• No results found

2.2.2.3 Bijzondere situaties in het kader van familievermogens

50. Binnen het bestek van deze masterproef in het kader van een notariaatsopleiding lijkt het nuttig om kort even stil te staan bij de onderscheiden situaties van een onverdeeldheid en een gesplitst eigendomsrecht, evenals de invloed van het huwelijksvermogensrecht. In wat hierna volgt, wordt bij elke situatie nagegaan wat de invloed ervan is op de identificatie van de uiteindelijke begunstigden.

51. Wanneer de aandelen in onverdeeldheid180 toebehoren aan verschillende personen zullen zij

allen als uiteindelijke begunstigden dienen te worden geregistreerd, indien die onverdeeldheid

178 In de richtlijn wordt gesproken van eigendomsbelang, daar waar men in de antiwitwas daar niet over spreekt. Zie:

LANDUYT, F. DESMYTTERE en L. MAES, “De maatschap: van contract naar instituut”, in J. BAEL (ed.) Rechtskroniek

voor het notariaat, deel 35, Herentals, KnopsBooks, 2019, (35) 68, voetnoot 251.

179 D. VAN MOPPES, “De invoering van het Belgisch UBO-register: voetangels en klemmen”, BN 2019, afl. 2-3, (63) 67. 180 Merk op dat we hier spreken van een echte onverdeeldheid zoals we die kennen uit het Burgerlijk Wetboek en niet over een

aanleiding geeft tot een gezamenlijke controle die de 25%-drempel te boven gaat.181 Dat is ook wat de

FOD Financiën in de FAQ182 stelt. Daarin wordt het voorbeeld gegeven van vier kinderen die samen in

onverdeeldheid 60% van de aandelen van een vennootschap bezitten.183 Zij moeten volgens de

richtlijnen van de FOD als gegroepeerde uiteindelijke begunstigde worden beschouwd.

52. In het kader van familiale vermogensplanningen gebeurt het ook vaak dat het eigendomsrecht wordt opgesplitst tussen de blote eigendom (die meestal aan de kinderen toebehoort) en het vruchtgebruik (dat door de ouders wordt voorbehouden). Hetzelfde gebeurt vaak in het kader van een maatschap, waarbij de maatschapsdelen in blote eigendom worden geschonken en waarbij de schenker – vaak de oprichtende vennoot – zich het vruchtgebruik voorbehoudt.184 De wetgeving biedt geen

antwoord op de vraag hoe de identificatie van de uiteindelijke begunstigde in dergelijk geval moet gebeuren. Dit stuitte in de rechtsleer op kritiek185, gelet op de regelmaat waarmee men in de

vennootschapswereld te maken heeft met gesplitste eigendom.

Wanneer we een antwoord moeten vinden op deze vraag, dan is het van belang na te gaan wat de precieze rechten van de blote eigenaar en de vruchtgebruiker op de (aan)delen zijn. Het staat reeds lang vast dat de blote eigenaar en de vruchtgebruiker niet in een toestand van onverdeeldheid verkeren.186 Zij bezitten

immers geen identieke rechten op de, in casu, maatschapsdelen, maar complementaire rechten. Het eigendomsrecht van het aandeel187 an sich komt toe aan de blote eigenaar. Daar hoeft geen twijfel over

te bestaan. Verder zijn er in hoofdzaak twee belangrijke rechten gekoppeld aan aandelen, namelijk winstrechten en stemrechten. In de rechtsleer is het algemeen aanvaard dat de dividenden (i.e. winstrechten) als zijnde burgerlijke vruchten toekomen aan de vruchtgebruiker.188 Wat betreft de

stemrechten bestaat er verdeeldheid in de rechtsleer omtrent aan wie dat recht toekomt.189 De

meerderheidsopvatting stelt echter dat het stemrecht in de regel toekomt aan de vruchtgebruiker.190

Thans bepaalt artikel 5:22 WVV dat het aan de vruchtgebruiker van effecten van een besloten vennootschap toekomt om alle aan de effecten verbonden rechten uit te oefenen, tenzij de statuten, een

181 A. VAN ZANTBEEK, “Is de maatschap nog een optimale controlestructuur bij familiale vermogensplanning?”, in W.

PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2019, Brugge, Die Keure, 2019, 265.

182 FOD Financiën, FAQ: UBO-register, onuitg., 2019, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register, 35 p. 183FOD Financiën, FAQ: UBO-register, onuitg., 2019, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register, 20.

184 Zie daarvoor: A. VAN ZANTBEEK en S. SLAETS, “De maatschap in combinatie met een schenking: wat eerst?”, in X.

(ed.), Vermogensplanning met effect bij leven: rechtspersoon, Gent, Larcier, 2009, 233-236.

185 D. VAN MOPPES, “De invoering van het Belgisch UBO-register: voetangels en klemmen”, BN 2019, afl. 2-3, (63) 69. 186 A. WYLLEMAN, Goederenrecht, Brugge, Die Keure, 2019, 94.

187 Eigenaar van het “kapitaal”.

188 J. DEMBLON, “L’exercice de l’usufruit”, in L. RAUCENT en E. BEGUIN (eds.), Dix années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux”, Brussel, Bruylant, 1987, 298.

189 Gaande van de discussie inzake het stemrecht dat toekomt aan de blote eigenaar, dan wel aan de vruchtgebruiker, tot de

pragmatische oplossing die de aanwezigheid van zowel blote eigenaar als vruchtgebruiker vereist. Zie daarvoor: J. DU MONGH, De erfovergang van aandelen, Antwerpen, Intersentia, 2003, 257 e.v.

190 Onder andere Du Mongh verdedigde de stelling dat de stemrechten toekwamen aan de vruchtgebruik. Hij werd daarin

bijgetreden door verschillende auteurs in het vermogensrecht. Zie J. DU MONGH, “Vruchtgebruik op aandelen: wie oefent de lidmaatschapsrechten uit? Hernieuwd pleidooi voor de vruchtgebruiker”, Not.Fisc.M. 1999, 211-227. en J. DU MONGH, De

testament of een overeenkomst andersluidend bepalen. Hieruit volgt dat als default-regel geldt dat de vruchtgebruiker de stemrechten uitoefent, maar dat er moet rekening worden gehouden met het bestaan van een testament of eventuele contractuele of statutaire afspraken.

We moeten derhalve vaststellen dat – uitgaande van de default-regel en de meerderheidsopvatting – een blote eigenaar een belang in aandelen en/of kapitaal aanhoudt, terwijl de vruchtgebruiker een belang in stemrechten aanhoudt. Een strikte toepassing van de in de antiwitwaswetgeving gegeven definitie van het begrip uiteindelijke begunstigde (supra, nr. 44 e.v.) noopt dan ook tot de vaststelling dat zowel de vruchtgebruiker als de blote eigenaar te kwalificeren vallen als uiteindelijke begunstigden.191 Ook in de

rechtsleer werd zulks in die zin gesuggereerd.192 Om de onzekerheid op dit vlak te verhelpen, heeft de

FOD Financiën in een FAQ met zoveel woorden gezegd dat in geval van splitsing van het eigendomsrecht de blote eigenaar als uiteindelijke begunstigde zal worden geregistreerd indien deze meer dan 25% van de aandelen bezit en dat ook de vruchtgebruiker zal worden geregistreerd wanneer hij meer dan 25% van de stemrechten verbonden aan de effecten bezit.193

53. Tot slot wordt er een blik op het huwelijksvermogensrecht geworpen en in het bijzonder op de relevante bepalingen ter zake, namelijk de artikelen 1401, §1, 5° BW en 1405, §1, 5° BW. In deze artikelen wordt bepaald dat de lidmaatschapsrechten verbonden aan vennootschapsaandelen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot zijn ingeschreven, met inbegrip van het recht om als eigenaar ervan te handelen, eigen zijn van de echtgenoot in kwestie, maar dat de vermogenswaarde van die lidmaatschapsrechten tot het gemeenschappelijk vermogen behoort.194

De regel geldt slechts voor zover het gaat om hetzij een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, dan wel overeenkomsten tussen vennoten die de (vrije) overdracht van aandelen beperken, hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder of beheerder uitoefent.

191 Voor zover zij uiteraard onder de toepassing van de eerste of tweede categorie vallen en voldoen aan de daarin voorziene

voorwaarden.

192 D. VAN MOPPES, “De invoering van het Belgisch UBO-register: voetangels en klemmen”, BN 2019, afl. 2-3, (63) 69. 193 FOD Financiën, FAQ: UBO-register, onuitg., 2019, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register, 19.

194 Zijn de aandelen met zowel gemeenschappelijke, als eigen gelden gefinancierd, dan geldt de regels van artikel 1405, §1, 5°

BW onverkort voor zover meer dan de helft met gemeenschappelijke gelden werd betaald. Zijn de aandelen daarentegen uitsluitend met eigen middelen gefinancierd, dan behoren ze tot het eigen vermogen van de echtgenoot in kwestie. In beide gevallen zullen de lidmaatschapsrechten eigen zijn van één echtgenoot, dewelke als uiteindelijke begunstigde zal worden geïdentificeerd.

Werden de aandelen met gemeenschappelijke gelden gefinancierd én zijn ze ingeschreven op naam van beide echtgenoten, dan behoren zowel de lidmaatschapsrechten als de vermogenswaarde tot het gemeenschappelijk vermogen en speelt artikel 1405, §1, 5° BW derhalve niet. Het gezamenlijk bestuur over de aandelen is van toepassing (artikel 1417, tweede lid BW). In dit geval zullen beide echtgenoten als uiteindelijke begunstigden worden geïdentificeerd.

Zie uitgebreider over het vermogensrechtelijk statuut van aandelen: R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 96-99.

De FOD Financiën heeft daar, in navolging van enkele parlementaire vragen195, in de FAQ196 een

standpunt over ingenomen. Zo stelt de Administratie dat wanneer artikel 1401, §1, 5° BW van toepassing is, de echtgenoot in kwestie als uiteindelijke begunstigde zal worden geïdentificeerd overeenkomstig de definitie uit de antiwitwaswet (supra, nr. 44). Indien de andere echtgenoot echter de facto ook controle uitoefent, dan zal ook hij als uiteindelijke begunstigde moeten worden geregistreerd. Verder stelt de Administratie dat wanneer artikel 1401, §1, 5° BW niet van toepassing is, het aan de vennootschap197 is

om in de praktijk te analyseren wie de controle uitoefent op basis van de inschrijvingen in het aandelenregister en de effectieve uitoefening van het stemrecht. Het is op basis van deze analyse dat de ene, de andere of beide echtgenoten als uiteindelijke begunstigde(n) kan of kunnen worden geïdentificeerd.

Op basis van het bovenstaande kan er bezwaarlijk tot duidelijkheid worden besloten. Het komt er eigenlijk op neer dat er, ongeacht de toepasselijkheid van artikel 1401, §1, 5° BW, telkens in concreto zal moeten worden nagegaan hoe het zit met de controle binnen de vennootschap. Het wordt in de FAQ met zoveel woorden gezegd. Bovendien wordt er onvoldoende aandacht besteed aan de finesses en de werking van het familiaal vermogensrecht. De toepassing van artikel 1401, §1, 5° BW veronderstelt minstens het bestaan van een gemeenschappelijk huwelijksvermogen, hetwelk ooit zal moeten worden vereffend en verdeeld. Omdat voornoemd artikel van suppletief recht is, bestaat er geen enkele zekerheid dat de aandelen uiteindelijk zullen toekomen aan de echtgenoot die op basis van de FAQ als uiteindelijke begunstigde wordt geïdentificeerd. Een beding in het huwelijkscontract kan hier immers verandering in brengen.198 Dit is slechts één element waarvan abstractie wordt gemaakt door de wetgever.199 Het valt

dan ook te betreuren dat de Administratie zich de moeite niet heeft getroost om hier een duidelijk antwoord te bieden ter bevordering van de rechtszekerheid. Bovendien zijn de voorbeelden die worden gegeven m.i. naast de kwestie. Volgend voorbeeld uit de FAQ200 illustreert dat:

Twee echtgenoten, A en B, die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, oefenen krachtens een aandeelhoudersovereenkomst daadwerkelijk controle uit over informatieplichtige (i.e. de vennootschap) door gezamenlijk meer dan 25% van het kapitaal of de stemrechten te bezitten of te controleren. Zij bezitten gezamenlijk 40% van de aandelen en moeten daarom

195 Parlementaire vragen 27008,27009, 27010, 27011, 27012 en 27090 van 3 oktober 2018 van de heer Van Biesen en de heer

Van Hees, Parl.St. Kamer 2017-18, integraal verslag, com. 975, 1-5.

196 FOD Financiën, FAQ: UBO-register, onuitg., 2019, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register, 21. 197 De FAQ spreekt van informatieplichtige.

198 Een tegenargument, pro de duidelijkheid, zou kunnen luiden dat het UBO-register enkel een actuele stand van zaken

weergeeft en dat men het register maar moet aanpassen op het moment dat het huwelijksvermogen wordt ontbonden en de aandelen desgevallend bij een andere echtgenoot terecht komen.

199 In de rechtsleer worden nog andere voorbeelden gegeven. Zie: D. VAN MOPPES, “De invoering van het Belgisch UBO-

register: voetangels en klemmen”, BN 2019, afl. 2-3, (63) 70.

worden geregistreerd als een “gegroepeerde” UBO. Hun kind, die de overige 60% bezit, zal ook als UBO geregistreerd moeten worden.

Dit voorbeeld heeft m.i. geen enkele relevantie in het kader van artikel 1401, §1, 5° BW dat toepasselijk is op een gemeenschapsstelsel en niet op een zuiver scheidingsstelsel. Het gegeven voorbeeld is een simpele toepassing van de tweede categorie bij de definiëring van een uiteindelijke begunstigde (supra, nr. 45), waarbij twee personen die ingevolge een aandeelhoudersovereenkomst de vereiste 25%-drempel overschrijden.

Het lijkt me beter, met rechtszekerheid als primaire doelstelling, duidelijke richtlijnen voorop stellen die aangeven wie als uiteindelijke begunstigde moet worden beschouwd wanneer het huwelijksvermogensrecht een rol speelt. Wanneer artikel 1401, §1, 5° BW niet van toepassing is, omdat de aandelen geheel eigen zijn van één van de echtgenoten, dan wordt alleen de betreffende echtgenoot als uiteindelijke begunstigde geïdentificeerd. Indien de aandelen geheel tot het gemeenschappelijk vermogen behoren201 en het artikel ook hier niet van toepassing is, dan worden – evident – beide

echtgenoten als uiteindelijke begunstigden geïdentificeerd. Is artikel 1401, §1, 5° BW daarentegen wel van toepassing, dan lijkt het mij ook aangewezen om beide echtgenoten als uiteindelijke begunstigden te identificeren. De definiëring van het begrip uiteindelijke begunstigde omvat immers ook het hebben van een belang in aandelen en kapitaal – nààst de stemrechten202 - hetwelk toekomt aan het

gemeenschappelijk vermogen en dus aan de beide echtgenoten. Op die manier dringt een door de Administratie gesuggereerde feitelijke analyse zich niet op, dewelke m.i. in de praktijk weinig tot niet werkbaar zou zijn, omdat zulks in het merendeel van de gevallen tot een niet onbetwistbaar resultaat zal leiden.