• No results found

De kwaliteit van oppervlaktewater in het zuidelijke Peelgebied in de periode oktober 1981 - oktober 1982

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kwaliteit van oppervlaktewater in het zuidelijke Peelgebied in de periode oktober 1981 - oktober 1982"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SlÊLiOTHEEK

8TARiNûÛË0GUW

1373 oktober 1982

liliuluHü • IJ I J Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen

DE KWALITEIT VAN HET OPPERVLAKTEWATER IN HET ZUIDELIJK PEELGEBIED IN DE PERIODE

OKTOBER 1981 - OKTOBER 1982

ing. P.C. Jansen

Projectgroep Zuidelijk Peelgebied 13

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een een-voudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is af-gesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

I N H O U D

b i z .

1. INLEIDING 1

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK 1 3. BEKEN MET MOGELIJKHEID TOT WATERINLAAT 2

4. DE BOVENLOOP VAN DE AA 8

5. AFGESLOTEN WATEREN 14 6. DE INVLOED VAN EEN MEEUWENKOLONIE OP DE

WATERKWALITEIT IN EEN VENNENGEBIED 1 8

7. PIPERDIAGRAMMEN 20

8. DE WATERKWALITEIT IN HET VOOR- EN IN HET NAJAAR 23

9. SAMENVATTING 27 10. LITERATUUR 29

(3)

1. INLEIDING

Het Zuidelijk Peelgebied is het studiegebied voor het onderzoek van het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding naar de ontwikkeling van methoden voor optimaal kwaliteits- en kwantiteits-beheer van grond- en oppervlaktewater, waarbij rekening wordt ge-houden met de dikwijls tegengestelde belangen van landbouw, natuur en openbare watervoorziening. Meer informatie hierover is te vinden in het onderzoeksvoorstel (DRENT, 1981).

Het onderzoek naar de waterkwaliteit van de oppervlaktewateren vormt een onderdeel van de bestudering van het natuurlijk milieu

in het Zuidelijk Peelgebied. Door van een aantal verschillende typen oppervlaktewateren de waterkwaliteit te bepalen en onderling te vergelijken is het wellicht mogelijk de effecten van ingrepen in het landgebruik en in het waterbeheer te kwantificeren. Met name geldt dit voor het effect van de inlaat van gebiedsvreemd water in de bovenloop van beken. In een later stadium van het onderzoek kan worden geprobeerd relaties met de (half-) natuurlijke vegetatie-typen te leggen.

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK

Vanaf oktober 1981 is gedurende één jaar het oppervlaktewater in het Zuidelijk Peelgebied maandelijks op 25 plaatsen bemonsterd. Iedere maand is de zuurgraad (pH), het geleidingsvermogen (GV) en de ionensamenstelling van het water bepaald. Van de kationen: Na ,

+ ++ ++ , —

-K , Mg en Ca en van de anionen: Cl , SO, en HCO,. Om de twee

maanden werden eveneens het ortho-fosfaatgehalte, het ammoniumgehalte het nitraatgehalte en het ijzergehalte bepaald. Kjeldahl-stikstof

(4)

en de T.O.C, zijn na een aantal bemonsteringen niet meer geanalyseerd en verder ook niet in beschouwing genomen. De analyses zijn groten-deels uitgevoerd door T. de Jong, stagiair van de chemische opleiding

'Stova' te Wageningen.

Bij het vaststellen van de monsterpunten is er naar gestreefd om van de verschillende typen wateren in het Zuidelijk Peelgebied de beschikking te hebben over meer dan één punt. In bijlage'A staat een omschrijving van de geselecteerde monsterpunten.

Bij de beschrijving van de analyseresultaten is meestal uitge-gaan van gemiddelde zomer- en winterwaarden. Een zomerwaarde is het gemiddelde van waarden van juni, juli en augustus en een

winterwaarde van december, januari en februari. De analyses die om de twee maanden zijn verricht ontbreken in de maanden juli en

januari, zodat een gemiddelde zomer- of winterwaarde in dat geval uit twee waarden is samengesteld.

Van alle monsterpunten zijn ionendiagrammen volgens Stiff (HEM, 1959) getekend. De hoeveelheid kationen en anionen worden daartoe omgerekend tot meq.l . Vervolgens wordt van de som van de kationen en van de anionen de bijdrage van de afzonderlijke ionen

in procenten uitgerekend. De som en de verdeling worden als een diagram weergegeven. Zie onder andere fig. 2.

In hoofdstuk 7 komen Piperdiagrammen ter sprake (PIPER, 1944). In Piperdiagrammen worden de aandelen van de verschillende kationen en anionen als één punt weergegeven.

3. BEKEN MET MOGELIJKHEID TOT WATERINLAAT

Er zijn in het Zuidelijk Peelgebied een drietal beken bemonsterd waar bovenstrooms de mogelijkheid bestaat water in te laten. Het betreft de Kaweische Loop, de Soeloop en de Astensche Aa. Het inge-laten water is afkomstig uit het Peelkanaal, de Helenavaart of uit het Kanaal van Deurne. Deze kanalen worden via het Kanaal Wessem-Nederweert en de Noordervaart van water uit de Maas voorzien.

De situering van de monsterpunten is in fig. 1 aangegeven. Tevens staan »ti iit figuur de inlaatpunten. Op twee plaatsen zijn de

(5)

water-"* "4—üi

WATERINLAATPUNT

(6)

voorzieningskanalen bemonsterd. Monsterpunt 14 is direct achter het inlaatpunt aan de Noordervaart gelegen. Monsterpunt 11 ligt bij het verdeelwerk ten noordwesten van Griendtsveen.

Via monsterpunt 12 watert een gedeelte van het gebied af dat ligt tussen Griendtsveen en Helenaveen. Het is een veengebied met landbouwenelaves. Monsterpunt 7 ligt in een gedeelte van de Astensche Aa dat niet genormaliseerd is.

In dit hoofdstuk worden eveneens de analyseresultaten van de monsterpunten 2 en 5 besproken. Bovenstrooms van deze punten kan geen water worden ingelaten. Via monsterpunt 2 watert een gedeelte van het veengebied De Bult en een landbouwgebied af. Via monsterpunt 5 watert alleen een landbouwgebied af.

De ionendiagrammen voor de zomer- en wintersituatie zijn sche-matisch weergegeven in fig. 2. De nummers van de diagrammen komen overeen met de nummers van de monsterpunten uit fig. 1.

In de zomer heeft het ingelaten water grote invloed op de waterkwaliteit in de beken. De diagrammen van de monsterpunten 14 en 11 geven een identiek beeld te zien. Dit beeld zet zich voort in de Astensche Aa en de Soeloop. De bovenloop van de Soeloop

(m.p. 12) heeft echter verhoudingsgewijs een kleiner bicarbonaat-gehalte, terwijl ook de totale hoeveelheid ionen kleiner is. Dit wordt veroorzaakt door relatief geringe hoeveelheid ingelaten water. Tussen de monsterpunten 12 en 23 bevindt zich nog een

in-laatpunt waardoor het water bij monsterpunt 23 in de zomer weer

vrijwel dezelfde ionensamenstelling van het ingelaten water heeft. Bovenstrooms van monsterpunt 3 wordt zomers weinig water uit het Peelkanaal ingelaten. De invloed van het water dat via monster-punt 2 in de Kaweische Loop komt is dan ook relatief groot. Bij

monsterpunt 4 is deze invloed nog merkbaar.

Monsterpunt 5 laat een type diagram zien dat in de bovenlopen van waterlopenstelsels in de zomer in landbouwgebieden in het Zuidelijk Peelgebied kan worden aangetroffen.

In de winter wordt geen water ingelaten. Monsterpunt 14 ligt direct achter het inlaatpunt aan de Noordervaart, waardoor de ionensamenstelling beïnvloed wordt door 'lekwater'. De totale

(7)

T

ï

O)

/ ^ l

n

un œ LU

5

kN

I

(O / ^

•î

1 +

OT_

1

M

/ ^ ce LU o N

H

M

rvi

L

M

• * 1 t ^ !

s-N/l

* ï a b

% *

k\l

•3 f

ï J

Fig. 2. Ionendiagrammen voor de gemiddelde zomer- en wintersituatie van een aantal monsterpunten

(8)

hoeveelheid ionen is bij alle monsterpunten 's winters lager dan in de zomer. Het afgevoerde water heeft een infiltratiekarakter. Van de anionen is het aandeel aan sulfaat hoger dan het aandeel aan bicarbonaat en aan chloride. Afgezien van monsterpunt 14 wordt het infiltratietype het minst duidelijk in de Astensche Aa aangetroffen.

De gemiddelde analyse resultaten van de beschouwde parameters staan in tabel 1. Afgezien van de reeds besproken ionengehaltes laat de vergelijking van de zomer- en wintergemiddelden zien, dat met uitzondering van monsterpunt 2, zomers de pH, het bicarbonaat-gehalte en het geleidingsvermogen over het algemeen hoger zijn en dat 's winters het ortho-fosfaat-, het ammonium- en het nitraat-gehalte hoger zijn. Via de monsterpunten 3 en 12 passeert 's zomers weinig ingelaten water. Vergeleken met de andere monsterpunten is het geleidingsvermogen bij deze punten klein. Het ammoniumgehalte

is daarentegen hoger.

Uit de literatuur (HEM, 1959) is bekend dat de oplosbaarheid van gereduceerd ijzer groter is naarmate de zuurgraad lager is. Deze relatie is, hoewel minder duidelijk, ook bij de gegevens uit tabel 1 te herkennen. Erg hoge ijzergehaltes worden 's zomers bij de monsterpunten 2 en 12 aangetroffen.

Opvallend is verder het grote verschil tussen de samenstelling van het water in de zomer en in de winter bij monsterpunt 11.

's Zomers passeert hier uitsluitend ingelaten water, 's Winters is de inlaat van water gestopt en bestaat het grotendeels uit water dat afkomstig is uit de Mariapeel en een duidelijk

infiltra-tie karakter heeft.

Bij monsterpunt 14 is het verschil in samenstelling van het water tussen zomer en winter erg klein als gevolg van het eerder genoemde 'lekwater'. In de winter worden bij monsterpunt 5 erg hoge orhto-fosfaat-, ammonium- en nitraatgehalten aangetroffen. Dit duidt op een aanzienlijke uitspoeling en/of afspoeling van meststoffen uit het bovenstroomse landbouwgebied. Ook bij de

(9)

ro — -> -> o o o o o o o o o o o o M O N > W N M M M « > N ) N ) W U i ^ U l x O t M ^ t - W V O U t - 0 - - M N W N v | U U U l U i - N l O O O O t l M - J M U i C O U > « - t s > - > \ 0 0 0 ^ J < 7 > l / l - P - U > t O N O O N N O ^ U i O O U - ' Ü l o o o o o o o o o o o - > — O N O O Q O O W — *» — N > U J O N ) N > K ) N ) K ) - * h 0 - * O O I O W ^ O Ü l U U O O O D Ü l K ) 0 0 N I Û 3 O ^ V Û ^ 0 0 - . J N K ) W 0 0 0 0 ' U > L n U > L n 0 0 * . » k O . P -N U l - ( 0 * - U W U M W -N M O O U » ' O O O i - ' 0 9 - > a t - v l i O t - 0 » - > O U O > S > O M V l l l n « > U l * J 9 > U l U I 4 ^ 0 > ^ U l N - ' N O N O * ' U O a > U * > S H O U l O O - W l M Ï Ü l v H O O S I M « « M M N - * 0 < M - ' U K v l ' t f l ' j O O U C O i O v l -0 -0 ' M v J t1- t ' l O » O i ^ O g § rt n rt It H I •O BB

I 8

i i *• + as o> I >"1 + (i a to M. + # 00 I -1 ts) I + + I t O It g. o. p . i t H » Cu I t H -lg O. It a. it it M f' 9 It It p to to 9 cr it 7!* It p p sr It If N c a it it it M OQ It C H' 2. 0. O * - Iv» I Fl M 1 » O o W 1

(10)

De Maas bij Eijsden en de Zuid-Willemsvaart bij Nederweert worden regelmatig bemonsterd. De resultaten van de (droge) zomer van 1982 waren nog niet beschikbaar. Om toch een indruk te kunnen krijgen van de waterkwaliteit van deze wateren zijn de resultaten van de (erg) droge zomer van het jaar 1976 gebruikt (RIJKSWATER-STAAT, 1976). In tabel 2 zijn alleen parameters opgenomen die in het Zuidelijk Peelgebied gemeten zijn.

Tabel 2. Gemiddelde samenstelling van het water van de Maas bij Eijsden en van de Zuid-Willemsvaart bij Nederweert in de zomer van 1976

pH Cl" ortho-PO^" NH* N0~ SOJT"

(mg.r1) (mg.l"1P) (mg.l^N) (mg.l^N) (mg.l"1)

Eijsden 7,7 86 0,9 1,6 1,8 61 Nederweert 8,1 90 0,6 0,5 4,2

Uit tabel 2 blijkt, dat het ammoniumgehalte bij Eijsden hoger is en het nitraatgehalte juist lager dan bij Nederweert. De ge-haltes die in een droge zomer bij Nederweert worden aangetroffen komen goed overeen met de gehaltes bij het inlaatpunt aan de

Noordervaart (m.p. 14). Bij monsterpunt 14 bedroeg het gemiddelde chloridegehalte in de zomer van 1982 76,7 mg.l . Het feit dat de pH, het nitraat- en het chloridegehalte bij Nederweert in 1976 iets hoger waren dan bij het inlaatpunt bij monsterpunt 14 is waarschijnlijk het gevolg van de extreme droogte in 1976.

4. DE BOVENLOOP VAN DE AA

De bovenloop van de Aa watert een groot gedeelte van het ge-bied af dat gelegen is tussen de Zuid-Willemsvaart en de Noorder-vaart. De oppervlakte ervan bedraagt een paar duizend ha. Er zijn in dit gebied 6 monsterpunten gelegen. De situering ervan staat in fig. 3. De bovenloop van de Aa is het enige waterlopenstelsel in

(11)

Fig. 3. Situering van een aantal monsterpunten in de bovenloop van de Aa

Zuidelijk Peelgebied van een wat grotere omvang waar geen waterinlaat kan plaatsvinden. Hierdoor is het mogelijk een beeld te krijgen van de typering van het water zonder dat dit door gebiedsvreemd water verstoord is.

De monsterpunten zijn genummerd van 16 t/m 22. Monsterpunt 16 watert een gedeelte van een reservaat af dat uit afgegraven hoogveen bestaat. Stroomafwaarts, in een landbouwgebied, ligt monsterpunt 17.

(12)

Bij monsterpunt 18 hoort behalve het gedeelte van het veengebied eveneens een honderden ha groot landbouwgebied. Via monsterpunt

19 watert een klein gebied af waar uitsluitend landbouw bedreven wordt. Bij monsterpunt 20 is dit eveneens het geval. Dit gebied

is echter recent ontgonnen. Monsterpunt 21 omvat de hele boven-loop van de Aa. Een kleine 10 km verder stroomafwaarts is monster-punt 22 gelegen. Tussen de monster-punten 21 en 22 komen de Eeuwselsche Loop en de Voordeldonksche Broekloop in de Aa uit. Via het Kanaal van Deurne en de Astensche Aa kunnen deze beken van water worden voorzien.

Volgens de in hoofdstuk 2 beschreven werkwijze zijn de gehaltes aan kationen en anionen verwerkt tot ionendiagrammen. Dit is gedaan voor een gemiddelde zomer, en voor een gemiddelde wintersituatie. De gehaltes staan in tabel 3 vermeld. De diagrammen zijn afgebeeld in fig. 4. Bij monsterpunt 16 valt op, dat het verschil in ionen-samenstelling van het water, zowel wat betreft de verhouding tussen de verschillende ionen, alsook de totale hoeveelheid tussen zomer en winter klein is. Door 'indikking' als gevolg van verdamping, •meemt het aandeel aan chloride in de zomer iets toe ten koste van

het aandeel aan sulfaat.

In fig. 5 is het ionendiagram van regenwater afgebeeld. Het geeft de gemiddelde samenstelling van de neerslag over de periode

1978 t/m 1980 voor de stad Eindhoven weer. Het aandeel van de ver-schillende ionen blijkt vrijwel identiek te zijn aan wat in de

winterperiode bij monsterpunt 16 wordt aangetroffen. De totale hoe-veelheid is echter kleiner.

In de winter wordt het infiltratie-type ook verder stroomaf-waarts aangetroffen. Het aandeel aan bicarbonaat neemt in de winter verder toe. Er wordt geen water ingelaten, zodat het toene-mende aandeel aan bicarbonaat in de winterperiode aan de afvoer van 'dieper' grondwater moet worden toegeschreven.

In de zomer is de afvoer bij monsterpunt 16 relatief groot ten opzichte van de afvoer vanuit het landbouwgebied. Dit is aan de samenstelling bij monsterpunt 18 nog merkbaar. Monsterpunt 19 laat zien hoe het diagram zonder deze invloed eruit ziet.

(13)

(N CM O I T <-> O * X l/l 8-CD O O QL O O CN Q Z < I

gy

zoo - J ID o « f <N

à

en r . z UJ LU > (D O O

is

Z O

Fig. 4. Ionen diagrammen voor de gemiddelde zomer- en wintersituatie voor een aantal monsterpunten in de bovenloop van de Aa

(14)

60%40 20 0 20 40 60%

CB++' ' '

Mg**

Nd-HV 1 1

6meq4

\ >

2 (

P

) i i

2

t i

4

• Hcor

^>

SOÏ

Cl

1

6meq.

Fig. 5. Ionendiagram van de neerslag te Eindhoven (KNMI en RID, 1980)

's Zomers wordt hier relatief meer 'diep' grondwater afgevoerd, waardoor het aandeel aan bicarbonaat groter is dan in de winter. De verdeling van de kationen bij de monsterpunten 16 en 17 laten zien dat 's winters het aandeel aan natrium en kalium kleiner is dan

's zomers (zie ook fig. 9 ) . Blijkbaar is 's winters de afvoer

vanuit het veenpakket ten opzichte van dieper grondwater kleiner dan 's zomers. De samenstelling bij punt 21 komt overeen met de

samenstelling bij punt 19. Bij punt 22 is de invloed van het via de Voordeldonksche Broekloop en de Eeuwselse Loop ingelaten water duidelijk merkbaar. De vorm van het diagram komt goed overeen met de in fig. 2 afgebeelde diagrammen voor de zomersituatie van de monsterpunten 14 en 11.

Behalve het infiltratietype zijn er, zowel 's zomers als ook 's winters geen duidelijke typen diagrammen te onderscheiden. Het aandeel aan calcium en bicarbonaat is te gering om van een

Ca(HCO,)„-type te kunnen spreken.

De gemiddelde zomer- en winteranalyseresultaten van de monster-punten in de Aa staan in tabel 3.

De zuurgraad van het water uit het hoogveengebied bedraagt in de winter 4,6 en komt daarmee in de buurt van 4,2, de waarde die in het regenwater in Eindhoven wordt aangetroffen. In de zomer is het water in de bovenloop van de Aa over het algemeen minder zuur dan in de winter. Er wordt dan een groter aandeel 'dieper' grond-water afgevoerd.

(15)

• o e « > u 01 u C Ol •O c e 01 u 01 B o N V •o e • H 00 e

z

co C <u 13 (D (0 O) •o i-l 41 t J T ) • H B 01 O 01 T ) a m > a o o »-< c 01 > o J3 I co O U « i i CM s t i-( O CO ff ff + CM cd u + CM * 1 r-l ff 1 i-H SP S t CM CM A *-O vO « •" vo — m «-n o M A p~ CM « - i n » - CM M C M s t 0 o M TS CO vO vo » -A -A -A -A co tn co vo cd CM £ ff I CO I O <-t SB ff 01 n) H co st »-N O Oi tu — O rH

Ü ff

O —' ON P** cv oo m vo co o co st o oo s t o 4 t O VB CO CM « - CM CO co — vo r » vO vo co co vo i o r~ CM o m M M ft M « VI s t ON "— co m CM « - * - CO CO CO UN « - 00 CM « - CM 00 A A A A M is s t v o co CM P - O oo m oo — s t — m oo *- .«•> st "0 •- «- «- co uo *— ps ON p^ o> •> A •» A •» •» "- r» co •- CM o < - - N (M n N « I A «V «V «V «V 0 0 0 0 0 0 I-» vO CO P~ VO Uô > - r s vo vo 00 00 u 01 vO Cv VO ON CM m U 1 M 01 U CO e „q S3 u C 3 a, , - — . - O « (3 00 o o > u m a a a CM uo * U0 CO VO # U0 ^ CM CO A VO S f CM ON A VO 00 CN 00 A VO UO s t CM i v6 N 00 » O "- N uo vO s t ON O 00 o o vo uo s t 00 m — CM p~ m s t 0 0 CM 00 s f CO CO « - O O co vo o \ P » P-. P » co m m vo « * m uo vO CO O - * O O 00 C5V CN ON ON VO -3- UO CM CN CO CO CO CO CO st 00 VO "- CM 00 st o\ P~ 00 co CM 00 "- CM CO CM CO CO VO 00 ON VO r» vo CO A A A A A A A — st uo eo ON P» r~ os PO cN o o m st co co vo st r~ o st «- y- CN CN CM »-vo m *- co 00 o r-» A A A A A A A U0 — st — 00 f» O »- »- CM »- «- CM O 00 00 vO ON CN CO A A A A A A A - O O - O - I M «- 00 o 00 r» o m A A A A A A A o st r» m st P~ m 00 CN O 00 UO vo vO A A A A A A A m st st st st st uo vO O «- vO 00 st *-CM CO Ov ON CN CO P"» "- CM CM CO CO CO CO VO ON CM f» O UN 00 A A A A A A A st U0 VO VO VO vO vO vO P~ 00 ON O "- CN » - * - * - • - CM CM CM

(16)

Het geleidingsvermogen van het water in het hoogveengebied is het hele jaar door ongeveer gelijk. In het landbouwgebied spoelen

's winters meer stoffen uit dan 's zomers. Hierdoor is het gelei-dingsvermogen in de winter groter. Alleen bij monsterpunt 22 is als gevolg van het ingelaten water 's zomers het geleidingsvermogen groter.

In het landbouwgebied wordt buiten het groeiseizoen veel drijf-mest uitgereden. Als gevolg hiervan worden in het oppervlaktewater vrij hoge gehaltes meststoffen aangetroffen. Nitraat wordt 's zomers echter door de vegetatie opgenomen, waardoor de uitspoeling ervan dan geringer is. Verder nemen ook waterorganismen deze nutriënten op.

Het hoge ammoniumgehalte dat 's zomers bij monsterpunt 16 wordt aangetroffen lijkt veroorzaakt te worden door een meeuwenkolonie. Hier wordt in hoofdstuk 6 nader op ingegaan.

5. AFGESLOTEN WATEREN

In het Zuidelijk Peelgebied komen een aantal min of meer natuur-lijke plassen en vennen voor. Hiervan zijn de volgende vier bij het onderzoek naar de waterkwaliteit betrokken:

- het Buntven. Dit ven ligt in het bosgebied tussen Helmond en Deurne. De grondsoort in het gebied bestaat uit zand. Er is nooit enige veengroei van betekenis geweest. De oppervlakte van het ven bedraagt enkele hectaren. Het monsternummer is 24.

- een ven in 'De Bult'. De Bult is een veengebied van ruim 150 ha dat ten noordoosten van Deurne ligt. Het ven is door afgraving van veen ontstaan en de oppervlakte bedraagt een paar honderd vierkante meters. Het monsternummer is 1.

- een ven dat deel uitmaakt van een groot, grotendeels aaneengesloten vennengebied in de Mariapeel. De oppervlakte van het complex be-draagt meerdere tientallen hectaren. De oppervlakte van het door veen-afgravingen ontstane ven bedraagt echter enkele duizenden vierkante meters. Het monsternummer van dit ven is 13.

(17)

- een 'ééndagsputje' in de Deurnsche Peel. Dergelijke putjes zijn niet groter dan enkele vierkante meters. Meer veen kon één persoon in één dag niet afgraven. De andere dag was het putje onbruikbaar omdat het vol water was gelopen. In de ééndagsputjes in de Deurnsche Peel is de veengroei weer op gang gekomen. Het monsternummer is 25.

Alle vennen worden gevoed door de neerslag. Pas bij het over-schrijden van een bepaalde drempel wordt er water afgevoerd.

De in fig. 6 afgebeelde ionendiagrammen laten zien dat er ver-schillen in de verdeling van de ionen bestaan zowel tussen de vennen onderling, alsook tussen het zomer- en winteraspect van het water van eenzelfde ven. Bij het ven met monsternummer no. 1 is het aan-deel aan calcium ten opzichte van de andere vennen hoog.

Over het algemeen is de totale ionenconcentratie erg laag. Hierdoor is de vorm van de diagrammen wat minder betrouwbaar.

Kleine bemonsterings- of analysefouten zijn dan van relatief groter belang. In alle gevallen is echter wel duidelijk sprake van een

infiltrâtietype.

In tabel 4 zijn de gemiddelde zomer- en wintergehalten, inclu-sief de hierboven besproken ionen opgenomen. In de zomer lijkt het water van het ven met monsterpuntnummer 1 toch beïnvloed te worden door water uit de zandondergrond. De pH bedraagt 6,2 terwijl uit het ionendiagram van fig. 6 bleek, dat 's zomers 10% van de anionen uit bicarbonaat bestaat, 's Winters daalt de pH tot 4,3. Dit is eveneens de waarde van het regenwater. De totale hoeveelheid ionen van regenwater is echter iets kleiner, terwijl ook het aandeel van de ionen iets anders is (zie fig. 5 ) .

De overige drie bemonsterde vennen vertonen, zowel onderling als ook tussen de zomer- en wintersituatie, geen duidelijke ver-schillen. Het al dan niet voorkomen van levend hoogveen kan niet aan de hand van deze verschillen verklaard worden.

(18)

80%

_^_3 _

ZOMER

- J

0

/ « 80%_

WINTER

HCO;

sor

Ct- Na++K+ l^meq. l>eg; _, 8p% j l ?m eq

13

25

Fig. 6. Ionendiagrammen voor de gemiddelde zomer- en wintersituatie van een aantal vennen

(19)

<u • i - I 4 J 4 J • i - l CO U 0) e cu § o N cu T> C • H e CU ö c 0) > Ö « eu cu u cu % CU J3 C cd > 00 e co e cu a cd co cu "U I-I CU TJ X) •i-t e cu CU •3 H co O U « i-i • op

s

i -i-O W .-i • on

a

+ CM et) O 00 S

I

3 00 « 00 e + i CC) r - l 55 ff + • CM , -cu I Pu I CO O

oo z + « * I CO sfr

o

Pw O 4-1 U O

g

o . u CU 4 J CO 4-1 6 C •g s 2 ex

g

PM 00 s

e

f » O CN ON U"> » -CM « - r^ CM «— CM * - *— vO CO ON r^. A M A M f ^ , » r CM T « --a- *J ON m A »» #1 A • - CO • > - CM O O O O <f >* m o * A «* •* m r-» r*« »— *- co CM < r c o r ^ o o * * •» * vo i>» oo m co r>. m r^ •* •» A f* vO •* O co A T -o A <— u"l #t *— ~* A O vO A co *-•» *~ vO # «— CM u-i CM CM O — co — in O N O N u~i C M #* •* •» «\ O CO CM « * m * -* Ä #\ o o o 00 (O < f o «v M «v «v * CM — * -vO O CO v O O — ui O CO ON ON ^~ «t -3-CM #1 vO ON A CO « * — CM co m t - CM CM <a- oo CO « -CM O - <f co o \ f t • * * \ #v co r^ co co o r^ o o «-ON CN o CN u - | co m - * o o o vO oo * -oo co CM O -a-oo co co m * - CM

(20)

6. DE INVLOED VAN EEN MEEUWENKOLONIE OP DE WATERKWALITEIT IN EEN VENNENGEBIED

In het Zuidelijk Peelgebied komen twee niet ontgonnen maar wel grotendeels afgegraven, hoogveengebieden voor. Het betreft de Groote Peel en de Mariapeel c a . Deze gebieden hebben de status van natuurreservaat. In beide gebieden is een waterloop bemonsterd. Via de waterloop in de Mariapeel watert een vennengebied van ruim honderd ha af. In de Groote Peel betreft het een vergelijkbare waterloop. In dit laatste gebied komt ieder voorjaar een meeuwenkolonie terug. In de maanden na het broedseizoen neemt het aantal meeuwen snel af.

In tabel 5 is de gemiddelde samenstelling van het water voor de zomerperiode en voor de winterperiode gegeven en in de figuren 7 en 8 het verloop van respectievelijk het ammonium- en ortho-fosfaat-gehalte.

Tabel 5. Gemiddelde samenstelling van het water van twee vennen-gebieden in de zomer en in de winter

Met meeuwenkolonie Zonder meeuwenkolonie

Parameter Zomer Winter Zomer Winter

PH EGV + Na + K 2+ Mg 2+ Ca 2+ Fe SO? 4 HC03 Cl" N0~ (mS.m ) (mg.1 ) (mg.1 ) (mg.l~ ) (mg.1 ) (mg.1 ) (mg.l ) (mg. 1 ) (mg.1 ) (mg.1 ) 5,5 13 5,8 4,1 1,0 2,3 1,5 23,2 5,9 14,0 0,1 4,6 12 5,6 3,9 1,5 4,7 1,0 30,0 0 10,0 0,1 3,8 9 5,1 0,3 1,1 2,0 3,3 13,7 0,2 10,2 0,1 4,2 9 4,2 2,0 1,3 2,8 1,2 21,7 0 8,1 0,1 18

(21)

vennen met meeuwenkolonie „ zonder „

» •••• i

'okt'nov "decljan'feb'mrt'apr'mei'jun 'jul 'aug'sèp'

1981 I 1982 NH4.N (mg.r') 10 8 L6 2 0

F i g . 7 . Het v e r l o o p van h e t amraoniumgehalte i n vennen met en zonder g u a n o t r o f i e

vennen met meeuwenkolonie zonder

i = l

-"okt 'nov 'dec (jan 'feb 'mrt âp7

,

mei"

1

jun~

,

ju"l 'aug'sep'

_

orlho-P0,_P

(mg. I"1) 1-1.4 1,2

1-1.0

0.8

0,6

0,4

-0,2

. 0

1981 I 1982

F i g . 8 . H e t verloop v a n h e t ortho-fosfaatgehalte in v e n n e n m e t e n zonder guanotrofie

19

(22)

Het gehalte aan natrium, kalium, calcium, bicarbonaat en chloride is in het vennengebied met de meeuwenkolonie iets hoger dan in het andere gebied. Dit geldt in sterkere mate voor het

ge-halte aan sulfaat en het geleidingvermogen. Alleen het ijzergege-halte is lager. Dit laatste wordt veroorzaakt door de lage zuurgraad

waardoor er meer ijzer kan oplossen. In een aantal afgesloten vennen zijn verschillende sulfaatgehaltes aangetroffen (zie hoofdstuk 5 ) , zodat het verschil tussen de gehaltes in beide gebieden niet aan de aanwezigheid van een meeuwenkolonie kan worden toegeschreven.

Het verloop van het gehalte aan ammonium in fig. 7 en van ortho-foöfaat in fig. 8 toont aan dat er voor deze stoffen wel een beïn-vloeding door de meeuwenkolonie plaatsvindt. Na de komst van de meeuwen nemen gehaltes sterk toe. De gehaltes nemen in de loop van de zomer langzaam af. In de herfst, als alle meeuwen verdwenen zijn en het neerslagoverschot toeneemt, nemen de gehaltes verder af. In Drente vonden BOTS e.a. (1978) vergelijkbare hoge waarden voor ammonium en ortho-fosfaat in vennen waar een meeuwenkolonie huisde.

In het gebied zonder meeuwen neemt het gehalte aan ammonium en ortho-fosfaat in de loop van het voorjaar af doordat deze stoffen op-genomen worden door waterorganismen en door de vegetatie.

Nitrificatie verloopt moeilijk beneden pH 5. Dit is er de oor-zaak van dat de aangetroffen hoeveelheden nitraat in beide vennen-gebieden laag zijn.

7. PIPERDIAGRAMMEN

In een piperdiagram worden de aandelen van de verschillende kationen en anionen als één punt weergegeven. Hierdoor kan in één

figuur een vergelijking gemaakt worden tussen de posities van alle monsterpunten in het Zuidelijk Peelgebied. In fig. 9 is dit gedaan voor de zomer en de wintersituatie.

(23)

100 \

WINTER

100 /£

(24)

ZOMER

Fig. 9. Piperdiagrammen voor de gemiddelde zomer- en wintersituatie voor de monsterpunten in het Zuidelijk Peelgebied

(25)

Zowel in de zomer alsook in de winter liggen de punten vrij dicht bij elkaar, 's Zomers zijn er twee groepen te onderscheiden: een groep met minder dan 12% en een groep met meer dan 22% bicar-bonaat. Over het algemeen is van de eerste groep het aandeel aan

calcium en magnesium kleiner (30-60%) dan van de tweede groep (50-70%). De eerste groep bestaat uit de afgesloten wateren en bovenlopen van beken die in of bij veengebieden liggen en waar geen water ingelaten kan worden. Van de andere groep liggen de monsterpunten in de

Peelkanalen, in de Astensche Aa en monsterpunt 23 in de Soeloop erg dicht bij elkaar. Dit zijn de punten waar 's zomers veel ingelaten water passeert. Monsterpunt 22 ligt in het benedenstroomse gedeelte van de Aa. In het piperdiagram valt dit punt op door een bicarbonaat-gehalte van meer dan 50%.

In de winter liggen de punten dichter bij elkaar. Het bicarbo-naatgehalte komt nergens boven de 40%. De twee groepen die in de zomer onderscheiden kunnen worden liggen 's winters dichter bij elkaar. Bij de groep die tot de afgesloten wateren en bovenlopen van beken in of bij veengebieden zijn 6 punten waar 's winters

in het geheel geen bicarbonaat wordt aangetroffen. Regenwater zou in het piperdiagram een plaats krijgen bij punt 5. Het bevat

procentueel iets minder calcium en magnesium dan de punten die tot de 2e groep behoren.

8. PE WATERKWALITEIT IN HET VOOR- EN IN HET NAJAAR

Van de 24 monsterpunten is in de hoofdstukken 3 t/m 6 voor de verschillende typen wateren de waterkwaliteit in de zomer en in de winter besproken. De kwaliteit van het water in het voor- en in het najaar is niet ter sprake gekomen omdat de overgang tussen de zomer- en wintersituatie sterk afhankelijk is van de meteoro-logische omstandigheden en, daarmee samenhangend, het tijdstip waarop met de waterinlaat wordt begonnen c.q. gestopt. Daarentegen heeft iedere zomer een neerslagtekort en wordt er water ingelaten,

terwijl iedere winteer een neerslagoverschot heeft en er geen water wordt ingelaten. De gemiddelde waterkwaliteit in verschillende

(26)

zomers en winters zullen onderling derhalve beter vergelijkbaar zijn dan in verschillende voor- en najaren.

De gemiddelde samenstelling van het water in het voor- en in het najaar is in dit hoofdstuk voor alle monsterpunten in twee

tabel-len samengevat. In tabel 6 is dit gedaan voor het voorjaar (april t/m juni van 1982) en in tabel 7 voor het najaar (oktober en november van 1981 en september 1982).

Tijdens de bemonstering in september, oktober en mei werd er water ingelaten. Dit was duidelijk aan het chloridegehalte bij bijvoorbeeld monsterpunt 11 te merken. In september en oktober be-droeg dit respectievelijk 83 en 104 mg.1 , terwijl dit in november

-1

was afgenomen tot 48 mg.l . I n de maanden maart, april en mei

werden gehaltes van respectievelijk 37, 37 en 83 mg.l gevonden. Verder kan nog worden opgemerkt, dat een aantal parameters en monsterpunten slechts éénmaal geanalyseerd of bemonsterd zijn.

(27)

* F -a ta-rn N (D •O n> n F -o o . fl> o* (O 0 01 r f n> M ( X * * O J - e - O N 0 * ^ U i v J U l * » . e > . p - 0 0 . C » O N - v l - s J v J « « J » « J U l O * C * v « * » O N O Ó O O M U O O O - » U > U ) N J U 3 J ^ N 3 - ' - ' - ' U l M U I U > ^ - » V O V O l * i U - i * - - J U > t O - » 0 0 0 ~ J W W W . M J W N I N - ' V O O O O N N O N J v l * * « (O M - > lO W - » - » W - > tv> N J ( S J | S } 1 * > - » - * - » - * - * U N O M v l O O U I O U i U i O O U i l ^ v J O W . P - N v l O O s J v O I s J N Ui O > O Ui » > s j v l N . v O N ! 0 t v 5 0 0 | V J 0 0 l / i t J i O » C -_» t-o —' —' —' - » - » -_»-_» - » U i v O N } h O V O - » O U > N J O N J - P » V O - > 0 0 N I M O 0 0 ^ > O I O 0 0 G 0 N i t O 0 0 O > W W 0 3 O - > 0 0 O M 0 O ^ U i W O > - » O M v j < - ' O 9 I M / i t O v J U I O M - < 0 0 - ' ^ 9 i | t O O O N ^ v i a f f i U i U i S } P> l -1 n> 3 W *« tv} tv) W - » - » C* - » 0J 4 S * » W - t > N J W N 3 - » N > O - ' N 3 . O N 3 V O ~ - J - ' U > t j 0 - » O - C - 0 0 - M C O W - ' O W t X H C O M « U O O » ( - O 0 0 - < O 0 0 - ' O W W - l ^ O ^ v O v O - j O O V O W W U W O i M - - Ui tv} * • W ^ f ' . P - W W N J W - ' t > a M ) a > N W O M û o o « v j o o m u i o o t o r o o o o o m m o o o o U l - i U 1 0 N 0 0 | O ^ O M I O W - > O V 0 N O ^ O I O M - N O O O O O O ' f O U S W W U l v J - ' t ' O O M U l O N ^ N O 0 0 J ! - - » * - — U i v l • C ^ O N W O U i O W O O O O O - C - U i W O i v l 0 0 » N ) 0 0 N ) - ' U ) N l CT« 00 M KJ OI —» O O » J 0 0 - J O - » N > W * W <• V >• W ffi N I VO W (O v l W IV} IV} <J1 O O U i O ^ U i O O U i U N - ' N - ' - O O O - ' U - ' ^ l O O - ' ^ v l O O U i U i O W O O O t f ) - ' * . v j (J\ NI - » -> M ts3 4 ^ l - n > - J t O V O - N j O H 0 0 S ) N 3 W N ) 0 O N ) W O N - > — » 0 0 — » t n - v i v o - * * - ^ pxeedaq 3aiu o - » - » to - » O O O S3 Is) - » - • v l ^ 00 - » N > l v > U > 0 0 0 - ' 0 - » - ' - » * ^ - » N > - * " - » 0 ^ N - . J S f - O U i O O i ß U l ^ - ' U l W O - P - U i O O N ) N - O O O N O - N O C O O N N - U O O U J v . | v > W O J I v J t O t v ) N 3 0 U i ( M » W « U M W O •o s e o 3 3 rt o> r t <6 l •ö BB *~\ B en O B < l ** v-^ ^"v 00 SB i-1 + 1 —*• v»> • N

s

00 • w. f + 1 B . A s-x /—\ 0 • oo F" tv} 1 + « j t v*> / - v 00 O • PJ F - IVJ 1 + »* v ^ • (-• l -1 1 1 _ • * N - / / * N

1 S

. * » h-1 t v } 1 1 _* V — ' / - N do n o t-> OJ 1 1 H P> «r m F * <n m

s

F ' o.

s-F" a m C « rt (6 ^ ft) M F ' r t n> p . rt F ' 0 9* m rr <

§

H l _ l . 0 H < (B 3 a. A

1

to r t ffi f i

"g

3 r t (B S F -3 3* (D r t to C F > « (D I + PT ° 00 rt 3* I -4 O I

I

F" * - + I - » * ss 00 S5

o,

I

s-F* 00 a F> (B

(28)

<U •i-I •Q CU 0 0 1 - 4 CU (U P4 ns S •a (U 4-1 cd > CU -o t - l <u X ) X I • H S <D O CU ,£> cd H + I I CO r-H O S3 00 I + • * t - l • - S oo e o _T^ O r-l X ! U O 0) Pu

00 E <u X I •I-I 3 N I 4-1 CU .e G • H c 0) 4J e 3 o. M (U 4J co C O e <u XJ Ö cd > u ca cd • " - > cd C 4J <U JC 1 r o O u 33 1 CN| - t f O CO 1 r - l t_> + CM cd u + CM t>0 ?! I - I • ff \—' /-*N T— 1 i-I 00 0 ^w"' / - N *— 1 i - l • op B v - ^ s-^

7

1-1 00 e **s s-\ *— 1 1—1 00 S • " N *-« cd 00 e tf > Ü « o. 1 eu u m a o a a M a w C 3 a " - v O m C O O M O M O C O O ' - ' - ' - o c i m m c M c o o o o m o o i — m r O O I ^ r O u l i -Cï — O - t f O O O O O O O C M — O oo *— ' - c s o r ^ v o m v o ' - T - ' - r - C N O O O O C N l O O O C N l O r ^ r O C T i l O v O C N O v O « o o O ' N N ' n o > * j ' < -» d - o o i ^ o o r - - r - -» u ~ > v o o o O O O O ' - N - ' - O r - - c T v c r i c y i r ^ ' — r ^ o o o o c T i - j - o c x s n r o - r - o ~ d - « - < t m m c M o o o O ' - o o o o o o o o o o o o o o o 0 0 " - 0 - - * - 0 0 » 0 ' - 0 > î ' - - î O » O C N C N C M v O i — i— C M O < f c s < ) r i n i n c s i o o ' j r o v o n < i -O N ' - -O ' - ' - N i - n N N ' - N -O i n a i n ' - o s o o o m O O v O O f O C N i O O O f ^ C T i c y i O N r s i n N M ' - i - r o i - N C N N i r n o N < t m v O O O O O O N t f O O - ï N N i - O - * i n 00 '— CM u~> CM «J- vO O ^ d - i n i n c N m < r r ^ o o i A m ^ - f o c N c N N - î ^ N i - i n t o i o t n r - » o C T \ o o c r > m n o o i n o o ( ^ r ^ v o i r i n - j - u - i v o i n m i n L n i ^ - v o m vo *- *— *— m «- *— -* co *— c y i < r o o - s f r ^ o r o r ^ c y i m * - i — r o r ^ i - * - c o o i n v o o o * - < r l A O O i O N C H - ï r O ' - i r ) ' - < l - - * - d-n i ^ v o v O L n • < r O 0 0 i n r 0 v D P " ) < — vO o o m o m o o c N - j j - ' - v O ' - O ' - i n r ^ r ^ < f ' - o o i - N n n n n m - j X ) i - i < t v O - * N O \ r o N ( < i r o r N r - i n < f i n cd O i v 0 ' - O \ v 0 c 0 ' - N 0 - ï O N i O N O N O ^ n N i / l i - r - Oi cd vO CO r>. i - N N CM N < r - J <Ü vO CTi vO N VO G 0) 1-1 C T i C S i - l r O ' s O C T i < f v O r O ' — vO CM <J- 0 0 cd CM vO - H n v o v o i ^ v o o o c T i t ~ - c y i > co r~» •>— vo <i- *— m - ï v O v O > j r s r ^ o CU > c o c M m o o O v O v o o o o o c o o N c o o w o M n N o o n t n N I N v O O m < - C O W N O \ C O < f C N \ O N ' - C O v O C O i O O ' - O v O • j - * > ï s f \ o v O N O f n s r ^ o \ o * M c o m c o " i M O N N N N i - ^ P l n r O O C T \ C O < r ~ v O C O C O r -C N N -C 1 -C l N < f < r < f < f t T i i - i o ^ a - i r i v o c N v o c y i p ^ r ^ o o o o c N < r co m » - i - i - i - • - r o N C N ' - C O v û O N C l l ^ C N O O ' - C O i n i r i N U0 CO LO 1 - i - N C S N C M s J c n «— C N v O r ^ O v O O - v O v O < t i n c T i o i ' - < j \ i r i < - < r i - i r i c N i c o i ^ r ^ v D c o r - « s i - i / " i u " i v O v o v o \ o i ~ - v o < r * - c M c o < t u " > v o r ^ o o o ^ O c s i r o < r i T i v o i ^ o o c y \ 0 ' < — N o <r in i - r - ^ ^ ^ r - i - ^ N C M N N N N T3 U CU 4-1 (0 G O B <u xi CU X I o • H H eu o. 0) N CU X ) G • I - I cd V(U w

(29)

9. SAMENVATTING

Vanaf oktober 1981 is gedurende één jaar het oppervlaktewater in het Zuidelijk Peelgebied op een 25-tal plaatsen maandelijks bemonsterd. Het doel hiervan is om een overzicht te krijgen van de samenstelling van een aantal typen wateren en de eventuele invloeden hierop.

Een omschrijving van de monsterpunten is te vinden in de bijlage A terwijl de analyseresultaten in de tabellen 1 t/m 7 opgenomen zijn.

Uit de gegevens blijkt, dat in de zomerperiode de waterkwali-teit in de Peelkanalen en in enkele beken grotendeels afhankelijk is van de kwaliteit van het water dat uit de Noordervaart wordt ingelaten. Dit water is afkomstig uit de Maas. Aan de hand van het chloridegehalte is deze beïnvloeding goed te volgen. Het gehalte van het ingelaten water bedraagt circa 80 mg.l Cl . Dit gehalte neemt nauwelijks af naarmate de afstand tot het inlaatpunt groter wordt. Uitgaande van het chloridegehalte wordt van de bemonsterde beken in de Astensche Aa, de benedenloop van de Soeloop en in de Bakelsche Aa 's zomers veel water ingelaten.

In de beken in het zandgebied waar geen waterinlaat plaatsvindt wordt 's zomers normaliter een chloridegehalte aangetroffen van circa 40 mg.l

Tussen de kwaliteit van het Maaswater en het ingelaten water bestaat een aanzienlijk verschil wat betreft het stikstofgehalte. Het ammoniumgehalte is in de Maas hoog, maar in de kanalen bij

Nederweert en in het studiegebied laag (< 1,0 mg.l N ) . Het nitraat-gehalte is daarentegen in de Maas laag en bij Nederweert hoog

(4,2 mg.l N ) . In het studiegebied neemt dit gehalte af tot ruim 2,0 mg.l-1N.

In de winterperiode wordt geen water ingelaten. Behalve direct achter het inlaatpunt en, in mindere mate, in de Astensche Aa wordt in de beken en de kanalen in het studiegebied een infiltratie-type water aangetroffen. Over het algemeen zal dit water uit lokaal ondiep afgevoerd grondwater bestaan. Achter het inlaatspunt is duidelijk sprake van een beïnvloeding door lekwater. Voor het water in de

(30)

Astensche Aa kan uit de analyseresultaten niet verklaard worden of het onduidelijke infiltratiekarakter in de winter veroorzaakt wordt door de grote hoeveelheden water die 's zomers worden ingelaten en waarmee onder andere intensief wordt beregend, of dat dit veroor-zaakt wordt door uitspoeling en afspoeling van meststoffen. Hoge ortho-fosfaat-, nitraat- en ammoniumgehaltes worden 's winters behalve in de Astensche Aa bij ruim 90% van de in de beken gelegen monsterpunten aangetroffen.

Voor de samenstelling van een water van een ven maakt het weinig uit of het op een slecht doorlatende laag in een zandgebied of in een (afgegraven) hoogveengebied is gelegen. De verschillen in samenstelling van het water zijn zo klein, dat het al dan niet voor-komen van 'levend hoogveen' hieruit niet verklaard kan worden.

Indien het water in de veengebieden niet verstoord wordt door instroming van water uit landbouwgebieden of door guanotrofie als gevolg van een meeuwenkolonie, kan het tot de minst beïnvloede oppervlaktewateren in het Zuidelijk Peelgebied gerekend worden. Alle bemonsterde beken worden in meer of mindere mate beïnvloed

door uit- en afspoeling van meststoffen en in een aantal gevallen 's zomers ook door bovenstrooms ingelaten water.

(31)

10. LITERATUUR

BOTS, W.P.C.M., P.C. JANSEN, G.J. NOORDEWIER, 1978. Fysisch-chemische samenstelling van oppervlakte- en grondwater in het Noorden des lands. Regionale studies 13. ICW, Wageningen

DRENT, J. 1981. Optimalisatie van het regionale waterbeheer in

gebieden met tegengestelde belangen. Onderzoeksvoorstel. Nota 1256. ICW, Wageningen

HEM, J.D., 1959. Study and interpretation of the chemical characteristics of natural water. U.S. Geol. Survey Water Supply, Paper 1473 KNMI en RID, 1980. Meetnet voor de bepaling van de chemische

samen-stelling van de neerslag in Nederland. Jaaroverzicht, 1980. KNMI, De Bilt

PIPER, A.M., 1944. A graphic procedure in the geochemical interpre-tation of water-analyses. Transactions, America geophysical union. Vol. 25

RIJKSWATERSTAAT, 1976. Kwaliteitsonderzoek in de rijkswateren. Verslag van de resultaten over het 2e en 3e kwartaal 1976. RIZA, Lelystad

(32)

Omschrijving van de monsterpunten Bijlage A No. monster-punt

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 11 Mogelijkheid tot waterinlaat nee nee ja ja nee ja ja ja ja ja Omschrijving 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 ja* nee ja nee nee nee nee nee nee nee ja ja nee nee

afgesloten ven in het veengebied 'de Bult'

waterloop ten w. van het veengebied *de Bult'

Kaweische Loop, voor de stuw bij de Staartweg

Kaweische Loop, bij Hilakker, ten z. van Bakel

zijtak van De Vliet, ten o. van Deurne Astensche Aa, ten n.w. van Heitrak Astensche Aa, in het natuurgebied 'De Berken'

Astensche Aa, benedenloop bij Oostappen Bakelsche Aa, kruising met de weg Bakel-Helmond

vervallen

verdeelpunt in het Peelkanaal bij Griendtsveen

Soeloop, in het veengebied tussen de Helenavaart en het Kanaal van Deurne ven in de Mariapeel (veengebied) bij het inlaatpunt Noordervaart-Kanaal van Deurne

waterloop in de Mariapeel (veengebied) waterloop in de Groote Peel (veengeb.) waterloop die kruist met de Broenen-houpdijk, 3 km ten n. van Ospel

bovenloop van de Aa, 2 km ten z.o. van sluis 13

zij loop van de Aa, 1 km ten z.o. van sluis 13

zij loop van de Aa, 1 km ten o. van sluis 13

Aa, 0,5 km ten o. van sluis 12 Aa, ten o. van sluis 10

Soeloop, kruising met de weg Liessel-Neerkant

Buntven, in het bosgebied tussen Deurne en Helmond

'eenmansputje' in de Deurnsche Peel (veengebied)

*De mogelijkheid tot waterinlaat in de bovenloop van de Soeloop is beperkt. Het bestaat uit één inlaatpunt in een visvijver

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omschrijving De ondernemer/manager recreatiedieren maakt een planning voor de inzet van de medewerkers, indien van toepassing overlegt hij deze met zijn leidinggevende. Hij kent

Dermatophyte infections in healthy horses are considered to be self-limiting (Chermette et al., 2008; Wobeser, 2015; Scott and Miller, 2011).. However, treatment of active

De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten tot plaatsing

• afkomstig uit een woning of uit een op het erf hiervan staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet voor de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt

x Er bestaat geen éénduidige betekenis van het concept „„feedback‰‰ in de literatuur. Dit leidt tot conceptuele onduidelijkheid. Hetzelfde begrip verwijst naar uiteenlopende

De mechatronicus maakt doelmatig en doeltreffend gebruik van en draagt goed zorg voor de materialen, gereedschappen, materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen die benodigd zijn

The aim of the negotiations between the health insurers, the hospital management and the medical specialists was to fix a budget independent of the volume of services

De taken verschuiven van uitvoerend naar coördinerend en initiërend waarbij hij/zij verantwoordelijk is voor een goed verloop van de planning en organisatie van taken en