• No results found

De maatschap na de hervormingen van 2018-2019 (insolventie, ondernemingsrecht, WVV, UBO-register)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De maatschap na de hervormingen van 2018-2019 (insolventie, ondernemingsrecht, WVV, UBO-register)"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D

E MAATSCHAP ANNO

2020

DE WETSWIJZIGINGEN VAN

2017

2019

ONDER DE LOEP

R

OBIN

D

ELARUE

01402251

Promotor: prof. dr. Hans De Wulf Commissaris: de heer Bram Joye

Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad Master of Laws in het Notariaat

(2)
(3)

D

E MAATSCHAP ANNO

2020

DE WETSWIJZIGINGEN VAN

2017

2019

ONDER DE LOEP

R

OBIN

D

ELARUE

01402251

Promotor: prof. dr. Hans De Wulf Commissaris: de heer Bram Joye

Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad Master of Laws in het Notariaat

(4)
(5)

Voorwoord

Een bijzondere tijd komt bijna ten einde. In de eerste plaats een bijzondere, leerrijke, maar vooral boeiende tijd, omdat ik het afgelopen jaar ontzettend veel heb mogen bijleren over de materie waar ik enorm van hou. Ik heb op geen enkel ogenblik spijt gehad van mijn beslissing die ik vorig jaar rond deze tijd nam om de master-na-master in het notariaat te volgen. In de tweede plaats ook een bijzondere, moeilijke en vaak ook frustrerende tijd. Een tijd waarin we hebben moeten leven, werken, studeren en zomeer, in minder evidente omstandigheden. Op 13 maart kwam er een abrupt einde aan ons studentenleven en moesten alle mooie en minder mooie, maar wel gedeelde, momenten plaatsmaken voor een quasi geïsoleerd leven en het alleen afwerken van deze manama. Mijn dank is groot voor de mensen die, van dichtbij of veraf, fysiek of virtueel, samen met mij deze periode zijn doorgekomen, hetzij met een lach, hetzij met een traan.

Verder wil ik van dit voorwoord gebruik maken om enkele personen te bedanken die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van deze masterproef. Mijn dank gaat vooreerst uit naar professor De Wulf om het promotorschap op zich te nemen en voor het eerste richtinggevende gesprek, alsook naar mijn commissaris Bram Joye. Verder dank ik ook Nathalie en Evelien voor het nalezen van deze masterproef en Elodie voor de hulp bij het lay-outen.

Daarnaast verdienen ook de mensen die het afgelopen jaar een belangrijke rol hebben gespeeld een vermelding. Dank je wel aan de medestudenten uit het notariaat en aan al mijn vrienden voor de fantastische momenten en zoveel meer. Bijzondere dank gaat hierbij uit naar de vrienden uit Aalter en Drongen en naar mijn allerbeste vriend Leander. Verder moet mijn familie – mijn mama, Steven, Hannah, oma, pépé, oma Gent, tantje, Nathalie, Peetje en tante Agnes – aan bod komen. Aan hen een welgemeende bedankt voor de steun, de motivatie en om steevast in mij te blijven geloven, in goede en slechte dagen.

Ten slotte dank ik iedereen die ik zeer genegen ben en die een bijzondere plaats in mijn leven vervult en hen die mij gedurende mijn ganse leven alle kansen hebben geboden om te staan waar ik vandaag mag staan.

Aalter, 15 mei 2020 Robin Delarue

(6)
(7)

Inhoud

VOORWOORD ... I

INLEIDING ... 1

1 . WAT IS EEN MAATSCHAP ANNO 2020? ... 3

1.1.DE MAATSCHAP IN BEKNOPT HISTORISCH PERSPECTIEF ... 3

1.2.KENMERKEN VAN DE MAATSCHAP ... 4

1.3.HAAR PLAATS IN DE WERELD VAN VENNOOTSCHAPPEN ... 5

1.3.1 . Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen ... 5

1.3.2 . Gevolgen ... 7

1.4.HAAR PLAATS IN DE WERELD VAN ONDERNEMINGEN ... 10

1.4.1 . Wetboek Economisch Recht ... 10

1.4.2 . Gevolgen ... 11

1.5.EEN VENNOOTSCHAP, EEN ONDERNEMING, MAAR GEEN RECHTSPERSOON ... 16

2 . HEEFT DE MAATSCHAP HAAR CONFIDENTIEEL KARAKTER VERLOREN? ... 17

2.1.KRUISPUNTBANK VAN ONDERNEMINGEN ... 17

2.1.1 . Inschrijvingsplicht ... 17

2.1.2 . Impact op de confidentialiteit ... 18

2.2.UBO-REGISTER ... 21

2.2.1 . Context en registratieplicht ... 21

2.2.2 . Uiteindelijke begunstigden (“UBO’s”) ... 22

2.2.3 . Impact op de confidentialiteit ... 29

2.3.LICHT VERZWAKTE DISCRETIE ... 33

3 . KAN DE MAATSCHAP AUTONOOM OPTREDEN IN HET PROCESRECHTSVERKEER? ... 34

3.1.PROCEDEREN ZONDER RECHTSPERSOONLIJKHEID: QUID? ... 34

3.2.“OUD RECHT”: ALLES OF NIETS ... 35

3.2.1 . Hoe treedt een maatschap op? ... 35

3.2.2 . Twee problemen ... 36

3.3.“NIEUW RECHT”: ALLE PROBLEMEN VAN DE BAAN? ... 39

3.3.1 . Artikel 703, §2 Ger.W. ... 39

3.3.2 . Analyse ... 39

3.4.“OUD” RECHT IN EEN “NIEUW” JASJE ... 42

4 . HEEFT DE MAATSCHAP EEN EIGEN VERMOGEN SINDS HET WVV? ... 43

4.1.VOOR DE WETSWIJZIGING: DISCUSSIE ... 43

4.1.1 . Een onverdeeld vermogen ... 43

4.1.2 . Een afgescheiden vermogen? ... 44

4.2. SINDS DE WETSWIJZIGING: DUIDELIJKHEID (?) ... 46

4.3.EEN DOELGEBONDEN ONVERDEELD, MAAR GEEN “EIGEN” VERMOGEN ... 47

5 . DE MAATSCHAP KENT FINANCIËLE MOEILIJKHEDEN: QUID? ... 48

5.1.AANSPRAKELIJKHEID VAN DE MATEN ... 48

5.1.1 . Maatschapsschulden ... 48

5.1.2 . Persoonlijke schulden ... 51

5.2.HET FAILLISSMENT VAN DE MAATSCHAP ... 52

5.2.1 . Boek XX WER ... 53

5.2.2 . Positie van de maten ... 55

5.3. EEN “ERKEND” SUBJECT IN HET INSOLVENTIERECHT ... 58

BESLUIT ... 59

(8)
(9)

Inleiding

1. Voorjaar 2020. We zijn op een ogenblik gekomen waarop iedere jurist, rechtsgeleerde, rechtenstudent of eender wie met het recht bezig is, even naar adem kan happen. En dat lijkt nodig te zijn. De voorbije legislatuur heeft de Belgische wetgever, met een ijverige minister van justitie aan boord, een sterke wind laten waaien doorheen de nationale wetgeving. Op talloze fronten en in verschillende domeinen heeft hij kleine en grote wijzigingen aangebracht. Te denken valt onder meer aan het familiaal vermogensrecht, het vennootschapsrecht, het ondernemingsrecht, het insolventierecht, het gerechtelijk recht … Eenieder die met het recht bezig is, heeft thans de taak om zijn verworven kennis ervan bij te benen. Nu de wind – eventjes – gaan liggen is, kan men de tijd nemen om te reflecteren en enkele analyses te maken.

2. In deze masterproef wordt er stilgestaan bij één aspect dat onderhevig is geweest aan de hervormingen, namelijk de maatschap. Wanneer men in de (rechts)literatuur op zoek gaat naar een definitie van de maatschap, dan komt men al snel tot de vaststelling dat er geen alomvattende en uniforme definitie bestaat. De maatschap is in wezen een samenwerkingsverband – op basis van een overeenkomst – tussen twee of meer personen voor winstgevende doeleinden dat steeds beheerst is geweest door het gemeen recht1 met nauwelijks een vennootschapsrechtelijke omkadering. Ofschoon in

de verschillende omschrijvingen die men terugvindt dezelfde elementen naar voor komen, geeft iedereen er zijn eigen invulling aan.

In de praktijk wordt de maatschap vaak gebruikt als controle-instrument in het kader van vermogensplanning.2 Zij biedt de mogelijkheid om een (familiaal) vermogen op een optimale manier te

beheren en over te dragen naar de volgende generatie. Verder wordt zij ook geregeld aangewend door personen die een samenwerking willen opzetten, zonder daarvoor formaliteiten te moeten vervullen. Zo gebeurt het zelfs dat partijen die samenwerken zich onbewust in een samenwerkingsverband bevinden dat wordt gekwalificeerd als een maatschap.3

3. In de recente rechtsleer wordt de stelling geponeerd dat de maatschap, ingevolge de vele wijzigingen in economische en financiële wetgeving, van de hemel in de hel zou zijn beland.4 Deze

masterproef heeft tot doel nader in te gaan op die wijzigingen en daarbij na te gaan of de maatschap

1 H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 55.

2 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning”, in W.

PINTENS en. C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2019, Brugge, Die Keure, 2019, 253.

3 Zie daarvoor bijvoorbeeld: Antwerpen 9 mei 2019, RPS-TRV 2019, 549-552.

4 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning”, in W.

(10)

inderdaad in de hel is beland, dan wel of er toch niet kan worden besloten dat de impact van die wijzigingen eerder gering is. Zonder op elk thema even gedetailleerd te willen en kunnen ingaan, wil deze masterproef een omvattend overzicht bieden omtrent hoe het anno 2020 precies zit met de maatschap. Hierbij wordt, indien nodig, kort teruggekoppeld naar eventuele controverses die bestonden, dan wel nog steeds bestaan, in de rechtsleer en -spraak.

4. Deze masterproef is opgevat in vijf topics die telkens een welbepaalde rechtstak tot voorwerp hebben. Het is evident niet de bedoeling – laat staan dat het mogelijk is – om elke rechtstak individueel te benaderen. Een symbiose en wisselwerking is noodzakelijk om één en ander in een correct perspectief weer te geven.

In een eerste topic gaan we in op de essentie van wat een maatschap precies is. Dit wordt benaderd vanuit het vennootschapsrecht enerzijds en vanuit het ondernemingsrecht anderzijds. In diezelfde topic wordt er reeds kort stilgestaan bij bepaalde gevolgen van de wetswijzigingen, waarbij in voorkomend geval een verwijzing wordt gemaakt naar een volgende topic. Dit laat toe om op een uitvoerigere manier een welbepaald gevolg te bespreken. In de tweede topic wordt vervolgens de vraag gesteld of de maatschap al dan niet haar confidentieel karakter heeft verloren. We benaderen dit vanuit het ondernemingsrecht enerzijds en vanuit de antiwitwaswetgeving (gekoppeld aan het vennootschapsrecht) anderzijds. Verder gaan we in de derde topic na hoe het zit met het optreden van een maatschap in een procedure. We bekijken deze vraag – evident – vanuit het burgerlijk procesrecht met een inslag van het vennootschapsrecht. In de vierde topic volgt een analyse vanuit het burgerlijk en vennootschapsrecht omtrent de vraag of een maatschap thans wel of niet over een eigen vermogen beschikt. In een vijfde

topic gaan we in op de maatschap die in financiële moeilijkheden verkeert. We analyseren de

(rechts)positie van de maatschap vanuit het gewijzigde ondernemings- en insolventierecht. Als slot van deze masterproef volgt er een kort besluit en een beknopte reflectie.

5. We merken nog op dat in deze masterproef de aandacht uitgaat naar een maatschap die niet stil is. Er is sprake van een stille maatschap wanneer de naam van de maatschap enkel gekend is door de maten, maar niet door derden. De maten handelen in dergelijk geval in eigen naam ten opzichte van de derden.5

De materie in deze masterproef is bijgehouden tot en met 6 mei 2020.

5 W. ROEGIERS, “Maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap”, in T. HAUWAERT, W.

ROEGIERS en S. ROELAND (eds.), Inleiding tot het wetboek van vennootschappen en verenigingen, Limal, Anthemis, 2019, 62.

(11)

1 . Wat is een maatschap anno 2020?

6. In deze topic stellen we ons de centrale vraag wat een maatschap anno 2020 nu precies is. Er wordt vooreerst ingegaan op een korte evolutie van de maatschap doorheen het verleden (1.1) en wat haar kenmerken zijn (1.2), waarna we naar het heden kijken. Er wordt daarbij telkens vertrokken vanuit de twee voor de maatschap belangrijkste wetboeken, namelijk het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) (1.3) en het Wetboek Economisch Recht (hierna: WER) (1.4).

1.1 . De maatschap in beknopt historisch perspectief

7. De maatschap is sinds jaar en dag een contract dat lange tijd aan geen enkele vennootschapsrechtelijke bepaling onderworpen was. Dat bleek eveneens uit haar plaats in het Burgerlijk Wetboek6. In se kon er ook enkel sprake zijn van een burgerlijke maatschap.7 Openbare,

duurzame en commerciële vennootschappen moesten oorspronkelijk8 immers het statuut aannemen van

een handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid.9 Vanaf 1995 werd het ook mogelijk dat een

commerciële vennootschap zou bestaan zonder rechtspersoonlijkheid te hebben. Sindsdien kwalificeerde men de maatschap als een vennootschap van gemeen recht.10 Met de codificatie van de

vennootschapswetgeving in 1999 verdwenen de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en werden zij overgeheveld naar het wetboek van vennootschappen11, zonder dat er inhoudelijk fundamentele

wijzigingen aan de bepalingen werden aangebracht.12 Wel werd de term maatschap voor het eerst in de

wetgeving ingeschreven. In de initiële13 versie werd de maatschap gedefinieerd als een vennootschap

met een burgerlijk of handelsdoel die geen rechtspersoonlijkheid bezit14 en kende men derhalve een

onderscheid tussen een commerciële en een burgerlijke maatschap. Het onderscheid tussen beide werd in principe bepaald door haar doel, i.e. het al dan niet stellen van handelsdaden.15

Tot 2018 leed de maatschap eigenlijk een quasi ongekend bestaan voor de wetgever. De maatschap werd als vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid in het wetboek van vennootschappen erkend, maar daar eindigde het ook. Sinds de invoering van het wetboek van vennootschappen bleef het op wetgevend vlak

6 Artikelen 1831 – 1873 BW

7 K. GEENS, M. DENEF, R. TAS, F. HELLEMANS en J. VANANROYE, “Overzicht van rechtspraak Vennootschappen

(1992-1998)”, TPR 2000, (99) 136.

8 Tot de wetswijziging van 13 april 1995. Tot dan verwierf elke vennootschap die een openbaar, duuzaam en commercieel

karakter had van rechtswege rechtspersoonlijkheid. Sinds de wetswijzigingen in 1995 werd de rechtspersoonlijkheid pas verworven vanaf de neerleging van de oprichtingsakte op de griffie van de rechtbank van koophandel (thans ondernemingsrechtbank). Zie: artikel 2, §4 W.Venn. en thans artikel 2:6, §1 WVV.

9 S. DEVOS, “Een maatschap is maatwerk”, RPS-TRV 2001, (263) 265.

10 K. GEENS en M. WYCKAERT, Verenigingen en vennootschappen. Deel II. Beginselen van Belgisch privaatrecht,

Mechelen, Kluwer, 2011, 216.

11 S. DEVOS, “Een maatschap is maatwerk”, RPS-TRV 2001, (263) 267.

12 Zie daarvoor: S. DEVOS, “Een maatschap is maatwerk”, RPS-TRV 2001, (263) 266-267. 13 Het onderscheid burgerlijk en handelsdoel werd later geschrapt (sinds 1 november 2018). 14 Artikel 46 W.Venn.

(12)

stil voor wat betreft de maatschap en vielen er geen wijzigingen op te tekenen. Zij is dan ook ruim 20 jaar een zaak van de praktijk geweest, hetgeen mogelijk is dankzij haar flexibel en consensueel karakter.

1.2 . Kenmerken van de maatschap

8. De maatschap kan worden omschreven aan de hand van een achttal kenmerken. De maatschap is essentieel gebaseerd op een (1) consensuele overeenkomst (ten bezwarende titel) tussen twee of meer personen die zich – hoofdelijk16 en onbeperkt17 – met en jegens elkaar verbinden, waarbij er een ruime

(2) contractuele vrijheid geldt. Daaruit volgt dat opdat de maatschap geldig zou zijn, er derhalve geen geschrift vereist is18 en dat zij wordt geacht (3) wederkerig en (4) intuïtu personae te zijn aangegaan.

Men gaat er immers van uit dat de maatschapsovereenkomst door elk van de vennoten is aangegaan omwille van de persoon van de medevennoten.19 Wat het maatschapsvermogen betreft, neemt men sinds

jaar en dag aan dat dit in hoofde van de vennoten een bijzondere (5) doelgebonden onverdeeldheid20

vormt.21 Verder wordt de maatschap gekenmerkt door haar (6) eenvoud en flexibiliteit, haar (7) discretie

en haar (8) beperkte kostenstructuur.22

9. Het wellicht belangrijkste kenmerk van de maatschap is dat zij geen rechtspersoonlijkheid heeft.23 Dit heeft onder andere tot gevolg dat wanneer zij door twee of meer personen wordt opgericht,

zij het ontstaan van een onverdeeldheid tussen de maten-deelgenoten tot gevolg heeft. Het gebrek aan rechtspersoonlijkheid doet haar overigens ook ontsnappen aan verschillende vennootschapsrechtelijke verplichtingen24, waarbij onder andere te denken valt aan bepaalde oprichtings- en

publicatieformaliteiten. Verder heeft dit ook tot gevolg dat zij een fiscaal transparante behandeling kent. Dit betekent dat de maatschap niet aan de vennootschaps- of rechtspersonenbelasting onderworpen is, maar dat de taxatie rechtstreeks doorwerkt naar haar maten bij wie de (eventuele) inkomsten van de maatschap zullen worden belast.25 De fiscus kijkt derhalve door een additioneel heffingsniveau.26

16 Tot voor de recente wetswijzigingen althans voor wat betreft de commerciële maatschappen.

17 J. DU MONGH, “Vennootschapstechnieken bekeken vanuit het Burgerlijk Wetboek”, in W. PINTENS en J. DU MONGH

(eds.), Familiaal vermogensbeheer, Antwerpen, Intersentia, 2004, 222.

18 S. DEVOS, “Een maatschap is maatwerk”, RPS-TRV 2001, (263) 268.

19 M. DELBOO, G. DEKNUDT en S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 96.

20 M. DELBOO, G. DEKNUDT en S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 96.

21 Zie uitgebreider daarover in topic 4.

22 M. DELBOO, G. DEKNUDT en S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 98.

23 M. DELBOO, “De familiale burgerlijke maatschap”, Not.Fisc.M. 2003, afl. 9, (265) 266. 24 P. LALEMAN, “De burgerlijke maatschap uitgeklaard”, TEP 2007, afl. 3, (267) 267.

25 Zie daarvoor: M. VANCOLEN, “Maatschap en universaliteit, algemeenheid en onverdeeldheden vanuit fiscaal oogpunt”, in

F. BUYSSENS en A.-L. VERBEKE (eds.), Notariële actualiteit 2014-2015, Antwerpen, Intersentia, 2015 (217) 225 e.v.

26 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 88.

(13)

10. In het licht van de recente wetswijzigingen die een invloed (kunnen) hebben op de maatschap, is het relevant om na te gaan in welke mate deze kenmerken nog overeind blijven. We kunnen ons derhalve bij elk kenmerk de vraag stellen: ‘is dit nog wel zo?’. Is de maatschap nog steeds consensueel? Is de maatschap nog steeds eenvoudig, flexibel en discreet? Heeft de maatschap nog steeds geen eigen vermogen? Is er nog steeds sprake van een bijzondere doelgebonden onverdeeldheid? Deze en vele bijkomstige vragen komen in deze en verdere topics van deze masterproef aan bod.

1.3 . Haar plaats in de wereld van vennootschappen

1.3.1 . Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen

11. Eén van de belangrijkste hervormingen van de afgelopen legislatuur is het nieuwe WVV. Afgezien van het niet te ontkennen belang van dit nieuwe wetboek, is dat echter voor de maatschap slechts gering. Ook sinds de invoering van het WVV blijft de maatschap in wezen een contract waarbij de partijen in bijna volledige vrijheid zelf een regeling kunnen uitwerken. Het WVV heeft weinig veranderingen met zich meegebracht ten opzichte van het wetboek van vennootschappen van 1999.27

Bovenien biedt het huidige wetboek nog steeds slechts een minimale omkadering28 (infra, nr. 12).

12. De maatschap krijgt in Boek 4 van het WVV (De maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap), titels 1 tot 6, een volwaardige plaats als vennootschap. Zij blijft als enige personenvennootschapsvorm29 zonder rechtspersoonlijkheid bestaan30 en behoudt31 derhalve de

kwalificatie als vennootschap van gemeen recht. In de wet wordt zij thans omschreven als een overeenkomst, aangegaan voor bepaalde of onbepaalde duur32, die in het gemeenschappelijk belang

van de partijen wordt aangegaan, waarbij twee of meer personen zich verbinden om hun inbrengen in gemeenschap te brengen, met het oogmerk het rechtstreekse of onrechtstreekse vermogensvoordeel dat daaruit kan ontstaan, met elkaar te delen.33 Net zoals iedere andere vennootschap in het WVV heeft de

27 In het wetsontwerp alludeert de wetgever er uitdrukkelijk op dat de bepalingen uit het W.Venn. in grote mate worden

overgenomen. Zie: wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 54-3119/001, 20.

28 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 37.

29 Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St.

Kamer 54-3119/001, 20.

30 Artikel 1:5, §1 WVV

31 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 40.

32 Artikel 4:3 WVV. Indien er niets anders is bepaald, wordt de maatschap geacht voor onbepaalde duur te zijn aangegaan. 33 Artikel 4:1 WVV

(14)

maatschap een in de maatschapsovereenkomst bepaald doel34,35 en heeft zij voortaan – duidelijk – een

afgescheiden vermogen36 (infra, topic 4).

Verder blijft het vennootschapsrechtelijk kader, dat overigens grotendeels van suppletief recht is37, ook

in het WVV beperkt. Zo bepaalt het wetboek dat de maatschapsaandelen in principe niet vrij overdraagbaar zijn. Indien daartoe toch een mogelijkheid is, dan geschiedt de overdracht ervan overeenkomstig de regels van het Burgerlijk Wetboek38, tenzij er een andersluidende overeenkomst is39.

Een maatschap wordt bestuurd door één of meer zaakvoerders, die niet per se tevens een maat moet zijn, met de hoedanigheid van lasthebber. Indien de benoeming is gebeurd in de maatschapsovereenkomst zelf, schrijft het WVV een versterkte herroepbaarheid van diens mandaat in. De benoeming bij bijzonder beding kan slechts worden herroepen, indien daartoe wettige redenen bestaan die worden overgelaten aan de beoordeling van de rechter of bij beslissing40 van de vennoten.41 Dit zorgt ervoor dat de statutair

benoemde zaakvoerder moeilijk(er) afzetbaar is, hetgeen dikwijls gewenst is in het kader van een familiale maatschap. Indien er meerdere zaakvoerders werden aangeduid, is elk van hen bevoegd om alleen te handelen, tenzij er anders werd overeengekomen.42 Werd er daarentegen geen zaakvoerder

aangeduid, dan worden de maten43 geacht elkaar wederkerig de macht te hebben verleend om te

besturen.44 Verder is er ook een default-regel voorzien omtrent het nemen van beslissingen door de

vennoten verenigd in vergadering. Zij nemen alle beslissingen die de maatschap aanbelangen of die de maatschapsovereenkomst wijzigen met eenparigheid van stemmen.45 Behalve wanneer het gaat om het

essentieel voorwerp46 van de maatschap, kan de maatschapsovereenkomst bepalen dat beslissingen bij

meerderheid worden genomen. Tot slot bevat het WVV een regeling dat de vennoten kunnen

34 Krachtens artikel 1:1 WVV dat luidt als volgt: “Een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer

personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Een van haar doelen is aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen.”

35 Het maatschapsdoel moet geoorloofd zijn (artikel 4:2 WVV).

36 Artikel 1:1 j.° 4:13 WVV. Zie uitgebreid topic 4 van deze masterpoef.

37 Voornamelijk de regels omtrent bestuur en vertegenwoordiging. Er lijkt volgens de rechtsleer geen reden te zijn om daaraan

te twijfelen, zie: S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 48, voetnoot 91.

38 Artikel 4:7 WVV 39 Artikel 4:6 WVV

40 Het WVV voorziet als default-regel eenparigheid, maar andersluidende meerderheidsvoorwaarden in de

maatschapsovereenkomst zijn mogelijk.

41 Artikel 4:9 WVV 42 Artikel 4:8 WVV

43 Merk op dat men in het WVV over de vennoten van een maatschap spreekt. Gelet op de traditionele benaming, zal er in deze

masterproef hoofdzakelijk over maten worden gesproken.

44 Artikel 4:10 WVV 45 Artikel 4:12 WVV

(15)

overeenkomen dat zij de mogelijkheid hebben de maatschap (opgericht voor onbepaalde duur) eenzijdig op te zeggen47,48 en/of zich uit de maatschap terug te trekken49,50.

13. Sinds de invoering van het WVV is het echter ook mogelijk om van een maatschap met rechtspersoonlijkheid te spreken. Wanneer de oprichtende vennoten overeenkomen dat zij rechtspersoonlijkheid51 zal genieten, dan spreekt men van een vennootschap onder firma (VOF) of een

gewone commanditaire vennootschap (Comm.V.).52 Er is sprake van een VOF wanneer alle vennoten

hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor de verbintenissen van de vennootschap53 en van een

Comm.V. wanneer er één of meer vennoten zijn die hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor de verbintenissen van de vennootschap én er tevens vennoten zijn die zich beperken tot inbreng in geld of in natura en die niet deelnemen aan het beheer54.

De wetgever stelt het principe voorop dat de maatschap als basisvorm55 geldt en dat de VOF en de

Comm.V. slechts varianten op de maatschap zijn.56 De regels opgenomen in de titels 1 tot en met 6 van

Boek 4 zijn van toepassing op deze twee varianten met rechtspersoonlijkheid. Titel 7 bevat verder nog enkele bepalingen die specifiek op hen van toepassing zijn. In deze masterproef beperken we ons tot de maatschap als basisvorm, i.e. de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid.57

1.3.2 . Gevolgen

14. Het is inmiddels duidelijk dat de maatschap nog steeds tot stand komt op basis van een overeenkomst58 tussen minstens twee personen, waardoor men in de rechtsleer nog steeds spreekt van

een contractueel instrument59. De maatschapsovereenkomst is gebaseerd op wederkerigheid, is ten

47 Artikel 4:17, §1 WVV

48 Hetgeen normaliter dan de ontbinding van de maatschap tot gevolg zal hebben. 49 Artikel 4:19 WVV

50 Dit heeft dan, in tegenstelling tot de opzegging, niet de ontbinding van de maatschap tot gevolg.

51 Een vennootschap verkrijgt rechtspersoonlijkheid door overeenkomstig artikel 2:6 WVV de in artikel 2:8, §1, eerste lid, 1°,

2°, 5°, a) WVV bedoelde stukken neer te leggen op de griffie van de ondernemingsrechtbank.

52 Artikel 4:22 WVV

53 Artikel 4:22, tweede lid WVV

54 Artikel 4:22, derde lid WVV. Deze vennoot heet de stille vennoot.

55 Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St.

Kamer 54-3119/001, 10. Dit kadert in de doelstelling van de wetgever om het aantal vennootschapsvormen te reduceren.

56 Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St.

Kamer 54-3119/001, 19.

57 Voor de VOF en de Comm.V., zie: W. ROEGIERS, “Maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire

vennootschap”, in T. HAUWAERT, W. ROEGIERS en S. ROELAND (eds.), Inleiding tot het wetboek van vennootschappen

en verenigingen, Limal, Anthemis, 2019, 68-70.

58 Zoals eigenlijk gemeen is aan het gehele vennootschapsrecht; de relatie tussen de vennoten is eigenlijk contractueel van aard.

Zie: J. ARMOUR, H. HANSMANN, R. KRAAKMAN en M. PARGENDLER, “What is corporate law?” in R. KRAAKMAN, J. ARMOUR en P. DAVIES (eds.), The anatomy of corporate law: a compartive and functional approach, Oxford, Oxford University Press, 2017, 17.

59 D. BRULOOT, H. DE WULF, K. MARESCEAU en L. VAN COILLIE, “Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en

Verenigingen”, Not.Fisc.M. 2019, afl. 7, (222) 224. Binnen het hervormde vennootschapsrecht vormt de maatschap overigens , samen met de VOF en de Comm.V., een uitzondering op het principe dat vennootschappen voortaan door één persoon kunnen worden opgericht.

(16)

bezwarende titel gesloten en de contractuele vrijheid blijft grotendeels overeind.60 Hetzelfde geldt voor

het intuitu personae-karakter ervan. Verder legt het nieuwe WVV geen formele vereisten op, waardoor de maatschap nog steeds vormloos kan worden opgericht.61 Het WVV lijkt dan ook weinig impact te

hebben op de basiskenmerken van een maatschap (supra, nr. 8). Verder zijn ook verschillende suppletiefrechtelijke regels uit het wetboek van vennootschappen omtrent bestuur en vertegenwoordiging62, alsook de regels omtrent de ontbinding van de maatschap63 overgenomen.64

15. Hoewel de basiskenmerken van de maatschap behouden blijven, kunnen we uiteraard niet stellen dat het gewijzigde vennootschapsrecht geen enkele verandering met zich meebrengt voor de maatschap. Wel integendeel. In wat hierna volgt, stippen we de drie belangrijkste gevolgen van de wetswijziging aan. Op het laatst aangestipte gevolg wordt later in deze masterproef teruggekomen (infra, topic 4).

16. Een eerste gevolg van het gewijzigde vennootschapsrecht impacteert de bedingen omtrent het delen in de winst of verlies van de maatschap. Het gaat hier om het zgn. leeuwenbeding, zoals vervat in artikel 32 W.Venn.65, hetwelk onder het oude recht verboden was. In het verleden is er hierover in de

rechtsleer behoorlijk wat inkt gevloeid. Het hield in dat iedere overeenkomst of beding waarbij een vennoot werd uitgesloten van de winst, dan wel werd uitgesloten om bij te dragen in het verlies, nietig was. Omtrent de nietigheid van bedingen die een vennoot van enige winstdeelname zou uitsluiten, bestond er in de rechtsleer geen discussie.66 De reden daarvan hield verband met de essentie van een

vennootschap, namelijk dat zij wordt opgericht met het doel rechtstreeks of onrechtstreeks een vermogensvoordeel aan de vennoten te bezorgen.67 Over het andere deel, namelijk de nietigheid van

bedingen tot verliesvrijstelling, bestond meer controverse in de rechtsleer.68 Bovendien heeft de

60 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 43.

61 Let op: de algemene geldigheidsvereisten inzake contracten, overeenkomstig het verbintenissenrecht (toestemming,

bekwaamheid, voorwerp en oorzaak), moeten wel voldaan zijn opdat er van een geldige maatschap sprake kan zijn. Zie: F. MAGNUS en G. DE PIERPONT, “La société simple et ses variantes”, TBH 2018, (943) 950.

62 Zie oude artikelen 33, 36 en 38 W.Venn. 63 Zie oude artikelen 39, 43 en 45 W.Venn.

64 Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St.

Kamer 2017-18, nr. 54-3119/001, 120.

65 De overeenkomst die aan een van de vennoten de gehele winst toekent is nietig. Hetzelfde geldt voor het beding waarbij de gelden of goederen, door een of meer vennoten in de vennootschap ingebracht, worden vrijgesteld van elke bijdrage in het verlies.

66 H. DE WULF, “Enkele bedenkingen rond een nuttige rol voor het versleten verbod van leeuwbedingen: bescherming van de

vennootschap en haar schuldeisers, niet alleen van de medevennoten”, TBH 2012, afl. 7, (697) 697.

67 Krachtens artikel 1 W.Venn. Zie: M. ROELANTS, “Het loutere vennootschapsbelang als toetssteen voor het leeuwenbeding:

stand van zaken bij uitoefening put- en callopties”, RPS-TRV 2015, (611) 612.

68 Zie o.a.: T. TILQUIN en V. SIMONART, Traité des sociétés, Diegem, Kluwer, 1996, 440-450.; H. DE WULF, “Enkele

bedenkingen rond een nuttige rol voor het versleten verbod van leeuwbedingen: bescherming van de vennootschap en haar schuldeisers, niet alleen van de medevennoten”, TBH 2012, afl. 7, 697-708.; Sommige auteurs menen verder dat deelname in het verlies geen constitutief bestanddeel is van een vennootschap, hoewel m.i. een vennootschap oprichten inherent verbonden is met risico nemen. Zie: I. LEBBE en P.E. PARTSCH, “L’article 1855, alinéa 2 du Code Civil et les opérations sur titre”,

RPS-TRV 1997, 101. De wetgever vat de hedendaagse rechtsleer samen als dat het tweede lid van artikel 32 W.Venn.

(17)

rechtspraak van het Hof van Cassatie het toepassingsgebied van dit verbod reeds in zekere mate ingeperkt door te oordelen dat het verbod enkel slaat op bedingen die rechtstreeks of onrechtstreeks afbreuk doen aan de vennootschapsovereenkomst69 en dat zij, desgevallend, toch geldig zouden kunnen

zijn indien zij het vennootschapsbelang dienen70.71

Op basis van de rechtsleer en -spraak heeft de wetgever in het WVV het verbod op verliesvrijstelling geschrapt. Het is dus mogelijk om, bijvoorbeeld in de maatschapsovereenkomst72, te bedingen dat een

welbepaalde vennoot niet zal hoeven bij te dragen in een eventueel verlies. Het verbod op winstuitsluiting heeft hij daarentegen behouden, gelet op de heersende rechtsleer. Daarmee bevestigt de wetgever dat het nastreven van winst en daarin kunnen delen nog steeds een belangrijk criterium voor het bestaan van een vennootschap, in casu een maatschap, blijft.73

17. Ten tweede biedt het WVV meer rechtszekerheid met betrekking tot het bestuur en de besluitvorming van en binnen een maatschap, alsook met betrekking tot de overdracht ervan. Wat betreft het bestuur en de overdracht neemt het WVV hoofdzakelijk de bepalingen van het vroegere wetboek van vennootschappen over, hetzij met hier en daar een kleine aanpassing ter bevordering van de duidelijkheid.74 Net zoals onder het wetboek van vennootschappen is er geen wettelijk bestuursorgaan

georganiseerd voor de maatschap75, maar kan men wel – facultatief – een zaakvoerder benoemen (supra,

nr. 12) waaromtrent het WVV duidelijkheid biedt. Zo zijn ook de principes omtrent besluitvorming (supra, nr. 12) die voorheen niet in het wetboek van vennootschappen terug te vinden waren, maar wel in de rechtsleer werden aanvaard76, geïncorporeerd in het WVV.

18. Tot slot is er de in het WVV duidelijke explicitering van het gemeenschappelijk belang van de maten binnen een maatschap en het afgescheiden doelvermogen ervan.77 In tegenstelling tot de vroegere

wetgeving voorziet het WVV in een aparte titel omtrent het vermogen van de maatschap.78 Net zoals

tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-3119/001, 118.

69 Cass. 5 november 1998, Arr.Cass. 1988, 1030. 70 Cass. 28 mei 2008, RW 2008-09, 1556-1557.

71 Het is niet de bedoeling binnen het bestek van deze masterproef een ruime bespreking van het leeuwenbeding te voeren. Zie

uitgebreid de bespreking van deze arresten: M. ROELANTS, “Het loutere vennootschapsbelang als toetssteen voor het leeuwenbeding: stand van zaken bij uitoefening put- en callopties”, RPS-TRV 2015, (611) 618-625.; R. HOUBEN, “Het risicovrij aandeelhouderschap in een NV – vragen vanuit het Leonijns beding en empty voting”, RW 2008-09, 1538-1554.; M. COIPEL, “Un nouveau pas vers la validation des pactes Léonins”, RPS-TRV 2009, 110-122.

72 Het is nuttig om op te merken dat de bepaling van het winst- en verliesaandeel niet in onmiddellijk verband hoeft te staan

met diens (aan)delenbezit in de maatschap. Zie: M. DELBOO, “De familiale burgerlijke maatschap”, Not.Fisc.M. 2003, afl. 9, (265) 270.

73 M. ROELANDT, “De onbewuste maatschap doorheen de hervormingen ondernemingsrecht, vennootschapsrecht en

insolventierecht”, RPS-TRV 2019, (552) 555.

74 Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St.

Kamer 2017-18, nr. 54-3119/001, 119-120.

75 M. DELBOO, “De familiale burgerlijke maatschap”, Not.Fisc.M. 2003, afl. 9, (265) 271. 76 D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen – algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, 196-201. 77 Zoals men kan lezen in artikel 4:1 WVV.

(18)

over, onder andere, het leeuwenbeding (supra, nr. 16) is er ook over het maatschapsvermogen al bijzonder veel inkt gevloeid in de rechtsleer. Hierop wordt verder in deze masterproef uitgebreider teruggekomen (infra, topic 4).

1.4 . Haar plaats in de wereld van ondernemingen

1.4.1 . Wetboek Economisch Recht

19. Naast de hervorming van het vennootschapsrecht is ook de hervorming van het ondernemingsrecht een belangrijke verandering die zich heeft gerealiseerd tijdens de afgelopen legislatuur. Meer nog dan de wijzigingen in de vennootschapswetgeving, hebben de wijzigingen die voortvloeien uit de wet tot hervorming van het ondernemingsrecht79 een grote invloed op de maatschap

(infra, nrs. 22 e.v.).

20. Mogelijks de belangrijkste verandering voor de maatschap is het nieuwe ondernemingsconcept. De begrippen handelaar en koopman zijn uit het Belgische recht verdwenen80 en vervangen door het

begrip onderneming. Luidens artikel I.1, 1°, eerste lid WER is een onderneming iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent, iedere rechtspersoon of iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid. De Staat en de publiekrechtelijke rechtspersonen die geen goederen of diensten op de markt aanbieden zijn geen onderneming in de zin van het WER.81

Wanneer we naar de nieuwe omschrijving van het ondernemingsbegrip kijken in het licht van de maatschap en haar kenmerken, wekt het gedeelte “iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid” onmiddellijk de aandacht. De maatschap – behouden als enige vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (supra, nr. 9) – valt met die omschrijving onder het ondernemingsbegrip, waardoor we kunnen aannemen dat iedere maatschap een onderneming is. Er moet evenwel worden opgemerkt dat de uitzondering in het tweede lid van artikel I.1, 1° WER het vermoeden zou kunnen doen ontstaan dat de maatschap als organisatie zonder rechtspersoonlijkheid toch niet als onderneming moet worden gezien. Voornoemd artikel bepaalt immers onder a) dat organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk hebben en die in feite ook geen uitkeringen doen ten aanzien van hun (bestuurs)leden geen ondernemingen zijn. Een samenlezing van het actuele vennootschapsrecht met deze uitzondering verbiedt echter om de maatschap onder deze uitzondering te catalogeren. De maatschap is een vennootschap en streeft winst82 na om deze te kunnen uitkeren (supra,

nr. 12). Bovendien vloeit uit de vennootschapsrechtelijke omschrijving van de maatschap duidelijk voort

79 Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, BS 27 april 2018.

80 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 54.

81 Artikel I.1, 1°, tweede lid WER 82 Zie artikel 1:1 WVV

(19)

dat het de bedoeling is van de vennoten om de gecreëerde vermogensvoordelen met elkaar te delen.83 Er

bestaat dan ook geen twijfel84 over dat de maatschap een onderneming is in de zin van het WER. Dit is

een belangrijke verandering voor de maatschap, gelet op het feit dat zij in het verleden niet als koopman werd gezien85 en dat de huidige kwalificatie als onderneming verschillende gevolgen (infra, nrs. 22 e.v.)

met zich meebrengt.

21. Samen met het uniform ondernemingsbegrip heeft de wet hervorming ondernemingsrecht tevens het onderscheid tussen burgerlijke en handelsvennootschappen afgeschaft. Die wijziging werd reeds aangebracht nog voor de invoering van het WVV, waardoor in artikel 46 W.Venn. nog te lezen viel dat een maatschap een vennootschap was die geen rechtspersoonlijkheid bezat. Het belang van het onderscheid tussen een burgerlijke dan wel een commerciële86 maatschap was voornamelijk gelegen in

het al dan niet hoofdelijk aansprakelijk zijn van de maten jegens derden (infra, nr. 29), maar ook op het vlak van het bewijsrecht (infra, nr. 25), de bevoegde rechtbank (infra, nr. 26) en het insolventierecht (infra, nrs. 29 en 98).

1.4.2 . Gevolgen

22. Het feit dat een maatschap thans als onderneming wordt gekwalificeerd, heeft een aantal gevolgen. In de eerste plaats in hoofde van de maatschap zelf, maar ook – en niet minder belangrijk – in hoofde van haar maten. Belangrijk is om aandachtig te zijn voor het feit dat ook de maatschappen die reeds voor de hervormingen bestonden, onder de toepassing van de nieuwe regels vallen. In wat hierna volgt, wordt beknopt op de verschillende gevolgen gewezen zonder in detail te gaan. Een uitgebreidere bespreking van bepaalde gevolgen in hoofde van de maatschap volgt in de volgende topics van deze masterproef.

1.4.2.1 . Voor de ‘maatschap-onderneming’

23. Hoewel het WER nog niet doorheen alle boeken een uniform ondernemingsbegrip hanteert87,

zijn vele bepalingen uit het wetboek van toepassing op de entiteiten die als onderneming worden beschouwd in de zin van artikel I.1, 1° WER. Verschillende verplichtingen en procedures zoals voorzien in dit wetboek vertrekken vanuit het nieuwe ondernemingsbegrip, waartoe de maatschap thans ook te rekenen valt.

83 Zie artikel 4:1 WVV

84 Zie: J. BAECK en V. VAN EESSEL, “De Wet hervorming Ondernemingsrecht: het einde van het handelsrecht en de triomf

van ondernemingsrecht”, RW 2018-19, (1403) 1407.; D. BRULOOT, H. DE WULF en K. MARESCEAU, “Hervorming vennootschapsrecht. Overzicht en evaluatie”, NjW 2018, afl. 383, (414) 416.; M. JANSSENS DE BISTHOVEN, “De ‘burgerlijke maatschap’ is dood. Leve de ‘maatschap-onderneming’?”, Vermogensplanning in de praktijk 2018, afl. 3, (18) 19.

85 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 56.

86 In de zin van een handelsvennootschap.

87 Artikelen I.4, 1 WER; artikel III.16, 4° WER. Zie: M. VANMEENEN en I. VAN DE PLAS, “Het toepassingsgebied van

(20)

24. Een eerste gevolg doet zich voor op het vlak van het voeren van een boekhouding. Onder het oude recht moesten enkel de handelsvennootschappen een boekhouding voeren.88 Thans is de maatschap

een boekhoudplichtige onderneming geworden nu het WER het toepassingsgebied van de boekhoudverplichting heeft uitgebreid en bepaalt dat iedere onderneming naar Belgisch recht in de zin van artikel I.1, eerste lid b) en c) WER verplicht is een boekhouding te voeren die passend89 is voor de

aard en de omvang van het bedrijf.90 Omdat de meeste maatschappen in de praktijk reeds een91

boekhouding voerden, leek het volgens de wetgever wenselijk uniformiteit te bekomen en de manier van boekhouding voeren te stroomlijnen.92 Het uitgangspunt is dat er een dubbele boekhouding moet

worden gevoerd93, maar indien de maatschap een omzet94 genereert die niet hoger is dan 500.000 euro

per jaar, dan mag zij een vereenvoudigde boekhouding voeren95.96

Hoewel deze nieuwe verplichting een zekere last en bijkomende kost97 voor de maatschap met zich

meebrengt, mag de impact ervan niet overschat worden. Het is immers zo dat er op de maatschap geen enkele openbaarmakingsverplichting rust voor wat betreft haar boekhouding en financiële gegevens. Hoewel de wet daaromtrent nog enige twijfel zou kunnen opwekken98, neemt de rechtsleer unaniem aan

dat er daartoe geen verplichting bestaat.99 Dit werd eveneens bevestigd door de Commissie voor

Boekhoudkundige Normen.100

88 Oud artikel I.5, 1°, b) WER

89 Zie daarover: F. COLLON en B. DE HEMPTINNE, “La société de droit commun après la loi du 15 avril 2018”, Rev.not.b.

2019, (195) 196.

90 Artikel III.82, §1, 2° en artikel III.82, §2 WER

91 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning?”, in W.

PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2019, Brugge, Die Keure, 2019, 263.

92 Wetsontwerp houdende hervorming van het ondernemingsrecht, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-2828/001, 28. 93 Artikel III.83 WER

94 Het begrip omzet wordt in artikel I.1, eerste lid, 16° WER voor wat betreft ondernemingen die een vereenvoudigde

boekhouding voeren, gedefinieerd als: het bedrag van de andere dan niet-recurrente ontvangsten. Het gaat derhalve om courant voorkomende ontvangsten die niet uitzonderlijk zijn. In het kader van een maatschap die men heeft opgericht met het oog op de organisatie van een familievermogen kan gedacht worden aan allerhande inkomsten, zoals dividenten, interesten, huurgelden, … Zie uitgebreid daarover in het CBV-advies 2019/11 van 16 oktober 2019, https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/de-vereenvoudigde-boekhouding-van-een-natuurlijke-persoon-maatschap-vennootschap-onder.

95 Artikel III.85 WER

96 Zie meer daarover in het ontwerpadvies van de CBN van 4 maart 2020:

https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/de-boekhoudkundige-verplichtingen-van-de-maatschap-ontwerp

97 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning?”, in W.

PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2019, Brugge, Die Keure, 2019, 263.

98 Artikel III.90, vierde lid WER, waarin de uitsluitingen op de openbaarmakingsverplichting zijn opgenomen, verwijst enkel

naar de maatschappen die een vereenvoudigde boekhouding kunnen voeren. Er bestaat echter geen twijfel over dat ook maatschappen die een dubbele boekhouding voeren hun jaarrekening niet hoeven te publiceren. Zie volgende voetnoot.

99 Zie o.a. F. MAGNUS, “La société simple en matière de planification patrimoniale”, in E. NAVEZ en A. NAVEZ (eds.), Le nouveau droit des sociétés et des associations – Analyse critique et modèles de clauses commentés, Brussel, Larcier, 2019,

159.; J. VANANROYE, “De maatschap: de reeds goedgekeurde wijzigingen”, Corporate Finance Lab 2018, https://corporatefinancelab.org/2018/06/22/de-maatschap-de-reeds-goedgekeurde-wijzigingen/; S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat,

deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 62.

100 De openbaarmakingsverplichting geldt uitsluitend voor vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. Zie ontwerpadvies van

4 maart 2020, bladzijde 5, https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/de-boekhoudkundige-verplichtingen-van-de-maatschap-ontwerp.

(21)

25. Het tweede gevolg manifesteert zich op het vlak van het bewijsrecht. Onder het oude recht werd het bewijs in het kader van een maatschap bepaald volgens de regels van het burgerlijk of handelsrecht naargelang het doel van de maatschap.101 Sinds de hervorming van het ondernemingsrecht bestaat dat

onderscheid niet meer. Daarom moeten we, bij gebreke aan bijzondere bepaling in het WVV102, thans

terugvallen op de regels van het Burgerlijk Wetboek. Dat brengt ons bij artikel 1348bis BW dat bepaalt dat het bewijs tussen of tegen ondernemingen, zoals omschreven in artikel I.1, eerste lid WER, kan worden geleverd door alle middelen van recht, tenzij de wet anders bepaalt. Aangezien voornoemd artikel duidelijk refereert naar het ondernemingsbegrip103, moet worden aangenomen dat de maatschap

voortaan wordt beheersd door het vrij ondernemingsbewijs.104 Ook wanneer het nieuwe boek 8 van het

nieuw Burgerlijk Wetboek in werking zal treden105, zal deze vrije bewijsregeling blijven gelden.106

26. Het bewijsrecht brengt ons bij het derde gevolg van het feit dat de maatschap thans een onderneming in de zin van het WER is, namelijk de bevoegde rechtbank. Onder het oude recht werd de bevoegdheid van de rechtbank bepaald in functie van de maten.107 Met name werd gekeken of zij konden

gekwalificeerd worden als de “personen” die werden bedoeld in het vroegere artikel 573 Ger.W. die de algemene bevoegdheid van de rechtbank van koophandel afbakende.108

Ook dat is met de hervorming van het ondernemingsrecht grondig gewijzigd. De “nieuwe”109

ondernemingsrechtbank is krachtens het Gerechtelijk Wetboek bevoegd om kennis te nemen van geschillen tussen ondernemingen bedoeld in artikel I.1, eerste lid WER die niet vallen onder de bijzondere bevoegdheid van een ander rechtscollege.110 De ondernemingsrechtbank zal derhalve

bevoegd zijn wanneer de maatschap wordt gedaagd als verweerder hetzij door een andere onderneming, hetzij door een niet-onderneming, alsook wanneer zij een geschil aan de rechtbank wil voorleggen wanneer haar verweerder zelf ook een onderneming is.

101 Artikel 49 W.Venn.

102 Het WVV heeft het vroegere artikel 49 W.Venn. immers niet overgenomen.

103 R. STEENNOT, “Tot ziens handelaar, welkom onderneming: modernisering met belangrijke impact, doch geen

vereenvoudiging”, TPR 2018, (881) 885.

104 Zie inhoudelijk daarvoor: J. BAECK en V. VAN EESSEL, “De Wet hervorming Ondernemingsrecht: het einde van het

handelsrecht en de triomf van ondernemingsrecht”, RW 2018-19, (1403) 1411-1413.

105 Dit is – normaliter – op 1 november 2020. Zie Wet van 13 april 2019 tot invoering van een Burgerlijk Wetboek en tot

invoeging van Boek 8 ‘Bewijs’ in dat Wetboek, BS 14 mei 2019.

106 Artikel 8:11 Nieuw BW. Zie: J. BAECK, “Boek 8 “bewijs” van het nieuw Burgerlijk Wetboek”, Gandaius Permanente vorming, studiedag 21 oktober 2019.

107 In functie van het feit of zij al dan niet als handelaar werden beschouwd.

108 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 64.

109 De ondernemingsrechtbank is de nieuwe benaming voor de vroegere rechtbank van koophandel. Dit werd gewijzigd

ingevolge artikel 252 Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, BS 27 april 2018.

(22)

De ondernemingsrechtbank kan in volgende voorbeelden111 bevoegdheid opnemen:

Een geschil tussen een maatschap en een naamloze vennootschap (of eender welke vennootschap uit de boeken 4, 5, 6 of 7 WVV);

Een geschil tussen een maatschap en een natuurlijke persoon die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent;

Een geschil tussen een consument en een maatschap, waarbij de consument optreedt als eisende partij.

27. Een vierde gevolg voor de maatschap-onderneming is dat zij voortaan kenbaar en opspoorbaar wordt naar en door de buitenwereld toe. Het toepassingsgebied van de inschrijvingsplicht in de Kruispuntbank van Ondernemingen wordt door het WER gekoppeld aan het ondernemingsbegrip van artikel I.1, 1° WER.112 Daardoor onderwerpt het ook de maatschap aan de regels ter zake. Op deze

verplichting en de gevolgen ervan wordt uitvoerig teruggekomen in topic 2 van deze masterproef.

28. Een vijfde en laatste gevolg voor de maatschap als onderneming zien we in het insolventierecht. Hoewel de oorpsrong hiervan reeds eerder te vinden is dan in de hervorming van het ondernemingsrecht (infra, nr. 102), is er toch een belangrijk verband mee.113 Boek I, hoofdstuk 14 van het WER, waarin de

definities eigen aan boek XX worden opgesomd, verwijst immers voor wat betreft het begrip ‘onderneming’ naar artikel I.1, 1° WER.114 Ook bij de definitie van het begrip ‘schuldenaar’115 wordt

simpelweg verwezen naar ‘onderneming’, hetwelk we binnen dat wetboek moeten begrijpen in de zin van het algemeen ondernemingsbegrip. Het komt er derhalve op neer dat een maatschap thans onder het toepassingsgebied van het insolventierecht valt. Over de insolvabiliteit van de maatschap en de gevolgen daarvan wordt verder in topic 5 van deze masterproef ingegaan.

1.4.2.2 . Voor de vennoten

29. Nu het onderscheid tussen burgerlijke en commerciële maatschappen is afgeschaft (supra, nr. 21), valt ook de onderscheiden aansprakelijkheidsregeling tussen maten van de ene of de andere maatschap weg. Tot voor de hervorming van het ondernemingsrecht werden maatschappen die handelsdaden stelden gekwalificeerd als commerciële maatschappen waarbij de maten hoofdelijk aansprakelijk waren jegens derden.116 Betrof het daarentegen een burgerlijke maatschap, bijvoorbeeld

een samenwerking tussen artsen of advocaten, dan waren de maten niet hoofdelijk aansprakelijk gelet

111 M. JANSSENS DE BISTHOVEN, “De ‘burgerlijke maatschap’ is dood. Leve de ‘maatschap-onderneming’?”, Vermogensplanning in de praktijk 2018, afl. 3, (18) 24.

112 Artikel III.49 WER

113 Het algemeen ondernemingsbegrip sloot bijzonder goed aan bij het ondernemingsbegrip dat de wetgever reeds introduceerde

bij de invoering van BOEK XX in het WER (insolventierecht). Zie: R. STEENNOT, “Tot ziens handelaar, welkom onderneming: modernisering met belangrijke impact, doch geen vereenvoudiging”, TPR 2018, (881) 881.

114 Artikel I.22, 7°/1 WER 115 Artikel I.22, 8° WER

(23)

op de burgerlijke aard van de activiteiten van hun maatschap.117 Integendeel waren zij ten aanzien van

derden slechts verbonden voor gelijke delen.118

Het feit dat een maatschap thans een onderneming is, heeft tot gevolg dat alle vennoten hoofdelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de schulden van de maatschap. Dit houdt derhalve in dat alle vennoten elk voor de gehele betaling van de schuld aangesproken kunnen worden.119 Hierop wordt in

topic 5 teruggekomen.

30. Tot slot rijst nog de vraag, zonder hier in detail te willen treden, naar de kwalificatie van de individuele maten. Zijn ook zij te beschouwen als onderneming of blijft de kwalificatie als onderneming beperkt tot de maatschap zelf?

Het moet vooreerst worden opgemerkt dat deze vraag zich slechts stelt wanneer het om maten gaat die natuurlijke personen zijn. Wanneer één of meerdere maten zelf rechtspersoonlijkheid bezitten, dan is het evident dat zij als onderneming worden gekwalificeerd. Krachtens het ondernemingsbegrip is iedere rechtspersoon een onderneming.120 Verder moet het ook worden beklemtoond dat men er niet zomaar

mag van uitgaan dat, hoewel iedere maatschap een onderneming is, ook de maten ervan automatisch als onderneming(en) worden beschouwd.121 Evenmin mag men dit argumenteren door zich te baseren op de

idee dat alle handelingen van de maatschap worden toegerekend aan de maten bij gebreke aan rechtspersoonlijkheid. Wil men de maat (als natuurlijke persoon) eveneens kwalificeren als een onderneming, dan is vereist dat hij/zij een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent.122 Wanneer we dit in

het licht van de doorwerking van de maatschapshandelingen bekijken, dan is het vereist dat ook de maatschap een zelfstandige beroepsactiviteit stelt.123,124 Het is de kwalificatie van de maatschapsactiviteit

die de kwalificatie van de maat zal bepalen.125 Het is immers middels de maatschap dat een individuele

maat zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent. Wanneer het bijvoorbeeld om maatschappen gaat die werden opgericht in het kader van familiale vermogensplanning en louter als controlevehikel worden

117 M. ROELANDT, “De onbewuste maatschap doorheen de hervormingen ondernemingsrecht, vennootschapsrecht en

insolventierecht”, RPS-TRV 2019, (552) 553.

118 Artikel 52 W.Venn. Zie verder: S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar

instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 55.

119 B. WEYTS en T. VANSWEEVELT, Handboek verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, 35-36. 120 Artikel I.1, 1°, b) WER

121 S. LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 55.

122 Zie artikel I.1, 1°, a) WER

123 J. VANANROYE, “Simple comme bonjour: wat de Wet Hervorming Ondernemingsrecht wijzigt aan het

vennootschapsrecht”, Corporate Finance Lab 2018, https://corporatefinancelab.org/2018/04/17/simple-comme-bonjour-wat-de-wet-hervorming-ondernemingsrecht-wijzigt-aan-het-vennootschapsrecht/.

124 Voor de kwalificatie van de maatschap als onderneming is dat irrelevant; zij is immers sowieso krachtens de wettelijke

definiëring een onderneming.

(24)

gebruikt, dan zal dat normaliter niet het geval zijn en zullen de maten derhalve niet als onderneming worden gekwalificeerd.

1.5 . Een vennootschap, een onderneming, maar geen rechtspersoon

31. Anno 2020 is de maatschap nog steeds geen rechtspersoon. Wanneer er sprake zou zijn van een maatschap met rechtspersoonlijkheid, dan gaat het om een een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, dewelke slechts een variant op de klassieke maatschap zijn. De maatschap is wel een vennootschap en gaat bovendien door het leven als een onderneming wat haar activiteit ook mag zijn.

32. De maatschap wordt nog steeds bij loutere wilsovereenstemming tussen de maten opgericht en is daarmee een eenvoudige en flexibele vennootschapsvorm. Er wordt een minimale vennootschaps-rechtelijke omkadering geboden, waarvan de maten in vele gevallen kunnen afwijken. Reeds bestaande maatschapsovereenkomsten behoeven weinig tot geen aanpassingen. Om het feit dat de maatschap thans een onderneming is, kan men niet heen. Hieruit volgt dat de maten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de maatschapsschulden. Verder heeft de nieuwe kwalificatie ook tot gevolg dat de maatschap onderworpen is aan het vrij ondernemingsbewijs, een boekhouding moet voeren, zich verplicht dient te registreren in de Kruispuntbank van Ondernemingen en dat zij onder het toepassingsgebied van het insolventierecht valt.

33. Bij wijze van tussentijds besluit na deze eerste topic kunnnen we vaststellen dat de maatschap op vennootschapsrechtelijk vlak weinig van haar ‘oude pluimen’ heeft verloren. Op ondernemingsrechtelijk zien we echter een vrij grote omwenteling. Van de volgende topics wordt gebruik gemaakt om die omwentelingen van naderbij te bekijken.

(25)

2 . Heeft de maatschap haar confidentieel karakter verloren?

34. In de tweede topic van deze masterproef stellen we ons de vraag of de maatschap ingevolge de wetswijzigingen haar confidentieel karakter heeft verloren. De maatschap staat – of stond, dat zal uit het antwoord op bovenstaande vraag blijken – immers sinds jaar en dag gekend als een discreet vehikel (supra, nr. 8). Om een antwoord op deze vraag te bieden (2.3) gaan we in op de gevolgen van het gewijzigde ondernemingsrecht (2.1) en vervolgens op de zgn. UBO-wetgeving (2.2).

2.1 . Kruispuntbank van Ondernemingen

2.1.1 . Inschrijvingsplicht

35. De Kruispuntbank van Ondernemingen (hierna: KBO) is een register, opgericht binnen de FOD Economie126, dat tot doel heeft de administratieve verplichtingen van de geregistreerde entiteiten te

vereenvoudigen en de werking van de overheidsdiensten efficiënter te organiseren door het principe van unieke gegevensverzameling127.128 Iedere entiteit die geregistreerd is in de KBO verkrijgt op het moment

van haar inschrijving een uniek ondernemingsnummer.129 Op dat vlak, evenals op het vlak van de te

vermelden gegevens, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vennootschappen met of zonder rechtspersoonlijkheid.130 Boek III van het WER bepaalt welke entiteiten zich moeten registeren in de

KBO. Elke onderneming naar Belgisch recht in de zin van artikel I.1, (b) en (c) WER en elke onderneming die in België beschikt over een zetel, een bijkantoor of een vestigingseenheid moet zich voor de aanvang van haar activiteiten inschrijven in haar hoedanigheid van inschrijvingsplichtige.131 Een

entiteit die nalaat zich in te schrijven, kan een strafrechtelijke geldboete oplopen van 26 tot 10.000 euro.132

36. Aangezien artikel I.1, eerste lid, (c) WER de maatschap capteert, betekent dit dat ook de maatschap zich verplicht moet inschrijven in de KBO. De wetgever maakt hierbij geen onderscheid naargelang de activiteit die de maatschap uitoefent.133 De wetgever verantwoordt deze

inschrijvingsplicht vanuit de optiek dat het niet langer verantwoord is dat nu een maatschap sinds jaar en dag ook commerciële activiteiten kan verrichten (supra, nr. 7), blijft134 ontsnappen aan de toepassing

126 Artikel I.2 WER

127 De gegevens die worden opgenomen in de KBO worden opgesomd in artikel III.18, 1° - 11° WER. Het betreft onder andere:

de naam, het adres, de rechtsvorm, de rechtstoestand, de oprichtingsdatum, de identificatiegegevens van de mandatarissen, de uitgeoefende economische activiteiten, …

128 Artikel III.15 WER 129 Artikel III.17 WER

130 F. MAGNUS en G. DE PIERPONT, “La société simple et ses variants”, TBH 2018, (943) 946. 131 Artikel III.49 WER

132 Artikel XV.77, 1° WER

133 D. SZAFRAN, “Nouveautés en matière d’identification et de comptabilité des intreprises”, JT 2018, (838) 839.

134 Voor 1995 (i.e. de tijd waarin een maatschap geen commerciële activiteiten kon verrichten) was het evident dat zij zich niet

diende in te schrijven in het toenmalige handelsregister. In 1995, toen zulks wel mogelijk werd (supra, nr. 7), heeft de wetgever nagelaten om de (commerciële) maatschap te onderwerpen aan de regels van het handelsrecht. Voor het handelsregister als

(26)

van het ondernemingsrecht. Dit geldt temeer nu ook het onderscheid tussen commerciële en burgerlijke maatschappen is afgeschaft (supra, nr. 21).135 Het dient opgemerkt te worden dat de wetgever in het

wetsontwerp tot hervorming van het ondernemingsrecht stelt dat de inschrijvingsplicht niet geldt indien de maatschap stil is136 en alsdusdanig niet aan het rechtsverkeer deelneemt en rechten en verplichtingen

aangaat met derden.137 Desondanks blijkt dat niet uit de wettekst, waardoor we moeten aannemen dat

iedere maatschap, zonder onderscheid, een inschrijving in de KBO dient te nemen.

37. Hoewel de wetgeving ter zake m.i. duidelijk is, meent VANANROYE dat de inschrijvingsplicht niet te absolutistisch mag worden geïnterpreteerd.138 Volgens hem moet er een onderscheid worden

gemaakt tussen het model van de rechtspersoon, die door zijn loutere oprichting en ongeacht welke activiteit hij verricht, in de KBO wordt ingeschreven en het model van de natuurlijke persoon, die pas inschrijvingsplichtig is voorafgaand aan het uitoefenen van de eigenlijke activiteiten. Hij meent dat het model van de natuurlijke persoon bepalend is voor de maatschap. Mij lijkt het maken van dergelijk onderscheid binnen de maatschappen niet nuttig. Bovendien zou het de rechtszekerheid niet ten goede komen. Wanneer men omtrent de inschrijvingsplicht van de maatschap een onderscheid gaat maken139,

hoeft het niet te verwonderen dat er talloze discussies zullen ontstaan omtrent het al dan niet bestaan van de verplichting tot inschrijving in hoofde van een welbepaalde maatschap. Menig personen die achter de maatschapsstructuur zitten, zouden er immers alles aan doen om te vermijden dat een inschrijving zou moeten gebeuren.

2.1.2 . Impact op de confidentialiteit

38. De basisgegevens, opgenomen in de KBO, zijn voor eenieder toegankelijk via de public search-tool140. Men moet echter vaststellen dat de gegevens die het publiek kan terugvinden in de KBO al bij al

beperkt zijn. Het gaat om algemene informatie. Voor wat betreft de maatschap geldt dat eens te meer. Er zijn immers geen financiële gegevens terug te vinden, de maatschapsovereenkomst wordt hiermee niet openbaar gemaakt en evenmin is er enige koppeling naar een publicatie in het Belgisch Staatsblad of een neerlegging bij de Nationale Bank van België. In dat verband stelt men dat er rekening werd gehouden met de eigenheid van de maatschap.141 Het enige wat men sinds de verplichte inschrijving in

de KBO van een maatschap kan achterhalen, is ten eerste het bestaan ervan en ten tweede de personen

‘voorloper’ van de KBO, zie: K. GEENS, M. DENEF, R. TAS, F. HELLEMANS en J. VANANROYE, “Overzicht van rechtspraak vennootschappen (1992-1998)”, TPR 2000, (99) 155-156.

135 Wetsontwerp houdende hervorming van het ondernemingsrecht, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-2828/001, 22. 136 Voor de stille maatschap, zie supra, nr. 5.

137 Wetsontwerp houdende hervorming van het ondernemingsrecht, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-2828/001, 22.

138 J. VANANROYE, “De maatschap: de reeds goedgekeurde wijzigingen”, Corporate Finance Lab 2018,

https://corporatefinancelab.org/2018/06/22/de-maatschap-de-reeds-goedgekeurde-wijzigingen/

139 Hetgeen net iets was waar de wetgever duidelijk van af wou.

140 https://economie.fgov.be/nl/themas/ondernemingen/kruispuntbank-van/diensten-voor-iedereen/kruispuntbank-van-0 141 M. ROELANDT, “De onbewuste maatschap doorheen de hervormingen ondernemingsrecht, vennootschapsrecht en

(27)

achter de maatschap, dan wel minstens wie de zaakvoerder ervan is. Het is echter zo dat het net op deze twee punten is dat het schoentje wringt, waarbij men bevreesd is voor het verdwijnen van het discreet karakter van de maatschap.

Afbeelding 1 – Zichtbare gegevens via de Public search-tool

39. Men kan zich – terecht – de vraag stellen wat nu precies het probleem is indien die discretie (deels) verdwijnt. Er bestaat vooralsnog geen taboe omtrent het “hebben” van een maatschap en bovendien is gebleken dat de openbaar gemaakte informatie toch eerder beperkt blijft. De praktijk vertelt ons echter dat zulks ook helemaal niet de reden is, maar dat het probleem eerder gelegen is in het feit dat de maatschap alzo in het vizier van de overheid kan komen. De gegevens in de KBO worden door verschillende administraties van de overheid gebruikt om informatie in te winnen, te communiceren met de daarin opgenomen entiteiten én – niet onbelangrijk – om belastingen te heffen en te innen.142 Daarmee

komt de aap onmiddellijk uit de mouw en komt bloot te liggen waarom velen een probleem maken van de verplichte registratie in de KBO van hun maatschap.

142 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning?”, in W.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is erg lastig om kosten van indirecte kostenplaatsen te verdelen over een aantal (homoge- ne) activiteiten vanwege een ontbrekende registratie, bovendien hebben werknemers geen

‘Technische conditie’. Voor deze systemen is de trend zichtbaar vanaf het jaar 2016. b) Voor de overige systemen worden alleen de criteria Levensduur en Betrouwbaarheid opgeleverd.

De ia a d ap p a ra lu u r omvat dríe laadtoestellen waarvan er twee zowel voor zakgoed ais voor bulkgoed kunnen ingezet worden.. De opslag van meststoffen gebeurt

Dat maakt het armatuur bij uitstek geschikt voor gevangenissen, onderdoorgangen, parkeergarages, politiebureaus, tunnels, portalen en tram­, bus­, metro­ en treinstations. VENTEGO

Gooimeerdijk Oost - onderhoud rijbaan, onderhoud en aanvullen fietspad 15. Gooiseweg -

4704 RS Roosendaal Correspondentieadres Postbus

[r]

Uit de gesprekken zijn wel een aantal competenties naar voren gekomen die de professionals vandaag de dag belangrijk vinden en waar volgens de professionals aandacht voor nodig als