• No results found

83. Waar minder eensgezindheid over bestond, was de vraag of die onverdeeldheid ook een afgescheiden vermogen vormde. Er bestonden twee strekkingen, waarbij een eerste de voornoemde vraag bevestigend beantwoordde en een tweede strekking ontkennend. De eerste strekking vormde de meerderheidsopvatting.

84. De eerste strekking, waar onder andere GEENS296 en VANANROYE297 toe behoren, verdedigen

reeds lang dat de maatschap over een afgescheiden vermogen beschikt.298 Deze meerderheidsopvatting

haar argumentatie is gebaseerd op het ontstaan – en meer specifiek de reden daarvan – van de maatschapsonverdeeldheid. De maten brengen middels een inbreng bepaalde goederen in onverdeeldheid, waaruit hun wil om zich te verenigen blijkt (affectio societatis).299 Die goederen, die

het maatschapsvermogen vormen, worden aangewend voor het doel van de maatschap, waardoor men spreekt van een doelvermogen of een doelgebonden onverdeeld vermogen300.301 Dergelijk vermogen is

wegens dat doel te onderscheiden van het privévermogen van de maten.

293 Vgl. artikel 577-2, §4 BW

294 J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang,

doctoraatsproefschrift, KU Leuven, 2011, 236.

295 M. JANSSENS DE BISTHOVEN, “De ‘burgerlijke maatschap’ is dood. Leve de ‘maatschap-onderneming’?”, Vermogensplanning in de praktijk 2018, afl. 3, (18) 22.

296 Zie infra en K. GEENS en P. VAN OMMESLAGHE, “De organisatie van het stelsel van de personenvennootschappen”, in

H. BRAECKMANS e.a. (eds.), De modernisering van het vennootschapsrecht, Brussel, Larcier, 2014, 23-24.

297 Zie infra.

298 W. ROEGIERS, “Maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap”, in T. HAUWAERT, W.

ROEGIERS en S. ROELAND, Inleiding tot het Wetboek van vennootschappen en verenigingen”, Limal, Anthemis, 2019, 72- 73.

299 K. GEENS en M. WYCKAERT, Verenigingen en vennootschappen, deel II. Beginselen Belgisch Privaatrecht, Mechelen,

Kluwer, 2011, 724.

300 D. VAN GERVEN, Handboek vennootschappen – Algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, 146.

301 P. VAN OMMESLAGHE, “Le droit commun de la société et la société de droit commun”, in A. PUTTEMANS, F.

GLANSDORFF, N. VERHEYDEN en P. FORIERS (eds.), Aspects récents du droit des contrats, Brussel, Jeune barreau, 2001, 155.

In het doctoraat van VANANROYE is er veel aandacht besteed aan deze stelling.302 Hij vangt zijn

onderzoek aan met de vaststelling dat wanneer mensen een vermogensrechtelijke verhouding creëeren, er dan wordt gedaan alsof de gemeenschap een aparte entiteit is die schuldeiser, dan wel schuldenaar van de vorderingen en schulden is. Alles wat van het vermogen afhangt, wordt beschouwd als activa en passiva van de boedel, eerder dan van de individuele deelgenoten.303 In zijn onderzoek verdedigt hij dat

ook een onverdeelde nalatenschap te beschouwen valt als een afgescheiden vermogen304, waarna hij de

parallel maakt met elk onverdeeld vermogen en de vergelijking maakt met het onverdeelde maatschapsvermogen305. Volgens de auteur is de onverdeelde nalatenschap een afgescheiden vermogen

omdat er sprake is van één of meerdere goederen (i.e. de onverdeelde boedel) waarbij de boedelschuldeisers als enigen een (preferentieel) verhaalsrecht hebben op deze goederen en waarbij de zakelijke rechten van die goederen op naam van de erfgenamen staan als dragers van de onverdeelde nalatenschap. Die erfgenamen hebben bovendien nog andere persoonlijke goederen en persoonlijke schulden, waarbij de aanspraken van de privéschuldeisers beperkt zijn tot de respectievelijke schuldenaar zijn aandeel in de onverdeelde nalatenschap.306 Om vervolgens de symbiose met het

maatschapsvermogen te maken, steunt de auteur zich op artikel 55 W.Venn.307 dat stelt dat de regels

betreffende de verdeling van nalatenschappen ook van toepassing zijn op de vereffening tussen maten van een maatschap. Aldus stelt VANANROYE dat wanneer de onverdeelde nalatenschap een afgescheiden vermogen vormt, dit ook geldt voor de ontbonden, en dus a fortiori voor de niet-ontbonden, maatschapsboedel.308

85. Een tweede strekking meent het tegenovergestelde.309 Deze strekking redeneert a contrario; een

rechtspersoon heeft een eigen vermogen, waardoor men stelt dat het ontbreken van rechtspersoonlijkheid ertoe leidt dat men niet over een eigen vermogen kan beschikken. Bovendien stelt men dat de interne gevolgen van een overeenkomst niet aan derden tegenwerpelijk mogen zijn en dat zij daarvan geen nadeel mogen ondervinden.310 Wanneer de maten immers een doel aan hun onverdeelde

302 Voor de commerciële editie van het doctoraat, zie: J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon: technieken van vermogensafscheiding, vermogensovergang en vermogensvereffening in het burgerlijk en ondernemingsrecht, Antwerpen,

Biblio, 2014, 411 p. Voor de originele versie van het doctoraat, zie: J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon

als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang, doctoraatsproefschrift, KU Leuven, 2011, 365 p.

303 J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang,

doctoraatsproefschrift, KU Leuven, 2011, 2.

304 J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang,

doctoraatsproefschrift, KU Leuven, 2011, 79-217.

305 J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang,

doctoraatsproefschrift, KU Leuven, 2011, 221-278. Zie beknopter: J. VANANROYE, “Slingerende toerekening: de zakelijke rechten van een maatschap”, RPS-TRV 2014 (233) 237-248.

306 J. VANANROYE, “Slingerende toerekening: de zakelijke rechten van een maatschap”, RPS-TRV 2014 (233) 246. 307 Huidig artikel 4:21 WVV

308 J. VANANROYE, “Slingerende toerekening: de zakelijke rechten van een maatschap”, RPS-TRV 2014 (233) 247. 309 K. BYTTEBIER en M. GESQUIERE, Insolventierecht. Algemene beginselen., Gent, Story, 2013, 72-74.

310 Artikel 1165 BW. Zie: S. DEVOS, “Een maatschap is maatwerk”, RPS-TRV 2001, (263) 272, voetnoot 63 de verwijzing

goederen toekennen, waardoor men die goederen aan hun persoonlijke schuldeisers kan onttrekken, dan ondervinden zij wel degelijk nadeel. Dit zou overigens strijdig zijn met de artikelen 7-8 Hyp.W.311

Ook de Raad van State lijkt zich bij deze strekking aan te sluiten. In zijn advies bij het wetsontwerp tot invoering van het WVV wijst de Raad erop dat in ons rechtssysteem de begrippen vermogen en rechtspersoonlijkheid erg nauw met elkaar verbonden zijn.312 In het advies wordt er met zoveel woorden

gesteld dat het verkieslijk zou zijn om geen (afgescheiden) vermogen toe te kennen aan vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid.313