• No results found

Toe aan therapie: het moeizame huwelijk tussen geschiedenis en citybranding in Utrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toe aan therapie: het moeizame huwelijk tussen geschiedenis en citybranding in Utrecht"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toe aan therapie

Het moeizame huwelijk tussen geschiedenis en

citybranding in Utrecht

Sarah van Kerkvoorde

Hoe werd de geschiedenis tot nu toe ingezet bij de citybranding van Utrecht

en hoe kan dat volgens de criteria van citybranding en op basis van de

theorieën over stedelijke identiteit op meer effectieve wijze worden gedaan?

(2)
(3)

Toe aan therapie - Het moeizame huwelijk tussen geschiedenis en citybranding in Utrecht Sarah van Kerkvoorde

10761144

Master Publieksgeschiedenis Scriptiebegeleider: Paul Knevel Tweede lezer: Clé Lesger

Ingeleverd op 30 september 2016

Afbeelding voorpagina

De Domtoren rond 1600-1620. Tekening van D. van der Werff uit 1877 naar het schilderij van J.C.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave ... 4

Inleiding ... 3

1. De identiteit van de stad ... 8

Lee – Habitus of Location ... 8

Frijhoff – Physical, Urban & Civic space ... 9

Suttles – Cumulative texture ... 10

Lindner – Gestalt of the urban imaginary ... 13

Löw e.a. - Eigenlogik ... 14

De theorieën vergeleken ... 16

2. Citybranding en Utrecht ... 19

Doel & functie van citybranding ... 20

Actoren & belanghebbenden ... 22

Methodes & strategieën ... 23

De rol van geschiedenis binnen citybranding ... 26

Utrecht ... 27

Conclusie ... 39

3. Het publiek, het merk en de geschiedenis ... 42

Conclusie ... 52

Bibliografie ... 55

Bijlage 1: organogram citybranding utrecht ... 60

Bijlage 2: geschiedenis matrix ... 61

Bijlage 3: toelichting publieksonderzoek ... 70

Bijlage 4: vragenlijst publieksonderzoek ... 73

Bijlage 5: tabel enqueteresultaten ... 75

Bijlage 6: e-mail Frijhoff ... 100

(5)

3

INLEIDING

‘Wat voor sfeer ademt de stad Utrecht?’ ‘Als ik in de stad lóóp, vind ik het wel gezellig.’ ‘En als je niet in de stad loopt en je dénkt eraan?’

‘Ja, dan vind ik het meestal toch een beetje doorsnee suf.’

Citaat van respondent José uit het publieksonderzoek Utrecht kampt met een imagoprobleem. Bovenstaand citaat laat zien wat dat probleem is: de naam van de stad roept weinig associaties op. Terwijl er over Amsterdammers en Rotterdammers volop clichés bestaan, blijft de Utrechter een onbekende. Waaraan herken je een Utrechter? Wat kenmerkt de Domstad? Welke uitspraken zijn ‘typisch Utrechts’? Wat heeft Utrecht voor plek in de Nederlandse geschiedenis? Weinig mensen weten op deze vragen antwoord te geven. Utrecht heeft geen slecht imago, maar het is geen duidelijk merk.1 Volgens de experts op het gebied van stedelijke ontwikkeling is een duidelijk merk een cruciaal middel om aantrekkingskracht uit te oefenen op inwoners, bedrijven en toeristen.2 Het duidelijk profileren van de stad als een locatie met bepaalde karaktertrekken en positieve eigenschappen wordt citybranding genoemd. De lokale geschiedenis wordt daar ook voor ingezet. Historici kunnen zich afkeren van dit ‘commerciële’ gebruik van geschiedenis, maar ze kunnen het ook aangrijpen als een manier om de geschiedenis van de stad bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. Informatie die deel uitmaakt van een groter verhaal beklijft namelijk beter dan losse elementen die niet in een duidelijk verband tot elkaar staan.3 Citybranding biedt een uitgelezen kans om het historische verhaal aan te laten sluiten bij de overige beelden die van de stad naar buiten gebracht worden. Daarom wordt in deze scriptie onderzocht hoe de geschiedenis tot nu toe werd ingezet bij de citybranding van Utrecht en hoe dat volgens de criteria van citybranding en op basis van de theorieën over stedelijke identiteit op meer effectieve wijze kan worden gedaan.

Belang van het onderzoek

De geschiedenis beïnvloedt in sterke mate de identiteit van een stad.4 Citybranders houden zich bezig met het uitventen van die stedelijke identiteit. Het zou dan ook logisch zijn als historici nauw betrokken zijn bij het proces van citybranding om te zorgen dat de geschiedenis op verantwoorde en constructieve wijze geframed wordt. Dat is echter niet het geval. De Zweedse brandingexperts Lucarelli en Brorström, verbonden aan de universiteiten van Stockholm en Göteborg, publiceerden in 2013 een analyse van 292 Engelstalige publicaties op het gebied van citybranding. Uit hun onderzoek blijkt dat het aantal publicaties over de rol van erfgoed en geschiedenis binnen citybranding verwaarloosbaar is.5 Academici met uiteenlopende achtergronden, van marketing tot antropologie en bestuurskunde houden zich bezig met citybranding. Dit maakt de afwezigheid van geschiedkundigen des te vreemder. Historici zien marketing

1 PricewaterhouseCoopers, P. Teunisse, L. van den Dool, D. Ensberg en D. Blokhuis, Utrecht zit op goud maar moet het wel verzilveren – aanzet tot een strategische agenda voor de op te richten Utrecht Development Board (Utrecht 2008) 25. 2 E. Avraham, ‘Media strategies for improving an unfavorable city image’, Cities 21 (2004) 471-479, 471, 478. 3 Millar en Osborne, Beyond 2000, 2013.

4 G. Evans, ‘Hard-Branding the Cultural City – From Prado to Prada’, International Journal of Urban and Regional Research

27.2 (2003) 417-440, 424.

5 A. Lucarelli en S. Brorström, ‘Problematising place branding research: A meta-theoretical analysis of the literature’, The Marketing Review 13:1 (2013) 65-81, 68.

(6)

4 wellicht als commercieel, oppervlakkig of te ver van hun bed en verdiepen zich er niet in.6 Daar snijden ze zichzelf mee in de vingers. Nederlandse gemeenten besteden jaarlijks miljoenen euro’s aan citybranding.7 Zolang historici zich afzijdig houden, hebben ze geen enkele invloed op de besteding van al dat geld en dreigt de geschiedenis het ondergeschoven kindje te worden. Juist omdat marketing en geschiedenis geen verwante disciplines zijn, moeten historici erop toezien dat de geschiedenis op verantwoorde wijze wordt ingezet. Om een constructieve bijdrage te kunnen leveren aan citybranding moeten historici op de hoogte zijn van de spelregels. Voor publiekshistorici is citybranding extra relevant omdat zij analyseren hoe buiten de academische wereld met geschiedenis wordt omgegaan. Doel van dit onderzoek is het hiaat in de academische literatuur op te vullen met een uitgebreide analyse van de rol die geschiedenis heeft binnen de theorieën rond stedelijke identiteit en citybranding. Utrecht functioneert als casus.

Academische context

Hoewel er nauwelijks literatuur gewijd is aan de rol van geschiedenis binnen citybranding, bevindt dit onderzoek zich niet op een historiografisch eiland. Het onderzoek beweegt zich namelijk tussen drie omvangrijke onderzoeksgebieden, te weten: de omgang van niet-historici met het verleden, marketing en stadsgeschiedenis. Marketing komt in hoofdstuk twee vrij uitgebreid aan bod. In de komende alinea’s wordt kort geschetst waar citybranding zich bevindt binnen de andere twee velden.

Sinds de jaren zeventig is stadsgeschiedenis, of urban history, bezig met een opmars. Inmiddels is het een omvangrijk en gevarieerd onderzoeksveld met verschillende vaktijdschriften, verenigingen en congressen.8 Historici met uiteenlopende achtergronden hanteren verschillende onderzoeks-benaderingen. In de jaren zeventig en tachtig werd het Nederlandse onderzoeksveld gedomineerd door historici met een geografische insteek die veelal sociaal-economische onderwerpen behandelden, zoals migratie, bevolkingsgroei en leefomstandigheden. De onderzoeken waren vaak gebaseerd op statistische gegevens en seriële bronnen.9 Vanaf de jaren negentig kregen Nederlandse stadshistorici steeds meer aandacht voor culturele en politieke onderwerpen. De onderzoekers hanteerden ook een andere onderzoeksmethode dan hun sociaal-economische tegenhangers. Ze deden minder kwantitatief onderzoek maar analyseerden bijvoorbeeld met behulp van semantiek hoe de stad gerepresenteerd wordt en hoe stedelijk bewustzijn ontstaat.10 De Groningse stadshistoricus Pim Kooij constateerde in 2002 dat in steeds meer onderzoeken zowel de sociaal-economische als de politieke en culturele aspecten van een stad aan bod komen, waarbij ook wordt geanalyseerd hoe die aspecten zich tot elkaar verhouden en beïnvloed zijn door de specifieke stedelijke omstandigheden. Er is dus sprake van integratie binnen de stadsgeschiedenis.11

In de thematische tweedeling tussen de sociaal-economische stadshistorische onderwerpen enerzijds en de politieke en culturele onderwerpen anderzijds bevindt citybranding zich aan beide zijden. Aan de ene kant is citybranding een cultureel thema omdat citybranders proberen de associaties die een stad oproept te beïnvloeden. Aan de andere kant is het een economisch thema omdat het uiteindelijke doel is om groepen aan te trekken waar de stad, meestal in economisch opzicht, behoefte aan heeft. Eerder werd al genoemd dat een citybrand nauw samenhangt met de stedelijke identiteit. Stedelijke identiteit bevindt zich binnen de thematische tweedeling in dezelfde spagaat. De stedelijke identiteit

6 W. Ollins, ‘Branding the nation: the historical context’, in: N. Morgan, Annette Pritchard en R. Pride ed., Destination Branding: Creating the Unique Destination Proposition (Oxford 2002) 17-25, 24.

7 M. Boisen en A. Posthumus, ‘Citymarketing: ‘kijk, wij zijn ook ‘uniek’!’, De Volkskrant, 26 maart 2011. 8 P. Kooij, ‘Urban History in the Netherlands.’, Helsinki Quarterly 3 (2002) 18-24, 45.

9 P. Kooij, ‘Het format van de stad. Een evaluatie van recente Nederlandse stadsgeschiedenissen’, Low Countries Historical Review 117:3 (2002) 293-306, 296.

10 Idem. 11 Ibidem 306.

(7)

5 wordt gevormd door wat de stad is én door hoe er naar de stad wordt gekeken. Identiteit ligt daardoor op het raakvlak van materiële werkelijkheid en cultuur. Kooij meende dat het fenomeen om die reden lange tijd tussen de twee groepen stadshistorici in ‘zweefde.’12 Uiteindelijk is het onderzoek naar stedelijke identiteit opgepakt door academici met uiteenlopende achtergronden. In hoofdstuk één worden theorieën van sociologen, historici, een communicatiewetenschapper en een antropoloog geanalyseerd.

Om de zoveel jaar realiseren historici zich dat niet-academici heel anders met geschiedenis omgaan dan zijzelf en dat daardoor een kloof is ontstaan tussen de samenleving en de ivoren toren van de academie. Begeistert door hun verlangen het contact met het ‘volk’ te herstellen gaan ze vervolgens onderzoeken hoe niet-historici met geschiedenis omgaan. Carl Becker deed dit in de jaren dertig, Raphael Samuel begon ermee in de jaren zestig en ging een aantal decennia door en David Thelen en Roy Rosenzweig voerden eind jaren negentig een groot onderzoek uit naar de omgang van Amerikanen met het verleden. Wat zeggen deze historici over de manier waarop niet-historici met de geschiedenis omgaan en wat betekent dat voor dit onderzoek?

In 1931 publiceerde de Amerikaanse historicus Carl Becker Everyman his own Historian. In Beckers definitie is geschiedenis ‘the memory of things said and done’.13 Becker classificeert historische kennis als artificial memories.14 Mr. Everyman, zoals Becker de niet-academicus noemt, gaat anders met die kunstmatige herinneringen om dan professionele historici dat doen. Het is voor Mr. Everyman niet essentieel dat zijn historische beeld volledig klopt, het is essentieel dat het van nut is omdat het hem een idee geeft wie hij is en wat zijn plek is in de wereld.15 Professionele historici zijn ook subjectief maar het is hun taak om kritisch te onderzoeken of de kunstmatige herinneringen overeenkomen met de informatie in de bronnen. Bovendien zijn professionele historici de hoeders en schatbewaarders van kunstmatige herinneringen. Ze moeten de wilde, mythologische interpretaties rationaliseren die Mr. Everyman van het verleden heeft omdat hij zijn kunstmatige herinneringen niet kritisch onderzoekt. Het is dan ook cruciaal dat historici communiceren op een manier die Mr. Everyman aanspreekt.16 Uiteindelijk bepaalt Mr. Everyman namelijk zelf hoe hij de geschiedenis interpreteert.17

Deze gedachtegang zal de linkse Britse historicus Raphael Samuel in de jaren zestig als muziek in de oren hebben geklonken. Hij meende dat historici op een academisch eiland terecht waren gekomen met niet alleen een smal publiek, maar ook een smal perspectief op de geschiedenis. Om meer partijen bij de geschiedschrijving te betrekken en een grotere diversiteit aan onderwerpen te onderzoeken organiseerde Samuel geschiedenis workshops voor geschiedschrijving ‘from below’. Niet-historici waren volgens hem geen passieve consumenten maar moesten een aandeel hebben in de ‘productie’ van geschiedenis.18

De Amerikaanse historici David Thelen en Roy Rosenzweig publiceerden in 1998 The Presence of

the Past. Voor dit onderzoek werden honderden Amerikanen telefonisch geïnterviewd over hun kennis

van en relatie met het verleden. Thelen en Rosenzweig waren daarmee de eerste die op grote schaal empirisch onderzochten hoe niet-historici met geschiedenis omgaan.19 Uit het onderzoek van Thelen en Rosenzweig komt het beeld naar voren van een volk dat zich bewust is van het bestaan van het verleden en affiniteit heeft met de persoonlijke geschiedenis, maar weinig feitelijks over de ‘officiële’ geschiedenis

12 Kooij, ‘Het format van de stad.’, 296.

13 C. Becker, ‘Everyman His Own Historian’, The American Historical Review 37:2 (1932) 221-236, 223. 14 Ibidem 231.

15 Ibidem 229. 16 Ibidem 234. 17 Ibidem 234.

18 P. Burke, What is Cultural History? (Cambridge 2008) 18.

19 B.E. Jensen, ‘Usable Pasts: Comparing Approaches to Popular and Public History’, in: P. Ashton en H. Kean ed., Public History and Heritage Today – People and their Pasts (Londen 2012) 42-56, 42.

(8)

6 kan vertellen.20 Rosenzweig en Thelen roepen historici op om het publiek als een volwaardige partner te zien en samen met hen aan een gezonde historische cultuur te bouwen.21 Ze pleitten ervoor contact met het publiek te zoeken door in te zoomen op de persoonlijke en emotionele aspecten van geschiedenis. Zij concludeerden namelijk, net als Becker, dat het publiek op persoonlijk niveau contact maakt met de geschiedenis. Hun respondenten zagen het niet als iets wat ver weg is en totaal anders dan de huidige wereld, maar als onderdeel van hun persoonlijk leven.22

Becker, Samuel, Thelen en Rosenzweig zijn het erover eens dat niet-historici geen passief publiek zijn, maar een persoonlijke band hebben met het verleden en daarom zelf een aandeel moeten hebben in de constructie van de geschiedenis. Zij pleiten ervoor samen met de samenleving een gezonde, historische cultuur op te bouwen. Citybranders zijn echter geen historici maar marketeers en hebben geen boodschap aan de behandelde vraagstukken. Hun voornaamste zorg is het brand en de geschiedenis die daarbij past over te brengen aan de doelgroepen. Om hun boodschap effectief te communiceren doen citybranders iets wat historici zelden doen: ze voeren een marktonderzoek uit. Ze onderzoeken welke associaties de stad bij het publiek oproept om daar op in te kunnen spelen.23 Omdat de geschiedenis deel uitmaakt van de stedelijke identiteit, worden bij het onderzoek ook de associaties die het verleden van de stad oproept in beeld gebracht. Dat is althans het geval als de citybranders zich aan de richtlijnen van hun vakliteratuur houden.24 Citybranders houden dus rekening met de manier waarop het publiek met geschiedenis omgaat, maar dat is niet omdat ze het belangrijk vinden dat het publiek een aandeel heeft in de constructie van de geschiedenis. Het publiek wordt geraadpleegd om te weten welk citybrand aan zou kunnen slaan en hoe die boodschap effectief overgebracht kan worden. Juist dat element is interessant voor publiekshistorici. Waarom gebruiken publiekshistorici de associaties, kennis en ideeën van het publiek zo zelden als leidraad bij het formuleren van hun boodschap? Waarom voeren musea bijna nooit een marktonderzoek uit voordat ze een tentoonstelling uitdenken? Als ze dat wel zouden doen, zou er meer met het publiek rekening worden gehouden. Becker, Thelen en Rosenzweig pleitten er voor om de persoonlijke en emotionele band die mensen met het verleden hebben te gebruiken als ingang om een breder historisch verhaal te vertellen. Citybranders maken gebruik van gevoelens en (emotionele) associaties om het beeld dat een stad oproept te veranderen. Publiekshistorici proberen in wezen hetzelfde te bereiken. Ons uitstapje naar marketinggebied belooft een buitengewoon interessante reis te worden.

Opbouw en methode

Om een bepaald citybrand te laten aanslaan bij het publiek, moet het brand aansluiten bij de materiële werkelijkheid en bij de bestaande associaties.25 Een brand en de identiteit van een stad liggen idealiter dus dicht bij elkaar. Om de stedelijke identiteit te kunnen bestuderen, zullen we haar in hoofdstuk één eerst ontleden. Extra aandacht wordt besteed aan de rol die geschiedenis speelt in de identiteit van een stad. Vijf theorieën over stedelijke identiteit worden met elkaar vergeleken en vormen samen het theoretisch kader van het onderzoek. Hoofdstuk één biedt daarmee een theoretisch-academisch perspectief op stedelijke identiteit.

20 Jensen, ‘Usable Pasts’, 46.

21 R. Rosenzweig, ‘“Not a Simple Task”: Professional Historians Meet Popular Historymakers’, The Public Historian 22:1

(2000) 35-38, 38.

22 Jensen, ‘Usable Pasts’, 43.

23 Avraham, ‘Media strategies’, 473; A.S. Ashton, ‘Tourist destination brand image development – an analysis based on

stakeholders’ perception: A case study from Southland, New Zealand’, Journal of Vacation Marketing 20 (2014) 279-292, 282.

24 Avraham, ‘Media strategies’, 472.

25 G.D. Suttles, ‘The Cumulative Texture of Local Urban Culture’, American Journal of Sociology 90 (1984) 283-304, 294;

(9)

7 In hoofdstuk twee wordt het perspectief van de citybranders belicht. Het hoofdstuk biedt een beknopte omschrijving van de theorie rondom citybranding op basis van literatuur uit het vakgebied. Daarnaast wordt antwoord gegeven op het eerste deel van de hoofdvraag: ‘Hoe wordt de geschiedenis tot nu toe ingezet bij de citybranding van Utrecht en hoe kan dat volgens de criteria van citybranding en op basis van de theorieën over stedelijke identiteit op meer effectieve wijze worden gedaan?’ Hiervoor is gebruik gemaakt van beleidsstukken, verslagen, berichten in de media en interviews met beleidsmakers door de Utrechtse antropologe Lieke Leenders.26

Omdat een citybrand alleen kans van slagen heeft als het aansluit bij de bestaande associaties, wordt in hoofdstuk drie het perspectief van het publiek bij de analyse betrokken. Op basis van de theorieën over stedelijke identiteit en citybranding wordt een theoretisch kader voor de inzet van geschiedenis bij citybranding opgesteld. Aan de hand van het kader en met behulp van een bescheiden publieksonderzoek wordt geanalyseerd hoe de Utrechtse geschiedenis bij kan dragen aan de citybranding van de stad. De conclusie biedt een overzicht van de resultaten en vat samen wat deze scriptie aan het onderzoeksveld toevoegt. Daarnaast worden suggesties gedaan voor verder onderzoek.

26 L. Leenders, Amsterdam in de citymarketingstrategie van Utrecht: een win-win-win-situatie?

Een analyse van de profilering van Utrecht ten opzichte van Amsterdam in de Utrechtse citymarketing. (Scriptie geografie: educatie en communicatie, Utrecht 2015)

(10)

8

DE IDENTITEIT VAN DE STAD

In de inleiding werd al genoemd dat een brand niet willekeurig geconstrueerd kan worden. Het brand heeft alleen kans van slagen als het aansluit bij de materiële werkelijkheid en bij de associaties die de stad oproept bij de doelgroepen.27 Een brand is derhalve nauw verwant aan de identiteit van een stad. In dit hoofdstuk wordt onderzocht waaruit de stedelijke identiteit bestaat en hoe deze tot stand komt. De rol die het verleden daarbij speelt, wordt apart geanalyseerd. Steden bestaan uit diverse historische ‘lagen’ die samen het stedelijk weefsel vormen. Kunnen we de ‘oorspronkelijke vorm’ van een stad in het verleden vinden? En zo niet, wat is dan de relevantie van geschiedenis? Welke geschiedenis is relevant? De antwoorden op deze vragen bepalen het paradigma rond identiteit. ‘Identiteit’ is een complex begrip. Auteurs hanteren vaak verschillende definities of gebruiken niet letterlijk het woord ‘identiteit’ maar een verwante term. In dit hoofdstuk worden vijf auteurs behandeld die een theorie ontwikkelden rond de ‘identiteit’ van een stad. Allemaal ontwikkelden ze hun eigen terminologie: ‘habitus of location’; ‘physical,

urban & civic space’; ‘cumulative texture’; ‘Gestalt of the urban imagery’ en ‘Eigenlogik’. Het zijn

concepten die overlap hebben, maar ze samentrekken zou geen recht doen aan de achterliggende argumentatie. Om die reden worden ze apart behandeld en in de conclusie met elkaar vergeleken.

Lee – Habitus of Location

De Britse cultuur- en communicatiewetenschapper Martyn Lee is ervan overtuigd dat steden een eigen, cultureel karakter hebben. Hij noemt deze vorm van lokale identiteit ‘habitus of location’. De term ‘habitus’ is ontleend aan de Franse socioloog-filosoof Pierre Bourdieu, die ageerde tegen het idee van een autonome, statische cultuur. Cultuur wordt door mensen in stand gehouden omdat ze zich doorgaans aan de ongeschreven regels van de cultuur houden. Soms wijken ze van deze regels af of veranderen de omstandigheden, waardoor de cultuur verandert. Habitus is het principe van gereguleerde improvisatie. De cultuur bepaalt de regels voor de improvisatie en de improvisatie leidt tot mutaties in de cultuur.28 Lee past dit principe van flexibele eigenheid toe op locatie. In ‘Relocating Location’ uit 1997 pleit Lee voor meer aandacht voor de ‘specificiteit van locatie’ binnen het veld van de culturele geografie.29

Locaties zijn namelijk niet slechts toevallig verbonden aan de gebeurtenissen die er plaats vinden, ze hebben die gebeurtenissen deels beïnvloed door hun eigen specifieke habitus. Kort gezegd: in iedere plaats wordt anders gereageerd op ontwikkelingen omdat iedere plaats een andere cultuur heeft. De

habitus ontwikkelt zich onder invloed van de materiële en sociale feiten. Materiële en sociale feiten zijn

de praktische omstandigheden van een stad. Sociale feiten zijn bijvoorbeeld de demografische samenstelling van een stad en het gemiddelde inkomen en opleidingsniveau. Voorbeelden van materiële feiten zijn de aanwezige bedrijvigheid, het klimaat en de kwaliteit van de infrastructuur. Dit noemt Lee ook wel de objectieve bestaansvoorwaarden.30

27 Avraham, ‘Media strategies’, 473; A.S. Ashton, ‘Tourist destination brand image development – an analysis based on

stakeholders’ perception: A case study from Southland, New Zealand’, Journal of Vacation Marketing 20 (2014) 279-292, 282; G.D. Suttles, ‘The Cumulative Texture of Local Urban Culture’, American Journal of Sociology 90 (1984) 283-304, 294.

28Burke, What is Cultural History?, 58.

29M. Lee, ‘Relocating Location: Cultural Geography, the Specificity of Place and the City Habitus’, in: J. McGuigan ed.,

Cultural Methodologies (Londen 1997) 126-141, 128.

(11)

9

Habitus is Lee’s woord voor het unieke karakter van een plek. Een karakter dat constant in

ontwikkeling is en op geen enkel moment zijn definitieve vorm bereikt, maar tegelijkertijd duurzaam is. Het evolueert namelijk slechts langzaam. Als de praktische omstandigheden veranderen, heeft dit als gevolg dat de stedelijke gemeenschap in de breedste zin van het woord zich anders gaat definiëren en anders gedragen. Hierdoor evolueert de habitus tot een nieuwe habitus. Het reageert op veranderende omstandigheden door zich aan te passen, maar verandert niet in één keer volledig van aard.31 De habitus van een stad is derhalve lang houdbaar. De habitus bepaalt hoe een plek met veranderende omstandigheden omgaat.

Geschiedenis en identiteit volgens Lee

‘Whilst the habitus is the product of a history, that history is always in the process of being made. (…) The habitus is always in a state of becoming and never one of simply being.’32

De geschiedenis is volgens Lee de periode waarin de stad en haar habitus zijn geworden wat ze nu zijn. Tegelijkertijd is de geschiedenis nog niet ‘afgelopen’, zij werkt nog door. De historisch gevormde habitus bepaalt namelijk hoe met de huidige situatie wordt omgegaan. Lee noemt geschiedenis ook wel ‘de beweging van de stedelijke habitus door de tijd.’33 Een stad is altijd iets en is altijd iets aan het worden. Omdat het proces zo belangrijk is, is er in de geschiedenis geen oervorm van de stad te vinden. Lee gelooft dus niet in een statisch ‘wezen’ van de stad. De stad heeft wel een bepaalde habitus, een karakteristieke manier van reageren, maar deze habitus is dynamisch. De essentie van de identiteit van de stad kan niet in het verleden gezocht worden, omdat de stad toen een andere habitus had. Alleen in procesmatige zin speelt de geschiedenis een rol in de actuele identiteit.34 Het verleden heeft namelijk

invloed op de huidige habitus of identiteit van de stad, maar is niet meer de huidige habitus of identiteit

van de stad.

Frijhoff – Physical, Urban & Civic space

De Nederlandse cultuurhistoricus Willem Frijhoff ziet de stad niet als een monolithisch blok met één identiteit, maar onderscheidt verschillende dimensies in de stad. De meest eenduidige is de physical

space: de fysieke locatie van gebouwen, pleinen en wegen. De tweede dimensie is de urban space, dit is

de stad als organisatie en eenheid. De derde dimensie is de civic space: de stad zoals de bewoners die zich toe-eigenen en dagelijks beleven. De drie dimensies hangen met elkaar samen, maar overlappen niet per se.35 Dit laat Frijhoff zien aan de hand van een casestudy van Rotterdam. Bij het bombardement in 1940 is de physical space van Rotterdam grotendeels verwoest. De civic space van Rotterdam bleef echter bestaan: de inwoners hadden nog steeds dezelfde herinneringen aan de stad, maar het decor ervan was verdwenen. Er ontstond hierdoor een kloof tussen de physical space en de civic space.36 Ook tussen de

urban space en de civic space kan verwijdering ontstaan. Zo liet het gemeentebestuur het standbeeld

‘Herrijzend Rotterdam’ oprichten om de oorlog te herdenken. Dit standbeeld is, zoals de titel al aanduidt, een hoopvol beeld over wederopbouw. Het verbeeldt twee mannen en een vrouw met een kind in hun midden. ‘Herrijzend Rotterdam’ werd in 1957 onthuld. De directie van de Bijenkorf liet enkele jaren

31Lee, ‘Relocating Location’, 135. 32Ibidem 133.

33Ibidem 134. 34Ibidem 135.

35 W. Frijhoff, ‘Physical Space, Urban Space, Civic Space: Rotterdam’s Inhabitants and their Appropriation of the City’s Past’,

in: M. Beyen, B. Deseure ed., Local Memories in a Nationalizing and Globalizing World (Londen 2015) 27-50, 27.

(12)

10 eerder in nagedachtenis aan de omgekomen werknemers door Zadkine een standbeeld ontwerpen. ‘De verwoeste stad’ verbeeldt een schreeuwende figuur, met de handen in de lucht geheven en een gat op de plaats van zijn hart. Dit standbeeld drukt verslagenheid en wanhoop uit. Het standbeeld van Zadkine is veel bekender en populairder onder Rotterdammers omdat zij zich meer identificeerden met de wanhopige toon van Zadkine’s beeld dan met het optimistische ‘Herrijzend Rotterdam’.37 ‘Herrijzend Rotterdam’ vertegenwoordigt de urban space. Het is het officiële gedenkteken, gemaakt in opdracht van het gemeentebestuur en gebruikt voor herdenkingen. ‘De verwoeste stad’ vertegenwoordigt de civic

space, als officieus gedenkteken, omarmd door de inwoners.

Frijhoffs driedeling is verhelderend omdat hij onderscheid maakt tussen het uiterlijk van de stad, de stedelijke gemeenschap, en alles wat tot de (semi-)officiële, collectief overeengekomen ordening van de stad behoort.38 Wanneer deze drie niet met elkaar overeenkomen, kan wrijving ontstaan.39

Geschiedenis en identiteit volgens Frijhoff

Een gedeelde geschiedenis is volgens Frijhoff een belangrijk middel om een gevoel van gezamenlijke identiteit te creëren.40 De physical, urban en civic space kneden het geheugen van de stad. Zoals de voorbeelden over Rotterdam aantonen, kunnen er spanningen ontstaan tussen die drie dimensies. Het gemeentebestuur probeert vaak de drie met elkaar te verzoenen om de inwoners een gevoel van eenheid te geven. Tot op zeker hoogte is het mogelijk het geheugen van een stad te beïnvloeden, maar Frijhoff benadrukt dat de mogelijkheden tot constructie beperkt zijn. Mensen hebben persoonlijke herinneringen die je niet kunt uitvagen.41 Het beïnvloeden van het geheugen van een stad is als werken met levend materiaal. Je moet er rekening mee houden dat inwoners zich het verleden en de ruimte altijd op een persoonlijke manier toe-eigenen.

Omdat Frijhoff de physical space loskoppelt van de urban en civic space lijkt hij de koppeling tussen de fysieke stad en de geschiedenis minder belangrijk te vinden. Toch is dit niet het geval. De fysieke ruimte maakt het namelijk mogelijk om een connectie te maken met het verleden. In Rotterdam ontstond door het bombardement het probleem dat oudere bewoners gehecht waren aan een stad waar de nieuwkomers geen kennis meer mee konden maken.42 Ook hadden nieuwkomers niet het traumatiserende bombardement meegemaakt. De eenheid van herinnering werd daardoor bedreigd.43 Dit kan ook gebeuren in steden die minder drastisch veranderd zijn. Een stad is een gemeenschap met een geheugen, maar niet iedereen heeft gemeenschappelijke herinneringen. Het geheugen van de stad bestaat uit verschillende dimensies.44 Als die verschillende dimensies te ver uit elkaar komen te liggen, bedreigt dit het gevoel van een gedeelde identiteit.45

Suttles – Cumulative texture

De Amerikaanse socioloog Gerald Suttles heeft veel geschreven over de constructie van gemeenschappen. De manier waarop een maatschappij zichzelf typeert, zegt volgens Suttles veel over de karaktertrekken ervan. De ‘collective representations’ die de samenleving weergeven, vormen samen de lokale cultuur van een stad. Niet alleen de schilderijen in het stedelijk museum zijn volgens Suttles

37 Frijhoff, ‘Physical Space, Urban Space, Civic Space’, 37.

38 W. Frijhoff, email 23 mei 2016. Persoonlijke correspondentie. Zie bijlage 6. 39 Frijhoff, ‘Physical Space, Urban Space, Civic Space’, 43.

40 Ibidem 45. 41 Ibidem 27. 42 Ibidem 36. 43 Ibidem 43. 44 Ibidem 27. 45 Ibidem 43.

(13)

11 cultuur, ook de posters in de bushokjes, de graffiti op muurtjes en de teksten op T-shirts.46 Suttles ziet cultuur niet als iets om de maatschappij mee op te leuken, maar als iets wat in alle elementen van de stad vertegenwoordigd is. Omgekeerd verlevendigt en personaliseert cultuur het leven in een stad.47 Lokale cultuur zegt derhalve iets over de aard van een stad.48

Suttles definitie van cultuur is zo breed, dat hij raakt aan het concept identiteit. In de ‘Dikke van Dale’ wordt identiteit omschreven als ‘eigen karakter, kenmerk van een persoon of groep’. Dit eigen karakter wordt zichtbaar door de representaties die ontstaan van de persoon of groep. De beelden en stereotypen die over een stad in omloop zijn, vormen een afspiegeling van het ‘eigen karakter’ oftewel ‘de identiteit’ van een stad. Als we de identiteit van een stad willen onderzoeken, kunnen we dus het beste de representaties van de stad onderzoeken, Suttles brede opvatting van cultuur volgend.49

Volgens Suttles moeten we dus kijken naar alle beelden en stereotypes die van een stad in omloop zijn om een beeld te krijgen van de identiteit van de stad. Hoe komen die beelden tot stand? Associatieve verbindingen spelen volgens Suttles een belangrijke rol bij de ontwikkeling van een beeld. Een beeld bestaat uit ketens van associaties. ‘Cumulative texture’ is de term waarmee hij beschrijft dat een imago altijd voortbouwt op de bestaande reputatie. Dit betekent dat een beeld wel ‘groeit’ doordat meer factoren aan het beeld worden toegevoegd, maar niet wezenlijk verandert. Er is in het beeld geen ruimte voor zaken die niet in de lijn der verwachting liggen. We gaan er door het reeds bestaande beeld vanuit dat een stad een bepaald karakter heeft, en we leggen de losse stukjes van onze waarneming in dat patroon.50 Hierdoor ontstaat ‘a vast, heritable genome of physical artifacts, slogans, typifications and

catch phrases, the significance of which can be vouched for more or less by wider testimony.’51 Er ontstaat

een aldoor groeiende set aan associaties die door een breed publiek herkend en bevestigd wordt. Een belangrijke categorie binnen beelden en stereotypes zijn iconen, omdat ze veel zeggen over de cultuur.52 Daadwerkelijke personen als Elvis Presley, maar ook ‘typetjes’ als de cowboy representeren iets groters. Ze zijn de personificatie van een bepaalde identiteit, een bepaalde manier van leven. Ook delen van de stad kunnen iconisch worden. Zo is de skyline van Manhattan een symbool van de stad New York.

Iconen en symbolen zijn per definitie vereenvoudigde weergaves van complexe fenomenen. Omdat deze versimpelde beelden de waarneming beïnvloeden, zouden we kunnen spreken van ‘contemporain oriëntalisme.’ De bekende term oriëntalisme is in 1978 in het leven geroepen door Edward Saïd en duidt op de manier waarop het Westen naar de Oriënt kijkt en dit gebied door haar manier van kijken stereotypeert. De bestaande associaties vernauwen de waarneming tot dat wat men verwacht te zien.53 Net als bij cumulative texture spelen waarschijnlijkheid en associatie een grote rol binnen oriëntalisme. Ook hebben zowel Saïd als Suttles aandacht voor de invloed van het bestaande beeld op nieuwe waarnemingen. Elders in dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het eveneens verwante concept ‘Gestalt’ van Rolf Lindner.

Geschiedenis en identiteit volgens Suttles

De geschiedenis speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de identiteit van een stad. Oudere steden hebben volgens Suttles vaak meer cultuur ‘opgebouwd’. Al is dit geen wet van Meden en Perzen: sommige plaatsen ontwikkelen schijnbaar nooit een gearticuleerd zelfbeeld. Suttles vermoedt dat dit te

46 Suttles, ‘The Cumulative Texture of Local Urban Culture’, 284. 47 Ibidem 294.

48 R. Lindner, ‘The Gestalt of the Urban Imaginary’, European Studies 23 (2006) 35-42, 38. 49 Suttles, ‘The Cumulative Texture of Local Urban Culture’, 284.

50 Ibidem 294. 51 Ibidem 284. 52 Ibidem 290.

(14)

12 maken heeft met de mate waarin een stad concurreert met omliggende steden, maar werkt dit idee niet verder uit.54

Het concept ‘cumulative texture’ is gebaseerd op de gedachte dat nieuwe informatie logisch binnen het bestaande beeld moet passen om deel uit te kunnen gaan maken van dat beeld. Ook de geschiedenis moet ‘voor de hand liggen’ om aangenomen te worden door het publiek. Mensen zoeken namelijk in de stad naar sporen die het historische verhaal ondersteunen.55 Ook dit heeft te maken met het feit dat mensen associatief denken. Suttles is van mening dat citybranders de geschiedenis te krampachtig willen gebruiken om een positief beeld van de stad neer te zetten. Dit beeld is zo positief, dat het ongeloofwaardig of zelfs belachelijk wordt. Journalisten spelen hier op in door de ‘opgepoetste geschiedenis’ te bekritiseren. Uit deze dynamiek ontstaat een genuanceerder en geloofwaardiger beeld dat wel aansluiting vindt.56 Terwijl volgens de Lee de agency van individuele actoren beperkt is omdat iedereen beïnvloed wordt door de dominante cultuur, kent Suttles wel veel belang toe aan de invloed van individuen.

Mensen komen op allerlei manieren in aanraking met de geschiedenis. Suttles noemt een aantal factoren die ook in Europa relevant zijn: het historisch centrum en monumenten, gezegdes en liedjes, en de politieke en zakelijke ‘helden’ van een stad.57 Het historisch centrum stamt vaak uit de bloeiperiode van een stad en vertelt alleen al hierdoor veel over de geschiedenis. De historische gebouwen vervullen niet meer hun oorspronkelijke functie, maar getuigen er nog wel van. Zo zie je aan de takel aan Amsterdamse grachtenpanden nog steeds dat ze vroeger gebruikt werden als opslagplaats voor handelswaar. Architectuur maakt de geschiedenis van een stad zichtbaar. Monumenten worden ‘tekst’: ze getuigen van hun vroegere functie en daarmee van de geschiedenis van de stad. Althans, voor degenen die de tekst kunnen ‘lezen’.58 Voor degene die te weinig achtergrondkennis heeft om aan gebouw te kunnen zien dat het vroeger een pakhuis was, blijft een pakhuis een anoniem gebouw.

Gezegdes en liedjes zijn interessant, omdat het feit dat ze overgeleverd zijn betekent dat ze nog waarde hebben voor mensen. Een gezegde dat niemand nog iets zegt, raakt in onbruik. Een liedje dat achterhaald is, wordt steeds minder gezongen. Voor het historisch centrum en monumenten geldt dat in mindere mate ook. Gebouwen worden beschermd door een monumentale status. Welke gebouwen beschermd worden zegt iets over wat een groot deel van de samenleving in stand wil houden en daarmee over wat zij belangrijk vindt.

De politieke en zakelijke ‘helden’ van een stad, zijn interessant omdat ze veel zeggen over de mentaliteit en de normen waar mensen zich graag mee identificeren.59 Vaak worden politieke helden vereeuwigd in de vorm van een standbeeld, of er wordt een straatnaam of park naar ze vernoemd.

Het is heel vernuftig van Suttles om te kijken naar de geschiedenis die sporen achter heeft gelaten in het publieke domein. Ten eerste zijn die sporen vaak met behulp van mensen die waarde hechtten aan dat stukje geschiedenis, bewaard gebleven. Ten tweede is de geschiedenis die sporen achter heeft gelaten, de geschiedenis waar mensen nog mee in aanraking komen en nog invloed heeft op de cultuur. Suttles besteedt daarentegen geen aandacht aan de meer geïnstitutionaliseerde vormen van geschiedenis als musea, documentaires en boeken. Daardoor laat hij een substantieel en invloedrijk deel van de cultuur buiten beschouwing.

54 Suttles, ‘The Cumulative Texture of Local Urban Culture’, 284. 55 Ibidem 300.

56 Ibidem 297. 57 Ibidem 288. 58 Ibidem 299. 59 Ibidem 291.

(15)

13

Lindner – Gestalt of the urban imaginary

Rolf Lindner is een Duitse socioloog-antropoloog die zich gespecialiseerd heeft in onderzoek naar ‘de stad’. Geïnspireerd door Suttles heeft ook Lindner veel aandacht voor de manier waarop een stad verbeeld wordt. Hij noemt alle verbeeldingen samen ‘the urban imaginary’. Volgens Lindner is de stad geladen met verhalen en geschiedenis. We beleven de stad niet alleen ‘feitelijk’ als rijen gebouwen met daarin mensen, bedrijven en winkels, maar ook als een plek met sfeer, betekenis en geschiedenis. Alles wat we over een stad weten wordt gecombineerd met wat we waarnemen. Deze twee factoren bepalen samen hoe we een stad beleven.60 We kunnen de stad niet objectief beleven. De fysieke stad en de beelden die eraan kleven zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.61

Omgekeerd betekent die verbondenheid van waarneming met reeds bestaande verbeeldingen dat het imago van een stad niet in willekeurig elke vorm gegoten kan worden. De fysieke stad moet een geschikt decor bieden voor een bepaald verhaal.62 Ook moet het verhaal dat je wilt vertellen culturally

homologous zijn: het moet aansluiten bij het bestaande beeld, anders slaat het niet aan.63 Zo kun je Lelystad niet overtuigend presenteren als het bruisende centrum van intellectueel Nederland, omdat dit te ver afligt van het beeld dat mensen van Lelystad hebben.

Lindner bespreekt Suttles uitgebreid. Hij prijst de hoeveelheid bronnenmateriaal die Suttles gebruikt en de patroonlogica die hij hierin bespeurt.64 Een stad wordt op veel verschillende manieren in wezen hetzelfde weergegeven. Het zijn variaties op hetzelfde thema. Zo wordt een breed gedragen beeld van de stad tot stand gebracht. De gemene deler van alle verbeeldingen van een stad noemt Lindner de

Gestalt van de stad. Deze Gestalt is dus enerzijds een resultaat van alle verbeeldingen, maar beïnvloedt

tegelijkertijd alle verbeeldingen die tot stand worden gebracht. Gestalt betekent letterlijk: gestalte, vorm, figuur of gedaante. De term werd in 1924 bedacht door de psycholoog Max Wertheimer. Het centrale idee is dat het geheel meer betekent dan alle delen afzonderlijk, omdat de afzonderlijke delen zich in een patroon tot elkaar verhouden. Oorspronkelijk ontstaan in de psychologie, is de term vervolgens toegepast door antropologen om de patronen in culturen te benoemen. Mensen nemen een patroon waar, geen individuele elementen.65 Om iets te leren over de identiteit of de imaginary van een stad moet je dus niet alleen losse elementen bestuderen, maar ook het geheel in ogenschouw nemen. Op welk thema zijn alle uitingen een variatie?

Geschiedenis en identiteit volgens Lindner

Volgens Lindner beleven we de stad als een plek die ‘doordrenkt is met geschiedenis.’66 De geschiedenis bepaalt het basisthema van de mentale Gestalt van een stad. Lindner verwijst naar Suttles als hij beweert dat de van oudsher dominante economische sector de imaginary van een stad bepaalt. Een bepaalde ondernemingsvorm brengt een bepaald type mens voort. Zo worden Rotterdammers vanwege hun verbondenheid met de haven nog altijd gezien als harde werkers die niet zoveel praten. Ook in steden waar de beeldbepalende economische sector geen rol van betekenis meer speelt, blijft het beeld bestaan omdat de economische sector deel is gaan uitmaken van de Gestalt of the urban imaginary.67 De geschiedenis, en dan met name de periode van economische bloei, heeft dus een beslissende invloed op de identiteit van een stad.

60 Lindner, ‘The Gestalt of the Urban Imaginary’,35. 61 Ibidem 36. 62 Idem. 63 Idem. 64 Ibidem 38. 65 Ibidem 37. 66 Ibidem 35. 67 Ibidem 40.

(16)

14

Löw e.a. - Eigenlogik

In het Duitse Darmstadt hebben wetenschappers van de technische universiteit en de hogeschool het begrip Eigenlogik ontwikkelt om het eigen karakter van een stad te omschrijven. Sociologe Martina Löw en historicus Helmuth Berking introduceerden de term in 2005.68 Eigenlogik staat voor een interdisciplinaire benadering van steden, waarbij men uitgaat van de gedachte dat elke stad functioneert volgens een bepaalde intrinsieke logica. Deze intrinsieke logica bepaalt hoe de processen in een stad verlopen en zichzelf in stand houden. De Eigenlogik is uniek voor elke stad, iedere stad heeft een eigen karakter. De Eigenlogik werkt door in alle lagen van de stedelijke samenleving en beïnvloedt de wijze van denken en handelen van de samenleving.69 Dit verklaart waarom elke stad verschillend reageert op vergelijkbare situaties. Door de ongrijpbare identiteit van een stad te conceptualiseren in het begrip

Eigenlogik, hopen de onderzoekers de verschillen tussen steden beter te kunnen analyseren en

verklaren.70

De Eigenlogik wordt gevormd door de structuren en processen die werkzaam zijn in een stad en door de manier waarop inwoners betekenis geven aan hun stad.71 Tot nu toe zocht elke onderzoeksdiscipline de verklaring voor verschillen tussen steden in haar eigen vakgebied: de historici keken naar de geschiedenis, bestuurskundigen naar het bestuur en architecten naar de architectuur van een stad. Geen van die vakgebieden kan echter een toereikende verklaring bieden. Daarom worden vijf typen structuren betrokken bij de analyse van de Eigenlogik van een stad.

1. Ruimtelijke structuren. Hierbij gaat het om het uiterlijk van de stad: het stratenpatroon, de hoeveelheid groen, de esthetiek van de architectuur, de infrastructuur, etc.

2. Tijdstructuren. Tijdstructuren worden gevormd door de uitstraling van de stad in termen van historiciteit en de balans tussen vooruitstrevendheid en nostalgie. Hoe beleven de inwoners een stad in termen van tijd en historiciteit? Heeft een stad een moderne of een pittoreske uitstraling? Zijn de inwoners vooruitstrevend of hechten ze juist aan tradities? Zo staat Rotterdam bekend als een moderne stad waar de inwoners actief en pragmatisch in het leven staan en weinig waarde hechten aan tradities. Amsterdam is pittoresker en hecht meer waarde aan de eigen geschiedenis, met name de glorieuze Gouden Eeuw.72 New York staat bekend als ‘the city that never sleeps’, een plek waar altijd van alles gebeurt en waar het tempo hoog ligt. Bordeaux heeft juist de reputatie van een stad waar mensen de tijd nemen om te genieten van het leven. Tijdstructuren bepalen in sterke mate de ontwikkeling van een stad omdat ze deels bepalen of mensen open staan voor nieuwe ontwikkelingen, of er juist huiverig voor zijn. Ook beïnvloeden tijdstructuren de snelheid waarmee veranderingen geïmplementeerd worden.

3. Sociale structuren, oftewel de samenstelling van de samenleving. Deze wordt bepaald door de demografische en economische situatie van de stad, de diversiteit in religie en etniciteit, de mate van tolerantie, etc.

4. Politieke structuren. De politieke structuur is de wijze waarop het bestuur van de stad georganiseerd is. Hierbij speelt bijvoorbeeld mee wie er stemrecht en politieke inspraak heeft en op welke manier de burgerparticipatie georganiseerd is.

68 H. Berking en M. Löw, ‘Wenn New York nicht Wanne Eikel ist…über Städte als Wissenobjekt der Soziologie’, Soziale Welt

16 (2005) 9-22.

69 G. Vinken, ‘Reproducing the city? Heritage and Eigenlogik’, Urban Research & Practice 5:3 (2012) 325-334, 326. 70 M. Löw, ‘The intrinsic logic of cities: towards a new theory on urbanism’, Urban Research & Practice 5:3 (2012) 303-315,

304.

71 K. Zimmerman, ‘Eigenlogik of cities – introduction to the themed section’, Urban Research & Practice 5:3 (2012) 299-302,

301.

(17)

15 5. Gevoelsstructuren. Deze laatste structuur staat niet los van de vorige vier, omdat aan die structuren ook een gevoelscomponent zit. Zo kunnen mensen emotioneel gehecht zijn aan een park of een bepaald gebouw. Voor analytische doeleinden kan het nuttig zijn emoties als apart onderwerp te bestuderen. Met gevoelsstructuren bedoelen we ook de sfeer van een stad.73

Uit deze vijf structuren blijkt de interdisciplinaire benadering van Eigenlogik. De structuren zijn reëel. Het ‘karakter’ of ‘de identiteit’ van de stad is niet louter een construct, het heeft wel degelijk een voedingsbodem in de materiële en sociale werkelijkheid. De samenstelling van de structuren resulteert in een bepaalde manier van denken en handelen: de Eigenlogik van de stad.74 Helaas licht Löw niet toe hoe de vijf structuren zich precies tot elkaar verhouden en samen de Eigenlogik van een stad vormen.

De ontwikkeling van Eigenlogik is een typisch postmodern kip en ei verhaal. Het concept is nauw verwant aan Martyn Lee’s concept van habitus of location en ontwikkelt zich op vergelijkbare wijze.

Eigenlogik is een praxis die zichzelf in stand houdt en langzaam evolueert als gevolg van het samenspel

tussen mens en stad. De Eigenlogik van de stad wordt gevormd door de betekenis die mensen aan de stad geven. Op hun beurt worden de mensen bij het geven van betekenis beïnvloed door de genoemde stedelijke structuren én door de betekenissen die reeds aan de stad zijn gegeven. Uit de interactie tussen groepen en situaties ontwikkelt elke stad een specifieke manier van denken en uitdrukken waarbinnen bepaald gedrag plausibel wordt. Op deze wijze blijft de Eigenlogik grotendeels in stand en treden er slechts kleine mutaties op. Niet alleen de mens vormt zijn stad, ook de stad vormt de mens.75 De stad is dus niet slechts het decor, maar door haar eigen specifieke karakter ook deels de verklaring voor de processen die er plaatsvinden.

Geschiedenis en identiteit binnen Eigenlogik

Onder ‘tijdstructuren’ wordt beschreven welke rol voor de geschiedenis is weggelegd binnen de

Eigenlogik. Geschiedenis en vooral ook de historische beleving hebben veel invloed op de identiteit van

een stad. Het is historisch bepaald of een stad gezien wordt als vooruitstrevend of behoudend en dit beïnvloedt in sterke mate hoe in de stad met veranderingen wordt omgegaan.76

Afhankelijk van de Eigenlogik zet elke stedelijke samenleving haar geschiedenis anders in. De historische perceptie van een stad – aan welke elementen de stedelijke gemeenschap waarde hecht – bepaalt hoe met het erfgoed wordt omgegaan. De Duitse (kunst)historicus Gerhard Vinken laat dit zien aan de hand van een casestudy van drie steden. Hij analyseert hoe Frankfurt, Wiesbaden en Darmstadt heel verschillend met hun Middeleeuwse monumenten omgaan.77 Frankfurt zet haar Middeleeuwse erfgoed vol in de schijnwerpers. Tijdens de Middeleeuwen was Frankfurt een bloeiend handelscentrum en de Frankfurters zien daarin graag de oorsprong van de ondernemingsgeest waar ze nog steeds trots op zijn. Wiesbaden daarentegen negeert haar Middeleeuwse slot min of meer. De stad groeide in de negentiende eeuw uit tot een luxe kuuroord en identificeert zich sterk met die periode. De donkere, ‘vieze’ Middeleeuwen passen niet in dat beeld. Het Middeleeuwse slot wordt gezien als een romantisch landschapselement, een zeer negentiende-eeuwse manier om een kasteel te duiden. Darmstadt ten slotte hecht niet aan één specifieke periode. Er wordt aandacht besteed aan de Middeleeuwse monumenten, maar deze hebben niet een hogere status dan het erfgoed uit andere periodes. Deze casestudy toont hoe de manier waarop een stedelijke gemeenschap zichzelf definieert bepaalt hoe ze met het aanwezige erfgoed omgaat. In de geschiedenis wordt gezocht naar waarden die de stad tegenwoordig hoog in het

73 Löw, ‘The intrinsic logic of cities’, 311. 74 Ibidem 308.

75 Ibidem 304. 76 Ibidem 311

(18)

16 vaandel heeft staan en waar ze zich graag mee identificeert. De aanwezigheid van Middeleeuws erfgoed garandeert geenszins een focus op de Middeleeuwen. Een gebouw an sich zegt niks, totdat het geduid wordt door er een bepaalde betekenis of herinnering aan te geven. Dat proces van betekenisgeving is dynamisch: vele lagen en structuren van de stedelijke samenleving zijn erbij betrokken.

Die dynamiek van betekenisgeving is ook de grote kracht van monumenten. Vinken noemt monumenten ‘an immovable and lasting nucleus around which collective meaning can crystallize.’78 Monumenten zijn enerzijds heel vertrouwd omdat ze er al heel lang staan, ze ‘horen’ bij de stad. Anderzijds zijn oude gebouwen mysterieus omdat ze stammen uit een ver verleden, uit een wereld die de onze niet is. Daardoor kunnen monumenten vele betekenissen ‘herbergen’. Deze combinatie van factoren maakt monumenten tot een versterker en stabilisator van de Eigenlogik van een stad.

De theorieën vergeleken

De gemene deler

Hoewel alle auteurs verschillende termen gebruiken, vertonen hun theorieën veel overeenkomsten. Ten eerste is een stad meer dan een verzameling huizen en straten. De stad heeft een bepaalde identiteit. Die identiteit ontstaat doordat mensen emoties en beelden aan een stad verbinden. De identiteit die wordt toegekend stijgt boven het individuele niveau uit: grote groepen mensen herkennen het beeld van de stad.

Ten tweede zijn de auteurs het eens over de manier waarop het beeld van een stad tot stand komt. Het beeld is gebaseerd op de materiële en sociale werkelijkheid en ontwikkelt zich uit het reeds bestaande beeld. Het beeld evolueert slechts langzaam omdat nieuwe associaties logisch binnen het reeds bestaande beeld moeten passen.

Ten derde stellen alle auteurs dat het beeld van een stad slechts in beperkte mate beïnvloed kan worden. De enige manier om het beeld te veranderen is door dicht bij het reeds bestaande beeld te blijven. Nieuwe beelden en ideeën moeten plausibel zijn om opgenomen te kunnen worden. Een radicale verandering is niet mogelijk omdat het beeld in de hoofden van vele mensen bestaat.

Een Engels-Duitse tweeling

De theorieën van Lee en Löw e.a. zijn nauw aan elkaar verwant. Eigenlogik lijkt op conceptueel niveau verdacht veel op habitus of location. Ten eerste hanteren beide auteurs een interdisciplinaire benadering.

Eigenlogik wordt bestudeerd aan de hand van vijf structuren uit verschillende disciplines. Bij de analyse

van de habitus van een locatie worden zowel culturele factoren als materiële en sociale feiten betrokken. Daarnaast pleiten beide stromingen ervoor de specificiteit van de locatie als een verklarende factor te zien. Zowel Eigenlogik als habitus of location beïnvloeden het denken en handelen in alle lagen van de maatschappij. Hierin onderscheiden Lee en Löw zich van Lindner en Suttles die wel onderzoeken hoe een beeld van een stad ontstaat, maar niet hoe dit beeld de processen in een stad beïnvloedt.

Frijhoff versus de rest

De theorieën van Lindner, Suttles, Lee en Löw zijn congruent aan elkaar, hoewel ze andere klemtonen leggen. Het standpunt van Frijhoff wat betreft de manier waarop de fysieke stad en het beeld van de stad met elkaar verband houden, strookt niet met het standpunt van de andere auteurs. Eigenlogik-aanhanger Vinken beschrijft dat de aanwezigheid van monumenten uit de Middeleeuwen niet garanderen dat de Middeleeuwen ook een prominente plek innemen in het geheugen van een stad. Frijhoff gaat nog verder

(19)

17 door te stellen dat inwoners zelfs herinneringen koesteren aan elementen van de stad die fysiek niet meer aanwezig zijn. Hierin onderscheidt hij zich van de andere auteurs. Hoewel Frijhoff de verbinding tussen beleving en de fysieke stad niet belangrijk lijkt te vinden, is dat niet het geval. Waar de physical

space en de civic space niet meer overeenkomen, ontstaat frictie.

De relatie tussen de geschiedenis en de identiteit van een stad

De impact van geschiedenis

Alle auteurs zien geschiedenis als een factor die veel invloed heeft op de identiteit van een stad. Ze noemen impliciet of expliciet dat een identiteit niet willekeurig geconstrueerd kan worden, maar congruent dient te zijn aan de bestaande associaties of daar plausibel op aan moet sluiten. Een radicale breuk met de geschiedenis is dus onmogelijk. Ook noemen de auteurs dat historische overblijfselen in de fysieke stad een belangrijk middel zijn om een verbinding aan te kunnen gaan met het verleden van de stad. Vinken nuanceert dat de aanwezigheid van historische overblijfselen niet garandeert dat die historische elementen ook deel uitmaken van de Eigenlogik van een stad. Frijhoff gaat nog verder door te stellen dat de aanwezigheid van historische overblijfselen ook geen voorwaarde is voor het koesteren van herinneringen aan een bepaalde periode.

‘Oer’ identiteit?

De auteurs verschillen van mening over de vraag of in de geschiedenis de kern van de stedelijke identiteit teruggevonden kan worden. Lee en Löw vinden van niet: zowel Eigenlogik als habitus of location zijn dynamisch. Omdat ze constant in ontwikkeling zijn, is er geen ‘oervorm’ of definitieve vorm. Volgens Lindner en Suttles daarentegen, vormt de economisch formatieve periode van een plaats de kern waaromheen de Gestalt of de cumulative texture van een stad zich vormt. Frijhoff gelooft überhaupt niet in één identiteit, alleen in verschillende percepties op die identiteit. De geschiedenis van de stad ziet hij daarbij als een belangrijke vormende factor. Zo heeft de eeuwenlange verbondenheid met de haven het zelfbeeld van Rotterdam sterk beïnvloed.

Kneedbaar geheugen

Eerder werd al genoemd dat een identiteit niet willekeurig geconstrueerd kan worden. Hoe denken de auteurs over de mate waarin de autoriteiten het geheugen van een stad kunnen beïnvloeden? Suttles is van mening dat local boosters zoals citybranders vaak een onverdeeld positief beeld van hun eigen geschiedenis willen uitdragen. Deze opgepoetste versie van de geschiedenis is zo ongeloofwaardig, dat journalisten er graag de draak mee steken. Uit deze dialectiek ontstaat een beeld van de geschiedenis van de stad dat bekend is onder een grote groep mensen. De autoriteiten kunnen dus wel degelijk invloed uitoefenen op het geheugen van de stad, maar het succes hangt af van de mate waarin het opgelegde beeld aansluit bij het reeds bestaande beeld. Deze gedachte sluit ook aan bij Lindners Gestalt-theorie. Frijhoff maakt, zoals gezegd, expliciet onderscheid tussen de stad als organisatie (urban space) en de stedelijke gemeenschap (civic space). Hij benadrukt dat de inwoners persoonlijke herinneringen hebben die je niet uit kunt vagen en dat de invloed van de autoriteiten op het geheugen van de stad erg beperkt is. In de theorieën van Löw en Lee bepalen respectievelijk de Eigenlogik en de habitus of location met welke geschiedenis een stad zich identificeert en welke geschiedenis aandacht krijgt. Dit is een wisselwerking, want omgekeerd zijn de Eigenlogik en de habitus beïnvloed door de geschiedenis. De autoriteiten kunnen slechts binnen de kaders van de Eigenlogik of habitus invloed uitoefenen op het geheugen van de stad. De auteurs zijn het er dus over eens dat het geheugen van een stad beïnvloedbaar is, maar dat drastische wijzigingen geen aansluiting zullen vinden bij de doelgroepen. Om nieuwe

(20)

18 informatie over te brengen moet de citybrander, net als de publiekshistoricus, gebruik maken van de historische kennis die het beoogde publiek al heeft.

Wat nemen we mee?

We hebben geconcludeerd dat er een ‘stedelijke identiteit’ bestaat en dat alle lagen van de samenleving betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze identiteit. Het beeld van een stad kan beïnvloed worden, maar het kan niet in elke willekeurige vorm gegoten worden. Citybranders zullen altijd rekening moeten

houden met reeds bestaande beelden en met de materiële en sociale werkelijkheid. Het volgende hoofdstuk verkent de strategieën die citybranders hiervoor inzetten en neemt de citybranding van Utrecht als casus.

(21)

19

CITYBRANDING EN UTRECHT

‘Je vindt het pas echt in Utrecht’ - met die slogan probeerde Utrecht zich in 2003 op de kaart te zetten. Het bijbehorende logo toonde de Dom als stralend middelpunt van Nederland.79 Het succes van deze slogan was beperkt omdat de leus nietszeggend was: want wát vind je tenslotte pas echt in Utrecht?80 Sinds 2003 is de gemeente Utrecht bezig gebleven met het promoten van de stad. Over de koers van het citybrandingbeleid en ‘het profiel’ van de stad is vaak onduidelijkheid. Ook de organisatie gaat niet van een leien dakje. Tal van organisaties en stichtingen zijn door de jaren heen verantwoordelijk geweest voor deeltaken en coördinatie. De resultaten van het beleid leken over het algemeen tegen te vallen,81 waarop fusies en reorganisaties de marketing van Utrecht slagvaardiger moesten maken.82 Of het nu dankzij of ondanks deze inspanningen is: de afgelopen jaren komt Utrecht steeds vaker in de internationale media. Sinds 2012 is het aantal vermeldingen in buitenlandse media verdrievoudigd.83 De vermaarde Lonely

Planet noemde Utrecht in 2012 in een top 10 van verborgen parels.84 BBC Travel prees Utrecht in 2013 als één van de fijnste plekken ter wereld.85 In datzelfde jaar noemde CNN Travel Utrecht ‘het nieuwe

Amsterdam.’86 The New York Times besteedde verschillende malen aandacht aan Utrecht als

reisbestemming.87 De meest succesvolle marketingactie van de afgelopen jaren lijkt het binnenhalen van de Grand Départ van de Tour de France in 2015 te zijn. Het evenement trok internationale aandacht. Naar aanleiding van de Grand Départ stond Utrecht in de top 50 reisbestemmingen van The Guardian88 en de

Washington Post besteedde een paginagroot artikel aan de geneugten van Utrecht.89

Kortom: Utrecht is de afgelopen jaren meer en meer bekend komen te staan als een stad die de moeite van het bezoeken waard is. Tegelijkertijd neemt het aantal dagbezoeken aan Utrecht af en is het aantal hotelovernachtingen in vergelijking met andere Nederlandse steden extreem laag.90 Dit hoofdstuk beschrijft de theorie en de strategieën van citybranding en de rol die geschiedenis daarin vervult. Utrecht is de casus.

79 PricewaterhouseCoopers, Utrecht zit op goud, 26.

80 Ibidem 25; M. Boisen en A. Posthumus, ‘Citymarketing: ‘kijk, wij zijn ook ‘uniek’!’, De Volkskrant, 26 maart 2011. 81 Programmabureau Stadspromotie, Gemeente Utrecht, Toeristische informatie promotie en marketing voor de stad Utrecht: Toerisme Utrecht (Utrecht 2010) 3; College Burgemeester en Wethouders van Utrecht, commissiebrief Call to Action: De tijd is rijp voor Utrecht Marketing (Utrecht, 24 november 2015) 1.

82 Ibidem 2.

83 Utrecht.nieuws.nl, ‘Gemeente wil toerist het echte Utrecht laten ontdekken’ (versie 4 augustus 2016),

http://utrecht.nieuws.nl/stadsnieuws/36455/gemeente-wil-toerist-het-echte-utrecht-laten-ontdekken/ (30 april 2015).

84 A. Blasi, ‘10 of the world’s unsung places’(versie 15 juni 2016),

https://www.lonelyplanet.com/travel-tips-and-articles/77017 (mei 2012).

85 S. Flint, ‘Living in: The world’s happiest places’ (versie 15 juni 2016),

http://www.bbc.com/travel/story/20131022-living-in-the-worlds-happiest-places/ (22 oktober 2013).

86 B. Neild, ‘Bored with Europe? Try the 'new Europe' (versie 15 juni 2016),

http://travel.cnn.com/bored-london-and-paris-try-new-london-and-paris-589101/ (6 september 2013).

87 S. Flint, ‘Utrecht’ (versie 15 juni 2016), http://www.nytimes.com/2005/05/29/travel/utrecht.html?_r=1 (29 mei 2005).

J. Weickgenant, ‘A Dutch Town That Nurtures Its Quirks’ (versie 15 juni 2016), http://www.nytimes.com/2010/02/21/travel/21next.html (18 februari 2010).

88 The Guardian, ‘Holiday hotspots: where to go in 2015’ (versie 15 juni 2016),

https://www.theguardian.com/travel/2015/jan/03/holiday-hotspots-where-to-go-in-2015 (3 januari 2015).

89 D. Daniel, ‘Utrecht is a hidden gem in Amsterdam’s shadow’ (versie 15 juni 2016)

https://www.washingtonpost.com/lifestyle/travel/the-hidden-gem-in-amsterdams-shadow/2015/03/12/d0a1196a-bc7b-11e4-8668-4e7ba8439ca6_story.html (12 maart 2015).

(22)

20 Marketing en branding zijn politieke onderwerpen en de inhoudelijke beslissingen zijn het gevolg van gesteggel tussen verschillende partijen. Zoals in een adviesrapport aan de gemeente al gesteld werd: ‘Zonder organiserend vermogen verzandt een toekomstagenda in goede bedoelingen.’91 Hoewel de focus in dit hoofdstuk zoveel mogelijk ligt op de wijze waarop de stad Utrecht wordt neergezet, wordt bij de analyse noodgedwongen ook veel aandacht besteed aan de beleidskant.

Doel & functie van citybranding

‘Bikini body in three weeks!’ koppen glossy tijdschriften als het weer zomer wordt. ‘Van maat 40 naar

maat 36 in één maand.’ Dergelijke resultaten verwachten steden ook van citybranding. ‘In één jaar van provinciaal gat naar bruisende metropool!’ Dat is geen realistische verwachting. Uit hoofdstuk één is gebleken dat de mogelijkheden tot beïnvloeding van een imago beperkt zijn. Het imago van een stad en de associaties die een plaatsnaam oproept, zijn stug. Associaties zijn via honderd verschillende draden verankerd in het geheugen van mensen. Branding en marketing kunnen die associaties weliswaar op een bepaalde manier framen, maar het publiek is geen blanco menigte die je alles wijs kunt maken.

Onderstaande factoren beïnvloeden het imago van een stad en bepalen het speelveld van de citybrander:  demografische samenstelling van de bevolking;

 status en politieke invloed van de stad;  inwoneraantal;

 misdaadcijfers, sociaal-economische status en werkgelegenheid;  het aantal en type nationale instituten;

 locatie en historische achtergrond;

 films en televisieseries die zich er afspelen;  hoe vaak de stad in de media is;

 bezienswaardigheden en activiteiten in de stad;  toeristische of culturele waarde;

 de fysieke verschijning van de stad.92

Veel van deze factoren liggen buiten de invloedssfeer van gemeentebestuur en citybranders, of het zal decennia in beslag nemen ze te veranderen. De materiële en sociale feiten kaderen daardoor de mogelijkheden voor citybranding in.

Citymarketing expert Mihalis Kavaratzis, opgeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen, noemt het landschap, de infrastructuur, de organisatie en het gedrag van een stad de primaire communicatie. Dit is de belangrijkste vorm van communicatie. De primaire communicatie is vergelijkbaar met de concepten

habitus of location, physical space en de ruimtelijke, politieke en sociale structuren binnen Eigenlogik.

Kavaratzis noemt alle PR en communicatie die de stad uitzendt secundaire communicatie. Mond tot mond reclame en uitingen in de media zijn tertiaire communicatie.93 Hoewel er strategieën en methodes zijn om een stad te branden, is het een absolute voorwaarde dat de stad ook daadwerkelijk iets te bieden heeft. Anders zal de secundaire communicatie geen positieve tertiaire communicatie tot gevolg hebben.94 Goed citybrandingbeleid creëert een nieuw beeld van de stad door de aandacht te vestigen op de positieve eigenschappen van de stad door middel van campagnes en projecten, terwijl de beïnvloedbare negatieve

91 PricewaterhouseCoopers, Utrecht zit op goud, 11. 92 Avraham, ‘Media strategies’, 472.

93 G. Ashworth en M. Kavaratzis, ‘Beyond the logo: Brand management for cities’, Journal of Brand Management 16 (2009)

520-531, 527.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorziening groot onderhoud is voor de gelijkmatige verdeling van de lasten voor groot onderhoud van het hoofdkantoor te Utrecht en wordt bepaald op basis van de te

Omdat niet ieder jaar dezelfde indicatoren in de Atlas voor Gemeenten worden opgenomen, zijn niet alle scores voor alle jaren bekend. De laatste kolom geeft de trend van de laatste

14.00 Ernst Homburg, “Het kastje van Hafkenscheid: een collectie schildersmaterialen uit de vroege 19 de eeuw”.. 14.30 Vragen en discussie, gevolgd door een

FrieslandCampina won in 2014 de prestigieuze Koning Willem I-prijs en werd daarbij geroemd om het integrale ketenmanagement dat aan de basis ligt van haar successen. Voor

Gegevens over het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen zijn afkomstig van verschil- lende bronnen: vragenlijstonderzoek onder respondenten uit de algemene bevolking (Van Rooij

Op 12 juli hebben de Provinciale Staten van Utrecht de ambitie uitgesproken om een snelfietsroute aan te leggen tussen Utrecht en Wageningen. Deze route van dit

a Friesland, Groningen en Drenthe b Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. c Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland d Overijssel, Gelderland

Niet alleen aan amateurs biedt deze cur- sus de mogelijkheid om zich te be- kwamen in het tekenen naar waar- neming, maar ook voor professione- le kunstenaars kan het interessant