaat-sen, wissen en verwijderen.

Kopiëren, verplaatsen, wissen en ver-wijderen.

2

4.10 Enkele belangrijke standaardfuncties kennen en gebrui-ken.

Onder meer som, gemiddelde, aantal, als.

2

4.11 Een aantal rijen sorteren in oplopende of aflopende volg-orde.

Sorteren. 2

4.12 Een grafische voorstelling maken van (een deel van) een werkblad.

Enkele soorten grafische voorstellingen, bijvoorbeeld staafdiagram, cirkeldia-gram, lijndiagram.

Opmaak van de grafische voorstelling. 2

4.13 Navigeren tussen verschillende werkbladen binnen één werkmap.

2

4.14 Een afdrukvoorbeeld bekijken en beoordelen. Afdrukvoorbeeld. 2

5

Gegevensbeheer

5.1 Het begrip tabel en de belangrijkste structuurelementen ervan omschrijven en hanteren.

Tabel, record (rij), veld (kolom). 2

5.2 De belangrijkste gegevenstypes kennen en gebruiken. Onder meer tekst, getal, datum, logisch. 2

5.3 Enkele eigenschappen van velden kennen, interpreteren en aanpassen. Betekenisvolle veldnamen hanteren.

Onder meer veldlengte, toegelaten waarden.

2

5.4 Een primaire sleutel definiëren. Primaire sleutel. 2

5.5 Een tabel ontwerpen voor een eenvoudige welomschre-ven probleemstelling. Een bestaande tabel aanpassen.

Tabelontwerp. 2

5.6 Efficiënt navigeren in een tabel. De gegevens in een tabel raadplegen en interpreteren.

2

5.7 Een rij opzoeken op basis van een bepaald gegeven of een combinatie van gegevens.

Zoeken. 2

5.8 Eenvoudige logische uitdrukkingen opbouwen. De logische operatoren EN, OF, NIET. 2

(32)

Doelstellingen Inhouden Gr.

5.10 Op basis van een gegeven informatiebehoefte een gege-vensbank bevragen en de gegevens rangschikken

Filter. Selectiequery. 2

5.11 Een tabel updaten. Records (rijen) aanpassen, toevoegen of verwijderen.

2

5.12 Gegevens groepsgewijze in een tabel wijzigen of eruit verwijderen.

Actiequery. 2

5.13 De functie van een formulier toelichten. Een bestaand formulier gebruiken. Weten hoe aanpassingen aan een bestaand formulier doorgevoerd worden.

Formulier. 2

5.14 Een nieuw formulier ontwerpen aan de hand van een wizard.

Formulierontwerp. 2

5.15 De functie van een rapport toelichten. Een bestaand rap-port gebruiken. Weten hoe aanpassingen aan een be-staand rapport doorgevoerd worden.

Rapport. 2

5.16 Een nieuw rapport ontwerpen aan de hand van een wi-zard.

Rapportontwerp. 2

5.17 Relaties tussen twee of meer tabellen begrijpen en aan de hand van een eenvoudig gegeven voorbeeld toelichten. Het begrip relationele databank toelichten.

Relaties. Relationele databank. Refere-rende sleutel.

2

6

Presentaties

6.1 Verschillende vormen van schermopbouw in een presen-tatie gebruiken.

Onder meer titel, opsomming, genum-merde lijst, grafische voorstelling.

2

6.2 In een bestaande presentatie dia's tussenvoegen, verwij-deren, verplaatsen en dupliceren.

Tussenvoegen, verwijderen, verplaat-sen en dupliceren

2

6.3 De vormelijke componenten van de presentatie kiezen, opmaken en aanpassen.

Lettertype, achtergrond, opsommings-tekens.

2

6.4 Ontwerpsjablonen gebruiken en aanpassen. Ontwerpsjablonen. 2

6.5 Spontaan en op sobere en functionele wijze gebruik ma-ken van de mogelijkheden die het pakket biedt.

Onder meer beeldopbouw, dia-overgangen, animatie-effecten.

2

6.6 Grafische vormen toevoegen (pijl, cirkel, ...). Grafische vormen. 2

6.7 Statische objecten invoegen. Bijvoorbeeld afbeelding of tabel 2

6.8 De presentatie op verschillende wijzen afdrukken. Hand-outs. 2

6.9 Een presentatie voorwaarts en achterwaarts doorlopen op het scherm. Een automatisch doorlopende presentatie maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verdiepte basisvorming Nederlands, Engels, Frans, geschiedenis, chemie en fysica..

Aansluitend worden de bijhorende cesuurdoelen en de leerplandoelen voor de onderdelen van de beroepskwalificatie(s) voor het specifiek gedeelte van de studierichting(en) in het

Dit overzicht bevat per finaliteit en onderwijsvorm alle studierichtingen van de tweede en derde graad van het secundair onderwijs zoals ze aangeboden worden vanaf het

Geschikte (leer-)activiteiten, strategieën en tools inzetten om informatie digitaal en niet-digitaal kritisch te verwerven, beheren en verwerken rekening houdend met het

• Handelen vanuit een persoonlijk kader waarin voorkeuren voor waarden, opvattingen, gedragingen, gebeurtenissen, informatie, taken, strategieën … geïnternaliseerd zijn, maar

Werkwoorden die gebruikt worden binnen dit beheersingsniveau zijn: beheren, bepalen, berekenen, demonstreren, gebruiken, hanteren, handelen, herleiden, lokaliseren, oplossen,

Dit leerplan is bestemd voor de leerlingen van de tweede graad arbeidsmarkfinaliteit, domein kunst en creatie, studierichting decor en etalage (*) 2.. In dit leerplan wordt

Werkwoorden die gebruikt worden binnen dit beheersingsniveau zijn: beheren, bepalen, berekenen, demonstreren, gebruiken, hanteren, handelen, herleiden, lokaliseren, oplossen,