• No results found

Het Amersfoortse Belgenmonument. Een 'vergeten' llieu de mémoire aan de Eerste Wereldoorlog in het neutrale Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Amersfoortse Belgenmonument. Een 'vergeten' llieu de mémoire aan de Eerste Wereldoorlog in het neutrale Nederland"

Copied!
110
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maddie van Leenders

MA PUBLIEKSGESCHIEDENIS | UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM BEGELEIDER: DR. PAUL KNEVEL

3 FEBRUARI 2017

Het Amersfoortse

Belgenmonument

EEN ‘VERGETEN’ LIEU DE MÉMOIRE AAN DE EERSTE

WERELDOORLOG IN HET NEUTRALE NEDERLAND

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding... 3

Nederland en de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog ... 5

Belgenmonument als lieu de mémoire ... 9

Onderzoeksvraag ...11

Hoofdstuk 1 – Een Belgisch monument op de Amersfoortse Berg (1916-1918) ...13

1.1Historische context: Nederland neutraal, België bezet...13

1.2Het voorstel en het ontwerp van het Belgenmonument (1916 -1918) ...19

1.2.1 Het voorstel van het Belgenmonument ...19

1.2.2 Huib Hoste’s Belgenmonument ...22

1.3Deelconclusie: Een Belgisch monument op de Amersfoortse Berg ...27

Hoofdstuk 2 – Een onbestemd intermezzo (1919-1938) ...29

2.1 De langverwachte koninklijke inhuldiging op 22 november 1938 ...29

2.2 Belgenmonument als toeristische trekpleister ...34

2.3 Deelconclusie: Een onbestemd ‘intermezzo’ ...39

Hoofdstuk 3 – Van Belgische herdenkingsplaats tot Nederlands Rijksmonument (1939-2000) ...40

3.1 Belgische ex-geïnterneerden en het belang van de Tweede Wereldoorlog ...40

3.2 Herbestemming en herwaardering ...47

3.3 Deelconclusie: Van Belgische herinneringsplaats tot Nederlands rijksmonument...55

Hoofdstuk 4 – Monument van alle vluchtelingen? (2016)...57

4.1 Stilstaan bij WO1? ...57

4.2 Toekomst van het Belgenmonument? ...63

4.3 Deelconclusie: Monument van alle vluchtelingen?...70

Conclusie ...72 Literatuurlijst ...78 Bronnenlijst ...82 Archief Eemland ...82 Kranten ...85 Websites ...87 Afbeeldingen...89 Overig ...90 Bijlagen...91

Bijlage I – Interview met Rob Weeda en Max Cramer, 5 oktober 2016 Amersfoort ...91

Bijlage II – Toespraken tijdens de officiële herdenkingsceremonie ‘100 jaar Belgenmonument’ op 26 oktober 2016, Amersfoort... 103

(3)

2

Toespraak ambassadeur van België in Nederland, Chris Hoornaerts ... 103 Toespraak Amersfoortse burgemeester, Lucas Bolsius ... 105 Abstract ... 109

(4)

3

Inleiding

“Voor de meeste Nederlanders zal het niet gemakkelijk zijn zonder hulp van internet of encyclopedie minimaal twee gedenktekens te noemen die in Nederland zijn opgericht ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog”, stelden Paul Schulten en Martin Kraaijestein in een artikel over Nederlandse gedenktekens aan de Eerste Wereldoorlog in 2001.1 Toch refereert het grootste Nederlandse

monument wel degelijk aan deze oorlog waar Nederland zelf geen deel aan had genomen. Dit monument, genaamd het Belgenmonument, ligt verscholen tussen de bomen op de Berg in Amersfoort, een stad die tijdens de Eerste Wereldoorlog werd overspoeld door Belgische oorlogsvluchtelingen en die zich daardoor ontpopte als de tijdelijke ‘Belgenhoofdstad’ van Nederland.2

Het Belgenmonument is, zoals de naam al doet vermoeden, onlosmakelijk verbonden met de Belgische vluchtelingen. Na de Duitse inval in België in augustus 1914 trokken honderdduizenden Belgische burgers en soldaten de Nederlandse grens over. Nederland was als neutraal land verplicht deze laatste groep te interneren. In Kamp Zeist bijvoorbeeld, vlakbij Amersfoort, werden veel Belgische soldaten gehuisvest.3 In 1916 initieerde de directeur van de Centrale Commissie der Werkscholen van

de geïnterneerde Belgen in Nederland de bouw van het Belgenmonument als een teken van erkentelijkheid voor de gastvrije opvang die de Belgische geïnterneerden en hun families in Nederland kregen. Het monument werd vervolgens geschonken aan de gemeente Amersfoort, die beloofde om de instandhouding ervan te waarborgen.4 De Belgische soldaten bouwden het gedenkteken op de

Amersfoortse Berg als een werkverschaffingsproject.

Toch blijft dit Belgenmonument als gedenkteken aan de Nederlandse ervaring van de Ee rste Wereldoorlog merkwaardig. Behalve dat het een teken van dankbaarheid moet zijn, straalt het decoratieprogramma vooral het Belgische oorlogsleed uit en is het om die reden misschien al te beschouwen als een herinnering aan Belgische oorlogsleed op Nederlandse bodem. Daarnaast is het geen klassieke herinnering aan de Eerste Wereldoorlog: het is namelijk geen dodenmonument, in tegenstelling tot de talloze andere oorlogsmonumenten in West-Europese steden en landschappen.

1 Paul Schulten en Martin Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, in: Hans

Binneveld e.a. ed., Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Hilversum 2001) 163-178, aldaar 163.

2 Hans Zijlstra, ‘Het Belgenmonument te Amersfoort’, Ons Erfdeel 4 (2015) 186-189, aldaar 186.; ‘Belgen op de

vlucht – Gastvrij Amersfoort 1914-1918’, Museum Flehite, geraadpleegd op 11-4-2016, https://museumflehite.nl/tentoonstellingen/5804532/belgen-op-de-vlucht-gastvrij-amersfoort-1914-1918.

3 Maartje M. Abbenhuis, The Art of Staying Neutral. The Netherlands in the First World War, 1914-1918

(Amsterdam 2006) 95-96.; Paul Moeyes, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2001) 101.; Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens

de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000) 36.

4 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, voorstel van

(5)

4

Deze zijn door de Amerikaanse cultuurhistoricus Jay Winter aangeduid als sites of memory en sites of

mourning.5 Daarnaast is de totstandkoming van het Belgenmonument als herinneringsplaats aan de

Eerste Wereldoorlog in Nederland te beschouwen als een moeizame. Grotere ontwikkelingen en gebeurtenissen als de diplomatieke spanningen tussen Nederland en België of de Tweede Wereldoorlog hebben het ‘succes’ van het Belgenmonument als gedenkteken aan de Eerste Wereldoorlog dikwijls belemmerd. Daarnaast is het monument in de afgelopen honderd jaar vaak in de vergetelheid geraakt, waarna het verschillende keren door restauratie ternauwernood van teloorgang werd gered. Deze laatste ontwikkeling van ‘vergeten’ is niet alleen illustratief voor het Belgenmonument, maar voor meerdere gedenktekens aan de Eerste Wereldoorlog in Nederland.6

Interessant is echter dat de gemeente Amersfoort hier in 2016 verandering in wilde brengen, misschien wel tegen beter weten in. Het jaar 2016 markeerde namelijk de honderdjarige herdenking van het Belgenmonument, welk jaar eveneens samenviel met zowel de herdenki ngsperiode van de Eerste Wereldoorlog in het algemeen (2014-2018) als met de hedendaagse kwestie van de oorlogsvluchtelingen uit Syrië en Eritrea die op grote schaal naar Europa kwamen. De gemeente Amersfoort greep in 2016 beide ontwikkelingen aan om het Belgenmonument opnieuw af te stoffen en relevant te maken. Dit werd op grootschalige wijze gedaan: behalve dat de gemeente een officiële herdenkingsceremonie en een breed educatief cultureel programma opzette, beraamde ze ook nog eens €1,2 miljoen aan restauratiekosten voor het Belgenmonument. De gemeente en de Stichting Erfgoed Parels van de provincie Utrecht betaalden ieder de helft.7

De fascinatie voor deze plannen van de gemeente Amersfoort voor haar min of meer ‘vergeten’ Belgenmonument vormde de aanzet tot deze masterscriptie. Waarom zou een gemeente zoveel geld steken in een monument dat zelfs voor veel Amersfoorters onbekend is en waar om heen geen jaarlijkse herdenkingstraditie bestaat? Zijn de binding met de huidige vluchtelingencrisis en de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog voldoende om een herdenkingstraditie opnieuw op gang te brengen? In hoeverre beïnvloedt deze verbinding met de huidige vluchtelingencrisis de oorspronkelijke betekenis van het Belgenmonument, als gedenkteken aan de Belgische vluchtelingen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog? Wat zeggen de geschiedenis van en de huidige plannen voor het Belgenmonument over de Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog in het algemeen?

5 Jay Winter, Sites of memory, sites of mourning (Cambridge 1995).

6 Schulten en Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, 175.

7 Raadsvoorstel van burgemeester en wethouders gemeente Amersfoort aan de gemeenteraad, ‘Kaders

restauratie Belgenmonument’ 9-2-2016, Gemeente Amersfoort, 1-7, aldaar 5.; Toespraak van Chris Hoornaerts, ambassadeur van België in Nederland, tijdens de herdenkingsceremonie ‘100 jaar Belgenmonument’ in Amersfoort (26-10-2016).

(6)

5

Over dit Belgenmonument zijn uiteraard al verschillende studies verschenen, waarin vaak de historische context, de ontstaansfase en de vormgeving van het gedenkteken centraal staan. Het zijn doorgaans toegankelijke publicaties die vooral een kennismaking met het gedenkteken bieden, zoals het boek 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort (2016) van historicus Hans Zijlstra. Dit boek schreef hij in samenwerking met de gemeente Amersfoort, Archief Eemland en Utrecht Plaatsen van Herinnering 1914-1918 in het kader van de honderdjarige herdenking van het Belgenmonument in 2016.8 Naast Hans Zijlstra heeft ook Max Cramer, vanuit het perspectief van de Amersfoortse

Monumentenzorg, herhaaldelijk over het Belgenmonument geschreven. Cramer schreef bijvoorbeeld een bijdrage over het Belgenmonument voor het boek Vluchten voor de Groote Oorlog (1988), dat de onder redactie van M. Bossenbroek en J.B.C. Kruishoop verscheen.9 De bijdragen van Cramer hebben

doorgaans een kunsthistorische insteek, waarbij het vooral gaat over de monumentale waarde en de restauraties van het gedenkteken.

Daarnaast verscheen in 2014 nog een meer uitgebreide historische studie naar het Belgenmonument van de hand van het tuin- en parkrestauratiebedrijf Debie & Verkuijl, dat in opdracht van de gemeente Amersfoort werd uitgevoerd. Hoewel de titel van het werk onder meer duidde op een ‘waardestelling [van het] herdenkingsmonument’, wordt er inhoudelijk weinig ingegaan op welke rol het Belgenmonument daadwerkelijk speelde als herdenkingsplaats. De studie prijst weliswaar het monument om bijvoorbeeld haar cultuur- of tuinhistorische waarde, maar gaat nauwelijks in op de betekenis van het Belgenmonument voor de Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog.10

Ondanks het feit dat deze publicaties een goed overzicht en beschrijving geven van het Belgenmonument zelf en de historische context, ontbreekt het dus dikwijls aan een kritische analyse van de (veranderende) betekenisgeving en toe-eigening van het monument en hoe het door de jaren heen als herdenkingsplaats functioneerde. Ook besteden de meeste studies minder aandacht aan de periode van het monument na 1938, hoewel deze minstens zo interessant is. Deze scriptie poogt deze hiaten en overgebleven vragen, door middel van archief-, kranten- en breder literatuuronderzoek, in te vullen.

Nederland en de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog

Het herdenkingsjaar van het Belgenmonument in 2016 past uiteraard in een veel groter fenomeen, namelijk de internationale herdenkingsperiode van de Eerste Wereldoorlog (2014-2018). Deze

8 Hans Zijlstra, 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort. Stilstaan bij WO1 (Amersfoort 2016).

9 M. Cramer, ‘Het Belgen-monument te Amersfoort’, in: M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote Oorlog.

Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988) 66-69.

10 Debie & Verkuijl, Historisch onderzoek en waardestelling herdenkingsmonument het Belgenmonument

(7)

6

herdenkingsperiode heeft in de destijds deelnemende landen geleid tot een enorme hoeveelh eid aan herdenkingsactiviteiten in uiteenlopende vormen en op verschillende niveaus. In België bijvoorbeeld is de honderdjarige herdenkingsperiode van de Eerste Wereldoorlog uitgegroeid tot de grootste herdenkingsactiviteit die het land ooit gekend heeft. Deze wordt niet alleen voortgestuwd door overheden, maar eveneens door culturele instellingen en uiteraard de toeristische sector.11 Jay Winter

merkte dan ook terecht op: “Everywhere, remembrance is a business.”12

Over het algemeen kijken al deze herdenkingsactiviteiten terug op de Eerste Wereldoorlog als een Europese tragedie.13 Thema’s als vrede, ‘dit nooit meer’ en een verenigd Europa voeren in de

retoriek van de meeste herdenkingen de boventoon.14 Dat betekent echter niet dat al deze

herdenkingsactiviteiten dezelfde insteek hebben: door verschillende (politieke) normen en waarden en historische ervaringen met de Eerste Wereldoorlog kunnen deze verschillen op zowel nationaal als regionaal en lokaal niveau. Niet ieder land herdenkt bijvoorbeeld dezelfde slagen of gebeurtenissen op eenzelfde manier.15 Waar in Frankrijk de herdenking van de Slag aan de Somme een belangrijke rol

speelt, zal in Australië of Turkije de Slag om Gallipoli meer aandacht krijgen.

In wezen heeft Nederland ook een eigen historische ervaring met de Eerste Wereldoorlog: Nederland bleef immers neutraal. Ondanks het feit dat hierdoor de Eerste Wereldoorlog niet ‘onze oorlog’ was, zijn er toch stemmen opgegaan om ook in Nederland (op nationaal niveau) stil te staan bij de Eerste Wereldoorlog en wat deze oorlog destijds voor het land had betekend. Of een nationale herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Nederland vruchtbaar is en of er überhaupt sprake is van een herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog in Nederland, zijn vragen die menig historicus niet alleen vandaag de dag, maar al veel langer, bezighouden.

Volgens verschillende historici vormt de toenmalige neutraliteit het grootste obstakel voor een Nederlandse (nationale) herdenkingstraditie aan de Eerste Wereldoorlog. 16 “Het feit dat we buiten de

oorlog bleven maakt dat 11 november nooit bij ons kon uitgroeien tot een nationale gedenkdag. Dat

11 Nico Wouters, ‘The Centenary Commemorations of the Great War in Belgium. History and the Politics of

Memory’, BMGN – Low Countries Historical Review 131 (2016) 76-87, aldaar 77.

12 Jay Winter, ‘Commemorating catastrophe: remembering the Great War 100 years on’, Matériaux pour

l’histoire de notre temps 1 (2014) 166-174, aldaar 166.

13 Emma Hanna, ‘Contemporary Britain and the Memory of the First World War’, Matériaux pour l’histoire de

notre temps 1 (2014) 110-117, aldaar 110.

14 Joan Beaumont, ‘The politics of memory: Commemorating the centenary of the First World War’, Australian

Journal of Political Science 3 (2015), 529-535, aldaar 534.

15 Beaumont, ‘The politics of memory: Commemorating the centenary of the First World War’, 529 en 532,

534-535.

16 Kees Ribbens, ‘Commemorating a ‘Foreign’ War in a Neutral Country’, BMGN – Low Countries Historical Review

(8)

7

zal niemand betwisten”, aldus historicus Piet Blaas.17 Bovendien achtten verschillende historici een

herdenking overdreven, omdat de gevolgen van deze oorlog voor Nederland maar beperkt waren.18

Daardoor, zo stelde historicus Maarten Brands, was het niet in het collectief geheugen van Nederland opgenomen: “Historische boekenkennis is een pover substituut voor eigen historische ervaringen.”19

Volgens historici Schulten en Kraaijestein zou zelfs sprake zijn van een schuldbewust besef dat de ervaringen met de Eerste Wereldoorlog in Nederland geenszins vergelijkbaar waren met de verliezen die in de oorlogvoerende landen geleden waren, waardoor een herdenking ook minder gepast werd geacht.20

Deze toenmalige neutraliteit heeft er inderdaad ook voor gezorgd dat de interesse in de Nederlandse ervaring van de Eerste Wereldoorlog onder het ‘grote publiek’ en de nationale politiek beperkt is. Ondanks het feit dat de Eerste Wereldoorlog al jarenlang is opgenomen in het Nederlandse canon en in de schoolboeken, wordt deze oorlog niet als Nederlandse geschiedenis beschouwd of behandeld.21 Het is daarom niet verwonderlijk dat de Nederlandse bevolking over het algemeen weinig

heil ziet in een herdenking ervan. Uit een onderzoek uit 2013 bleek zelfs dat van de twaalf onderzochte landen de Nederlandse bevolking een herdenking van de Eerste Wereldoorlog het minst noodzakelijk achtte.22 Ook de nationale politiek zag geen directe heil in een nationale herdenking; een overtuiging

die wederom werd gevoed door de Nederlandse neutrale positie tijdens de Eerste Wereldoorlog.23

Uiteindelijk kwam vanuit de overheid wel geld voor een online coördinatieplatform voor de Eerste Wereldoorlog in Nederland, EersteWereldoorlog.nu. Tegelijkertijd benadrukte de overheid dat andere initiatieven voor een herdenking van de Eerste Wereldoorlog bij particulieren en erfgoedinstellingen moesten liggen.24

Een andere belangrijke verklaring voor het ontbreken van een herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog in Nederland en zelfs voor het feit dat de Eerste Wereldoorlog geen plaats heeft in het historisch collectief geheugen van Nederland, is volgens onder andere Schulten en Kraaijestein

17 Piet Blaas, ‘Nederlandse historici en de Eerste Wereldoorlog’, in: Martin Kraaijestein e.a. ed., Wankel

evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 14-31, aldaar 28.

18 Maarten Brands, ‘De “Groote Oorlog” die aan Nederland voorbij ging’, Ons Erfdeel 1 (2014) 22-31, aldaar 29. 19 Brands, ‘De “Groote Oorlog” die aan Nederl and voorbij ging’, 23.

20 Schulten en Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, 174 -175.

21 Kees Ribbens, ‘Een oorlog in de schaduw’, EersteWereldoorlog.nu, geraadpleegd op 18 -10-2016,

http://www.eerstewer eldoorlog.nu/blog/een-oorlog-de-schaduw/.

22 Ribbens, ‘Een oorlog in de schaduw’.; Susan Hogervorst, ‘De omgang met de Eerste Wereldoorlog in België en

Nederland’ (2016), Historici.nl, geraadpleegd op 18-10-2016, https://www.historici.nl/blogs/redactie-historicinl/de-omgang-met-eerste-wereldoorlog-belgi%C3%AB-en-nederland.

23 Ribbens, ‘Een oorlog in de schaduw’.

(9)

8

de Tweede Wereldoorlog.25 Nederland had beide oorlogen immers anders beleefd: de Eerste neutraal,

de Tweede bezet. Om die reden had de Tweede Wereldoorlog alle histori sche aandacht naar zich toegetrokken en vormde zij volgens Brands, in tegenstelling tot andere West-Europese landen, de “grote cesuur” in de vaderlandse geschiedenis.26

Desalniettemin zijn er ook historici die juist wel van mening zijn dat er een nationale herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Nederland moet komen. Paul Moeyes, een van Nederlands belangrijkste Eerste Wereldoorlog-kenners, meent bijvoorbeeld dat binnen de internationale herdenking ook een rol weggelegd moet zijn voor de beleving van neutrale landen. Dat de Nederlandse regering voorlopig niet tot een nationale herdenking wil overgaan, is volgens hem dan ook “meer onwetendheid dan een weloverwogen beslissing.”27 Ook historicus Wim Klinkert, tevens voorzitter van

de Stichting Honderd jaar Nederland en de Eerste Wereldoorlog, heeft in de afgelopen jaren geprobeerd om de overheid te interesseren voor een grootschalige herdenkingsactiviteit, maar zonder succes.28 Andere historici zoals Ruth Oldenziel en James Kennedy hopen dat deze periode vooral leidt

tot meer onderzoek en kennisoverdracht over de Eerste Wereldoorlog in Nederland.29

Daarnaast zijn er in de afgelopen jaren wel allerlei regionale en lokale initiatieven ontstaan die stilstaan bij de Eerste Wereldoorlog in Nederland en pogen kennis daarover over te brengen. Een regionaal voorbeeld is het project Utrecht Plaatsen van Herinnering 1914-1918, waarbij acht erfgoedinstellingen en fysieke ‘herinneringsplaatsen’ aan de Eerste Wereldoorlog in de provincie Utrecht zijn verenigd. Deze worden beschreven als “tastbare lieux de mémoire aan de Vlaamse geschiedenis in Utrecht”. Het Belgenmonument maakt hier ook onderdeel van uit.30

Deze masterscriptie borduurt verder op de vraagstukken over het herdenken van de Eerste Wereldoorlog in Nederland, waarbij het Belgenmonument als de centrale case study dient om te onderzoeken of er (ooit) sprake is (geweest) van een Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog en wat de geschiedenis van dit monument mogelijkerwijs kan zeggen over de huidige

25 Onno Sinke, ‘100 jaar na dato. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Nederland’, Onderzoek uitgelicht

3 (2014) 7-12, aldaar 7.; Schulten en Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, 163 en 175.

26 Martin Kraaijestein en Paul Schulten, ‘Introductie’, in: Martin Kraaijestein e.a. ed., Wankel evenwicht. Neutraal

Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 7-13, aldaar 7.; Brands, ‘De “Groote Oorlog” die aan

Nederland voorbijging’, 23.

27 Susan Schmetz, ‘Nederland moet WO1 herdenken’ (2012), Historisch Nieuwsblad, geraadpleegd op 9 -5-2016,

http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/nieuws/19499/nederland-moet-wo1-herdenken.html.

28 Sinke, ‘100 jaar na dato’, 2.

29 Maurice Blessing, ‘DE STELLING: “Nederland moet 100 jaar Eerste Wereldoorlog groots herdenken”’ (2012),

Historisch Nieuwsblad, geraadpleegd op 11-4-2016, http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/29592/de-stelling-nederland-moet-100-jaar-eerste-wereldoorlog-groots-herdenken.html.

30 ‘Utrecht Plaatsen van Herinnering’, Monumentaal, geraadpleegd op 14-5-2016,

(10)

9

en eventueel toekomstige herdenking. Uit het bovenstaande ‘debat’ bleek immers al dat het bestaan van een (levendige) herdenkingscultuur niet vanzelfsprekend is: voorwaarden als een directe historische ervaring en een breed gedragen relevantie van dit verleden door de samenleving lijken hiervoor vereisten te zijn. Bovendien moet een monument, als een belangrijk onderdeel van de herdenkingscultuur, van een herdenkingsritueel worden voorzien. Anders zou het volgens socioloog en antropoloog Rob van Ginkel snel aan relevantie en betekenis verliezen.31 Herdenkingsrituelen

zorgen er namelijk volgens Van Ginkel voor dat “de herinnering steeds opnieuw bewust [wordt] geactiveerd.”32 Overigens is het herdenken zonder gedenkplaats of monument tevens een lastige zaak:

beide hebben elkaar dus nodig.33 Naast monumenten, die er op dit moment maar weinig zijn, heeft

een Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog dus ook herdenkingsrituelen nodig om ‘levend’ te blijven. Het is nog maar de vraag of de honderdjarige herdenkingsperiode daar verandering in gaat brengen, ook voor het Belgenmonument.

Belgenmonument als lieu de mémoire

In deze masterscriptie worden de afgelopen honderd jaar van het Belgenmonument, als gedenkteken aan de Eerste Wereldoorlog, bestudeerd op het niveau van betekenisgeving, toe-eigening en retoriek. Op die manier wordt er gepoogd inzicht te krijgen in de rol die het Belgenmonument in de Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog speelt. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de historiografische insteek van de lieux de mémoire, oftewel vrij vertaald ‘plaatsen van herinnering’. De Franse historicus Pierre Nora ontwikkelde deze historiografische invalshoek in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw en werkte deze, samen met verschillende collega’s, uit in een serie essays, gebundeld onder de naam Les Lieux de Mémoire (1984-1992).34 Aan deze lieux de mémoire ligt Nora’s

conclusie ten grondslag dat Frankrijk als land een transformatie, een grand passage, had ondergaan. Volgens hem was het moderne Frankrijk verwijderd geraakt van de eeuwenoude tradities en was er een afstandelijke relatie tot het verleden ontstaan, wat een nieuwe nationale geschiedenis noodzakelijk maakte.35 Tegelijkertijd had de nationale geschiedschrijving een verschuiving

doorgemaakt, waarbij de viering van de natie en de nationale identiteit plaatsmaakten voor reflectie op het eigen verleden.36 In deze tijd, waarin het verleden een aparte wereld was geworden, waren

volgens Nora ook de samenlevingen verdwenen waarin de pure herinnering lag verankerd in de vorm

31 Rob van Ginkel, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam 2011) 21. 32 Van Ginkel, Rondom de stilte, 29.

33 Ibidem, 21.

34 Jos H. Pouls, ‘Erinnerungsort Weimar. Over plaatsen van herinnering en geschiedschrijving’, Streven (2006)

387-402, aldaar 387.; Lawrence D. Kritzman, ‘Foreword’ in: Pierre Nora ed., Realms of Memory. Rethinking the

French Past (New York 1996) ix-xiv, aldaar ix.; Pierre Nora, Les lieux de mémoire (Parijs 1984-1992).

35 Jo Tollebeek, ‘”Vaut le voyage!”, De Belgische plaatsen van herinnering’, in: Jo Tollebeek e.a. ed., België, een

parcours van herinnering. Deel I plaatsen van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008) 13-25, aldaar 13.

(11)

10

van gebaren, gebruiken en zelfkennis: de milieux de mémoire. Deze traditionele herinnering had plaatsgemaakt voor de geschiedwetenschap, maar volgens Nora waren beide noodzakelijk voor een relatie met het verleden. De oplossing hiervoor vond hij in zijn lieux de mémoire, een samenspel van herinnering en geschiedwetenschap.37 Deze lieux de mémoire waren de enige overgebleven

herinneringen aan de eeuwig verdwenen milieux de mémoire en dus nog de laatste aanknopingspunten om van Frankrijk een nationale geschiedenis te kunnen schrijven.38

Lieux de mémoire zijn echter niet eenvoudig in een definitie te vangen. Een lieu de mémoire is

in ieder geval een moderne vorm van herinnering, waarbij het tastbaar en zichtbaar bewaren van de overblijfselen van de milieux de mémoire vooropstaat. Lieux de mémoire zijn bedoeld om als het ware de tijd stil te zetten en de betekenissen van de verloren milieux de mémoire in zich ‘op te sluiten’ en te beschermen tegen de vergetelheid.39 Het zijn geen verwijzingen naar dit verleden, ze staan volledig

op zichzelf.40 Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat het niet alleen om letterlijke plaatsen gaat,

zoals de vertaling doet vermoeden, maar dat een lieu ook de gedaante kan aannemen van bijvoorbeeld een feestdag, een persoon of een uitdrukking.41 Bovendien is een lieu de mémoire nooit spontaan: de

herdenking en betekenisgeving ervan zijn georganiseerd en ‘gearchiveerd’, oftewel materieel en zichtbaar vastgelegd.42 Het is dan ook een constructie, een resultaat van toe-eigening en

betekenisgeving.43 Er moet dan ook altijd een intentie bestaan om te herinneren.44 Dat deze

herinneringsplekken worden geconstrueerd, betekent echter niet dat ze statisch zijn: lieux de mémoire zijn juist onderhevig aan grotere maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en daardoor dus veranderlijk.45

Deze invalshoek maakt een bestudering van de geschiedenis van bijvoorbeeld het Belgenmonument juist zo interessant: het laat niet de geschiedenis zien die achter een gedenkteken schuilt, maar juist de geschiedenis van het gedenkteken zelf.46 De historicus stelt bij een dergelijke

bestudering van het verleden zichzelf steeds vragen over waarom een geschiedenis op een dergelijke wijze wordt herinnerd, wie zich deze geschiedenis toe-eigent en op welke manier.47 Deze vragen

37 Paul Knevel, ‘The Lieux de Mémoire or a plea for more historiography in city and history museums’, in:

Amsterdam Museum e.a. ed., City Museums on the move. A dialogue between professionals from African

countries, the Netherlands and Belgium (Amsterdam 2010) 86-91, aldaar 87.

38 Tollebeek, ‘”Vaut le voyage!”’, 15.

39 Nora, ‘Between Memory and History’, 11 en 13. 40 Ibidem, 19 en 23.

41 H.L. Wesseling, Plaatsen van herinnering. Een historisch succesverhaal (Amsterdam 2005) 13. 42 Nora, ‘Between Memory and History’, 12-13.

43 Knevel, ‘The Lieux de Mémoire or a plea for more historiography in city and history museums’, 88. 44 Nora, ‘Between Memory and History’, 19.

45 Pouls, ‘Erinnerungsorte Weimar’, 2.; Kritzman, ‘Foreword’, xiv.

46 Knevel, ‘The Lieux de Mémoire or a plea for more historiography in city and history museums’, 89. 47 Ibidem, 89.

(12)

11

stellen historici in staat om op een kritische wijze een nationale geschiedenis te schrijven, of zoals Nora het omschreef: “We no longer celebrate the nation, but we study the nation’s celebrations.”48

De lieux de mémoire hadden een nieuw paradigma teweeggebracht in de opvattingen over collectieve herinnering en nationale geschiedenis, waardoor deze invalshoek veel navolging vond in omringende landen. In Duitsland verschenen de Erinnerungsorte, in Engeland de sites of memory en in België kwam het tot een parcours van herinnering.49 Nederland kon eveneens niet achterblijven: in een

vierdelige boekenreeks onder hoofdredactie van Henk Wesseling kwam Plaatsen van herinnering in 2005 en 2006 tot stand. Kanttekening hierbij is dat in deze reeks het concept iets anders werd geïnterpreteerd: het gaat in deze serie vooral om fysieke plekken, die een episode uit de Nederlandse geschiedenis in zich dragen en de Nederlandse identiteit uitstralen.50 Een ander opmerkelijk feit is dat

in deze serie geen enkele plaats verwijst naar Nederland en de Eerste Wereldoorlog.51

In deze masterscriptie vormt Nora’s opvatting van een lieu de mémoire het analytisch instrument om de geschiedenis van het Belgenmonument als herdenkingsplaats van de Eerste Wereldoorlog te onderzoeken. Deze invalshoek dwingt namelijk om steeds kritische vragen te stellen over wie zich het gedenkteken en de bijbehorende geschiedenis toe-eigent, waarom en op welke manier dit wordt gedaan. Het is niet zozeer een theorie waar telkens naar wordt terugverwezen, maar een perspectief waarmee de geschiedenis van het Belgenmonument is bekeken.

Onderzoeksvraag

In de komende hoofdstukken worden dus de geschiedenis en de huidige herdenkingsplannen van het Amersfoortse Belgenmonument bestudeerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van Nora’s historiografische invalshoek van de lieux de mémoire. De geschiedenis van en de huidige omgang met het Belgenmonument kunnen vervolgens inzicht bieden in de Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog en eventueel de toekomst daarvan. Bovendien kan er stil worden gestaan bij de vraag of er überhaupt wel sprake is van een Nederlandse herdenkingscultuur van de Eerste Wereldoorlog. De Nederlandse belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog in eigen land is immers beperkt en ook vandaag de dag is er weinig (politieke) belangstelling om met een nationale herdenking in eigen land in te haken op de internationale herdenkingsperiode van de Eerste Wereldoorlog (2014-2018).

48 Pierre Nora, ‘General Introduction: Between Memory and History’, in: Pierre Nora ed., Realms of Memory.

Rethinking the French Past (New York 1996) 1-20, aldaar 7.

49 Pouls, ‘’Erinnerungsorte Weimar’, 3.; Jo Tollebeek e.a. ed., België, een parcours van herinnering. Deel I plaatsen

van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008).

50 Wesseling, Plaatsen van herinnering, 5.

(13)

12

In deze masterscriptie staat het Belgenmonument als case study voor deze grotere vragen centraal. De overkoepelende onderzoeksvraag luidt: Welk inzicht geeft het Amersfoortse Belgenmonument als lieu de mémoire in de Nederlandse herdenkingstraditie van de Eerste Wereldoorlog, (als er in wezen al sprake is van een herdenkingstraditie)? In de komende vier hoofdstukken staan het verleden en heden van het merkwaardige Belgenmonument op de voorgrond. De hoofdstukken zijn chronologisch ingedeeld, maar vrijwel ieder hoofdstuk wordt thematisch behandeld. In het eerste hoofdstuk wordt kort op de historische context van het monument ingegaan en aangetoond dat het Belgenmonument het resultaat is van een ‘wrang’ verleden. Vervolgens wordt in hetzelfde hoofdstuk het voorstel en de uiteindelijke bouw van het monument behandeld, die al aanduiden dat het Belgenmonument meer dan éen boodschap had. Het tweede hoofdstuk gaat over de periode tussen de overdracht van het monument en de officiële inhuldiging ervan die pas eind 1938 plaats kon hebben, als gevolg van de moeizame relaties tussen Nederland en België. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de invloed van deze impasse op het Belgenmonument als gedenkteken . In hoofdstuk drie staat een grote periode van het Belgenmonument centraal, namelijk van 1939 tot 2000. In het eerste deel komt de herdenkingstraditie van de Belgische ex -geïnterneerden en de weerslag van de Tweede Wereldoorlog hierop aan bod. Vervolgens wordt er ingegaan op de verschillende functies en (her)waarderingen die het monument heeft gekend, nadat haar herdenkingsfunctie was verdwenen. Tot slot wordt in hoofdstuk vier, tevens het laatste hoofdstuk, het huidige herdenkingsprogramma behandeld, waarin de vluchtelingenproblematiek een belangrijke rol heeft gekregen. Verder wordt hier een onmogelijke, maar des te interessantere vraag gesteld: de toekomstverwachting van het Belgenmonument. Tezamen moeten al deze hoofdstukken uiteindelijk de ontwikkeling laten zien van het Belgenmonument als lieu de mémoire van de Eerste Wereldoorlog in Nederland en antwoord geven op de grotere vraag of er (ooit) sprake is (geweest) van een Nederlandse herdenkingstraditie van de Eerste Wereldoorlog en of deze eventueel een toekomst heeft.

(14)

13

Hoofdstuk 1 – Een Belgisch monument op de Amersfoortse

Berg (1916-1918)

Vandaag de dag ligt het recent gerestaureerde Belgenmonument er vredig en nog steeds enigszins verscholen bij tussen de bomen op de Amersfoortse Berg. Sinds de restauratie is het monument na lange tijd weer via de voorzijde te benaderen in de vorm van een S-vormig pad. Als men dit pad volgt, doemt eerst de herdenkingsmuur op met haar reliëfs over het Belgische oorlogsleed. Vervolgens leidt de tussenliggende tuin naar het hoofdgebouw. Dit grote gebouw, bestaande uit drie torens die door middel van muurvlakken met elkaar zijn verbonden, is eveneens voorzien van plechtige bas-reliëfs en van zowel het Nederlandse als Belgische wapen. Op de middelste toren rust sinds 1967 een oefencarillon, wat zo nu en dan nog wordt bespeeld. Verder leeft het imposante, bakstenen bouwwerk in stilte en vormt het vooral voor de enkele wandelaars en omwonenden een onderdeel van een bosrijke omgeving.

Dit hoofdstuk gaat meer dan honderd jaar terug in de tijd naar de historische context waarin dit bakstenen gedenkteken ontstond en wie er bij het voorstel, het ontwerp en de uiteindelijk bouw van dit monument betrokken waren. Deze beginfase van het monument toont aan dat het Belgenmonument veel meer was dan alleen een Belgische dankbetuiging voor de Nederlandse opvang aan de geïnterneerden en hun gezinnen, zoals de directeur Omer Buyse, namens de Centrale Commissie der Werkscholen van de geïnterneerde Belgen in Nederland, de bouw van het monument in oktober 1916 aan de gemeente Amersfoort voorgesteld had.52

Daarnaast is deze dankbetuiging op zich al opmerkelijk, wanneer men de historische context in ogenschouw neemt. Historicus Paul Knevel merkte bijvoorbeeld al enige jaren geleden op dat achter de bouw van het Belgenmonument “een minder hoogdravend verhaal schuil[gaat] vol onvrede over slechte behandeling, verveling en gebrek aan perspectief in de primitieve interneringskampen waar gevluchte Belgische soldaten het einde van de oorlog moesten afwachten.”53

1.1 Historische context: Nederland neutraal, België bezet

In de eerste plaats is het Belgenmonument te beschouwen als het resultaat van het kruisen van de padenvan twee landen: Nederland en België. Toch gingen Nederland en België, die beide neutraal wilden blijven, de Eerste Wereldoorlog verschillend in: Nederland bleef neutraal en België werd bezet. Op 2 augustus had de Duitse legerbevelhebber Von Moltke aangegeven dat de Nederlandse neutraliteit zou worden gerespecteerd; de aanval op Frankrijk was namelijk via België gepland.

52 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, voorstel van

Omer Buyse aan de gemeente Amersfoort 5-10-1916.

(15)

14

Dezelfde dag stuurde Duitsland dan ook een ultimatum aan België om de troepen door Belgisch grondgebied naar Frankrijk te laten oprukken. België stemde hier niet mee in, maar dat verhinderde niet dat Duitsland België alsnog op 4 augustus 1914 binnenviel.54 Groot-Brittannië, dat garant stond

voor de Belgische neutraliteit, verklaarde daarop weer de oorlog aan Duitsland. De Britse steun kon echter niet verhoeden dat België door het Duitse leger al snel onder de voet gelopen werd.55 Na de

Duitse inval kreeg België te maken met oorlogsgeweld, de stellingoorlog aan het IJzerfront en een militaire bezetting.56 België was veranderd in een slagveld en het land verkeerde in totale chaos.57

Deze verschrikkingen gingen aan Nederland voorbij. Toch waren de indirecte gevolgen van het oorlogsgeweld in West-Europa voelbaar in de Nederlandse samenleving. Zo ging de economie achteruit en gingen voedsel en brandstof op rantsoen.58 Om de neutraliteit te ‘bewaken’ diende

bovendien een groot aantal Nederlandse mannen blijvend gemobiliseerd te worden. Het Nederlandse leger kreeg er immers veel taken bij, zoals het verlenen van humanitaire hulp aan de oorlogvoerende landen of het bewaken van de eigen grenzen.59 De grootste taak betrof de vluchtelingenopvang, waar

verderop in deze paragraaf dieper op in zal worden gegaan.

Daarnaast kwamen België en Nederland tijdens deze oorlog ook op diplomatiek terrein steeds verder uit elkaar te liggen. Alvorens de oorlog uitbrak, bestonden er onderhuidse spanningen tussen de landen die grotendeels het gevolg waren van de scheidingsregeling van 1839.60 De gebeurtenissen

vlak na de Duitse inval in België zorgden ervoor dat relaties nog verder bekoeld raakten en het wederzijdse wantrouwen groeide. Zo sloeg Nederland bijvoorbeeld een verzoek om samen de Maaslinie te verdedigen af en sloot het een dag na de Duitse inval in België de monding van de Westerschelde. Hoewel Nederland zo probeerde de doortocht van vijandelijke schepen te voorkomen, betekende de sluiting tegelijkertijd dat militaire hulp aan België via de Westerschelde was uitgesloten. Ook deden geruchten de ronde dat de neutraliteit in Limburg geschonden was. Daarnaast waren de Belgen niet tevreden over de Nederlandse pers, die zich in hun ogen veel te zachtaardig uitliet over de Duitse oorlogsdaden in hun land.61 Overigens had Nederland indertijd al een pro-Duitse reputatie, een

54 M. de Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, in: M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote

Oorlog. Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988) 11-21, aldaar 11.

55 De Roodt, Oorlogsgasten, 19.; De Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, 17.

56 Sophie de Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (Antwerpen

1997) 102-103.

57 De Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 103. 58 De Roodt, Oorlogsgasten, 15-16.

59 De Roodt, Oorlogsgasten, 15.; Abbenhuis, The Art of Staying Neutral, 35-36.

60 Duco Hellema e.a., Nederland-België. De Belgisch-Nederlandse betrekkingen vanaf 1940 (Amsterdam 2011) 9. 61 De Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, 18.

(16)

15

beeld dat nog eens werd versterkt door de voortzetting van de handel met Duitsland tijdens de oorlog.62

Al deze gebeurtenissen resulteerden in Belgische onvrede. Bovendien rakelden ze een andere kwestie op: de gebieden Nederlands-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Deze gebieden was België tijdens de onafhankelijkheidsverdragen van 1839 aan Nederland kwijtgeraakt, maar ze waren in economische zin van groot belang voor België. In Zeeuws-Vlaanderen liep immers de Schelde, waar België een Belgische rivier van hoopte te maken.63 Hierachter speelde uiteraard de eeuwenoude

rivaliteit tussen de Nederlandse havens en die van Antwerpen een rol.64 De Belgische regering zag in

deze nieuwe oorlogsomstandigheden haar kans schoon om de gebieden terug te claimen, daarbij gesteund door voornamelijk de Franse regering. Hoewel de Belgische regering deze plannen van gebiedsuitbreiding aanvankelijk onder de pet hield, startte de prominente Belgische krant Le XXe Siècle vanaf het voorjaar van 1915 een felle campagne. Dit leidde uiteraard weer tot ongenoegen aan Nederlandse zijde.65

Ondanks het feit dat deze gebeurtenissen een steeds grotere wig dreven tussen Nederland en België, kwamen beide buurlanden op een bepaalde manier toch nog ‘samen’ in deze Eerste Wereldoorlog: in de vorm van honderdduizenden Belgische vluchtelingen die de Nederlandse grens over vluchtten. Deze vluchtelingenstroom ontstond direct na de Duitse inval in augustus 1914, maar nam pas echt grote proporties aan met de val van Antwerpen in oktober van datzelfde jaar. In totaal kozen ongeveer éen miljoen Belgen ervoor om de noordelijke grens over te steken.66 Nederland telde

op dat moment slechts zes miljoen inwoners, waardoor het aantal vluchtelingen relatief gezien enorm was.67 Overigens was het enorme aantal vluchtelingen niet blijvend: een groot aantal keerde na korte

tijd weer terug naar België. Eind oktober was het aantal al gezakt tot 720.000. Twee jaar later waren er nog maar 80.000 Belgen over, die de rest van de oorlog in Nederland verbleven.68

Onder deze vluchtelingen bevonden zich niet alleen burgers, maar ook soldaten. Na de val van Antwerpen op 10 oktober 1914 zocht maar liefst een derde deel van het Belgisch leger zijn toevlucht in Nederland. 69 Naast Belgische soldaten kwamen er ook soldaten uit de andere oorlogvoerende

62 De Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, 17-18.; De Roodt, Oorlogsgasten, 148.

63 E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780/1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel II 1914 -1980 (Amsterdam

1986) 43.

64 De Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, 21.; M. de Waele, ‘Nasleep’, in: M. Bossenbroek e.a. ed.,

Vluchten voor de Groote Oorlog. Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988) 69-77, aldaar 72.

65 De Waele, ‘België en Nederland in augustus 1914’, 21. 66 Abbenhuis, The Art of Staying Neutral, 95.

67 Zijlstra, ‘Het Belgenmonument te Amersfoort’, 188. 68 Moeyes, Buiten schot, 101.

69 G. Laporte, ‘Vlucht en opvang van de Belgische soldaten’, in M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote

(17)

16

landen naar Nederland. Zij waren gevlucht voor de gruwelen van het strijdtoneel of voor het krijgsgevangenschap dat hen mogelijk te wachten stond.70 Voorbeelden van deze groepen waren

Duitse deserteurs en Russische, Britse en Duitse krijgsgevangenen.71 Toch waren de Belgen met circa

33.000 soldaten in de meerderheid.72 Als neutraal land was Nederland door het internationale

oorlogsrecht verplicht om de soldaten van oorlogvoerende partijen, die de grens over waren gestoken, te interneren gedurende de oorlog. Dit was zo afgesproken op de Vredesconferentie van Den Haag in 1907. De soldaten dienden ontwapend te worden en zo ver mogelijk van het front vandaan te worden geïnterneerd.73 De Nederlandse krijgsmacht was met de internering van deze soldaten belast.74 Deze

taak was niet alleen omvangrijk maar ook complex: de buitenlandse militairen moesten worden gevoed, van onderdak worden voorzien en ook nog streng worden bewaakt. ‘Ontsnapte’ soldaten van oorlogvoerende landen op Nederlands grondgebied vormden immers een potentieel gevaar voor de neutraliteit.75

Waar de hoge officieren nog de luxe genoten dat ze in pensions of bij particulieren werden ondergebracht, werd het grote gros aan gewone soldaten in grote en streng bewaakte interneringskampen gehuisvest.76 Het eerste interneringsdepot voor deze soldaten was reeds op 1

augustus 1914 in Alkmaar geopend. Aanvankelijk was het kamp bedoeld voor alle geïnterneerde militairen, maar de Nederlandse legerleiding kwam al snel tot het inzicht dat de gezamenlijke internering op één plek geen werkbare oplossing was. Het kamp werd daarom gesloten, waarna de soldaten naar gescheiden verblijfplaatsen werden overgebracht.77 De Belgische soldaten kwamen

terecht in kazernes in Zwolle, Kampen, Assen, Harderwijk en Amersfoort. In Amersfoort werden ze ondergebracht in de Juliana van Stolbergkazerne. Deze kazerne herbergde op 13 oktober 1914 al 16.500 Belgen, terwijl de kazerne normaliter plaats bood aan 4.000 mannen.78 Logischerwijs was de

situatie daardoor niet lang houdbaar. De Minister van Oorlog zag zich dan ook genoodzaakt om speciale interneringskampen te laten bouwen, waar op 10 oktober 1914 mee werd gestart. Er kwamen speciale Belgische interneringskampen in Gaasterland, Oldebroek, Harderwijk en Zeist. De laatste lag vlakbij de stad Amersfoort.79

70 Moeyes, Buiten schot, 104-105. 71 De Roodt, Oorlogsgasten, 16.

72 Marius van Leeuwen en Alfred Staarman, Tastbare herinneringen 1914-1918 (Western Front Association

Nederland 2008) 8.

73 Moeyes, Buiten schot, 104.; Laporte, ‘Vlucht en opvang van de Belgische soldaten’, 30. 74 Abbenhuis, The Art of Staying Neutral, 101.

75 Ibidem, 104.

76 Laporte, ‘Vlucht en opvang van de Belgische soldaten’, 32-33.; De Roodt, Oorlogsgasten, 46-47. 77 Abbenhuis, The Art of Staying Neutral, 101.

78 Wim Schipper, Bakens op de Utrechtse Heuvelrug. Stille getuigen van het verleden (Barneveld 2009) 104. 79 De Roodt, Oorlogsgasten, 36.

(18)

17

Met de bouw van Kamp Zeist werd medio oktober 1914 begonnen. Het kamp was voorzien van grote logiesbarakken, sanitaire ruimtes, ziekenverblijven, werkplaatsen, scholen en zelfs een kerk. Het werd in een rap tempo gebouwd, waardoor slechts drie weken later de eerste 6.000 Belgen hun intrek in het nieuwe interneringskamp konden nemen.80 Uiteindelijk bood het kamp plaats aan 12.000

tot 15.000 geïnterneerden.81 Toen de eerste Belgen arriveerden, was het kamp nog niet helemaal

klaar, waardoor de voorzieningen aanvankelijk nogal provisorisch aandeden.82 Ondanks het feit dat de

meeste voorzieningen gaandeweg wel verbeterden, was het verblijf in een interneringskamp over het algemeen niet optimaal. Kamp Zeist werd bijvoorbeeld ooit beschreven als “een woestijn van zand, prikkeldraad en bajonetten waar men de indruk kreeg in een gevangenis te zijn.”83 In een barak sliepen

namelijk gemiddeld 250 Belgische soldaten, waardoor privacy in zijn geheel ontbrak. Daarnaast waren de vochtige en slecht verwarmde barakken een broedplaats voor ongedierte en ziektes. De medische zorg was schaars: in kamp Zeist waren in de eerste interneringsmaanden ruim 11.000 patiënten, tegenover een klein medisch team van twee artsen, twee coassistenten en zestien verplegers.84 Ook

kampten veel geïnterneerden met depressies, heimwee en verlangens naar hun families die ze in België hadden achtergelaten.85 Tot overmaat van ramp werden zij er door hun militaire bevelhebbers

ook nog van beschuldigd dat ze door te vluchten hadden gedeserteerd.86 Kortom, veel Belgische

soldaten waren gedesillusioneerd in het treurige kamp waar zij de rest van de oorlog moesten uitzitten, waar het leven in de regel bestond uit eten en slapen. Drankmisbruik, vlucht- en zelfmoordpogingen onder de geïnterneerden waren niet vreemd.87

Bovendien waren de Belgische soldaten ontevreden over de strenge manier waarop de Nederlandse bewakers hen behandelden en de veel te hoge prijzen die de kantines van de interneringskampen voor bijvoorbeeld drank rekenden.88 Een poging van de Nederlandse regering om

de Belgen in te zetten voor de voltooiing van hun eigen kamp Zeist werkte dan ook als olie op het vuur.89 Veel Belgische soldaten meldden zich af voor de werkzaamheden of saboteerden ze, wat de

relatie tussen de kampbewoners en hun bewakers verder op scherp zette.90 Op 2 december 1914

80 De Roodt, Oorlogsgasten, 37.

81 Laporte, ‘Vlucht en opvang van de Belgische soldaten’, 34. 82 Schipper, Bakens op de Utrechtse Heuvelrug, 105.

83 Laporte, ‘Vlucht en opvang van de Belgische soldaten’, 34.

84 G. Laporte, ‘De interneringskampen’, in: M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote Oorlog. Belgen in

Nederland, 1914-1918 (Amsterdam 1988) 46-49, aldaar 47.

85 De Roodt, Oorlogsgasten, 40, 48-49. 86 Ibidem, 25.

87 Schipper, Bakens op de Utrechtse Heuvelrug, 105.; Laporte, ‘De interneringskampen’, 46. 88 Zijlstra, 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort, 21.

89 G. Laporte, ‘Opstand in Kamp Zeist’, in: M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote Oorlog. Belgen in

Nederland, 1914-1918 (Amsterdam 1988) 49-50, aldaar 49.

(19)

18

bereikten deze opgelopen spanningen een hoogtepunt. De directe aanleiding hiervoor was een vluchtpoging van drie Belgen eerder die dag. Tijdens hun poging werden de geïnterneerden betrapt en door de kampleiding gevangengezet. Als tegenreactie begonnen de Belgische soldaten met het uitdagen van de kampleiding, brachten ze vernielingen aan en stalen ze uit de kantine.91 Deze

provocaties hielden tot de volgende dag aan. De verantwoordelijke kamp-luitenant Mallinckrodt probeerde het oproer tot bedaren te brengen en arresteerde daarbij nog een aantal Belgische soldaten. Zelfs dit wist de Belgische geïnterneerden niet te intimideren, waarop de luitenant uiteindelijk driemaal het commando gaf aan de kampbewakers om te vuren. Onder de Belgische geïnterneerden vielen die dag acht doden en achttien gewonden. Het oproer was daarmee tot een einde gekomen.92

Het incident in Kamp Zeist deed de discussie over het interneringsbeleid oplaaien, ook binnen het parlement. De Nederlandse regering zag uiteindelijk in dat verbetering van het interneringsbeleid en de -opvang noodzakelijk was.93 Voorbeelden hiervan waren de versoepeling van de verlofregeling

of de mogelijkheid om buiten het kamp te werken. Ook werden er onderwijsmogelijkheden gecreëerd en werd gezinshereniging mogelijk gemaakt door de bouw van ‘gezinsdorpen’ in de nabije omgeving, zoals het Albertsdorp, Elisabethsdorp en Nieuwdorp.94 Tot slot kwam er meer ruimte voor ontspanning

in de kampen, bijvoorbeeld in de vorm van sport- en toneelverenigingen.95 De Brusselse gemeenteraad

richtte in aansluiting hierop op 21 januari 1915 de Centrale Administratieve Commissie der Werkscholen op.96 De Belg Omer Buyse werd aan het roer van deze commissie gesteld. Buyse was een

van de grondleggers van technisch hoger onderwijs in België. In 1915 werd hij de organisator van de werkscholen; hij woonde destijds zelf ook in Amersfoort.97 Of hij zelf ook als vluchteling naar Nederland

was gekomen of later in staat was om naar het neutrale Nederland af te reizen, is vooralsnog niet bekend. Buyse hoopte in ieder geval met de werkscholen de geïnterneerden een vak te leren, waardoor ze zich ook na terugkeer in eigen land konden redden. Deze scholing bleek een enorm succes.98 Het was deze commissie die ongeveer twee jaar na de opstand in Kamp Zeist een bijzonder

werkverschaffingsproject initieerde, het Belgenmonument.

91 De Roodt, Oorlogsgasten, 52-53. 92 Ibidem, 53.

93 Zijlstra, ‘Het Belgenmonument in Amersfoort’, 188.

94 De Roodt, Oorlogsgasten, 55.; Van Leeuwen en Staarman, Tastbare herinneringen 1914-1918, 9.; G. Laporte,

‘Initiatieven tot lotsverbetering’, in: M. Bossenbroek e.a. ed., Vluchten voor de Groote Oorlog. Belgen in

Nederland, 1914-1918 (Amsterdam 1988) 50-57, aldaar 51.

95 Laporte, ‘Initiatieven tot lotsverbetering’, 54.

96 Een andere benaming voor deze commissie die vaak wordt genoemd is Centrale Commissie der Werkscholen

voor geïnterneerde Belgen (in Nederland).

97 Zijlstra, 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort, 21.

98 Hans Zijlstra, ‘Tastbare getuigenis uit de Eerste Wereldoorlog. Het Belgenmonument’, Kroniek. Tijdschrift

(20)

19

Uit de historische context voorafgaand aan de bouw van het Belgenmonument valt een aantal zaken op. Het voorstel tot de bouw van het Belgenmonument is in de eerste plaats om verschillende redenen merkwaardig. In de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog was immers al gebleken dat de relatie tussen beide landen ernstig was beschadigd en deze werd in de voortslepende oorlogsjaren niet verbeterd. Het is opmerkelijk dat, ondanks het diplomatieke klimaat, er toch een voorstel werd gedaan voor een monument als een fysieke blijk van de Belgische dankbaarheid voor de Nederlandse vluchtelingenopvang. Ten tweede kunnen er enkele vraagtekens worden geplaatst bij deze dankbaarheidsboodschap met het oog op de eerdere onvrede over het interneringsbeleid en de opstand in kamp Zeist, waar zelfs doden vielen. Hoewel de opvang van de geïnterneerden sinds het incident in kamp Zeist aanzienlijk was verbeterd, bleef het verblijf in een interneringskamp nog steeds niet zaligmakend. Bovendien waren de omgekomen geïnterneerden niet meer terug te halen.

Deze merkwaardigheden roepen meteen een aantal vragen op: Hoe kan er bijvoorbeeld van oprechte dankbaarheid worden gesproken, terwijl beide landen met elkaar nog op zo’n slechte voet staan? En was het Belgenmonument te beschouwen als een poging om twee landen weer te verenigen? Of was het vooral een lokaal initiatief, dat losstond van de (inter)nationale politiek? De processen van het voorstel, het ontwerp en de bouw van het Belgenmonument geven meer inzicht in deze vragen.

1.2 Het voorstel en het ontwerp van het Belgenmonument (1916-1918) 1.2.1 Het voorstel van het Belgenmonument

Op 5 oktober 1916 diende Omer Buyse een schriftelijk voorstel in bij de Amersfoortse burgemeester, de wethouders en de gemeenteraadsleden. Daarin sprak hij namens de Centrale Commissie der Werkscholen voor geïnterneerde Belgen de wens uit “een monument, als dankbetuiging jegens de Nederlandsche overheid en de natie, voor al hetgeen gedaan is geworden tot welzijn der geïnterneerden en hunne gezinnen” te bouwen.99 Deze erkentelijkheidsbetuiging kwam niet uit de

lucht vallen: in juni 1916 had reeds een Belgische delegatie de Amersfoortse burgemee ster Van Randwijck bezocht om haar dank uit te spreken voor de opvang van en hulp aan de Belgische vluchtelingen. Onder hen bevonden zich een Belgische minister in ballingschap, Prosper Poullet, een gemeenteraadslid uit Brussel genaamd Camille Huysmans en tot slot de voorzitter van de werkscholen, baron Fallon.100 In oktober datzelfde jaar besloten de werkscholen om deze dankbaarheidsbetuiging

om te zetten in een fysiek monument. Het Belgenmonument was dus in eerste instantie een Belgisch initiatief met een diplomatieke betekenis. Het bouwwerk zou in Amersfoort komen te staan en daarna

99 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, voorstel van

Omer Buyse aan de gemeente Amersfoort 5-10-1916.

(21)

20

aan de gemeente Amersfoort worden overgedragen, die het verdere behoud en onderhoud daarvan voor haar rekening zou nemen. De leerlingen van de werkscholen zouden dit gedenkteken zelf bouwen, als een werkverschaffingsproject dat tegelijkertijd de moraal van de Belgische geïnterneerden hoog diende te houden.101 Vijf dagen na het schriftelijke voorstel accepteerde de

Amersfoortse gemeenteraad het aanbod. Hij nam het Belgenmonument aan met de boodschap die Buyse voor ogen had: als dankbetuiging voor de Nederlandse inzet voor de vluchtelingen. Daarnaast stelde de raad de grond kosteloos beschikbaar, mits die gemeente-eigendom bleef.102 Wat de

gemeente Amersfoort precies overtuigd heeft, is niet teruggevonden. Aannemelijk is dat een dergelijk geschenk als het Belgenmonument, dat de Nederlandse hulpvaardigheid prees, als een aantrekkelijk visitekaartje voor Amersfoort werd beschouwd.

Naast het voorstel tot de bouw deed Buyse eveneens suggesties voor de vormgeving van het Belgenmonument. Allereerst had hij een grote bloembak voor ogen, waarachter een wat hogere muur zou komen. De uiteinden hiervan zouden van bloembakken en banken worden voorzien. Het hoofdgebouw van het monument diende 12 meter hoog en 16 meter breed te worden en moest dienen “als belvedère [..] waarvan de galerij door eenen dubbelen steenen trap zou worden bereikt.” Hierboven moest een zaaltje komen met brandglazen ramen en portretten. Op het monument zelf dienden daarnaast allegorische voorstellingen te worden aangebracht, die de aankomst van de Belgische vluchtelingen en de ontvangst in Nederland uitbeelden. Verder zouden thema’s als de oorlog en de internering in deze voorstellingen moeten worden verbeeld. Aan de buitenkant waren beeldhouwwerken van “reien kinderen, verkwikt, bereid tot den terugkeer, tusschen vader en moeder” gepland en voorstellingen die de bijdrage van de vak- en werkscholen voor de Belgische vluchtelingen symboliseerden. Ook zou er ruimte komen voor het l ijden van België en zou het lands eigen wapen als symbool voor bescherming komen te staan. Tot slot had Buyse een duidelijke locatie bedacht: vlakbij het opvoedingsgesticht, tussen de Utrechtseweg en de Daam Fockemalaan, “vanwaar het van alle zijden zichtbaar zou zijn en zich boven het landschap zou profileeren.”103

Een andere wens die Omer Buyse in het voorjaar van 1917 aan zijn voorstel toevoegde, was het bouwen van een klein museum bij het monument. Hij zag dit “als de architecturale en

101 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, voorstel van

Omer Buyse aan de gemeente Amersfoort 5-10-1916.; Debie & Verkuijl, Historisch onderzoek en waardestellin g

herdenkingsmonument het Belgenmonument, 66.

102 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, besluit van de

gemeenteraad Amersfoort 10-10-1916.

103 Archief Eemland, (0002.01) Stads- c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, voorstel van

(22)

21

wetenschappelijke aanvulling van het monument.”104 Het museumgebouwtje moest 24 bij 4,5 meter

zijn en diende tegen de later ontworpen herdenkingsmuur aan te worden gebouwd.105 Buyse opperde

om dat museum zelf te financieren en het om die reden dan ook als persoonlijke eigendom te beschouwen.106 In het museum wilde hij panorama’s en maquettes van de internerings- en

vluchtelingenkampen tentoonstellen en informatie geven over welke ambachten de geïnterneerden hier in Nederland geleerd hadden en wat er allemaal voor hen gedaan was. Buyse wilde dus kennelijk graag meer informatie geven over zijn werkscholen, maar tegelijkertijd hoogstwaarschijnlijk erkenning krijgen voor zijn werk. De Nederlandse tuinarchitect Hugo Poortman, die als gemeenteadviseur betrokken was bij het Belgenmonument, zag wel heil in het museum: “Zeker mag gezegd worden, dat hier een plan voor ligt, een museum van historische waarde te stichten, waar naar een groot bezoek verwacht mag worden.”107 De gemeente Amersfoort was echter minder enthousiast, voornamelijk

over het aspect van het privé-eigendom. De gemeente wilde dat het beheer van het museum ook bij de gemeente zou komen, maar daar was Buyse het niet mee eens. Om die reden liet hij zijn voorstel tot het museum vallen en is het derhalve nooit gerealiseerd.108

Het Belgenmonument was dus het initiatief van Omer Buyse, die handelde uit naam van de Centrale Commissie der Werkscholen voor geïnterneerde Belgen. Het gebaar van dankbetuiging voor de genoten opvang was niet nieuw, maar borduurde hoogstwaarschijnlijk voort op het bezoek van een klein groepje Belgische notabelen die bewondering hadden voor hetgeen Amersfoort voor hun vluchtelingen had gedaan. Een van deze notabelen, baron Fallon, was bovendien als voorzitter betrokken bij de commissie voor de werkscholen. Toch was het voorstel van dit ‘dankmonument’ opvallend, aangezien het diplomatieke klimaat tussen Nederland en België er niet naar was om warme gevoelens van dank naar elkaar uit te spreken. Het is dan ook te betwijfelen of deze dankbaarheidsuiting een breder draagvlak had of dat het Belgenmonument vooral een lokaal gebaar was. Tegelijkertijd had het gedenkteken ook een pragmatische kant: he t was immers een werkverschaffingsproject, zodat de verveelde Belgische soldaten iets om handen hadden. Het is mogelijk dat de Belgische vertegenwoordigers in Amersfoort met het Belgenmonument twee vliegen

104 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, brief van Omer

Buyse aan de Amersfoortse gemeenteraad 30-4-1917.

105 Deze herdenkingsmuur was een onderdeel van het ontwerp van Huib Hoste voor het Belgenmonument. Dit

ontwerp zal verderop in deze paragraaf uitvoeriger besproken worden.

106 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, brief van Omer

Buyse aan de Amersfoortse gemeenteraad 30-4-1917.

107 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, brief van de

directeur van gemeentewerken aan de Amersfoortse gemeenteraad 19-6-1917.

108 Archief Eemland, (0002.01) Stads - c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, brief van de

directeur van gemeentewerken aan de Amersfoortse gemeenteraad 19 -6-1917.; Archief Eemland, (0002.01) Stads- c.q. gemeentebestuur Amersfoort, 1811-1945, inv. nr. 4800, brief van Omer Buyse aan de Amersfoortse gemeenteraad 11-7-1917.; Zijlstra, 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort, 32.

(23)

22

in éen klap probeerden te slaan, namelijk enerzijds een poging om de lokale (politieke) verhouding tussen de Belgische en Nederlandse notabelen die bij de vluchtelingenopvang betrokken waren te bekrachtigen en anderzijds een manier om hun Belgische soldaten op een nuttige manier bezig te houden. Of daadwerkelijk vanuit deze twee beweegredenen is gehandeld en welke hierin de overhand had, is niet teruggevonden en daardoor blijft het, hoewel goed mogelijk, vooral speculatief. De gemeente Amersfoort, aan wie het monument werd overgedragen en die daardoor de tweede belangrijke speler werd bij het Belgenmonument, nam in ieder geval deze dankbetuiging voor de door haar verleende vluchtelingenopvang graag aan. Uit het feit dat de gemeente de beschikbare grond wel in eigendom wilde behouden en ook wenste dat het eventuele museum onder haar beheer kwam, bleek wel dat zij graag de controle wilde behouden over het Belgische monument dat op gemeentegrond zou worden geplaatst.

Daarnaast kwam uit de voorgestelde vormgeving van Buyse naar voren dat het Belgenmonument voor veel meer symbool zou komen te staan dan louter een dankbetuiging. In de eerste plaats zag Buyse in de beeldtaal van het monument een rol weggelegd voor de Belgische ervaring van de oorlog, de vlucht, de opvang in Nederland en de uiteindelijk verwachte terugkeer. Op die manier zou het Belgenmonument ook een vertolking worden van het Belgische oorlogsleed. In de tweede plaats had Buyse kennelijk het plan om een duidelijke signatuur achter te laten: zowel in de beeldtaal van het monument als in het museum wilde Buyse het belang van de werkscholen laten zien, waarvan hij aan het hoofd stond. Het is dus aannemelijk dat Buyse in het Belgenmonument tevens een middel zag om zijn eigen bijdrage aan te stippen en in wezen te ‘vereeuwigen’. Onderliggende (individuele) agenda’s speelden dus hoogstwaarschijnlijk wel degelijk een rol bij de oprichting en vormgeving van het Belgenmonument.

1.2.2 Huib Hoste’s Belgenmonument

Het uiteindelijke ontwerp van het Belgenmonument werd niet aan Buyse overgelaten, maar aan de Belgische architect Huib Hoste. Nadat een prijsvraag onder geïnterneerde kunstenaars - uitgeschreven door de Centrale Commissie der Werkscholen zelf - niets had opgeleverd, had een kamparts uit Zeist, dr. De Beir, architect Huib Hoste voorgesteld. Deze Hoste kreeg vervolgens de opdracht.109 Hoste had

na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog eveneens zijn toevlucht gezocht in Nederland . Hier was hij in staat geweest om zijn beroep uit te blijven oefenen en verschillende projecten op zich te nemen.110 Hij besloot het Belgenmonument in de stijl van de Amsterdamse School te bouwen, die

vooral herkenbaar is aan haar bijzondere gebruik van baksteen en metselverbanden.111 Zijn keuze voor

109 Debie & Verkuijl, Historisch onderzoek en waardestelling herdenkingsmonument het Belgenmonument,

65-66.

110 Ibidem, 25. 111 Ibidem, 14.

(24)

23

deze stijl is niet verwonderlijk, aangezien Hoste al vóór de Eerste Wereldoorlog geïnspireerd was geraakt door de Nederlandse architect Hein Berlage, de voorman van de Amsterdamse School.112

Hoste werkte tijdens het ontwerp van het Belgenmonument en de uitvoering daarvan samen met nog een aantal andere kunstenaars, zoals de Belgische tuinarchitect Louis van der Swaelmen en de schilder Gustave de Smet, de Nederlandse beeldhouwer Hildo Krop en zijn Zwitserse collega François de Gos.113

Tot slot maakte ook de eerdergenoemde Hugo Poortman als gemeenteadviseur deel uit van het project.114

Afbeelding 1: Ontwerper: H. Hoste, Ontwerptekening van ‘Belgisch Gedenkteeken’ (voorkant) van H. Hoste en L. van der Swaelmen, 1916, Archief Eemland, Fotocollectie, fotonr. MOA001007991.

In Hoste’s ontwerp bestond het Belgenmonument uit drie onderdelen, namelijk een herdenkingsmuur, een hoofdgebouw en een tussenliggende tuin. De bakstenen herdenkingsmuur vormt de oorspronkelijke ‘voorkant’ van het monument.115 Deze muur is 4 meter hoog en 12 meter breed en is

aan de voorkant voorzien van bas-reliëfs, vervaardigd door de Nederlandse beeldhouwer Hildo Krop in oorspronkelijk gemetalliseerd beton. Op deze bas-reliëfs worden verschillende voorstellingen rond het thema ‘Droefheid’ uitgebeeld. Centraal op deze herdenkingsmuur staan de vlucht van de Belgen naar Nederland, uitgebeeld door een uiteenspattende granaat en vluchtende mannen en vrouwen, en

112 Debie & Verkuijl, Historisch onderzoek en waardestelling herdenkingsmonument het Belgenmonument, 24. 113 Ibidem, 25 en 85.

114 Ibidem, 14.

115 Tot het najaar van 2016 was het monument voor lange tijd, vanwege aanpassingen in de directe omgeving

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

wei 'n maatskappy, die Glasgow and South African Company, gestig.. Pretorius wou nou deur middel van onderhandelings met die Portugese die gebruik van die hawe te

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

nog een dispuut met zo’n jong ding die het echt nog niet had begrepen dat als het mooi wordt de vondst dient te worden aangeboden aan de meer ervaren rotten, als ik het zo maar even

• Zuiveringsapparaat moet goedgekeurd zijn door Beoordelingscommissie Zuivering Glastuinbouw (BZG). • Testen met Standaard Water II met

Voor 162 gebieden in Nederland heeft het ministerie van Economische Zaken (EZ) (instandhoudings) doelstellingen bepaald voor habitats en/of soorten. De begrenzing van de

Als de ionsterkte van het monster niet bekend is, wat meestal het geval zal zijn, kan met deze methode de nitraatconcentratie niet nauwkeurig worden bepaald.. Wel kan de

Building type Residential structure Terrace house Catacomb Villa Tomb Domus Apartment house Grave Public bath Peristyle house Taberna Necropolis Mithraeum Religious structure