• No results found

Het Rijk van het Midden in het Midden-Oosten; Moderne Chinese betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië in het kader van China's opkomst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Rijk van het Midden in het Midden-Oosten; Moderne Chinese betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië in het kader van China's opkomst"

Copied!
95
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Rijk van het Midden in het Midden-Oosten

Moderne Chinese betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië

in het kader van China’s opkomst

Liset van Beem (10398821) MA Midden-Oostenstudies Universiteit van Amsterdam (UvA) Begeleider: Mariwan Kanie Tweede lezer: Robbert Woltering Juli 2017

(2)

Abstract

This thesis focuses on China’s relations with Iran and Saudi Arabia. China has been one of Iran’s few allies since the Islamic Revolution, while Saudi Arabia has been allied with the United States since World War II. From the 1990s onwards, however, Saudi Arabia’s relations with China have been developing at a fast pace. Oil imports from the Persian Gulf region have become hugely important for China’s economic growth, which is a main pillar of the Communist Party’s legitimacy. These developing ties could have a great impact on the future of the Middle East.

Thus, the main questions this thesis poses are what kind of relations China maintains with Iran and Saudi Arabia and how these relations can be interpreted in the context of a rising China. In order to answer the latter, I firstly examine how these relations fit into China’s overall foreign policy. Secondly, I use two different analytical lenses from the debate surrounding the rise of China to examine these relations in this context. John

Mearsheimer and his theory of offensive realism present a fairly pessimistic view of China’s rise, whereas the official discourse of the Chinese government on the rise of its country paints a more idealistic picture of this development.

China’s relations with Iran are based around the Iranian export of oil. Iran’s oil and gas sector is heavily dependent on Chinese investments and purchases of Iranian oil. However, the relationship also has a significant political component. To a certain extent, China supports Iran in its conflict with the international community over its nuclear ambitions. The relations China maintains with Saudi Arabia are still mostly economic, and centered around oil exports, although in the last decade careful political overtures are being made by both countries.

The Chinese policy towards the Gulf generally corresponds with China’s overall foreign policy, which is based on concepts such as the five principles of peaceful coexistence and mainly serves China’s economic development, as well as seeking to contribute to China’s international status as a great power. Additionally, China’s foreign policy is heavily influenced by the attitude and actions of the United States.

John Mearsheimer sees China’s relations with Iran and Saudi Arabia as part of China’s efforts to gain control over strategic resources that are vital to its development and to

(3)

inevitably lead to competition between China and the United States in the region, as part of a global conflict between these powers. Beijing’s discourse however, presents these relations as part of the globalization process in which countries get increasingly interdependent. This development will, in Beijing’s view, contribute to the common development of countries and a more stable and peaceful world. I conclude this thesis by stating that the Chinese discourse poses a more interesting analytical lens for examining China’s relations with the Middle East, although a fair amount of skepticism about the underlying intentions of this discourse is advisable.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. Historisch kader 6

1.1 De Zijderoutes 6

1.2 Verval van de betrekkingen 7

1.3 Betrekkingen na de oprichting van de Volksrepubliek 8

1.4 Reform and opening-up en de Islamitische Revolutie 10

2. China’s buitenlands beleid 13

2.1 China’s opkomst en zelfbeeld 13

2.2 China’s nationale belangen en actoren 15

2.3 Externe en interne factoren 17

2.4 Beleidsdoelen 21

2.5 Principes en doctrines 22

2.6 Economische diplomatie, soft power en One Belt One Road 24

3. Theoretisch kader 27

3.1 Verschillende theoretische perspectieven 27

3.2 Offensief realisme 28

3.3 Een offensief realistische blik op China’s opkomst 30

3.4 China’s peaceful rise-discours 31

3.5 De Chinese visie op China’s opkomst 36

4. China’s betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië 38

4.1 Regionale machtsstrijd 38

4.2 China’s banden met het Midden-Oosten 39

4.3 China’s betrekkingen met Iran 46

(5)

5. Analyse 64 5.1 China’s betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië in bredere context 64

5.2 Uiteenlopende interpretaties 66

5.3 De offensief realistische lezing 66

5.4 De Chinese lezing 70

5.5 Reflectie 72

Conclusie 76

(6)

1

Inleiding

Hoewel er weinig twijfel over bestaat dat de Verenigde Staten de belangrijkste externe politieke en militaire actor in het Oosten zijn, signaleren

Midden-Oostendeskundigen zowel in de Verenigde Staten zelf, als in de regio groeiende twijfels over deze rol van de Verenigde Staten. Verschillende analisten, waaronder Emile Hokayem, analist bij het International Institute for Strategic Studies, menen dat deze ontwikkeling ruimte in de regio schept voor nieuwe externe actoren. Één land met globale aspiraties dat gebruik lijkt te maken van deze ruimte, is China.

Aan de rol van China in het Midden-Oosten wordt nog relatief weinig aandacht besteed, omdat deze tot dusver redelijk beperkt was. De banden tussen de opkomende wereldmacht en het Midden-Oosten lijken de laatste twee decennia echter gestaag te groeien en geopolitiek gezien steeds belangrijker te worden. Zo groeide de handel tussen beide regio’s tussen 2005 en 2015 met meer dan zeshonderd procent en heeft China de Verenigde Staten inmiddels ingehaald als grootste handelspartner van de Golfregio.1 In deze

scriptie richt ik me dan ook op een belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling, namelijk de moderne Chinese betrekkingen met Saudi-Arabië en Iran. Ik kijk hierbij naar de banden die deze landen sinds 1993 onderhouden. In dit jaar waren de schokken van het einde van de Koude Oorlog nog volop te voelen, trad president Jiang Zemin in China aan en importeerde China per saldo voor het eerst meer olie dan het exporteerde, om aan zijn groeiende vraag naar energie te voldoen.2 Deze betrekkingen plaats ik eerst in de context van het algehele

Chinese buitenlands beleid. Daarna geef ik in het kader van de opkomst van China twee uiteenlopende interpretaties van deze betrekkingen.

1 E. Hokayem, “Looking East: A Gulf Vision or a Reality?” in China and the Persian Gulf: Implications for the

United States, ed. B. Wakefield and S. Levenstein (Washington D.C.: Woodrow Wilson International Center for

Scholars, 2011), 41. A. Polk, “China: A Major Power in the Middle East?” The Diplomat, April 1, 2014, accessed January 3, 2017, http://thediplomat.com/2014/04/china-a-major-power-in-the-middle-east/. T. Niblock, “Situating the GCC in China’s Transforming Roles in Asia,” Middle East Institute, February 16, 2016, accessed June 6, 2017, http://www.mei.edu/content/map/gcc-and-china%E2%80%99s-transformative-role-middle-east. L. Boer, “Saoedi-Arabië, Machtig in Onmacht: Op Weg naar Hervorming of naar Revolutie?” (Essay. Den Haag: Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, 2005) 6-7. T. Shi, “Xi Asserts China’s Middle East Role as Iran Sanctions Lifted,” Bloomberg, January 19, 2016, accessed November 4, 2016,

https://www.bloomberg.com/news/articles/2016-01-19/xi-asserts-china-s-middle-east-role-as-iran-sanctions-lifted. “The Great Well of China,” The Economist, June 18, 2015, accessed November 4, 2016.

http://www.economist.com/news/middle-east-and-africa/21654655-oil-bringing-china-and-arab-world-closer-economically-politics-will.

(7)

2

In januari 2016 publiceerde Beijing zijn allereerste ‘Arab policy paper’, een document waarin Beijings visie op de Chinese relaties met het Midden-Oosten en de toekomst hiervan uiteengezet wordt. Het document werd uitgegeven vlak voor het bezoek van president Xi Jinping aan het Midden-Oosten, waarbij hij Egypte, Saudi-Arabië en Iran aandeed. Hoewel dit nieuws logischerwijs minder aandacht kreeg dan andere ontwikkelingen in de regio, is het volgens veel experts indicatief voor een geopolitieke verschuiving die een grote impact op de regio en de wereld zou kunnen hebben.3

De Verenigde Staten zijn sinds de Tweede Wereldoorlog één van de belangrijkste geopolitieke spelers in het Midden-Oosten geweest. Onder meer de Amerikaanse afhankelijkheid van olie uit de Perzische Golf zorgde ervoor dat de Verenigde Staten de belangrijkste veiligheidspartner voor veel landen uit de regio werden. De laatste twee decennia heeft deze band echter een aantal zware tegenslagen te verduren gekregen. Door schaliegaswinning zijn de Verenigde Staten minder afhankelijk van energiebronnen uit de Perzische Golf. Verder kleven er voor de Verenigde Staten door de aanslagen van elf september en de daaropvolgende interventies in Afghanistan, Irak en Libië veel negatieve connotaties aan de regio. Dit laatste is overigens wederzijds: veel bondgenoten van de Verenigde Staten in de regio staan (achteraf) negatief tegenover de Amerikaanse

interventies. De publieke opinie in veel van deze landen wijst bovendien westerse inmenging in interne zaken, zoals mensenrechten, af. Dit alles heeft de relaties tussen de Verenigde Staten en traditionele partners in de regio behoorlijk verzuurd.4

Beijing presenteert zich wellicht hierom bewust als een ander soort bondgenoot dan

3 S. Tiezzi, “Revealed: China’s Blueprint for Building Middle East Relations,” The Diplomat, January 14, 2016, accessed November 11, 2016, http://thediplomat.com/2016/01/revealed-chinas-blueprint-for-building-middle-east-relations/. G. Luft, “China’s New Grand Strategy for the Middle East,” Foreign Policy, January 26, 2017, accessed November 4, 2016, http://foreignpolicy.com/2016/01/26/chinas-new-middle-east-grand-strategy-iran-saudi-arabia-oil-xi-jinping/. Shi, “Xi Asserts.” J. Levy, “Power Transition Theory and the Rise of China,” in

China’s Ascent: Power, Security, and the Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell

University Press, 2008), 32. J. Kirshner, “The Consequences of China’s Economic Rise for Sino-U.S. Relations: Rivalry, Political Conflict, and (Not) War,” in China’s Ascent: Power, Security, and the Future of International

Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 249.

4 Luft, “China’s New Grand Strategy.” Shi, “Xi Asserts.” “The Great Well.” Neill, “China and the Middle East,” 205-206. R. Ross and Z. Feng, “The Rise of China: Theoretical and Policy Perspectives,” in China’s Ascent: Power,

Security, and the Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008),

312. Boer, “Saoedi-Arabië,” 35. J. Hannah, “Saudi Arabia Strikes Back,” Foreign Policy, August 16, 2016, accessed December 22, 2016. http://foreignpolicy.com/2016/08/16/saudi-arabia-strikes-back-3/. J. Jozic, A. Tzemprin, and H. Lambare, “The Middle East Cold War: Iran-Saudi Arabia and the Way Ahead,” Croatian

Political Science Review 52 (2016): 198. S. Al-Tamamy, “Saudi Arabia and the Arab Spring: Opportunities and

(8)

3

de Verenigde Staten. Het legt veel nadruk op het non-interventie principe, dat het in zijn buitenlands beleid hanteert en op de relatief vredige geschiedenis van de relaties tussen China en het Midden-Oosten, waar geen koloniaal verleden aan kleeft.5 Beijing heeft goede

redenen om zich als mogelijke bondgenoot voor landen in het Midden-Oosten op te stellen. De regio is voor China inmiddels uiterst belangrijk als leverancier van olie en andere

energiebronnen. Daarnaast speelt de regio een belangrijke rol in de ‘One Belt One Road’-visie van Beijing, die voorziet in een handelsroute over land van China tot Europa. Beijing heeft daarom grote belangen bij stabiliteit in het Midden-Oosten en met name in de Perzische Golf.6 In de voorzienbare toekomst valt dan ook te verwachten dat Beijing de

banden met het Midden-Oosten verder zal aanhalen.7

Saudi-Arabië en Iran zijn momenteel twee van China’s belangrijkste olieleveranciers en zullen dit naar verwachting ook in de voorzienbare toekomst nog blijven. Dit maakt de relaties met beide landen van groot belang voor China, energiezekerheid is immers een belangrijke voorwaarde voor China’s economische groei.8 De relaties van China met Iran en

Saudi-Arabië berusten echter niet alleen op de export van energiebronnen. Vanuit de Golflanden wordt er veel geïnvesteerd in de Chinese economie en omgekeerd leggen Chinese bedrijven infrastructuur in Iran en Saudi-Arabië aan. Daarnaast exporteert China consumentenproducten en -diensten naar de regio. China levert eveneens wapens aan beide landen en gaat op militair vlak voorzichtig de samenwerking aan, vooral op het gebied van anti-terrorisme. Iran en China zijn bovendien belangrijke politieke bondgenoten op het geopolitieke toneel. Al deze relaties geven China aanzienlijke invloed op Iran en, in mindere mate, op Saudi-Arabië waardoor Beijings beleid van belang kan zijn voor de toekomst van de regio.9

De opkomst van China maakt al lange tijd discussie los in de academische en

5 Tiezzi, “Revealed.” Neill, “China and the Middle East,” 211. Boer, “Saoedi-Arabië,” 32. “The Great Well.” 6 Luft, “China’s New Grand Strategy.” Neill, “China and the Middle East,” 205-207, 214 and 221.

7 “The Great Well.” I. Dakka, “Xi’s Saudi, Iran Visits Show Risks of China’s ‘Long Game’ in the Middle East,”

World Politics Review, January 25, 2016. Accessed November 4, 2016.

http://www.worldpoliticsreview.com/articles/17754/xi-s-saudi-iran-visits-show-risks-of-china-s-long-game-in-the-middle-east. Neill, “China and the Middle East,” 206. Kirshner, “The Consequences,” 239-242 and 252-255. Ross and Feng, “The Rise of China,” 312.

8 Kirshner, “The Consequences,” 252-255. “Less Biding and Hiding,” The Economist, December 2, 2010, Accessed November 4, 2016, http://www.economist.com/node/17601475. Shi, “Xi Asserts.”

9 Tiezzi, “Revealed.” “The Great Well”. Dakka, “Xi’s Saudi, Iran Visits.” Neill, “China and the Middle East,” 206-218. Kirshner, ”The Consequences,” 239-242 and 252-255. Ross and Feng, “The Rise of China,” 312.

(9)

4

diplomatieke wereld.10 Binnen deze discussie zijn grofweg twee stromingen ontstaan.

Volgens de eerste stroming is het mogelijk, of zelfs waarschijnlijk, dat China vreedzaam zal integreren in de bestaande wereldorde en haar instituties omdat China inmiddels al veel economische belangen heeft bij deze wereldorde.11 Hiertegenover heeft zich een stroming

gevormd die stelt dat de ambities van China met zijn economische en politieke macht mee zullen groeien en dat China daarom in zijn ontwikkeling onvermijdelijk zal botsen met de Verenigde Staten en de wereldorde die zij aanvoeren. John Mearsheimer is een bekende Amerikaanse politicoloog die tot deze tweede stroming gerekend kan worden. Hij

ontwikkelde de offensief realistische theorie, aan de hand waarvan hij voorspelt dat China’s projectie van economische en politieke macht aan Amerikaanse veiligheidsbelangen zal raken waardoor de twee machten met elkaar in conflict zullen komen.12

In tegenstelling tot Mearsheimer, hanteert Beijing over de opkomst van zijn land een discours dat aansluit bij de eerste stroming in het debat en dat vooral spreekt van

samenwerking, vrede en ontwikkeling. Dit discours moet de wereld overtuigen van China’s vreedzame intenties.13 Het offensief realisme en het officiële discours van Beijing over de

opkomst van China en de bijbehorende internationale betrekkingen, zullen de twee analytische lenzen vormen waarmee ik in het kader van de opkomst van China tot twee interpretaties van de Chinese betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië zal komen.

In deze scriptie licht ik allereerst relevante episodes uit het historisch kader van dit onderwerp kort toe. Vervolgens ga ik in op het huidige Chinese buitenlands beleid, om het

10 Z. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful: How Unipolarity Matters,” in China’s Ascent: Power, Security, and the

Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 34. D. Chen,

“China’s Rise and International Relations Theory,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign

Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 61.

11 “Brushwood and Gall,” The Economist, December 2, 2010. Accessed November 4, 2016.

http://www.economist.com/node/17601499. Ross and Feng, “The Rise of China,” 308. G. Ikenberry, “The Rise of China: Power, Institutions, and the Western Order,” in China’s Ascent: Power, Security, and the Future of

International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 91. J. Legro, “Purpose

Transitions: China’s Rise and the American Response,” in China’s Ascent: Power, Security, and the Future of

International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 168.

12 “Brushwood and Gall.” J. Mearsheimer, “China’s Unpeaceful Rise,” Current History 105 (2006): 160-62. Ross and Feng, “The Rise of China,” 308. D. Chen, “China’s Rise and International Relations Theory,” in The Ashgate

Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 63. “Less Biding and

Hiding.” Legro, “Purpose Transitions,” 168. R. Art, “The United States and the Rise of China: Implications for the Long Haul,” in China’s Ascent: Power, Security, and the Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 263.

13 “Brushwood and Gall.” Mearsheimer, “China’s Unpeaceful Rise,” 160-162. Ross and Feng, “The Rise of China,” 308. Chen, “China’s Rise,” 63.

(10)

5

onderwerp ook in deze context te kunnen bezien. Hierna schets ik het theoretisch kader van deze scriptie door de analytische lenzen die ik gebruik uitvoerig te introduceren. Vervolgens ga ik dieper in op het onderwerp zelf door eerst de Chinese opstelling in de geopolitieke strijd tussen Saudi-Arabië en Iran toe te lichten en vervolgens de Chinese banden met het gehele Midden-Oosten te omschrijven. Daarna bespreek ik uitvoerig de verschillende aspecten van de betrekkingen die China met Saudi-Arabië en Iran onderhoudt. Tevens verhelder ik kort het Iraanse en Saudische perspectief op deze relaties.

Tot slot bind ik de bovenstaande elementen van deze scriptie samen in mijn analyse van de Chinese betrekkingen met Iran en Saudi-Arabië aan de hand van de twee analytische lenzen. Hierdoor kan ik uiteindelijk twee verschillende interpretaties van de beschreven ontwikkelingen construeren en oordelen welke van beide analystische lenzen in mijn ogen het meest waardevol is. Ik sluit de scriptie af met een samenvatting van mijn bevindingen in de conclusie.

(11)

6

1. Historisch Kader

In het Arab policy paper dat Beijing vorig jaar uitbracht, wordt veel nadruk gelegd op de vredige geschiedenis van samenwerking die China en het Midden-Oosten zouden delen. Chinese diplomaten en regeringsleiders zetten dit cultureel kapitaal graag in om de banden met het Midden-Oosten aan te halen. Hierbij schetst Beijing vaak nadrukkelijk het contrast met de historische banden tussen het Midden-Oosten en de westerse wereld, die Beijing kenmerkt door kruistochten en kolonialisme.14

1.1 De Zijderoutes

De Zijderoute neemt in Beijings visie op zijn gedeelde geschiedenis met het Midden-Oosten een belangrijke plaats in. Zo heeft Beijing zijn One Belt One Road-visie naar deze historische handelsroute gemodelleerd. Historici spreken over dit fenomeen overigens liever in het meervoud, omdat verschillende Euraziatische handelsstromen en culturele

uitwisselingsroutes verspreid over een aantal eeuwen deze naam dragen.15 Zo zijn er al

archeologische aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijke route uit de Brons- en vroege Ijzertijd. Meer bewijs is er voor de uitwisseling van goederen tussen China, Perzië en het Romeinse rijk vanaf 500 v. Chr. Zo bezaten de Romeinen al Chinese zijde. Naast handel was er ook diplomatiek contact: de Chinese keizers van de Han dynastie stuurden regelmatig ambassades naar het Parthische rijk en er was zelfs sprake van militaire allianties. Chinese documenten uit deze tijd over de geschiedenis, economie en legers van de volken in Centraal-Azië en Perzië getuigen van de Chinese interesse in die regio’s. Grote rijken in Centraal-Azië, zoals dat van de Hunnen, speelden in de intercontinentale handelsstromen een belangrijke verbindende rol.16

14 N. Horesh, “China’s Relations with the Middle East,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign

Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 223-225 and 233. L. Hui ed. “Full Text of China’s Arab Policy

Paper,” Xinhua, January 13, 2016, accessed October 17, 2016, http://news.xinhuanet.com/english/china/2016-01/13/c_135006619.htm. Boer, “Saoedi-Arabië,” 32. “The Great Well.” P. Aarts and M. van Rijsingen, “Beijing’s Rising Star in the Gulf Region: The Near and the Distant Future,” in Gulf Geo-Economics, ed. E. Woertz. (Dubai: Gulf Research Center, 2007), 31.

15 Neill, “China and the Middle East,” 207 and 214. “The Great Well.” D. Waugh, “The Silk Roads in History,”

Expedition 52 (2010): 9.

16 Waugh, “The Silk Roads,” 10-11 and 21. P. Frankopan, The Silk Roads: A New History of the World (London: Bloomsbury, 2015), 8-10, 15-17 and 20. M. Olimat, China and the Middle East Since World War II (London: Rowman & Littlefield, 2014), 47. Horesh, “China’s Relations,” 223-224.

(12)

7

Hoewel de Chinese, Perzische en Romeinse rijken enkele eeuwen later in verval raakten, was er nog geregeld contact tussen hun respectievelijke regio’s. Sogdische handelaren en verschillende Turkse volkeren uit Centraal-Azië speelden hierbij een essentiële rol, omdat deze zich over heel Eurazië verspreidden. Bij de verbreiding van de Islam versloegen de Arabische legers in 751 n. Chr. de Chinese legers bij de Slag om Talas. Toen Bagdad tussen de 8e en 10e eeuw n. Chr. onder de Abbasiden een periode van grote

rijkdom kende, bloeide de handel met China volop: er werden veel Chinese luxegoederen geïmporteerd, met name keramiek en zijde waren populair.17 Hoewel de Mongoolse

veroveringen bekendstaan als bijzonder destructief, kende Azië onder Mongoolse

heerschappij ook stabiliteit, veiligheid en een relatief goede infrastructuur, wat de handel en de uitwisseling van kennis in deze periode ten goede kwam. Interaziatische relaties uit deze periode bleven behouden onder de heerschappij van de Timoeriden in Iran en de Ming dynastie in China. Dat Perzische en Arabische handelaren, geografen en andere reizigers hun weg wisten te vinden naar Oost-Azië, blijkt onder andere uit de Arabische en Perzische leenwoorden die nog steeds in het Chinees terug te vinden zijn. Vanaf de 15e eeuw verloren

de Zijderoutes door de Europese ontdekkingsreizen aan belang. De beroemde admiraal Zheng He werd al vroeg in deze periode door de Chinese keizers belast met het veiligstellen van de Chinese toegang tot de Indische Oceaan en de Perzische Golf. Later keerden de Ming- en de Manchu Qing dynastieën China echter weer in zichzelf. Ondanks de opkomst van zeeroutes werden kruiden, thee en zilver nog veelvuldig over land verhandeld, evenals paarden. Deze, en andere, Chinese luxegoederen waren vanaf de 16e eeuw bijzonder in trek

bij de Ottomaanse en Safawidische heersers.18

1.2 Verval van de betrekkingen

In de 18e en 19e eeuw kregen zowel de Ottomaanse en Safawidische rijken als China te

maken met Westers imperialisme en Russische expansiedrift, waarbij de onderlinge rivaliteit tussen de rijken werd uitgebuit. Hierdoor zagen de Ottomanen, de Safawiden en de Chinese keizers hun onderlinge relaties niet meer als een prioriteit en raakten deze verwaarloosd.19

17 Waugh, “The Silk Roads,” 11-16. Frankopan, The Silk Roads, 93-95. Olimat, China and the Middle East, 47-49. 18 Waugh, “The Silk Roads,” 17-18. Frankopan, The Silk Roads, 184-185, 195-197, 201 and 274. Olimat, China

and the Middle East, 49. Horesh, “China’s Relations,” 224.

(13)

8

Ook voor het grootste deel van de 20e eeuw speelde China geen of een nauwelijks

significante rol in het Midden-Oosten. De regio was lange tijd van weinig strategisch belang voor de Chinese leiders. Zowel het Midden-Oosten als China ondergingen in de 20e eeuw

veel ingrijpende veranderingen, die de aandacht van de heersende regimes vooral op binnenlandse en regionale problemen vestigden.20

Ondanks deze omstandigheden waren er toch enige contacten tussen de beide regio’s in de eerste helft van de 20e eeuw. Zo sloot Iran onder Sjah Reza Pahlavi in 1922 al

een vriendschapsverdrag met de Republiek China. De oprichting van de Volksrepubliek China maakte echter een einde aan deze relatie.21 Saudi-Arabië had weinig contact met de

Republiek China. Sinds de oprichting van het land in 1932 richtten de Saudische leiders zich voornamelijk hun belangrijkste bondgenoten, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.22

Opvallend is dat de toenmalige Republiek China Israël als één van de eerste landen in maart 1949 erkende als Joodse staat.23 De communistische partij in China had zich overigens in

1941 al uitgelaten over de Palestijnse kwestie. De partij schreef deze toe aan Brits

imperialisme en meende dat de Joden en Arabieren tot een vreedzame oplossing zouden kunnen komen als Groot-Brittanniës invloed op de regio geëlimineerd zou zijn.24

1.3 Betrekkingen na de oprichting van de Volksrepubliek

Vanaf de stichting van de Volksrepubliek China werd er een voornamelijk ideologisch buitenlands beleid gevoerd, waarbij China bewust afstand nam van het imperialistische Westen en zijn bondgenoten. China zag voor zichzelf een leidende rol in de wereld bij het verspreiden en beschermen van communistische revoluties en concurreerde op dit vlak met de Sovjet-Unie.25 De Volksrepubliek zocht hiernaast vooral naar internationale legitimiteit en

20 Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 28. P. Kumaraswamy, introduction to China and the Middle East:

The Quest for Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 11. W. Haddad and M.

Foeldi-Hardy, “Chinese-Palestinian Relations,” in China and the Middle East: The Quest for Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 42. D. Dewitt, “The Middle Kingdom meets The Middle East: Challenges and Opportunities,” in China and the Middle East: The Quest for Influence, ed. P.

Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 200. 21 Horesh, “China’s Relations,” 227.

22 Boer, “Saoedi-Arabië,” 27.

23 P. Kumaraswamy, “China and Israel: Normalisation and After,” in China and the Middle East: The Quest for

Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 22.

24 Haddad and Foeldi-Hardy, “Chinese-Palestinian Relations,” 42.

25 W. Jin, “What Does President Trump Mean for China’s Middle East Interests?” The Diplomat, January 26, 2017, accessed January 30, 2017,

(14)

http://thediplomat.com/2017/01/what-does-president-trump-mean-for-9

erkenning voor zijn One-China standpunt. Hoewel China al vanaf 1956 formele relaties met de Arabische Liga onderhield, was er in deze periode weinig contact met de soennitische monarchieën in de regio, die zich veelal als bondgenoot van de Verenigde Staten opstelden. Saudi-Arabië erkende bovendien tot 1990 de regering in Taiwan als de machthebbers van China, waardoor officiële relaties met de Volksrepubliek uitgesloten waren.26

Hoewel het socialistische Israël bewust op toenadering aanstuurde, keerde China zich juist meer en meer van Israël af om de sympathie van Arabische nationalistische bewegingen te winnen. Zo probeerde de Volksrepubliek onder andere de gunst van Nassers Egypte te winnen door militaire en economische steun te bieden. Nasser wees de radicale ideeën van Mao echter af en latere ontwikkelingen, waaronder Nassers steun voor Moskou in een grensconflict tussen de Sovjet-Unie en China, zouden de relatie tussen China en Egypte verder doen verslechteren.27

Ook erkende China zowel de Palestijnse Fatah-beweging als de Palestine Liberation

Organisation en leverde het wapens en training aan deze organisaties. China hanteerde een

zelfde aanpak jegens het Marxistische Popular Front for the Liberation of the Occupied

Arabian Gulf in Oman en andere revolutionaire bewegingen in de regio. China probeerde

verder op ideologische gronden relaties aan te gaan met de regimes in Syrië, Irak en Jemen. Veel van deze Chinese ouvertures hadden echter niet het gewenste effect: de meeste regimes en revolutionaire bewegingen in het Midden-Oosten keken toch liever naar de Sovjet-Unie voor steun.28

Iran was onder de Sjah een bondgenoot van de Verenigde Staten en zou pas in 1971 de Volksrepubliek China erkennen. Ook steunde het in diverse regionale en internationale conflicten de tegenstanders van China of van China’s bondgenoten. Toch sloten China en

chinas-middle-east-interests/. Horesh, “China’s Relations,” 226-227. T. Shiping, “From Offensive to Defensive Realism: A Social Evolutionary Interpretation of China’s Security Strategy,” in China’s Ascent: Power, Security,

and the Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 153. B.

Rubin, “China’s Middle East Strategy,” in China and the Middle East: The Quest for Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 108. Y. Shichor, “China’s Economic Relations with the Middle East: New Dimensions,” in China and the Middle East: The Quest for Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 179.

26 Shi, “Xi Asserts.” Kumaraswamy, “China and Israel,” 25. Neill, “China and the Middle East,” 207. Shichor, “China’s Economic Relations,” 181. Kumaraswamy, introduction, 11-12.

27 Horesh, “China’s Relations,” 226-231. Neill, “China and the Middle East,” 208. Kumaraswamy, introduction, 12.

(15)

10

Iran uit politiek realisme in deze periode diverse politieke en economische verbonden. China en Iran hadden een lange historische relatie en in de Koude Oorlog zag China Iran vooral als een mogelijk medestander in de strijd tegen de Sovjet-invloed op het Midden-Oosten.29

China boekte onder Mao dus maar weinig politieke successen in het Midden-Oosten. Dit is deels te wijten aan het Chinese regime zelf. De interne onrust die de Culturele

Revolutie in China veroorzaakte, zorgde ervoor dat het Chinese politieke systeem praktisch verlamd was, waardoor er maar weinig aandacht was voor het vestigen en onderhouden van buitenlandse betrekkingen.30

1.4 Reform and opening-up en de Islamitische Revolutie

Vanaf het begin van de jaren ’70 is er een verschuiving in het buitenlands beleid van China op te merken. In 1971 kreeg de Volksrepubliek een permanente zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en dus een hoge mate van internationale erkenning. Antipathie jegens de Sovjet-Unie bracht de Verenigde Staten en China dichter bij elkaar, waardoor deze toenadering tot elkaar zochten en het uiteindelijk ook tot economische samenwerking kwam. Dit maakte het voor China mogelijk om de banden met Amerikaanse bondgenoten elders in de wereld aan te halen. Zo ging China in de jaren ’70 officiële relaties aan met Iran, Turkije, Libanon en Jordanië.31

Na het overlijden van Mao Zedong introduceerde Deng Xiaoping in 1978 in China het

reform and opening-up beleid, waarmee China zijn isolatie van een groot deel van de wereld

definitief wilde doorbreken. Het land stelde zich gedeeltelijk open voor buitenlandse invloeden en in plaats van ideologische principes werden economische belangen leidend in het het buitenlands beleid van de Volksrepubliek. In de optiek van het Chinese leiderschap zou China’s macht het meest toenemen door economische groei. Hiervoor had China

29 Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 32. Olimat, China and the Middle East, 49-52. Kumaraswamy, introduction, 12. J. Calabrese, “China and Iraq: A Stake in Stability,” in China and the Middle East: The Quest for

Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 53. Haddad and Foeldi-Hardy,

“Chinese-Palestinian Relations,” 42. B. Gill, “Chinese Arms Exports to Iran,” in China and the Middle East: The Quest for

Influence, ed. P. Kumaraswamy (New Delhi: Sage Publications, 1999), 118-120.

30 M. Tan-Mullins and G. Mohan, “China’s Relations with Africa,” in The Ashgate Research Companion to

Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 277-278. Neill, “China and the Middle East,”

208. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 28. Kumaraswamy, introduction, 11.

31 “Less Biding and Hiding.” Kumaraswamy, “China and Israel,” 25. Neill, “China and the Middle East,” 207-208. Horesh, “China’s Relations,” 227. Legro, “Purpose Transitions,” 178. Rubin, “China’s Middle East Strategy,” 108-109. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 28. Kumaraswamy, introduction, 12.

(16)

11

stabiliteit nodig en handelspartners die zich niet door China bedreigd voelden. Het beleid ging dan ook gepaard met een meer vreedzaam discours over internationale betrekkingen en integratie van China in veel internationale organisaties. China stopte voor een groot deel met het ondersteunen van revolutionaire bewegingen en knoopte meer diplomatieke relaties aan met de officiële regimes van landen, die het voorheen als vijandig

beschouwde.32

De Islamitische Revolutie in Iran en het daaropvolgende beleid van het nieuwe regime zorgde ervoor dat het land geïsoleerd raakte. China was in deze periode één van de weinig landen die goede banden met Iran onderhield. Hoewel China eerder de banden met de Sjah had aangehaald, knoopte het na de revolutie snel betrekkingen aan met de

Ayatollahs. Door het ontbreken van andere invloedrijke bondgenoten groeide de Chinese invloed op het land gestaag.33 De Islamitische Republiek en China deelden onder andere

zorgen over de invloed van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten op de regio. De relatie tussen beide landen uitte zich voornamelijk in wapenleveranties. Zo leverde China tijdens de Irak-Iranoorlog wapens aan zowel Iran als Irak en ging het met Iran zelfs nucleaire

samenwerking aan. Desondanks was China nooit de grootste wapenleverancier voor de regio, dat waren altijd de Verenigde Staten. Opmerkelijk genoeg speelde China ook een constructieve rol in de vredesonderhandelingen tussen Iran en Irak, om een reputatie als neutrale bemiddelaar en verantwoordelijke internationale speler op te bouwen.34

Ondanks deze internationaal bekritiseerde relatie met Iran, versterkte China ook zijn (economische) banden met de Verenigde Staten en hun bondgenoten. Met Saudi-Arabië en Israël ging China uiteindelijk in 1990 en 1992 officiële relaties aan. Hiervoor waren er al informele contacten met deze landen, waarbij wapens opnieuw een grote rol speelden. Zo heeft China in de jaren ’80 al middellangeafstandsraketten aan Saudi-Arabië geleverd. Ook steunde China, net als de Verenigde Staten, het verzet tegen de Sovjet-inval in Afghanistan met wapens en door Chinese moslims aan te moedigen mee te vechten. Toen het Saudische

32 “Brushwood and Gall.” Tan-Mullins en Mohan, “China’s Relations with Africa,” 277-278. Neill, “China and the Middle East,” 206-208. Horesh, “China’s Relations,” 226-227. Shiping, “From Offensive to Defensive Realism,” 153. Legro, “Purpose Transitions,” 167. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 25-26.

33 Shi, “Xi Asserts.” Horesh, “China’s Relations,” 227. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 32. Olimat,

China and the Middle East, 50-52. Gill, “Chinese Arms Exports,” 119.

34 Neill, “China and the Middle East,” 208. Horesh, “China’s Relations,” 227-228. Boer, “Saoedi-Arabië,” 28. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 33. Olimat, China and the Middle East, 50-52. Kumaraswamy, introduction, 13-16. Gill, “Chinese Arms Exports,” 119.

(17)

12

regime in 1981 het politieke en religieuze verbod op import uit de Volksrepubliek ophief, werd Saudi-Arabië bovendien een belangrijke exportmarkt voor Chinese

consumentengoederen.35

In het begin van de jaren ’90 kwamen er een aantal ontwikkelingen samen die een aanzienlijke impact hadden op het Chinese beleid jegens het Midden-Oosten. Ten eerste vormde de globale politieke orde zich in deze periode om van het bipolaire stelsel van de Koude Oorlog naar een unipolair stelsel waarin de Verenigde Staten duidelijk de machtigste mondiale speler zijn. Daarnaast trad er in China zelf in de nasleep van het Tiananmenprotest een nieuwe president aan. Jiang Zemin zou China in de jaren ’90 door een proces van

hervormingen en snelle economische groei leiden.36 Tot slot transformeerde China op

economisch gebied in 1993 van een netto olie-exporteur naar een importeur van olie. De groei van China’s economie werd in de jaren ’90 steeds meer afhankelijk van deze groeiende olie-import, die met name uit het Midden-Oosten kwam, waardoor de regio van groter strategisch belang werd voor China. Tegelijk neemt de vraag naar Chinese wapens vanuit het Midden-Oosten af. Deze ontwikkelingen leidden samen een nieuwe fase van het Chinese Midden-Oostenbeleid in.37

35 Horesh, “China’s Relations,” 226-228. Boer, “Saoedi-Arabië,” 27. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 29. Waugh, “The Silk Roads,” 9-22. Frankopan, The Silk Roads, 479. Kumaraswamy, introduction, 12-14. Shichor, “China’s Economic Relations,” 181.

36 Horesh, ‘China’s Relations,” 223-226. Kumaraswamy, introduction, 18. Calabrese, “China and Iraq,” 53. Gill, “Chinese Arms Exports,” 120. Dewitt, “The Middle Kingdom,” 208.

37 Kirshner, “The Consequences,” 250. Neill, “China and the Middle East,” 206-209. Horesh, “China’s Relations,” 223-226. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 27-28. Shichor, “China’s Economic Relations,” 186-187. Dewitt, “The Middle Kingdom,” 202.

(18)

13

2. China’s Buitenlands Beleid

Het Chinese buitenlands beleid is een omvangrijk onderwerp, dat sommige wetenschappers zelfs beschouwen als één van de meest ingewikkelde en ondoorzichtige onderwerpen in hun vakgebied. Om de betrekkingen die China met Iran en Saudi-Arabië onderhoudt goed te kunnen begrijpen, is het evenwel belangrijk een beeld te hebben van het algemene Chinese buitenlands beleid. In dit hoofdstuk poog ik dan ook een beknopt overzicht van dit

onderwerp te geven.38

2.1 China’s opkomst en zelfbeeld

China heeft een ongekend snelle ontwikkeling doorgemaakt sinds president Deng Xiaoping enkele decennia geleden een beleid van algehele hervormingen en openstelling voor de rest van de wereld introduceerde. Dankzij dit beleid heeft het land een periode van

internationale isolatie achter zich gelaten en heeft het zich ontwikkeld tot één van de grootste economieën in de wereld en een belangrijke motor van wereldwijde economische groei. Globalisering was een belangrijke drijvende kracht achter de Chinese economische groei en modernisatie. De toenemende interacties tussen China en andere landen die dit met zich meebracht, zorgden er tevens voor dat het Chinese buitenlands beleid zich

razendsnel heeft moeten aanpassen aan een snel veranderende internationale omgeving.39

Dat de effecten van de Chinese economische ontwikkeling wereldwijd merkbaar zijn,

38 R. Wong, “Perspectives on China’s Relations with the European Union,” in The Ashgate Research Companion

to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 206. Horesh, “China’s Relations,” 233.

39 Rubin, “China’s Middle East Strategy,” 109. Dewitt, “The Middle Kingdom,” 211. Levy, “Power Transition Theory,” 32. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 36 and 47. Ikenberry, “The Rise of China,” 89. Kirshner, “The Consequences,” 240. E. Kavalski, introduction to The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 7. L. Chan, “In Quest of Independence: An Unchanging Paradigm of China’s Foreign Policy,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 23. H. Lai and S. Kang, “Economic Development and China’s Foreign Policy,” in The Ashgate

Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 113 and 117. M. Hung

and M. Lee, “China’s Relations with Southeast Asia (ASEAN),” in The Ashgate Research Companion to Chinese

Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 251. L. Hebron, “Globalization and China,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 349. L.

Freedman, “China as a Global Strategic Actor,” in Does China Matter? A Reassessment: Essays in Memory of

Gerard Segal, ed. B. Buzan and R. Foot (London: Routledge, 2004), 26. S. Heilmann and D. Schmidt, China’s Foreign Political and Economic Relations: An Unconventional Global Power (Lanham: Rowman & Littlefield,

2014), 83 and 105.

(19)

14

wordt maar weinig betwist. Over de reikwijdte van China’s politieke, diplomatieke, militaire en culturele invloed bestaat echter wel veel discussie. Zo menen sommige wetenschappers dat een grote hoeveelheid economische macht zich bijna onvermijdelijk vertaalt in een zekere politieke macht. Anderen wijzen op China’s permanente zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en op het lidmaatschap van diverse invloedrijke internationale organisaties als indicator van mondiale politieke macht. De breedst gedeelde opvatting lijkt echter dat China buiten zijn wereldwijde economische invloed vooral een regionale macht is, die zijn politieke, militaire, diplomatieke en culturele invloed nog maar moeilijk in de rest van de wereld kan doen gelden. Of China in de toekomst, naast een economische, ook een politieke en militaire wereldmacht zal worden, lijkt eveneens nog geen uitgemaakte zaak.40

Voor de vorming van het Chinese buitenlands beleid is China’s zelfbeeld echter minstens net zo belangrijk als de internationale opvattingen over het land. Hoewel er binnen China natuurlijk verschillende visies bestaan op China’s ontwikkeling en zijn positie binnen de internationale orde, is het mogelijk een aantal breedgedeelde opvattingen aan te wijzen. Zo speelt China’s verleden een belangrijke rol in de huidige opvattingen over China’s

identiteit. Vooral de notie dat China historisch gezien lang een grootmacht is geweest en dat China nog altijd het recht heeft aanspraak te maken op deze positie is prominent. Daarnaast heeft de ‘century of humiliation’, de periode tussen 1839en 1949 waarin China het

slachtoffer was van de imperialistische praktijken van verschillende westerse machten en Japan, bijgedragen aan het wijdverbreide idee dat het huidige internationale systeem vooral westerse belangen dient en China’s ontwikkeling probeert tegen te werken.41 Dat China’s

40 Dewitt, “The Middle Kingdom,” 211. Kirshner, “The Consequences,” 241. Art, “The United States,” 260-261 and 266. M. Li, “International Status: China’s Pursuit of a Comprehensive Superpower Status,” in The Ashgate

Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 44. C. Currier, “China

and the Global Surge for Resources,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 173. F. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy: Beijing’s Evolving National Interests and Strategic Ideas in the Reform Era,” International Politics 49 (2012): 337. Freedman, “China as a Global Strategic Actor,” 35-36. S. Kim, “China in World Politics,” in Does China Matter? A

Reassessment: Essays in Memory of Gerard Segal, ed. B. Buzan and R. Foot (London: Routledge, 2004), 38-43

and 52. S. Harris, “China in the Global Economy,” in Does China Matter? A Reassessment: Essays in Memory of

Gerard Segal, ed. B. Buzan and R. Foot (London: Routledge, 2004), 55. B. Buzan and R. Foot, “Conclusions: How

and to Whom Does China Matter?” in Does China Matter? A Reassessment: Essays in Memory of Gerard Segal, ed. B. Buzan and R. Foot (London: Routledge, 2004), 144 and 147. J. Oertel, China and the United Nations:

Chinese UN Policy in the Areas of Peace and Development in the Era of Hu Jintao (Londen: Bloomsbury, 2014),

15, 121 and 136. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 1, 5, 57 and 83.

41 Kavalski, introduction, 4. Chan, “In Quest of Independence,” 24. Li, “International Status,” 33-35. H. Feng, “China’s Strategic Culture and Foreign Policy,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy,

(20)

15

economische groei essentieel is voor de ontwikkeling van het land en dat interactie binnen de huidige internationale orde daardoor haast onvermijdelijk is, wordt intern niet betwist. Wel leeft de gedachte dat China meer invloed zou moeten hebben op de normen en de inrichting van deze internationale orde. Ondanks China’s aspiraties om een grootmacht te worden, ontwijkt het land vaak internationale verantwoordelijkheden door zijn status als ontwikkelingsland te benadrukken. In verschillende multilaterale organisaties gebruikt China deze status ook om zichzelf te profileren als vertegenwoordiger van de ontwikkelingslanden in de wereld en zo een leiderschapspositie binnen deze groep landen in te nemen.42

2.2 China’s nationale belangen en actoren

Het bestaan van een grand strategy die China al dan niet zou hanteren om een status als grootmacht, of zelfs wereldmacht, te verwerven, is een veel bediscussieerd onderwerp onder Chinadeskundigen. Het debat hierover is te uitvoerig om hier te bespreken, maar het bestaan van een dergelijke strategie is allerminst onomstreden. Om het Chinese buitenlands beleid te begrijpen, is het daarom nuttiger om van een minder omstreden concept uit te gaan, namelijk de nationale belangen van een land. In het geval van China worden een aantal belangen, zowel door het regime zelf als door externe experts, met regelmaat bestempeld als kernbelangen.43

Het eerste belang, waar tevens vaak het meeste gewicht aan toegekend wordt, is de voortdurende economische groei van het land. Dit belang is nauw verbonden met het belang van de Chinese Communistische Partij (CCP) om aan de macht te blijven in China. De

legitimiteit van de CCP hangt namelijk grotendeels af van deze groei, die ervoor gezorgd

ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 75. Freedman, “China as a Global Strategic Actor,” 25. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 3-5.

42 Art, “The United States,” 263. “Less Biding and Hiding.” Kavalski, introduction, 1. Chan, “In Quest of Independence,” 30. Li, “International Status,” 33-35. Feng, “China’s Strategic Culture,” 75. Currier, “China and the Global Surge,” 173. J. Yang, “The Relations between China and the USA,” in The Ashgate Research

Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 182 and 188. Zhang,

“Rethinking China’s Grand Strategy,” 336. L. Jakobson and D. Knox, “New Foreign Policy Actors in China” (SIPRI Policy Paper nr. 26. Stockholm: SIPRI, 2010) vii and 50. Freedman, “China as a Global Strategic Actor,” 34. Kim, “China in World Politics,” 47. Oertel, China and the United Nations, 134, 190 and 236. Heilmann and Schmidt,

China’s Foreign, 3-5 and 116.

43 Yang, “The Relations,” 182. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 318-319 and 338-339. P. Ferdinand, “Westward ho - The China Dream and ‘One Belt, One Road’: Chinese Foreign Policy under Xi Jinping,”

International Affairs 92 (2016): 942. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 10. R. Ross and Z. Feng,

introduction to China’s Ascent: Power, Security and the Future of International Politics, ed. R. Ross and Z. Feng (Ithaca: Cornell University Press, 2008), 5.

(21)

16

heeft dat de welvaart in China de afgelopen decennia flink is toegenomen. Om deze

economische groei mogelijk te maken, is een stabiele toevoer van grondstoffen, met name fossiele brandstoffen, essentieel. Deze toevoer is tevens verbonden aan een gerelateerd kernbelang van China, namelijk een stabiele en vreedzame internationale omgeving, waarin de Chinese economie zich optimaal kan ontwikkelen. Daarnaast is het voor China van belang om zijn internationale status te verhogen en zijn mondiale invloed te vergroten, om zo uiteindelijk een positie als grootmacht in de internationale orde te kunnen innemen. Recentelijk legt Beijing overigens meer nadruk op een aantal traditionele kernbelangen, die China zo nodig met militaire macht zal verdedigen: China’s soevereiniteit en territoriale integriteit. Hoewel het Chinese buitenlands beleid zich continu ontwikkelt en aanpast aan veranderende omstandigheden, zal het altijd in dienst moeten staan van de nationale belangen die het regime voor ogen heeft.44

Hoewel het Chinese buitenlands beleid hier verder voornamelijk als een product van de Chinese regering benaderd zal worden, is het goed om kort stil te staan bij de

verschillende actoren die betrokken zijn bij de interne totstandkoming van het beleid. De precieze verhoudingen tussen deze actoren en de mate van invloed die ze op het beleid hebben zijn lastig te bepalen. Het Chinese bestuursapparaat is immers erg ondoorzichtig.45

Wel valt er in algemene termen iets over de verschillende actoren te zeggen. Zo staat het Chinese leger, the Peoples Liberation Army (PLA), bekend als een erg autonome actor, die traditioneel veel invloed heeft op het buitenlands beleid. Door de vele institutionele hervormingen en de professionalisering van beleidsvorming heeft het leger echter weinig formele invloed meer op het buitenlands beleid. Via informele kanalen, zoals persoonlijke banden en beïnvloeding van het publieke debat, kan het echter nog wel pogen het beleid te beïnvloeden.46 De formele besluitvorming omtrent buitenlands beleid vindt vooral plaats

44 Rubin, “China’s Middle East Strategy,” 109. Frankopan, The Silk Roads, 515. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 48. Kirshner, “The Consequences,” 239 and 249. Art, “The United States,” 262. Kavalski,

introduction, 12. Lai and Kang, “Economic Development,” 118-121. Currier, “China and the Global Surge,” 163 and 167. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 329 and 336-338. F. Zhang, “China’s New Foreign Policy under Xi Jinping: Towards Peaceful Rise 2.0?” Global Change, Peace & Security 27 (2015): 16. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 4. “China’s Peaceful Development,” Information Office of the State Council, The People’s Republic of China, September 6, 2011, accessed October 17, 2016,

http://english.gov.cn/archive/white_paper/2014/09/09/content_281474986284646.htm. 45 Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” 1 and 4.

46 Kumaraswamy, introduction, 18. Kavalski, introduction, 11. Y. Heng, “The ‘New Security Concept’: The Role of the Military in China’s Foreign Policy,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E.

(22)

17

binnen de CCP, in het permanente comité van het politburo, waarvan de president van de republiek als secretaris-generaal van de CCP ook voorzitter is. Daarnaast is er de

zogenaamde Leading Small Group die zich met buitenlands beleid bezig houdt. Het

ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vooral invloed op de implementatie van beleid en kan op minder belangrijke onderwerpen zelf beleid vormen in lijn met bestaande principes.47

Naast de actoren binnen de partij, de regering en het leger, kunnen ook informele actoren als grote (staats)bedrijven, denktanks, financiële instituties, lokale autoriteiten en de media invloed uitoefenen op het buitenlands beleid. Over het algemeen is deze invloed erg

beperkt, maar dit kan per situatie verschillen.48

2.3 Externe en interne factoren

Over de factoren die het buitenlands beleid van een land beïnvloeden, bestaan veel

verschillende theorieën.49 Hieronder bespreek ik een aantal externe en interne factoren die

veel worden gebruikt om, al dan niet in een bepaalde samenhang, het Chinese buitenlands beleid te verklaren.

Ten eerste wordt de vorm van de huidige internationale orde vaak als een bepalende factor gezien. De unilaterale orde die na de Koude Oorlog opkwam, met de Verenigde Staten als praktisch onbetwiste leider, zou de bewegingsvrijheid die China heeft in zijn buitenlands beleid aanzienlijk beperken. Ook de verhoudingen binnen de bestaande orde en de

opstelling van andere actoren in de internationale omgeving zouden een grote invloed uitoefenen op het buitenlands beleid van China. Deze factoren zouden voor China des te meer van belang zijn, omdat het sinds 1978 nauwere banden met verschillende landen heeft opgebouwd.50 Over de relaties die China met enkele van de belangrijkste actoren in zijn

Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 103-104, 107 and 112. Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” 14-15. Oertel, China and the United Nations, 87.

47 Heng, “The ‘New Security Concept’,” 107. Zhang, “China’s New Foreign Policy,” 7. Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” 2, 4-5 and 8. Oertel, China and the United Nations, 65 and 69-73.

48 Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” vi, 11, 24, 28-32, 36 and 38. Oertel, China and the United

Nations, 65, 94 and 105.

49 Lai and Kang, “Economic Development,” 113. Chen, “China’s Rise,” 61.

50 “Brushwood and Gall.” Ross and Feng, introduction, 5. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 36-37, 41 and 53-54. Ikenberry, “The Rise of China,” 91 and 114. Ross and Feng, “The Rise of China,” 297 and 302. Kavalski, introduction, 1. Hebron, “Globalization and China,” 353. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 323, 326 and 328. Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” vi. Freedman, “China as a Global Strategic Actor,” 21, 25 and 29. Oertel, China and the United Nations, 61 and 119. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 9-10, 108 and 201.

(23)

18 omgeving onderhoudt, weid ik hier iets verder uit.

De betrekkingen tussen China en de Verenigde Staten worden veelal aangemerkt als één van de belangrijkste factoren in het Chinese buitenlands beleid. De Verenigde Staten zijn zowel China’s grootste handelspartner als belangrijkste strategische tegenstander. De

Amerikaanse plannen voor een pivot to Asia vestigden weer volop aandacht op de botsende strategische belangen van de beide landen in Zuid- en Oost-Azië, waar de Verenigde Staten de veiligheid van een aantal belangrijke bondgenoten willen garanderen tegenover de groeiende militaire capaciteiten van China, dat een Amerikaans beleid van containment vreest. Een bijzonder heet hangijzer in de relatie vormt de Taiwan-kwestie. Daarnaast is er ook op economisch vlak onenigheid over een aantal kwesties, waaronder China’s monetaire beleid. Tevens hebben de Verenigde Staten regelmatig kritiek op

mensenrechtenschendingen in China.51

Dat deze bronnen van conflict in de relatie nog niet tot een grootschalige

confrontatie hebben geleid, is vooral te wijten aan de grote belangen die beide landen bij een goede samenwerking hebben. Zo zijn de Verenigde Staten een belangrijke afzetmarkt, en dus groeimoter, voor China en kunnen Amerikaanse consumenten Chinese producten bijna niet meer wegdenken uit de schappen. Daarnaast is China voor de aanvoer van grond- en brandstoffen deels afhankelijk van de vrede en veiligheid die de Amerikaanse marine op een aantal cruciale zeeroutes garandeert. China financiert verder een groot deel van de Amerikaanse staatsschuld.52

Officieel steunen de Verenigde Staten China in zijn ontwikkeling en benadrukken ze dat China zich tot een responsible stakeholder in de internationale orde moet ontplooien.

51 S. Hornschild, “China in the Middle-East: Not Just About Oil” (EUISS Issue Alert 31. Paris: European Union Institute for Security Studies, 2016). Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 38, 40 and 46. Kirshner, “The Consequences,” 239 and 243-246. Art, “The United States,” 275 and 281. Neill, “China and the Middle East,” 207. Chan, “In Quest of Independence,” 27-29. Heng,”The ‘New Security Concept’,” 106. Yang, “The Relations,” 183-185. Z. Chen, “The Logic and Strategies of Beijing’s Policy towards Taiwan,” in The Ashgate Research

Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 336. Zhang, “China’s New

Foreign Policy,” 16. Buzan and Foot, “Conclusions,” 157. Oertel, China and the United Nations, 120-123. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 53 and 163-165.

52 Olimat, China and the Middle East, 51. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 46. Kirshner, “The

Consequences,” 250. Art, “The United States,” 264-265, 269 and 288. Jin, “What Does President Trump.” “Less Biding and Hiding.” “Friends, or Else,” The Economist, December 2, 2010, Accessed November 4, 2016,

http://www.economist.com/node/17601453. Yang, “The Relations,” 183-185. Horesh, “China’s Relations,” 228. Aarts and Rijsingen, “Beijing’s Rising Star,” 51. Oertel, China and the United Nations, 121-122. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 161.

(24)

19

Deze toekomstvisie lijken beide landen te delen, hoewel de opvattingen over de invulling van dit responsible stakeholdership soms sterk uiteenlopen.53 President Trump heeft

inmiddels al meerdere malen stevige kritiek geuit op China. Hoewel zijn beleid erg

onvoorspelbaar blijft, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat tijdens zijn presidentschap de relaties tussen beide landen verslechteren.54

De betrekkingen tussen Rusland en China zijn sinds het einde van de Koude Oorlog sterk verbeterd. Waar de landen eerst nog ideologische concurrenten waren, delen ze nu een afkeer jegens de Amerikaanse hegemonie en een belang bij een stabiel en veilig Centraal-Azië. In 2001 tekenden de landen een vriendschapsverdrag en richtten ze tevens samen met vier andere Centraal-Aziatische landen de Shanghai Cooperation Organisation (SCO) op, een multilaterale organisatie die samenwerking op economisch- en

veiligheidsgebied nastreeft. Ook in de VN Veiligheidsraad trekken de beide landen regelmatig samen op.55 Rusland levert veel aardgas en wapens, met name onderzeeërs,

helikopters en raketten, aan China.56 Ondanks deze samenwerking op verschillende

gebieden, lijken de twee landen slechts oppervlakkige bondgenoten. Er heerst veel onderling wantrouwen en de samenwerking lijkt soms juist conflicten op te leveren, bijvoorbeeld waar het gasleveringen betreft. Ook hebben meningsverschillen tussen China en Rusland de SCO praktisch verlamd.57

Omdat China in veel opzichten nog een regionale macht is, is de Chinese positie in Azië van groot belang voor de verdere ontwikkeling van het land. Sommigen stellen dat China zich zonder steun van zijn eigen regio niet zal kunnen ontwikkelen tot wereldmacht. China vreest zelf vooral omringd te worden door Amerikaanse bondgenoten in de regio en

53 Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 50. Art, “The United States,” 266. “Brushwood and Gall.” “Friends, or Else.” Li, “International Status,” 42. Currier, “China and the Global Surge,” 173. Yang, “The Relations,” 184-186. 54 Jin, “What Does President Trump.” Yang, “The Relations,” 186. Zhang, “China’s New Foreign Policy,” 19. 55 Li, “International Status,” 39. S. Haynes, “China’s Bilateral Interactions with Russia,” in The Ashgate Research

Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 191-192 and 195. Freedman,

”China as a Global Strategic Actor,” 32. Buzan and Foot, “Conclusions,” 157. Oertel, China and the United

Nations, 126 and 131. Lai and Kang, “Economic Development,” 119. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 25.

56 Frankopan, The Silk Roads, 515. Feng, “China’s Strategic Culture,” 60. Haynes, “China’s Bilateral Interactions,” 194-198. Buzan and Foot, “Conclusions,” 157. Oertel, China and the United Nations, 127.

57 Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 44. Haynes, “China’s Bilateral Interactions,” 191-195. Buzan and Foot, “Conclusions,” 157. Oertel, China and the United Nations, 126.

(25)

20

zette in de jaren ‘90 een charme-offensief in richting zijn buurlanden.58 Met de meeste

landen in Zuidoost-Azië heeft China sindsdien goede banden weten op te bouwen. De samenwerking met deze landen verloopt voornamelijk via de Association of Southeast Asian

Nations (ASEAN) en is vooral op het gebied van handel erg intensief. Zo trad in 2010 de ASEAN-China Free Trade Area in werking, een vrijhandelszone die mede door China werd

geïnitieerd. Mede dankzij de groeiende inter-Aziatische handel, breidt China’s politieke invloed in de regio zich snel uit.59 De Chinese relatie met de landen in Oost-Azië ligt iets

gecompliceerder, omdat Japan en Zuid-Korea nauwe banden met de Verenigde Staten hebben. De landen handelen veel met elkaar, maar een beladen verleden, levendig

nationalisme en zorgen om veiligheid staan goede politieke relaties in de weg.60 India is, net

als China, bezig aan een economische en politieke opmars. Hierdoor is het land voor China zowel een potentiële bondgenoot als een concurrent. De landen drijven veel bilaterale handel met elkaar en op het gebied van defensie is er sprake van groeiende samenwerking. De groeiende Chinees-Indische betrekkingen worden echter negatief beïnvloed door

aanhoudend wantrouwen over elkaars strategische intenties, de groeiende banden van India met de Verenigde Staten en conflicten over Pakistan, Nepal en Sri Lanka.61

In heel Azië, maar met name in de Zuid-Chinese Zee, leveren territoriale conflicten spanningen op tussen China en zijn buurlanden. Hoewel China zich bij verschillende eerdere akkoorden over het oplossen van grensconflicten ruimhartig heeft opgesteld, laat het recentelijk assertiever gedrag zien als het gaat om zijn geclaimde zeegrenzen en gaat het land conflicten hierover niet meer altijd uit de weg.62

58 Buzan and Foot, “Conclusions,” 145. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 48. Lai and Kang, “Economic Development,” 118. Hung and Lee, “China’s Relations,” 249. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 324. Zhang, “China’s New Foreign Policy,” 17.

59 Kirshner, “The Consequences,” 240. Art, “The United States,” 260. Li, “International Status,” 39. Hung and Lee, “China’s Relations,” 249-255. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 325. Oertel, China and the

United Nations, 133. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 28.

60 Kavalski, introduction, 15. Currier, “China and the Global Surge,” 171. E. Zhang, “China’s Relations with Northeast Asia,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 261-268 and 272.

61 Kumaraswamy, introduction, 14. Kirshner, “The Consequences,” 250. “In the Balance,” The Economist, December 2, 2010, accessed November 4, 2016, http://www.economist.com/node/17601463. J. Yuan, “Sino-Indian Relations: Peaceful Coexistence or Pending Rivalry,” in The Ashgate Research Companion to Chinese

Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 211-215.

62 Currier, “China and the Global Surge,” 168. Hung and Lee, ”China’s Relations,” 258. Zhang, “China’s New Foreign Policy,” 15-16. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 31. Art, “The United States,” 280. “In the Balance.”

(26)

21

Naast deze externe factoren, zijn er ook nog diverse binnenlandse factoren die een, al dan niet bepalende, rol kunnen spelen bij de totstandkoming van buitenlands beleid. Zoals al eerder vermeld, is de economische ontwikkeling van China van groot belang voor de legitimiteit van de CCP. Het buitenlands beleid wordt dan ook aangepast aan deze ontwikkeling. Hiernaast moet het buitenlands beleid van China in ieder geval ten dele aansluiten bij de partij-ideologie om politiek verdedigbaar te blijven. Ook kan binnenlandse politiek het gedrag van andere internationale actoren beïnvloeden, zo veroorzaakte de Chinese aanpak van het Tiananmenprotest een diplomatieke crisis met veel westerse landen. Een ander binnenlands fenomeen dat een meer beperkt effect heeft op het buitenlands beleid, is de publieke opinie en het daarin levende nationalisme. Hoewel de Chinese regering de publieke opinie in het land streng censureert, kan zij niet helemaal ongevoelig zijn voor heersende sentimenten over haar beleid. Hiernaast beïnvloeden ook de heersende strategische cultuur en de historische ervaringen van een land het buitenlands beleid. Zo spelen deceptie en het benutten van de zwakheden van de vijand van oudsher een belangrijke rol in de Chinese strategische cultuur en is hierboven al duidelijk geworden dat historische ervaringen een belangrijke rol spelen in China’s zelfbeeld, dat aan de basis van zijn buitenlands beleid staat.63

2.4 Beleidsdoelen

Uiteindelijk vertalen de eerder besproken kernbelangen van een land zich, in min of meerdere mate beïnvloed door bovenstaande factoren, in een aantal doelen voor het buitenlands beleid. Voor China, en veel andere landen, moet het buitenlands beleid ten eerste het territorium en de soevereiniteit van de Chinese regering daarbinnen garanderen. De laatste jaren staat dit aspect van het buitenlands beleid weer meer in de belangstelling, doordat China zich in dit opzicht assertiever opstelt. Het streven naar een hoge mate van

63 Dewitt, “The Middle Kingdom,” 208. Ross and Feng, introduction, 5. Feng, “China’s Rise Will Be Peaceful,” 45. Kirshner, “The Consequences,” 224. Ross and Feng, “The Rise of China,” 303. “Less Biding and Hiding.” Kavalski, introduction, 5-6 and 10. Li, “International Status,” 33-39. Feng, “China’s Strategic Culture,” 47-48. K. Edney and B. He, “The Rise of Nationalism and China’s Foreign Policy,” in The Ashgate Research Companion to Chinese

Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 75-87. W. Chai, “Communist Ideology and Chinese

Foreign Policy,” in The Ashgate Research Companion to Chinese Foreign Policy, ed. E. Kavalski (Farnham: Ashgate, 2012), 89. Lai and Kang, “Economic Development,” 113, 116 and 120. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 338. Jakobson and Knox, “New Foreign Policy Actors,” vii and 22. Oertel, China and the United

(27)

22

soevereiniteit en onafhankelijkheid van externe actoren zien sommige wetenschappers als een belangrijke continuïteit in het Chinese beleid sinds de oprichting van de

Volksrepubliek.64

Hiernaast dient het Chinese buitenlands beleid zoveel mogelijk bij te dragen aan China’s Comprehensive National Power, een begrip dat door het Chinese leiderschap gehanteerd wordt om China’s totale macht en invloed in de wereld uit te drukken. Het buitenlands beleid zou deze macht vooral kunnen vergroten door een stabiele en vruchtbare omgeving te creëren voor China’s economische ontwikkeling en modernisatie, waarmee het tevens bijdraagt aan de legitimiteit van de CCP. Tot slot is het een kerntaak van Chinese beleidsmakers om doormiddel van het buitenlands beleid China’s internationale aanzien te vergroten en te streven naar een status als grootmacht.65

2.5 Principes en doctrines

Het Chinese buitenlands beleid heeft zich de afgelopen 25 jaar op een aantal leidende principes, doctrines, concepten en ideeën gebaseerd, waarvan ik de belangrijkste kort zal beschrijven.66

Allereerst is het buitenlands beleid van China voor een belangrijk deel gestoeld op de

five principles of peaceful coexistence, die in 1954 door de Indiase premier Jawaharlal Nehru

en de Chinese premier Zhou Enlai werden opgesteld en door de Bandungconferentie in 1955 bekendheid verwierven. De vijf principes luiden: ‘mutual respect for each other’s territorial

integrity and sovereignty’, ‘mutual non-aggression’, ‘mutual non-interference in each other’s internal affairs’, ‘equality and cooperation for mutual benefit’ en ‘peaceful co-existence’.

Deze principes maken China een aantrekkelijke bondgenoot voor veel ontwikkelingslanden en landen met een autoritair politiek systeem. China’s interpretatie van het

non-interventieprincipe is de afgelopen decennia echter meer flexibel geworden. Zo neemt China inmiddels wel deel aan bepaalde internationale vredesmissies en is het meer assertief

64 Chan, “In Quest of Independence,” 23-32. Kavalski, introduction, 9. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 322, 329 and 336. Kim, “China in World Politics,” 42. Oertel, China and the United Nations, 70. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 9.

65 Li, “International Status,” 33-46. “Brushwood en Gall.” Kavalski, introduction, 9-11. Yang, “The Relations,” 182. Zhang, “Rethinking China’s Grand Strategy,” 322, 329 and 336. Kim, “China in World Politics,” 40-42. Oertel, China and the United Nations, 70. Heilmann and Schmidt, China’s Foreign, 2 and 9-11.

66 Chai, “Communist Ideology,” 96 and 100. Zhang, “China’s New Foreign Policy,” 5-6. Oertel, China and the

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met zo weinig steun van de eigen bevolking slaagden de nieuwe machthebbers er dan ook niet in de afbrokkeling van het rijk een halt toe te roepen: in 1908 werd het voorheen

Maar deze mooie menselijke eigen- schap zal door de mensen alleen als een deugd worden opgevat als het cda weer bereid is zich ervoor in te zetten om daar- mee het beste voor

Het is niet dat we het niet weten, intuïtief weten we het weer heel goed: kijk maar hoe er in buurten en wijken lokaal geprotesteerd wordt als er een Ara­ bier die

D e nieuwe werkwijze van extremisten heeft rechtstreekse gevolgen voor Nederlandse militairen; van operational awareness in missiegebieden tot veiligheid in Nederland.. Ten

De partij van Pas blijft wantrouwig en stelt zelfs dat er helemaal niets zeker is, dat de deal met Turkije enkel maar zal dienen voor Turkije om zich met geld van de Europese

− Bodemerosie: (extensieve) akkerbouw (waarbij de bodem niet het hele jaar bedekt is) kan in wisselwerking met felle regenbuien / harde wind leiden tot het verdwijnen van

die nog steeds voortduurt.. ook een veranderde behoefte bij de personeelssamenstelling en hun opleidingsniveau met zich meebrengt. Decennia lang was ons

De redactie van S en D vroeg mij een beschouwing over de maatschappelijke en politieke gevaren, die ik vanuit mijn wereld van natuurkundig onderzoeker verbonden zie aan