• No results found

The influence of neighbourhood participation on temporary use; a qualitative case study

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The influence of neighbourhood participation on temporary use; a qualitative case study"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van buurtparticipatie op

tijdelijk ruimtegebruik

Een kwalitatieve casestudy naar hoe buurtparticipatie

tijdelijke functies in de Wolvenpleingevangenis heeft

beïnvloed

Bachelorscriptie Planologie

Begeleider: B.M. Hissink Muller

Tweede lezer: Y.P.B. van Leynseele

Student: Noud van der Ven, 10774173

Noud van der Ven

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

5 1.1 Wetenschappelijke relevantie 5 1.2 Maatschappelijke relevantie 6 1.3 Hoofd- en deelvragen 7 1.4 Leeswijzer 8

2. Theoretisch kader

8 2.1 Inleiding 8 2.2 Tijdelijk ruimtegebruik 9

2.2.1 Definitie tijdelijk ruimtegebruik 9

2.2.2 Theorie over tijdelijk ruimtegebruik 9

2.2.3 Deelconclusie 10

2.3 Functiemenging 11

2.3.1 Theorie over functiemenging 11

2.3.2 Deelconclusie 12

2.4 Participatie 12

2.4.1 Inleiding 12

2.4.2 Definitie buurtparticipatie 12

2.4.3 Oorzaken van buurtparticipatie 13

2.4.4 Participatievormen 14

2.4.5 Reikwijdte van participatie 15

2.4.6 Deelconclusie 16 2.5 Conceptueel model 17

3. Methodologie

18 3.1 Inleiding 18 3.2 Exploratief onderzoek 18 3.3 Kwalitatief onderzoek 18 3.4 Case study 19

3.5 Methode van dataverzameling 21

3.6 Methode van dataverwerking en analyse 22

3.7 Operationalisering van concepten 23

3.7.1 Tijdelijk ruimtegebruik 23 3.7.2 Buurteffecten 24 3.7.3 Formele participatie 24 3.8 Deelconclusie 24

4. Context

25 4.1 Inleiding 25

4.2 Tijdelijk ruimtegebruik in Nederland 25

(3)

4.4 Tijdelijk ruimtegebruik in Utrecht 27 4.5 De gemeente Utrecht over buurtparticipatie en tijdelijk gebruik 29

4.5.1 Inleiding 29

4.5.2 De participatiestandaard 29

4.5.3 Wijkraden 30

4.5.4 Gemeentelijke subsidies 31

4.5.5 De gemeente Utrecht over tijdelijk ruimtegebruik 31

4.6 Het Rijksvastgoedbedrijf over tijdelijk gebruik en buurtparticipatie 32

4.6.1 De verkoopprocedure van het Rijksvastgoedbedrijf 32

4.7 Deelconclusie 34

5. Casusomschrijving Wolvenpleingevangenis

34

5.1 Inleiding 34

5.2 De Wolvenpleingevangenis 34

5.3 Voormalige en huidige tijdelijke functies 37

5.4 Participatie in de Wolvenbuurt 39

5.4.1 Stadsdorp Wolvenburg & Bewonersgroep Wolvenbuurt 40

5.4 De gemeente Utrecht als actor 41

5.5 Het Rijksvastgoedbedrijf als actor 42

5.6 De verkoopprocedure 42

5.7 Deelconclusie 43

6. Analyse

44

6.1 Inleiding 44

6.2 Fase 1: Tussen leegstand en tijdelijk gebruik 44

6.2.1 Inleiding 44

6.2.2 Stadsdorp Wolvenburg als initiatiefnemer 44

6.2.3 De Omgevingsvergunningprocedure 46

6.2.4 Bewonersgroep Wolvenbuurt versus Stadsdrop Wolvenburg 47

6.2.5 Deelconclusie fase 1 47

6.3 Fase 2: Tijdelijk gebruik in uitvoering 48

6.3.1 Inleiding 48

6.3.2 Buurteffecten & gevolgen 48

6.3.3 Utrechters versus bewonersgroep Wolvenbuurt 51

6.3.4 Deelconclusie fase 2 51

6.4 Fase 3: Bemiddeling 52

6.3.1 Inleiding 52

6.3.2 Gemeentelijke ambtenaren grijpen in 52

6.3.3 Van bemiddeling naar vermindering van klachten 52

6.3.4 Nog een tijdelijke onderneming verlaat de gevangenis 54

6.3.5 Deelconclusie fase 3 54

(4)

6.5.1 Inleiding 55

6.5.2 Tijdelijk gebruik als experiment 55

6.5.3 Mismatch van participatietrajecten en tijdelijk gebruik 56

6.5.4 Participatie in relatie tot andere projecten 57

6.5.5 Deelconclusie 57

7. Conclusie

57

7.1 Aanbevelingen 59

8. Literatuur

61

9. Bijlagen

65

Bijlage 1: Codering interview Walther Kahn, buurtbewoner 67

Bijlage 2: Codering interview Frank Barteling, buurtbewoner 68

Bijlage 3: Codering van brief aangaande overlast van tijdelijke functies 69 Bijlage 4: Codering interview Ruud Hilhorst, projectmanager van de Gemeente Utrecht 70

Bijlage 5: Codering van reacties op artikel van DUIC 71

Bijlage 6: Codering van reacties op tweede artikel van DUIC 72

Bijlage 7: Codering van interview Bert Poortman, buurtbewoner 73 Bijlage 8: Codering interview John van der Pouw Kraan, tijdelijke gebruiker 75 Bijlage 9: Codering omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik 76 Bijlage 10: Codering vergaderstuk ‘bewonersparticipatie’, Wijkraad Binnenstad 77 Bijlage 11: Codering beleidsdocument ‘Utrecht maken we Samen’, Gemeente Utrecht 78

Bijlage 12: Codering interview Marcel Rijken, buurtbewoner 79

Bijlage 13: Codering interview Martin van den Brakel, BOA bij gemeente Utrecht 81 Bijlage 14: Codering interview Leon Grootkop, Rijksvastgoedbedrijf 82

(5)

1. Inleiding

Het huidige proces van gebiedsontwikkeling is in beweging, er worden nieuwe methodes, instrumenten en processen gebruikt die beter bij deze tijd passen. Zo laat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in de publicatie ‘Gebiedsontwikkeling Nieuwe Stijl’ weten dat er ruimte komt voor nieuwe methodes van gebiedsontwikkeling (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2015). In deze publicatie worden vier verschillende thema’s besproken die als ‘rode draden’ worden gezien om dit te bewerkstelligen. Binnen deze thema’s worden verschillende strategieën besproken voor gebiedsontwikkeling, zoals bijvoorbeeld: smart cities, nieuwe financieringsvormen en placemaking. Daarnaast benadrukt het ministerie dat juist het combineren van strategieën een hogere potentie heeft van succesvolle gebiedsontwikkeling.

Twee van de strategieën die het ministerie ook noemt zijn tijdelijk ruimtegebruik en buurtparticipatie. Beide worden niet alleen in de praktijk al toegepast maar zijn ook door de wetenschap onderzocht. Buurtparticipatie is een ouder concept en wordt ook al langer onderzocht, zo is er veel bekend over de effectiviteit van dit middel in verschillende planningsprocessen (Manzo & Perkins, 2006). Tijdelijk ruimtegebruik is daarentegen een recenter concept waar vooral op stedelijk niveau de positieve effecten bekend van zijn (Bishop & Williams, 2013). Over de combinatie van tijdelijk ruimtegebruik en buurtparticipatie is nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan. Gezien het ministerie een meerwaarde ziet in dusdanige combinaties van strategieën tracht dit onderzoek ernaar om deze combinatie in de praktijk te onderzoeken.

Voor dit onderzoek wordt de Wolvenpleingevangenis in Utrecht als casus gebruikt, in deze voormalige gevangenis is zowel veel tijdelijk ruimtegebruik aanwezig als geëngageerde omwonenden die in verschillende stichtingen en bewonersgroepen participeren in het herbestemmingsproces van de voormalige gevangenis (Stadsdorp Wolvenburg, 2016). Om dit te onderzoeken wordt de volgende onderzoeksvraag gebruikt: Hoe heeft buurtparticipatie invloed op de invulling van tijdelijke functies in de voormalig Wolvenpleingevangenis?

1.1 Wetenschappelijke relevantie

Bij het onderzoeken van de buurtparticipatie in tijdelijke functies zijn er drie onderzoeksvelden die die in dit onderzoek aan bod komen: participatie, tijdelijk ruimtegebruik en functiemenging. Zoals eerder vermeld is er al veel wetenschappelijke literatuur over participatie in gebiedsontwikkeling, en in mindere mate over tijdelijk ruimtegebruik. Bij tijdelijk ruimtegebruik is er voornamelijk literatuur over de effecten op stedelijke niveau, en hoe het als regeneratiemiddel voor een wijk kan dienen. Op het niveau van buurten, en welke effecten tijdelijk ruimtegebruik daarop heeft, is nog weinig bekend.

(6)

In de onderzoeksvraag worden participatie en tijdelijk ruimtegebruik samengebracht door te vragen hoe omwonenden participeren in de ontwikkeling van tijdelijke functies, hier is geen wetenschappelijke literatuur over daarom is dit onderzoek exploratief van aard. Dit onderzoek draagt bij om inzicht te creëren in hoe omwonenden op verschillende formele wijzen inspraak zoeken op tijdelijke functies. Tijdelijke functies komen op een andere manier tot stand dan bij gebruikelijke gebiedsontwikkeling, hierdoor kan het verschil in proces dus ook een andere uitwerking hebben op het proces van participatie (Bishop & Williams, 2013). Dit onderzoek over dit specifieke participatieproces draagt daarom bij aan de kennis over de relaties en effecten tussen tijdelijke functies en de buurt, en hoe buurtparticipatie bij verschillende vormen van gebiedsontwikkeling zich kenmerkt.

Het derde onderzoeksveld, functiemenging, is niet opgenomen in de onderzoeksvraag, maar is vaak een gevolg van tijdelijk ruimtegebruik in woonwijken. Het tijdelijk ruimtegebruik zorgt er voor dat nieuwe functies (zoals retail, kantoren en horeca) naar de wijk komen en draagt daarmee bij aan de mate van functiemenging. Net als bij tijdelijk ruimtegebruik zijn de effecten van functiemenging vooral op stedelijk niveau bekend, maar is er minder bekend over de effecten die dit heeft voor een buurt. In Freestone (2010) wordt beredeneerd dat dergelijk onderzoek nodig is om beter te begrijpen wat de effecten van functiemenging zijn. Dit onderzoek biedt de mogelijkheid om de effecten van functiemening door tijdelijk ruimtegebruik in kaart te brengen en zo bij te dragen aan de algehele kennis over de effecten van functiemenging op buurtniveau.

1.2 Maatschappelijke relevantie

Een belangrijke aanleiding voor het rapport ‘Gebiedsontwikkeling Nieuwe Stijl’ was de economische crisis van 2008. Destijds was er veel leegstand, zat er geen beweging in de vastgoedmarkt en waren er groeiende regionale economische en demografische verschillen. De toenmalige aanpak van gebiedsontwikkeling was hierop geen antwoord, volgens het ministerie gaf het onvoldoende ruimte aan maatschappelijke initiatieven en duurzaamheid. Er ontstond vraag naar een nieuwe aanpak die beter werkte tijdens de crisis, en voor de jaren die daarop zouden volgen (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2015). De twee componenten van deze aanpak die hier onderzocht worden, namelijk tijdelijk ruimtegebruik en buurtparticipatie, zullen dus ook een belangrijkere rol gaan spelen in gebiedsontwikkeling. Omdat het ministerie ook de nadruk legt op het combineren van methodes en er over deze combinatie nog maar weinig bekend is, is het dus van belang om dit in de praktijk te onderzoeken.

Een tweede ontwikkeling is de recente stijging in de verkoop van Rijksvastgoed. Het Rijksvastgoedbedrijf (verder RVB) heeft sinds het begin van de 21ste eeuw 83 panden in de verkoop

(7)

gebracht, waaronder 12 voormalige gevangenissen (Algemene Rekenkamer, 2018; Lanting, 2017). Door de onhandige bouwfysische kenmerken en soms monumentale waardes van de gevangenissen kan het verkoopproces lang duren. Vijf 1 van deze gevangenissen liggen middenin

in stedelijke gebieden waardoor het RVB hier potentie in zag om te experimenteren met tijdelijk ruimtegebruik (van Capellen, 2012). Het RVB wil meer tijdelijk ruimtegebruik gaan realiseren in leegstaand Rijksvastgoed en zegt daarbij het betrekken van de buurt van belang is (Rijksvastgoedbedrijf, 2014). Het tijdelijk ruimtegebruik in Rijksvastgoed gaat mogelijk toenemen, en daarom is het ook van belang te onderzoeken hoe het RVB omgaat met ‘het betrekken van de buurt’. De voormalige gevangenissen bieden de mogelijkheid om te onderzoeken hoe het proces van buurtparticipatie in tijdelijk ruimtegebruik bij het RVB verloopt, en hoe zich dit relateert tot de ‘nieuwe stijl’ van gebiedsontwikkeling.

1.3 Hoofd- en deelvragen

Om te onderzoeken hoe buurtparticipatie invloed heeft op tijdelijke functies wordt de volgende onderzoeksvraag gehanteerd:

• Hoe heeft buurtparticipatie invloed op de invulling van tijdelijke functies in de voormalige Wolvenpleingevangenis?

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zijn er zes deelvragen opgesteld, deze zijn als volgt:

• Hoe vindt tijdelijk ruimtegebruik plaats in de Wolvenpleingevangenis? • Wie zijn de buurtbewoners die participeren over tijdelijk ruimtegebruik? • Welke motieven zijn er voor buurtbewoners om te participeren over tijdelijk

ruimtegebruik?

• Hoe hebben buurtbewoners gedurende het proces geparticipeerd bij het tijdelijk ruimtegebruik in de Wolvenpleingevangenis?

• Hoe gaan de tijdelijke ruimtegebruikers, gemeente Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf om met de participatie van de buurt?

• Welke invloed hebben de verschillende participatievormen van de buurt gehad op de tijdelijke functies?

1 1. het Arresthuis in Roermond, 2. de Blokhuispoort in Leeuwarden, 3. de Bijlmerbajes in Amsterdam, 4. de

(8)

De eerste twee deelvragen zijn contextueel van aard. Deze zijn van belang om inzicht te krijgen binnen welke context buurtparticipatie over tijdelijk gebruik plaatsvindt. Bij de tweede deelvraag wordt gekeken wie de participerende buurtbewoners zijn en hoe deze zich georganiseerd hebben. Deze vraag houdt er rekening mee dat meningen over tijdelijk gebruik verdeeld kunnen zijn in de buurt en in welke mate deze gedeeld worden in de buurt. De andere ver deelvragen zijn van belang voor de analyse van dit onderzoek. Door te analyseren hoe en door wie er geparticipeerd is gedurende het proces (vraag 4), welke motieven ze hiervoor hadden (vraag 3), wat de verschillende betrokken actoren hiermee gedaan hebben (vraag 5) en in hoeverre het invloed heeft gehad op de uitkomst (vraag 6), wordt de benodigde informatie verzameld om de hoofdvraag zo volledig mogelijk te kunnen beantwoorden.

1.4 Leeswijzer

In dit onderzoek worden in hoofdstuk 2 de relevante wetenschappelijke concepten en theorieën besproken die samen het theoretisch raamwerk zullen vormen voor dit onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 besproken welke methodologische stappen er genomen zijn om dit onderzoek te bewerkstelligen, daarbij worden allereerst de deelvragen behandeld die helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Na een beschrijving van de context in hoofdstuk 4, en een casusomschrijving van de Wolvenpleingevangenis in hoofdstuk 5, volgt de analyse in hoofdstuk 6. De analyse wordt opgedeeld in drie fases waarbij in elke fase wordt gekeken hoe buurtparticipatie tijdelijke functies heeft beïnvloed. Tenslotte volgt er een algehele conclusie, discussie en aanbevelingen in hoofdstuk 7.

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

Om te onderzoeken hoe buurtparticipatie leidt tot een ander aanbod van tijdelijk ruimtegebruik is er theorie nodig over de concepten van participatie en tijdelijk ruimtegebruik. Deze theorieën vormen een toetsingskader om uiteindelijk te kunnen concluderen hoe verschillende vormen van buurtparticipatie leiden tot een bepaald aanbod van tijdelijk ruimtegebruik in de Wolvenpleingevangenis. Allereerst wordt er ingegaan op tijdelijk ruimtegebruik, naast het definiëren van dit concept worden ook de effecten van tijdelijk ruimtegebruik op de buurt behandeld. Ten tweede komt functiemenging aan bod. Een toename van functiemenging is vaak een gevolg van tijdelijk ruimtegebruik (Bishop & Williams, 2013). De literatuur over functiemenging biedt daarom ondersteuning om te achterhalen welke gevolgen tijdelijk ruimtegebruik mogelijk nog meer heeft op de buurt. Tot slot komen verschillende theorieën over participatie aan bod en welke relatie deze hebben met buurtkenmerken. Hierbij wordt specifiek

(9)

ingegaan op formele buurtparticipatie omdat deze participatievorm het beïnvloeden van tijdelijke functies door de buurt omvat.

2.2 Tijdelijk ruimtegebruik

2.2.1 Definitie tijdelijk ruimtegebruik

Tijdelijk ruimtegebruik kan gedefinieerd worden als een periode waarin een leegstaande ruimte benut kan worden met het kenmerk dat dit gebruik eindig kan zijn. Hierbij wordt ook vaak de mogelijkheid verleend om de ruimte anders te gebruiken dan waar deze oorspronkelijk voor bestemd is (Madanipour, 2018). Alle mogelijke functies zoals wonen, werken en commercie kunnen dus onder tijdelijk ruimtegebruik vallen. Het gebruik kan variëren van enkele maanden tot een aantal jaren, maar het grootste dele van de projecten duurt niet meer dan 10 jaar (Bishop & Williams, 2013).

2.2.2 Theorie over tijdelijk ruimtegebruik

Tijdelijk ruimtegebruik is een trend die in de tweede helft van de 20ste eeuw is ontstaan door de

toename van leegstand in steden (Bishop & Williams, 2013). Het belangrijkste motief voor tijdelijk ruimtegebruik was destijds het tegengaan van kraken, wat vooral in de jaren 80 in Nederland een probleem vormde. Door het tijdelijke gebruik bleven de gebouwen in gebruik en werd de kans op kraken verkleint (Pruijt, 2013). In de 21ste eeuw bleef tijdelijk ruimtegebruik toenemen, er was

opnieuw veel leegstand door de economische crisis van 2008, maar daarnaast waren nu ook andere motieven een grotere rol gaan spelen voor tijdelijk gebruik (Bishop & Williams, 2013). Zo geeft tijdelijk gebruik de mogelijkheid om functies en bestemmingen te testen in een gebied. Hierdoor wordt er meer geëxperimenteerd wat een regeneratief effect kan hebben op de omgeving omdat er zo snel ontwikkelingen plaats kunnen vinden. Deze korte gebruiksexperimenten helpen daarnaast ook bij het ontwikkelen van een bestemming voor lange termijn gebruik. Verschillende actoren zoals overheden, ontwikkelaars, activisten, culturele en creatieve industrieën die vaak bij tijdelijk gebruik betrokken zijn benadrukken deze positieve effecten dan ook (Fabian & Samson, 2016; Slierings, 2011).

Op lokaal niveau zijn ook positieve effecten van tijdelijk gebruik gemeten, zo kan het bijdragen aan de leefbaarheid, diversiteit, lokale economie en kan het ongewenste activiteiten zoals kraken verhelpen. Wanneer er sprake is van deze effecten gaat dit ook vaak hand in hand met een stijgende grondwaarde (Bishop & Williams, 2013). De verschillende positieve effecten die een ontwikkeling (zoals tijdelijk ruimtegebruik) op een buurt heeft, wordt vaak gebundeld in de term waardecreatie (Slierings, 2011). Of bij tijdelijk ruimtegebruik ook waardecreatie plaatsvindt voor de buurt is er vaak van afhankelijk hoe de buurt bij dit proces betrokken wordt. Wanneer de buurt maar op korte

(10)

termijn betrokken wordt bij het ontwikkelingsproces is er vaak een veel hogere kans op locally unwanted land uses (LULU) (Németh & Langhorst, 2014). Welke functies en vormen van gebruik kwalificeren als LULU is erg afhankelijk van de buurt, de preferenties van bewoners en de aanwezige functies zijn de buurt zijn hierbij van invloed (Edelenbos & Monnikhof, 2001). Het flexibele kenmerk van tijdelijk ruimtegebruik kan de kans op LULU’s ook vergroten. Hoe de ruimte geëxploiteerd wordt en welke functies er zitten kan op korte termijn omslaan en daarmee de kans op LULU’s vergroten. Om dit te voorkomen stellen Németh & Langhorst (2014) dat het van belang is de buurt op langere termijn intensief te betrekken bij het ontwikkelen van tijdelijke functies, juist omdat het regelmatig kan veranderen.

Voorbeelden uit de praktijk laten zien dat bij tijdelijk ruimtegebruik de waardecreatie sneller kan optreden dan bij andere vormen van gebiedsontwikkeling. Het tijdelijke component is hierin belangrijk omdat er minder ruimte is voor initiatiefnemers om hun initiatief gaandeweg te ontwikkelen. Dit leidt tot een kortere termijnvisie voor ondernemers en uiteindelijk ondernemingen die al sneller in bedrijf zijn. Als deze ondernemingen gewild zijn door de buurt kan dit op korte termijn voor waardecreatie zorgen, wat in de meeste gevallen sneller gaat dan bij andere vormen van gebiedsontwikkeling (Bishop & Williams, 2013).

Een andere belangrijke voorwaarde die speelt bij waardecreatie door tijdelijk gebruik is het streven van de eigenaar van de ruimte. De eigenaar bepaalt uiteindelijk welke functies er mogen komen, de hoogte van de huurkosten, en kan daarbij ook de keuze maken de buurt te betrekken bij de ontwikkeling van tijdelijke functies (Andres, 2013). De huurkosten spelen hierbij een rol die vaak overzien wordt omdat veel creatieve en sociale initiatieven het juist moeten hebben van de lagere huurkosten bij tijdelijk ruimtegebruik (Hou, 2010). Hierdoor zijn private partijen minder wenselijke eigenaren omdat deze vaak hogere huurkosten aanhouden dan publieke partijen (Németh & Langhorst, 2014). Daarnaast kost het ook veel tijd en geld om de buurt te betrekken bij het ontwikkelen van tijdelijke functies, dit maakt het een onaantrekkelijk pad om te bewandelen voor private partijen (Irvin & Stansbury, 2004).

2.2.3 Deelconclusie

Tijdelijk ruimtegebruik kan op verschillende manieren bijdragen aan de waardecreatie voor de buurt. Er kan geëxperimenteerd worden met functies die er anders niet zouden komen, zorgen de kortere gebruikscycli vaak voor snelle regeneratie en kan het de kansen voor herbestemming vergroten. Door het snelle en flexibele ontstaan van tijdelijk ruimtegebruik is het echter ook mogelijk dat het tot LULU’s kan leiden. Wanneer de buurt over langere termijn betrokken is bij het tijdelijk gebruik zijn de kansen op het ontstaan van LULU’s kleiner. Tot slot spelen de eigenaren

(11)

van de ruimte een belangrijke rol, zij kunnen bepalen welke functies er wel en niet komen, en in welke mate de buurt daarbij betrokken wordt.

2.3 Functiemenging

2.3.1 Theorie over functiemenging

Naast tijdelijk ruimtegebruik neemt de populariteit van functiemenging ook de afgelopen decennia toe. Waar wijken voorheen een primaire functie hadden, zoals wonen, werken, retail of educatie, worden bij functiemenging twee of meerdere van deze functies in de wijk geïmplementeerd. Het werd eerst veel gebruikt als regeneratief middel voor stedelijke gebieden, en later ook meer in buitenwijken (Rabianski, Gibier, Tidwell, & Clements, 2009). Doordat tijdelijke exploitatie ervoor zorgt dat er nieuwe functies naar een wijk komen, draagt dit bij aan de mate van functiemenging in de wijk, de waardecreatie voor de buurt wordt dus ook beïnvloedt door de buurteffecten van functiemenging.

Functiemenging kent een aantal voordelen op het gebied van milieu, verkeer, sociaal en economisch (Nabil & Eldayem, 2015). Op het gebied van milieu zou functiemenging ervoor kunnen zorgen dat de afstand van werk-woonverkeer afneemt tezamen met de afstand tot voorzieningen. Dit leidt tot minder verkeer en zo een lagere impact op het milieu. Voor stedelijke planning is het een aantrekkelijk instrument om nieuw leven aan verslechterde wijken te geven en zo ook de identiteit van een gebied te verbeteren. Op sociaal gebied kan het de leefbaarheid verbeteren door toenemende bezoeken aan de wijk, hierdoor neemt de convergentie en het sociaalcontact toe. Afhankelijk van de functies die gemengd worden, kent het ook economische voordelen. De nabijheid tussen bedrijvigheid en potentiele klanten of werknemers is gunstiger, en er komen nieuwe gronden of gebouwen vrij in verstedelijkte gebieden met een hoog economisch potentieel (Nabil & Eldayem, 2015).

In ‘Better planning and research for mixed‐use developments’ Freestone (2010) beredeneert hij dat de effecten van functiemenging te rooskleurig worden afgebeeld door de onderzoeken die uitgevoerd zijn. De effecten zijn voornamelijk op stedelijk niveau gemeten waarbij vooral de nadruk is gelegd op economische effecten. Op lager niveau spelen er volgens Freestone conflicten die de onderzoeken overzien. In Nabil & Eldayem (2015) worden deze conflicten benadrukt, zo zijn er op gebied van milieu, verkeer, sociaal en economisch ook een hoop effecten die vooral negatieve gevolgen hebben voor de inwoners van de buurt. Waar functiemenging op stedelijke schaal kan zorgen voor een lagere milieu impact, kan dit voor de wijken zelf een tegenovergesteld effect hebben, de uitstoot van broeikasgassen en fijnstof kan daar juist toenemen door een groeiend aantal verplaatsingen en bezoeken aan de wijk. Daarnaast gaat het vaak gepaard met geluidsvervuiling

(12)

door de toenemende activiteiten. Ook kan de druk op de infrastructuur van een wijk toenemen omdat de nieuwe functies bezoekers trekken en bevoorraad moeten worden. Op sociaal gebied kunnen de toenemende bezoeken ook negatieve gevolgen hebben in de vorm van misdaad en de afname van privacy voor omwonenden (Nabil & Eldayem, 2015). Functiemenging kan dus op stedelijk- en buurtniveau voordelen hebben voor de stedelijke ontwikkeling, maar tegelijkertijd zijn er potentiele negatieve effecten voor de omwonenden.

2.3.2 Deelconclusie

Doordat tijdelijk ruimtegebruik nieuwe functies naar een buurt brengt draagt dit bij aan de mate van functiemenging in de buurt. De theorie van functiemenging laat zien dat er zowel positieve als negatieve effecten op buurtniveau kunnen plaatsvinden op gebied van milieu, sociaal en economie, anders dan bij de theorie over tijdelijk ruimtegebruik waar er vooral geschreven is over de positieve effecten. Buurteffecten kunnen ertoe leiden dat de buurt meer gaat participeren, in de volgende paragraaf komt dit aan bod en zal een link worden gelegd met buurteffecten.

2.4 Participatie

2.4.1 Inleiding

Participatie is een breed begrip en kan op verschillende manieren gedefinieerd en geïnterpreteerd worden. In de eerste paragraaf wordt getracht naar het definiëren van participatie, en in het specifiek buurtparticipatie. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt in de vorm, reikwijdte en oorzaak van participatie, waar in deze paragraaf dieper op in wordt gegaan. Vorm gaat hierbij over hoe de participatie zich in de praktijk manifesteert, participatie heeft namelijk veel verschijningsvormen waarvan maar een deel relevant is in het proces van inspraak over tijdelijk ruimtegebruik in de buurt. Bij reikwijdte gaat het om in hoeverre de buurtparticipatie daadwerkelijk invloed heeft op het besluitvormingsproces over tijdelijk ruimtegebruik. Maar allereerst zal na het definiëren van participatie de oorzaken voor buurtparticipatie besproken worden. Hierbij wordt een link gelegd met de eerder besproken buurteffecten van tijdelijk ruimtegebruik en functiemenging.

2.4.2 Definitie buurtparticipatie

In het wetenschappelijke domein wordt participatie niet altijd hetzelfde gedefinieerd. Waar wel consensus over bestaat is dat het betrekken van burgers bij processen die in de samenleving spelen een essentieel onderdeel is van de definitie van participatie (Dekker, 2007; Leveling 2003; van Marissing 2008; Arnstein 1969). Wanneer er specifieker naar buurtparticipatie wordt gekeken heeft Dekker (2007) een concretere definitie over dit fenomeen:

(13)

‘’Participation is defined as activities undertaken by residents with the aim of positively influencing the social and physical situation of the neighbourhood. These activities can be either formal or informal.’’ (Dekker, 2007 p. 357)

Dekker (2007) stelt dus dat bij buurtparticipatie het gaat om vier categorieën, fysieke en sociale invloed, en formele en informele activiteiten. In vergelijking tot andere definities geeft deze een brede en meer volledige omschrijving van het begrip participatie. Andere auteurs geven vaak een definitie die slechts over formele of informele participatie gaat en dus niet het verschil benadrukken in de definitie (Fabian & Samson, 2016; Irvin & Stansbury, 2004; van Marissingen, 2007; Manzo & Perkins, 2006). Voor dit onderzoek zal daarom de definitie van Dekker (2007) aangehouden worden omdat deze buurtparticipatie het meest volledig definieert en ook de definities van andere auteurs niet uitsluit.

2.4.3 Oorzaken van buurtparticipatie

Uit onderzoeken blijkt dat de motieven om te participeren voor een groot deel uit de geografische, sociaal demografische en sociaaleconomische eigenschappen van de buurt voortkomen (Leidelmeijer, 2012). Daarnaast wordt de buurt beïnvloedt door de lokale effecten die tijdelijk ruimtegebruik met zich meebrengen. In de vorige paragrafen over tijdelijk ruimtegebruik en functiemenging is hier al meer aandacht aan besteed, deze effecten hebben mogelijk invloed op de participatie van de buurt. Door deze participatiemotieven mee te nemen in het onderzoek wordt meer inzicht gegeven in hoe verschillende vormen van tijdelijk ruimtegebruik en buurtkenmerken leiden tot buurtparticipatie. Formele participatie wordt namelijk voor een groot deel verklaard door de motieven die de participerende omwonenden hebben (Verba & Nie, 1972).

De geografische afscherming van de buurt is een belangrijke factor als het gaat om participatie. In Dekker & van Kempen (2008) wordt het belang van de buurt in participatie omschreven als ‘hoe belangrijker het (sociale) leven binnen de buurt, hoe groter de kans is op verschillende vormen van participatie’. Daarnaast speelt de directe leefomgeving een veel grotere rol op het dagelijks leven van mensen dan de stad of het land waar ze in wonen (Hays & Kogl, 2007). Men is dus eerder geneigd om te participeren bij onderwerpen die hun woonbuurt aangaan dan bijvoorbeeld de stad of provincie waar ze in wonen. Daarnaast zijn er uit onderzoeken van Nederlandse buurten nog drie factoren gevonden die de mate van participatie bepalen. Ten eerste zijn bewoners meer geneigd te participeren bij ontwikkelingen die nieuw zijn, of mogelijk een negatieve uitwerking hebben op de buurt. Ontwikkelingen die door buurtbewoners doorgaans als positief worden omschreven hebben vaak minder participatie tot gevolg (Dekker & van Kempen, 2008). Als tweede speelt de omvang van de ontwikkeling een rol, grotere ontwikkelingen kunnen grotere gevolgen hebben voor

(14)

het leven in de buurt, dit leidt vaak tot meer participatie van buurtbewoners (Hays & Kogl, 2007). Ten derde is er nog de communicatie tussen overheden en de buurt. Bij gebrekkige of weinig communictie over ontwikkelingen in de buurt is men eerder geneigd wegen te zoeken om te kunnen participeren (van Marissingen, 2007).

Als projecten van tijdelijk ruimtegebruik dus overeenkomsten vertonen met de besproken factoren in de vorige alinea, is de waarschijnlijkheid hoog dat dit kan leiden tot veel participatie. Deze participatie komt vaak niet alleen in het opzetten en ontwikkelen van projecten voor. Ander onderzoek laat namelijk zien dat participatie kan aanhouden en soms zelfs toenemen wanneer de ontwikkelingen worden gezien als LULU’s (Mannarini, Roccato, Fedi, & Rovere, 2009).

Naast de geografische afscherming van een buurt spelen ook sociaal demografische en sociaaleconomische factoren een belangrijke rol bij de mate van participatie in de buurt. Op sociaal demografisch gebied is de belangrijkste factor het percentage van ouderen (boven 50 jaar) van belang. Ouderen houden zich in de regel meer bezig zijn met participatie dan jongeren, en hebben hier vaak meer tijd voor. Op sociaaleconomisch gebied geldt dat bij zowel rijkere als armere buurten een hogere mate van participatie verwacht kan worden. Bij armere buurten is dit omdat men daar vaak afhankelijker is van de sociale structuur en maatschappelijke participatie in de buurt. Bij rijkere buurten is dit omdat hier in de regel meer mensen wonen met betere netwerken, educatie, geld en meer tijd. In rijkere buurten weet men vaak beter hoe het proces van inspraak en participatie werkt binnen de gemeente en hoe ze dit dus beter naar de hand kunnen zetten (Leidelmeijer, 2012).

2.4.4 Participatievormen

In de definitie van buurtparticipatie van Dekker (2007) kwamen al twee dimensies naar voren over hoe buurtparticipatie zich kan manifesteren in de praktijk, namelijk: fysiek versus sociaal, en formeel versus informeel. Fysieke participatie is wanneer men de fysieke aanwezigheid gebruikt om een bepaald doel te bewerkstelligen, hieronder vallen bijvoorbeeld het bijwonen van buurtactiviteiten, maar ook het aanwezig zijn bij demonstraties. Sociale participatie komt voort uit de interactie met anderen, bijvoorbeeld door deel te nemen aan een buurtcommissie of actief zijn op sociale media over een onderwerp. Sociale en fysieke participatie vertonen een sterk verband met elkaar, wanneer sociale participatie hoog is kan dit leiden tot sociale druk, een buurt kan met deze sociale druk er bijvoorbeeld voor zorgen dat een buurman zijn huis opknapt. De sociale participatie (buurt die druk uitoefent) kan dus leiden tot fysieke participatie (buurman knapt zijn huis op). Sociale en fysieke participatie gaan dus vaak hand in hand met elkaar, wanneer een van beide laag is kan vaak verwacht worden dat de andere participatievorm minder aanwezig is (Rohe & Stewart, 1996).

(15)

De tweede dimensie van participatie gaat over het verschil tussen formele en informele participatie. Informele participatie kan gedefinieerd worden als ‘het leveren van een maatschappelijke bijdrage’, hieronder vallen dus ook vrijwilligerswerk, het verlenen van zorg en samen de buurt schoonhouden. Informele participatie is ook een belangrijk aspect voor de sociale cohesie van een buurt (Levasseur, Richard, Gauvin, & Raymond, 2010). Daarnaast is er formele participatie, dat kan gedefinieerd worden als ‘alle vormen van deelname in besluitvormingsprocessen’. Bij formele participatie hoort dus ook het participeren in besluitvormingsprocessen rond de invulling van tijdelijke functies en vormt dus de participatievorm die in dit onderzoek voornamelijk gebruikt zal worden. Informele participatie daarentegen heeft wel een belangrijke relatie tot formele participatie, zo is uit onderzoek gebleken dat een hoge mate van informele participatie in de buurt vaak leidt tot een hoge mate van formele participatie (Verba & Nie, 1972).

Bij het onderzoeken van formele participatie kan er ook nog een verder onderscheid worden gemaakt in verschillende vormen van formele participatie. In van Marissing (2008) wordt formele participatie verder onderverdeeld in: actieve participatie, participatie op uitnodiging en participatie op eigen initiatief. Actieve participatie kan gezien worden als het actief deelnemen aan bijvoorbeeld buurtcommissies of wijkraden, hierbij participeert men vaak over alle onderwerpen die een buurt spelen. Op uitnodiging is het geval wanneer men bijvoorbeeld deelneemt aan een inspraakavond, hierbij vindt er dus een verzoek plaats voor buurtbewoners om hun mening te delen over een of meerdere onderwerpen. In de meeste gevallen komen deze verzoeken van een overheidsorgaan, vaak de gemeente. Participatie op eigen initiatief is wanneer men zelf besluit inspraak uit te gaan oefenen, dit kan bijvoorbeeld zijn door een brief te sturen aan de gemeente, bezwaar te maken, handtekeningen te verzamelen of een protest op te zetten. Zoals ook in de naam van deze participatievorm is opgenomen staat hierbij centraal dat de bewoners zelf met het initiatief komen om te participeren. De mate en combinatie waarin deze participatievormen gebruikt worden, getuigt van hoe actief een buurt participeert (van Marissing, 2008). Deze verdeling van formele participatie geeft een beter inzicht in hoe verschillende participatievormen uitwerking hebben op het besluitvormingsproces en geven zo ook inzicht in hoe andere actoren daarmee omgaan. Daarom zal dit onderzoek de formele participatie operationaliseren volgens deze drie verschillende categorieën.

2.4.5 Reikwijdte van participatie

Naast dat formele participatie zich manifesteert in verschillende vormen is het van belang te bepalen in hoeverre deze participatie nou invloed heeft gehad in het proces van besluitvorming, in andere woorden: de reikwijdte van participatie. Deze verschillende vormen van formele participatie in politieke besluitvorming kan worden onderverdeeld in verschillende gradaties van de

(16)

participatieladder (tabel 1) (Arnstein, 1969). De participatieladder die Arnstein (1969) voor het eerst introduceerde in haar publicatie is tegenwoordig een veelgebruikte methode om de effectiviteit van formele participatie te categoriseren en communiceren (Levasseur et al., 2010; Rohe & Stewart, 1996; Verba & Nie, 1972).

De participatieladder bestaat uit acht gradaties waarbij de eerste gradatie staat voor weinig inspraak van de buurt en de achtste gradatie voor de meeste inspraak van een buurt. De eerste twee gradaties vallen onder non-participatie, hierbij is participeren in het besluitvormingsproces niet mogelijk. Gradaties drie tot vijf vallen onder symbolische samenwerking of tokenism zoals Arnstein het noemt. Deze gradatie gaat van informeren: de besluitvormers vertellen de burgers wat er gebeurt, tot het bemiddelen. Bij bemiddelen kunnen burgers adviezen geven over het besluit, maar niet deelnemen aan de besluitvorming. De laatste gradatie: gemachtigde participanten, reikt van partnerschap: burgers nemen deel in onderhandelingen en besluitvorming. Tot aan volledige controle: burgers bepalen de gehele besluitvorming en agenda. De participatieladder biedt voor dit onderzoek de mogelijkheid om voor de verschillende formele participatievormen die gebruikt worden te bepalen in hoeverre deze invloed hebben gehad op het besluitvormingsproces bij tijdelijk ruimtegebruik.

Gradatie van participatie Niveaus

8. Volledig in controle Gemachtigde participanten 7. Besluitvormend

6. Partnerschap

5. Bemiddelen Symbolische samenwerking

4. Raadplegen 3. Informeren

2. Therapie Non-participatie

1. Manipulatie

Tabel 1: Participatieladder van Arnstein (1969), vrij vertaald.

2.4.6 Deelconclusie

Participatie kan op verschillende manieren geanalyseerd worden, fysieke versus sociale participatie, informele versus formele participatie, en de reikwijdte van participatie met de participatieladder. Bij buurtparticipatie over de invulling van tijdelijk ruimtegebruik gaat het voornamelijk over fysieke en sociale formele participatievormen. Informele participatie is hierbij minder van belang omdat het de participatievormen omvat die geen politiek doel hebben, en het uitoefenen van invloed op tijdelijk ruimtegebruik dat wel is. Er zijn drie formele participatievormen te onderscheiden: actieve

(17)

participatie, participatie op uitnodiging en participatie op eigen initiatief. In hoeverre deze participatievormen invloed hebben op het besluitvormingsproces kan worden gecategoriseerd door de participatieladder van Arnstein (1969), middels de verschillende gradaties in de ladder kan bepaald worden of de buurt ook echt inspraak krijgt in het verwezenlijken van tijdelijke functies. Daarnaast laat de literatuur zien dat het waarschijnlijk is dat de buurteffecten van tijdelijk ruimtegebruik voor buurtparticipatie zal zorgen, zeker als de omvang en impact van het tijdelijke gebruik groot is, of dit het geval is wordt in deze scriptie onderzocht. Niet alleen de impact op de buurt van nieuwe functies leidt tot participatie, ook demografische en sociaaleconomische factoren spelen een rol in de potentie dat de buurt formele participatiekansen zal gebruiken. Wanneer het percentage ouderen (boven 50 jaar) hoog is in de wijk, en het een armere of rijkere buurt is kan men meer participatie verwachten.

2.5 Conceptueel model

De buurtparticipatie kan mogelijk de uitkomst van de tijdelijk functies die in de buurt komen beïnvloeden. Zo blijkt uit de behandelde literatuur dat tijdelijk functies mogelijk positieve en negatieve effecten meebrengen naar de buurt, de theorie over functiemenging bevestigd deze buurteffecten ook. Door deze buurteffecten zijn de kansen groter dat de omwonenden wegen zoeken om te participeren en zo inspraak te krijgen in de ontwikkelingen die in hun buurt gaande zijn. In figuur 1 is dit verband gevisualiseerd middels een conceptueel model.

Figuur 1: Conceptueel model, eigen creatie.

In het conceptueel model is te zien hoe buurtparticipatie als onafhankelijk variabele invloed uitoefent op de afhankelijk variabele: het aanbod van tijdelijke functies. Deze relatie: hoe

(18)

buurtparticipatie leidt tot een ander aanbod van tijdelijke functies, vormt de onderzoekseenheid van deze scriptie en is daarmee dus de kern van het onderzoek.

3. Methodologie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de stap van onderzoeksvraag naar de operationalisering gemaakt. Voor het maken van deze stap moeten er methodologische keuzes gemaakt worden over het research design, methodes van dataverzameling en methoden van analyse. Dit hoofdstuk is gewijd aan welke methodologische keuzes gemaakt zijn en waarom de gekozen methodes goed passen bij de onderzoeksvraag. Na het behandelen van de methodologische keuzes worden de concepten uit het theoretisch kader geoperationaliseerd, hierbij wordt duidelijk hoe de concepten volgens de gekozen methodes onderzocht kunnen worden.

3.2 Exploratief onderzoek

Er is nog maar weinig wetenschappelijk literatuur over hoe buurtparticipatie het aanbod van tijdelijke functies beïnvloedt. Uit het theoretisch kader bleek al dat er uiteenlopende literatuur is over zowel tijdelijk ruimtegebruik als participatie, maar nog niet naar de relatie van deze. Het in kaart brengen van deze relatie is dus exploratief onderzoek omdat er nog geen getoetste theorieën of concepten over bestaan (Yin, 2009).

3.3 Kwalitatief onderzoek

Omdat het onderwerp van de relatie van participatie en tijdelijk ruimtegebruik nieuw, en dus exploratief is, is het doel niet om theorieën aan de praktijk te testen meer inzicht te verkrijgen in dit onbekende domein voor onderzoek. Door het bijdragen aan het verkennen van dit onderzoeksterrein worden conclusies getrokken die uiteindelijk kunnen bijdragen aan een nieuwe theorie over hoe buurtparticipatie het aanbod van tijdelijk functies in de buurt beïnvloedt. Deze methode is dus inductief, maar is ook deductief omdat de bekende theorieën over tijdelijk ruimtegebruik en participatie gebruikt worden als theoretische onderbouwing en dus bijdragen aan het geven van richting voor dit onderzoek (Bryman, 2012, p. 26). Omdat er nog geen theorie over de relatie is en het daarom lastig is een hypothese te vormen over hoe buurtparticipatie het aanbod van tijdelijke functies beïnvloedt, wordt dit onderzoek behandeld volgens de methode van grounded theory (Bryman, 2012, pp. 567-571). Bij grounded theory wordt om een onderzoeksvraag te beantwoorden data verzameld en gecodeerd, vervolgens wordt na het analyseren van deze data bepaald welke data nodig is om de analyse te verdiepen. Wanneer deze cyclus van dataverzameling, codering en analyse geen nieuwe inzichten meer aan het licht brengt en verdere verdieping dus niet meer vereist is, spreekt men van theoretical saturation (Bryman, 2012, p. 568). Bij theoretical saturation

(19)

is een sociaal fenomeen dus zo ver onderzocht dat het mogelijk wordt om hier een theorie over te formuleren. In latere paragrafen van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de methodes van dataverzameling en codering die een belangrijk onderdeel vormen van grounded theory. Omdat het bij grounded theory een belangrijk component is dat gaandeweg de methode van dataverzameling aangepast moet worden, past een kwalitatieve methode beter bij dit onderzoek. In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek kunnen bij kwalitatief onderzoek gaandeweg de indicatoren en vraagstellingen veranderd worden. Dit is belangrijk omdat bij het opzetten van het onderzoek niet duidelijk is welke nieuwe inzichten en informatie er over het onderwerp uit zullen komen. Gaandeweg kunnen dus extra of andere vragen gesteld worden die bijdragen aan het verdiepende element wat voor grounded theory zo belangrijk is (Bryman, 2012, pp. 35-36).

3.4 Case study

Als research design is voor dit onderzoek gekozen voor een case study. Een case study heeft een aantal kenmerken die goed passen bij exploratief en kwalitatief onderzoek. Bij een case study worden een of meerdere casussen onderzocht die kenmerken hebben die passen bij het doel van het onderzoek. Door een specifieke casus, zoals in dit geval de Wolvenpleingevangenis, gedetailleerd en intensief te onderzoeken kan dit ervoor zorgen dat er meer informatie wordt gewonnen over het sociale fenomeen wat onderzocht wordt, in dit geval buurtparticipatie bij tijdelijk gebruik (Bryman, 2012, pp. 66-74). Een ander voordeel is dat bij deze intensievere manier van onderzoeken rekening gehouden kan worden met de vele variabelen die elkaar beïnvloeden bij een sociaal fenomeen, zoals verschillende participatievormen en buurteffecten. Een case study biedt mogelijkheden om deze op te nemen in het onderzoek en zo een veel gedetailleerder beeld te geven hoe de onderzochte relatie zich verhoudt binnen de andere variabelen die behoren tot de context. Ook door maar een casus te onderzoeken in plaats van een vergelijking tussen meerdere casussen wordt het beter mogelijk om aandacht te besteden aan diepgang en context, omdat het onduidelijk is welke rol deze context speelt voor het te onderzoeken fenomeen is het dus belangrijk dat hier juist veel aandacht aan besteed wordt. Voor dit onderzoek wordt als unit of analysis de buurt gebruikt, de focus ligt namelijk op hoe en waarom deze participeren bij tijdelijk gebruik. De gemeente Utrecht, tijdelijke gebruikers en het Rijksvastgoedbdrijf worden ook onderzocht, maar vormen geen unit of analysis omdat deze niet direct of via de context te maken hebben met de participatie van de buurt. Dit onderzoek kan daarom omschreven worden als een single holistic case study (Yin, 2009, pp. 84-92).

Om te onderzoeken hoe buurtparticipatie invloed heeft gehad op tijdelijk ruimtegebruik middels een case study moet er een casus gekozen worden die het beste schikt om dit fenomeen te

(20)

onderzoeken. Om een geschikte casus te kiezen moet deze voldoen aan een aantal criteria. Allereerst moet er een nabijgelegen buurt zijn bij het tijdelijk project die participeert over het tijdelijke gebruik. Ten tweede moet het proces te onderzoeken zijn, en dus al hebben plaatsgevonden. Omdat tijdelijk ruimtegebruik een relatief nieuw concept is zijn de meeste projecten pas net in uitvoering, en zijn deze daarom nog niet goed te onderzoeken. Bij dit criterium hoort dus ook dat de casus toegankelijk moet zijn voor onderzoek, zo moeten buurtbewoners, tijdelijke gebruikers en overheden open staan voor een onderzoek. Uit publicaties over projecten van tijdelijk ruimtegebruik in Nederland blijkt dat de meeste projecten niet voldoen aan een of meerdere van de bovengenoemde criteria (Drosten & Verheul, 2015; Lanting, 2017; Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2015; Slierings, 2011; van Capellen, 2012). Daarnaast is het vanuit de literatuur lastig te bepalen of een bepaalde casus toegankelijk is voor onderzoek, hier wordt in leteratuur niet over geschreven en zal dus in de praktijk ondervonden moeten worden. Uit deze criteria is de Wolvenpleingevangenis te Utrecht naar voren gekomen als de meest geschikte casus. In hoofdstuk 5 ‘Casusomschrijving’ wordt een uitgebreide omschrijving gegeven van deze casus en de buurt die hierbij participeert. Voor nu is het belangrijk aan te geven waarom deze casus voldoet aan de criteria die gesteld zijn. Ten eerste ligt de gevangenis ingesloten tussen woonwijken in de historische binnenstad van Utrecht. Sinds de sluiting van de gevangenis in 2014 is er een divers en relatief groot aanbod van tijdelijke functies in gekomen, zoals: horeca, leisure activiteiten, flexwerkplekken, evenementen en ateliers. Bij het opzetten, maar ook tijdens de uitvoering van de tijdelijk functies hebben veel buurtbewoners geparticipeert over dit tijdelijke gebruik. Meningen van buurtbewoners over het tijdelijke gebruik lopen uiteen en een kleiner deel van de bewoners participeert veel om het tijdelijke gebruik te kunnen beïnvloeden. Het tijdelijke ruimtegebruik loopt hier dus al een aantal jaren en in de tussentijd is relatief veel geparticipeert, daarnaast hebben de benodigde partijen voor dit onderzoek positief gereageerd op de aanvraag om mee te werken aan dit onderzoek. In vergelijking tot andere potentiële casussen 2 is er bij de Wolvenpleingevangenis

meer en diverser tijdelijk gebruik, en vindt er meer buurtparticipatie plaats (Drosten & Verheul, 2015; Lanting, 2017; Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2015; Slierings, 2011; van Capellen, 2012). In vergelijking tot de andere potentiële casussen kan de casus Wolvenpleingevangenis dus omschreven als een extreme case, omdat hier meer buurtparticipatie is kunnen er meer gegevens

2 Uit de literatuur kwamen andere potentiële casussen naar voren als: Spoorzone in Tilburg, Open Lab Ebbinge in

Groningen, Vechtclub XL in Utrecht, De Binckhorst in Den Haag, Nieuw Hembrug in Zaandam, NRE-terrein in Eindhoven, Noordsingelgevangenis in Rotterdam, Blokhuispoort in Leeuwarden & het Arresthuis in Roermond.

(21)

verzameld worden over dit fenomeen. Dit kan er potentieel voor kan zorgen dat deze casus meer inzicht geeft in het onderzoeksdoel dan een andere casus (Bryman, 2012, p. 70).

Een andere bijkomstigheid die deze casus biedt is het onderzoeken hoe een overheidsinstelling als het rijksvastgoedbedrijf (verder RVB) omgaat met buurtparticipatie bij tijdelijk ruimtegebruik. In paragraaf 1.2 ‘Maatschappelijke relevantie’ werd al besproken dat het RVB meer rijksgebouwen is gaan verkopen en daarbij meer is gaan experimenteren met tijdelijke functies gedurende de verkoopprocedure. De Wolvenpleingevangenis wordt ook verkocht door het RVB en biedt daarom de mogelijkheid om te onderzoeken hoe deze actor omgaat met buurtparticipatie bij tijdelijk ruimtegebruik.

3.5 Methode van dataverzameling

De methode van dataverzameling die goed geschikt is voor dit onderzoek is die van semigestructureerd interviews. Omdat er maar weinig geschreven is over hoe de omwonenden van de Wolvenpleingevangenis hebben geparticipeerd bij het ontwikkelen van tijdelijke functies is het analyseren van documenten (zoals beleidsstukken en vergunningen) en websites niet mogelijk. Dit betekend dat de data voor dit onderzoek niet al gedocumenteerd is en dus alleen nog leeft in de verhalen en herinneringen van de actoren die hierbij betrokken zijn. Om deze informatie te winnen moet dus contact worden gezocht met de actoren, en daar is interviewen een geschikte methode voor. De semigestructureerde methode past goed omdat dit de mogelijkheid geeft om reactief te kunnen zijn bij een interview, en dus vervolgvragen gesteld kunnen worden. Op deze wijze kan er dieper ingegaan worden op interessante thema’s die aan bod komen gedurende de interviews waar als interviewer van tevoren geen rekening mee is gehouden. Tevens leveren interviews met verschillende actoren andere verhalen op en kan zo de casus gedetailleerder geanalyseerd worden vanuit de perspectieven van de verschillende actoren (Bryman, 2012, pp. 468-498).

Een belangrijk onderdeel van grounded theory is het is het opnieuw verzamelen van relevante data na het coderen en analyseren van eerder verzamelde data (Bryman, 2012, pp. 567-571). Daarom worden voor dit onderzoek de interviews verspreidt over de maanden november en december 2018. Door tijd te bewaren tussen de interviews wordt het mogelijk om de verzamelde data te coderen en analyseren, hieruit wordt duidelijk welke informatie ontbreekt voor de analyse en kan dit als basis dienen voor de vragen die in de volgende interviews gesteld worden.

Naast het afnemen van interviews worden beleidsdocumenten, vergunningen, krantenartikelen en brieven gebruikt als data voor dit onderzoek. Hoewel de interviews de belangrijkste vorm van dataverzameling is, draagt deze andere data bij aan de triangulatie. Door ook andere databronnen te gebruiken worden verschillende perspectieven betrokken bij de analyse, dit zorgt voor een

(22)

betrouwbaarder beeld van het geanalyseerde probleem omdat de data vergeleken kan worden met meerdere databronnen (Bryman, 2012, p. 392).

3.6 Methode van dataverwerking en analyse

Nadat de omwonenden, gemeente en tijdelijke gebruikers zijn geïnterviewd moet deze data geordend worden zodat het beter gestructureerd kan worden, en vervolgens toegepast voor de analyse. De eerste stap hierin is het transcriberen van interviews, hierbij worden voor alle interviews scripts gemaakt zodat de vragen en antwoorden uit de interviews gemakkelijk terug te vinden zijn. Deze eerste stap draagt bij aan de transparantie van het onderzoek omdat de verzamelde data zo inzichtelijk wordt gemaakt (Bryman, 2012, pp. 468-498). Voor dit onderzoek wordt ook de methode van coderen toegepast, hierbij worden de verschillende uitspraken van de geïnterviewde gekoppeld aan een specifiek thema zodat het beter inzichtelijk wordt wie over welk thema wat heeft gezegd. Belangrijke thema’s die al voortkomen uit de literatuur zijn participatievormen (op uitnodiging, eigen initiatief en actieve participatie), buurteffecten van tijdelijk ruimtegebruik & de reikwijdte van participatie (volgens de participatieladder van Arnstein (1969)). Het is ook mogelijk dat thema’s voortkomen uit de data zelf, bij het coderen kan hier dan een thema voor worden aangemaakt (Bryman, 2012, p. 569). Ook de beleidsdocumenten, vergunningen, krantenartikelen en brieven die gebruikt worden in dit onderzoek worden op deze manier verwerkt. De gecodeerde interviews en andere databronnen zijn geordend in afzonderlijke bijlagen die zijn bijgevoegd 3. De

codering van de databronnen worden in tabellen schematisch weergegeven, deze weergave zorgt ervoor dat gemakkelijker teruggevonden kan worden welke informatie afkomstig is van welke databron.

In paragraaf 3.3 is al uitgelegd waarom een kwalitatieve onderzoeksmethode geschikt is voor het onderzoeken van de invloed van buurtparticipatie bij tijdelijk ruimtegebruik. Een analysemethode die hier goed bij past is de thematische analyse. Bij een thematische analyse wordt gekeken welke thema’s en patronen er uit de gecodeerde databronnen naar voren komen die gerelateerd zijn aan het te onderzoeken fenomeen. Door deze thema’s en patronen in de data nader te analyseren kan gekeken worden ‘hoe’ en ‘waarom’ buurtparticipatie leidt tot een ander aanbod van tijdelijke functies (Bryman, 2012, p. 624).

3 De nummers van deze bijlagen corresponderen ook met de nummers van de transcripties waar deze uit voortkomen.

(23)

3.7 Operationalisering van concepten

In het theoretisch kader zijn de drie concepten behandeld die in dit onderzoek centraal staan: tijdelijk ruimtegebruik, buurteffecten4 en formele participatie. Om de concepten te onderzoeken is

het nodig deze te operationaliseren, dit wordt gedaan door de concepten eerst te verdelen in dimensies en vervolgens deze weer te verdelen in indicatoren. Op deze wijze wordt inzage gegeven hoe indicatoren een relatie hebben tot concepten en dus het onderzoeken van deze indicatoren bijdraagt aan het trekken van conclusies over de verschillende concepten. In tabel 2 is deze structuur van operationalisering weergegeven, vervolgens zal voor ieder concept behandeld worden hoe deze is geoperationaliseerd en welke keuzes daarvoor zijn gemaakt in het kiezen van dimensies en indicatoren. Uiteindelijk vormen de indicatoren de basis waaruit vragen opgesteld worden voor de interviews en dragen de antwoorden op deze vragen bij aan het onderzoeken van de concepten.

Concepten Dimensies Indicatoren

Tijdelijk ruimtegebruik

Soort tijdelijk gebruik Horeca, leisure, kantoren, educatie, publieke ruimte, educatief etc.

Looptijd Starttijd van onderneming

Eventuele eindtijd, verloopdatum contract Buurteffecten Milieu Broeikasgassen, fijnstof, geluidshinder

Verkeer Verkeer in de wijk, congestie, gebrek parkeerplaatsen

Sociaal Toenemend aantal bezoeken, meer

interactie, misdaad, privacy

Economisch Ondernemersklimaat, clustereffecten Formele participatie Reikwijdte van

participatievorm

Participatieladder

Vorm van participatie Participatie op uitnodiging Participatie op eigen initiatief Actieve participatie

Tabel 2: Operationalisering van concepten, eigen creatie.

3.7.1 Tijdelijk ruimtegebruik

In het theoretisch kader is de definitie van tijdelijk ruimtegebruik al volgt gegeven: Tijdelijk ruimtegebruik is een periode waarin een leegstaande ruimte benut kan worden met het kenmerk

(24)

dat dit gebruik eindig kan zijn. Hieruit komen twee dimensies naar voren namelijk: hoe de ruimte wordt benut en de looptijd van het gebruik. In tabel 2 zijn deze dimensies op deze manier opgenomen. Om de vorm van gebruik te definiëren wordt gekeken naar de categorie waar de onderneming onder valt, zoals horeca en kantoren bijvoorbeeld. Met de dimensie looptijd wordt het tijdelijke karakter in kaart gebracht. Hier wordt gekeken naar wanneer de onderneming is gestart en tot wanneer het contract het toelaat deze onderneming voort te zetten.

3.7.2 Buurteffecten

In het theoretisch kader zijn buurteffecten van tijdelijk ruimtegebruik en functiemenging behandeld. Het is van belang deze buurteffecten te categoriseren in dimensies zodat er meer inzicht verkregen wordt in hoe het tijdelijk ruimtegebruik de buurt beïnvloedt en hoe verschillende effecten mogelijk leiden tot meer participatie van omwonenden. De dimensies van buurteffecten zijn afgeleid uit de resultaten van het onderzoek door Nabil & Eldayem (2015), zij legden de nadruk erop dat vooral in deze dimensies de positieve en negatieve buurteffecten voortkomen.

3.7.3 Formele participatie

Het belangrijkste concept voor dit onderzoek is formele participatie. Waar de andere twee concepten vooral voor de context van het onderzoek van belang zijn is formele participatie het hoofdconcept in de onderzoekseenheid. In het theoretisch kader is onderscheid gemaakt tussen vorm en reikwijdte. Deze zijn verwerkt in de volgende dimensies en indicatoren:

De vorm is afgeleid uit het onderzoek van Marissingen (2008), in dit onderzoek wordt formele participatie onderverdeeld tot drie concrete categorieën, deze categorieën vormen de indicatoren. Daarnaast si er de tweede dimensie, de reikwijdte. Met de reikwijdte wordt bedoeld in hoeverre de formele participatie van omwonenden daadwerkelijk zijn weerslag heeft op de besluiten die worden gemaakt omtrent tijdelijk ruimtegebruik in de Wolvenpleingevangenis. Om reikwijdte te operationaliseren is gekozen voor de participatieladder van Arnstein (1969), deze veelgebruikte methode is geschikt omdat het acht gespecificeerde gradaties geeft en zo dus gekeken kan worden in hoeverre de omwonenden daadwerkelijk invloed hebben gehad.

3.8 Deelconclusie

Hoe buurtparticipatie tijdelijke functies beïnvloed wordt volgens een kwalitatieve methode onderzocht in deze scriptie. Omdat dit fenomeen nog niet eerder is onderzocht gaat het hier om exploratief onderzoek, omdat er al wel theorieën over participatie en tijdelijk ruimtegebruik bestaan kan hieruit een deductieve basis gevormd worden. Daarnaast is het onderzoek inductief omdat het onderzoeken van het fenomeen bijdraagt aan het vormen van een theorie hierover. Om dit in de praktijk te onderzoeken wordt een single holistic case study gedaan naar de Wolvenpleingevangenis

(25)

in Utrecht. Voornamelijk met interviews, maar ook met beleidsdocumenten, krantenartikelen, brieven en vergunningen wordt de data verzameld die vervolgens middels codering gerangschikt wordt. De thema’s en patronen die in de gecodeerde data ontstaan vormen vervolgens de basis voor de thematische analyse die gehanteerd wordt. Voor deze analyse worden verschillende concepten en theorieën uit het theoretisch hoofdstuk geoperationaliseerd. Namelijk: Tijdelijk ruimtegebruik, buurteffecten, formele participatie & de reikwijdte van participatie.

4. Context

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is eraan gericht inzicht te geven in welke context buurtparticipatie over tijdelijk ruimtegebruik bij de Wolvenpleingevangenis plaatsvindt. Om deze context te beschrijven wordt allereerst ingegaan op hoe tijdelijk ruimtegebruik en formele participatie binnen Nederland plaatsvinden. Vervolgens wordt uitgeweid over de verschillende vormen van tijdelijk ruimtegebruik in de stad Utrecht en hoe deze van elkaar verschillen. Bij de casus van de Wolvenpleingevangenis zijn de gemeente Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf betrokken als actoren, in dit hoofdstuk wordt daarom besproken wat hun relatie is tot tijdelijk ruimtegebruik en buurtparticipatie. Zodoende wordt er een context geschetst die helpt om buurtparticipatie bij tijdelijk ruimtegebruik in de Wolvenpleingevangenis in perspectief te brengen.

4.2 Tijdelijk ruimtegebruik in Nederland

De opkomst van tijdelijk ruimtegebruik in Nederland was voor een groot deel afkomstig uit de huidige vorm van gebiedsontwikkeling en herbestemming van vastgoed. De ontwikkelingssnelheid van dergelijke projecten is langzaam, een eigenschap wat tot voorkort niet problematisch was voor de economische dynamiek van de markt (Drosten & Verheul, 2015). Maar de markt is recent gaan veranderen, niet alleen het gebruik neemt meer nieuwe vormen aan, zoals bijvoorbeeld pop-up stores, flexwerken en evenementen. Maar ook worden de gerbuikscycli korter, en verplaatsen gebruikers zich steeds vaker. De markt beweegt dus steeds sneller, en de huidige vorm van gebiedsontwikkeling is te langzaam om dit bij te houden (Bishop & Williams, 2013). Ten tweede heeft de economische crisis van 2008 tot een flinke stijging van de leegstand in kantoren en winkels geleidt, hiermee namen de mogelijkheden voor tijdelijk ruimtegebruik toe als remedie om de leegstandsperiode te overbruggen (Minesterie van Infrastructuur en Milieu, 2013).

Om met deze nieuwe marktontwikkeling om te gaan is er door kabinet Rutte I besloten de crisis- en herstelwet te lanceren in 2010, daarin werd de periode van tijdelijk ruimtegebruik van vijf jaar verhoogd naar 10 jaar bij het gebruik van een omgevingsvergunning. Met een tijdelijk bestemmingsplan werd de periode verhoogd tot 15 jaar. Ook is de aanvraagprocedure van een

(26)

omgevingsvergunning verlaagd tot acht weken om de reden dat dit de mogelijkheden voor experimenteren en ‘quick wins’ vergroot. Daarnaast geeft deze wet burgermeesters en wethouders de mogelijkheid om tussentijds de eisen van een plan aan te scherpen, zo zouden omgevingsvergunningen makkelijker vergeven kunnen worden omdat ze nog aangepast kunnen worden. Wanneer de vergeven vergunningen namelijk negatieve gevolgen hebben voor de buurt kunnen de buurtbewoners via een juridische procedure schadevergoedingen eisen van de gemeente op grond van planschade. Nu burgermeesters en wethouders de vergunningen tussentijds kunnen aanscherpen kan er beter worden omgegaan met bezwaren, en verkleinen ze daarmee de kans op planschade (Minesterie van Infrastructuur en Milieu, 2013). Bij de casus van de Wolvenpleingevangenis is deze versoepelde procedure gebruikt voor het vergeven van tijdelijke vergunningen ook gebruikt (Bijlage 9).

De crisis- en herstelwet is nog altijd van kracht en deze flexibelere procedure voor omgevingsvergunningen en tijdelijke bestemmingsplannen past ook binnen de ‘gebiedsontwikkeling nieuwe stijl’, die later door het ministerie van Infrastructuur en Milieu werd gepresenteerd (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2015; Drosten & Verheul, 2015). De gebiedsontwikkeling nieuwe stijl probeert een betere ‘fit’ te zijn op de veranderende markt door lessen te trekken uit experimenten met gebiedsontwikkeling, zoals die van tijdelijk ruimtegebruik, en zo een planningsvisie voor de toekomst te maken die beter deze vormen van gebiedsontwikkeling omvat.

4.3 Formele participatie in Nederland

Formele participatie is geen nieuw fenomeen in Nederland, en is in feite net zo oud als de representatieve democratie. Hoewel de representatieve democratie als onderdeel van formele participatie beschreven kan worden, zijn de mogelijkheden om formeel te participeren op beleid toegenomen, en vooral in de laatste eeuw (De Graaf, 2009). Sinds 1960 kwam er de mogelijkheid voor burgers om inspraak uit te kunnen oefenen bij grootschalige gebiedsontwikkelingsprojecten, met vaak weinig invloed op het besluitvormingsproces tot gevolg. Echter nam de invloed op het besluitvormingsproces de laatste decennia toe, wat zich op twee verschillende manieren heeft gekenmerkt. Ten eerste werd men eerder in het besluitvormingsproces betrokken, hiermee werd al eerder in het proces voorkomen dat men later weerstand zou bieden als zij zich ongehoord voelen. Dit had ook tot gevolg dat het draagvlak toenam en de legitimiteit van bestuurders tussentijds beoordeeld werd door de burgers, in plaats van alleen tijdens verkiezingen. Ten tweede werd participatie steeds meer op niveau van buurten en wijken gebruikt. De afstand tussen bestuurders en burgers is bij gemeenten en wijken het kleinst, hier kon dus gemakkelijk contact worden gelegd

(27)

over besluiten die buurten aangaan. Hoe buurtbewoners kunnen participeren in gemeentelijk beleid wordt veel mee geëxperimenteerd. Zo worden er commissies als wijkraden, klankbordgroepen en burgerjury’s opgezet. En meer gebruik gemaakt van digitale wegen zoals sociale media en forums waarop men zaken kan bespreken die de wijk aangaan (De Graaf, 2009).

Veel onderzoeken naar buurtparticipatie in Nederland wijzen uit dat het vooral als raadgevend instrument wordt gebruikt om de kwaliteit van beslissingen te verbeteren, en in sommige gevallen alleen een symbolische betekenis heeft (De Graaf, 2009; Dekker, 2007; Dekker & van Kempen, 2008; Leveling, 2003). In de ‘gebiedsontwikkeling nieuwe stijl’ komt participatie veelvoudig voor en wordt beschreven als ‘werken vanuit de vraag van de eindgebruiker’, over de positie van de eindgebruikers in het besluitvormingsproces is het ministerie verder niet duidelijk. Een onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012) wees uit dat formele participatie in Nederland niet verder is gekomen dan het niveau van informeren op de participatieladder van Arnstein (1969). Bij zowel nationale als lokale projecten werd burgerparticipatie ingezet om nieuwe inzichten te vergaren of om maatschappelijk draagvlag te creëren, vrijwel nooit kregen burgers te mogelijkheid tot meebeslissen (WRR, 2012).

4.4 Tijdelijk ruimtegebruik in Utrecht

In Utrecht zijn verschillende projecten van tijdelijk ruimtegebruik, zo zijn er een aantal tijdelijke woonprojecten in voormalige kantoren, maar zijn er ook projecten waar ondernemers en kunstenaars de ruimte krijgen, zoals bij de Wolvenpleingevangenis. Sinds 2010 wordt er geëxperimenteerd met tijdelijk ruimtegebruik en is sindsdien in kleine stappen gaan uitbreiden. Een aantal noemenswaardige worden hieronder beschreven en zijn te zien in figuur 2.

(28)

Figuur 2: Locatie van de Wolvenpleingevangenis en andere tijdelijke projecten in de gemeente Utrecht. Bron: Gemeente Utrecht.

Archimedeslaan 16, gelegen aan de ring van Utrecht bij het Utrecht Science Park, een voormalig gebouw van de Hogeschool Utrecht wat al een langere tijd leeg stond. Hier heeft Stichting Tijdelijk Wonen sinds 2010 392 wooneenheden voor studenten gerealiseerd. Momenteel vertrekken de tijdelijke bewoners een voor een tot het gebouw in 2019 herbestemd kan worden (Utrecht Development Board, 2012).

Ravellaan 96, oud kantoor van de gemeente Utrecht waar sinds 2015 180 kamers worden verhuurd door Socius en in het souterrain 12 ruimtes worden verhuurd voor kantoren, ateliers en creatieve ondernemers (SWK030, 2018).

De Stadstuin, voormalig kantoor op een bedrijventerrein waar ruimtes verhuurd worden aan ondernemers en kunstenaars. In de voormalige kantine zit de bar gevestigd waar regelmatig evenementen worden gehouden (Gemeente Utrecht, 2017).

(29)

Vechtclub XL, gevestigd op een voormalig lichtindustrieterrein sinds 2012. Het initiatief geeft ruimte voor 60 (flex)werkplekken, een restaurant, koffiebar en kleine evenementen (Gemeente Utrecht, 2016).

Werkspoorkwartier, op dit voormalige industrieterrein zijn nu verschillende projecten waar vooral de creatieve sector ruimte krijgt in projecten zoals de Nijverheid, het Cartesius Museum en Das Spectrum. In voormalige loodsen of braakliggend terrein hebben de kunstenaars ruimte gekregen om tijdelijk te exploiteren als werkplaatsen (Gemeente Utrecht, 2017).

Deze andere voorbeelden van tijdelijk ruimtegebruik laten zien dat het een recente ontwikkeling is in de stad Utrecht en dat er nog maar enkele voorbeelden van tijdelijk ruimtegebruik in de stad zijn. Ook in een brief van het Utrecht Development Board aan de gemeenteraad wordt gepleit voor meer tijdelijke invullingen in de stad, er zouden nog maar weinig tijdelijk projecten zijn en genoeg kansen gezien ruim 14% van de kantoren in 2012 leegstonden in Utrecht (Utrecht Development Board, 2012). Naast dat er nog maar enkele voorbeelden zijn van tijdelijk ruimtegebruik in Utrecht, liggen de bovengenoemde projecten allemaal op (voormalige) kantoor- en industriegebieden. De afstand tot woongebieden is daardoor groter bij deze voorbeelden dan bij de Wolvenpleingevangenis, hierover meer in hoofdstuk 5.

4.5 De gemeente Utrecht over buurtparticipatie en tijdelijk gebruik

4.5.1 Inleiding

De gemeente Utrecht schrijft in verschillende beleidsdocumenten en nota’s over de gemeentelijke visie op buurtparticipatie en tijdelijk gebruik. In het beleidsdocument ‘Utrecht maken we Samen’ (Bijlage 11) een visie gepresenteerd over hoe buurtparticipatie in de praktijk werkt voor de gemeente, in het document komen enkele hoofdstukken aan bod die relevant zijn voor de casus van de Wolvenpleingevangenis. In de opvolgende subparagrafen worden de participatiestandaard, wijkraden en subsidies uit ‘Utrecht maken we Samen’ besproken. Tenslotte wordt nog verder ingegaan op het algehele beleid rond tijdelijk ruimtegebruik van de gemeente.

4.5.2 De participatiestandaard

In 2013 is in de gemeente Utrecht de Participatie- en Inspraakverordening van kracht gegaan, in deze nieuwe regelgeving is een definitie en vijfstappenplan opgenomen voor het proces van participatie bij gemeentelijk handelen (Bijlage 11). De definitie voor formele participatie van de gemeente is als volgt:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Finally, as the existing theory does not agree on which sensegiving strategy is most effective, this study focuses on understanding under which conditions particular

Eerder onderzoek op belendende percelen (kadastrale gegevens Bree, 2 de afdeling sectie A, nrs 870G, 867A, 868a en 348, 349D, 349 E , 350B, 352B, 352/2) 1 , leverde geen sporen op

In contrast, a commitment-based management approach is generally chosen if the dominant coalition expects safety requirements to generate an intrinsic motivation in health-

The value of viscosity they computed was very similar to the value obtained using other methods, while the cut-off radius they used was (only) 2.5σ. It is expected that in the case

Cholesterol levels in mammary gland tissue were strongly and positively related to plasma cholesterol levels (r2 = 0.53, p<0.0001), but not to milk cholesterol

Design criteria for safety, travel time (design speed) and comfort (manoeuvring effort) should be the same for all road characteristics (relation between road

Sekere begrippe wat in hierdie navorsing gebruik word, moet uit die aard van hulle meerduidige gebruik gepresiseer word. 1.7.2.1 Begrippe wat met kultuur verband

present an innovative design that combines molecular motion with supramolecular chemistry to build a light-powered self-assembled machine in which energy is accumulated and