• No results found

In deze paragraaf wordt gezocht naar historische elementen die bekend zijn bij het publiek en geframed kunnen worden binnen de kernwaarden bright, inspiring en welcoming. Door het publiek als uitgangspunt te nemen sluiten de uitingen van citybranders beter aan bij de bestaande associaties. Daardoor wordt, om in de termen van Suttles en Lindner te spreken, voortgebouwd op de cumulative texture en de Gestalt of

the urban imaginary. Ook de afstand tussen Frijhoffs civic en urban space wordt tot een minimum beperkt

als de associaties van het publiek leidend zijn.

De respondenten wisten vaak meer van geschiedenis dan ze zelf doorhadden. Bij expliciete geschiedenisvragen klappen veel respondenten dicht. Esther vertelde bijvoorbeeld aan het begin van het gesprek over de bisschop van Utrecht, maar ze kon later geen historische figuren uit Utrecht noemen. Sanne vond Utrecht een pittoreske stad met veel oude gebouwen, maar op de vraag waar je de geschiedenis nog kunt zien antwoordde ze na lang nadenken fort Vechten, dat buiten de stad ligt. De historische kennis van de respondenten is over het algemeen vaag. Antwoorden als ‘er was iets met een bisschop’ en ‘zijn er geen verdragen gesloten in Utrecht?’ passeerden regelmatig de revue. Uit de interviews blijkt dat de absolute geschiedkundige kennis van het publiek beperkt is, maar dat er wel een groot bewustzijn van het historische karakter van de stad bestaat. Dit historische karakter is zelfs het meest gegeven antwoord op de vraag waarom Utrecht de moeite van het bezoeken waard is.

In navolging van Thelen en Rosenzweig wordt in dit onderzoek niet alleen de historische feitenkennis van het publiek meegenomen in de analyse, maar alle antwoorden waaruit blijkt dat het

45 publiek zich bewust is van het verleden. In een matrix (zie bijlage 2) wordt gekeken of de historische elementen die de respondenten noemden geschikt zijn om bij te dragen aan de branding van de stad.Uit hoofdstuk één is gebleken dat fysieke, historische overblijfselen in de stad een belangrijk middel zijn om een verbinding aan te kunnen gaan met het verleden van de stad. Eerste voorwaarde is dan ook dat er sporen van het historische element aanwezig zijn. Daarnaast bleek uit hoofdstuk één dat nieuwe informatie alleen wordt opgenomen als het logisch binnen het bestaande beeld past. Dit impliceert dat het publiek bekend moet zijn met de historische elementen of met zaken die daaraan gelieerd zijn om de elementen geschikt te maken voor citybranding. In hoofdstuk twee wordt meerdere malen genoemd dat steden bij hun branding rekening moeten houden met het aanbod van concurrerende steden. De tweede voorwaarde is derhalve dat de stad zich met het historische element kan onderscheiden van andere steden. Als de historische elementen aan deze criteria voldoen, wordt geanalyseerd of ze aansluiten bij (één van) de kernwaarden. Pas dan voldoen ze aan een andere belangrijke voorwaarde voor goede citybranding: consistentie. Kortom: om geschikt te zijn voor citybranding moet een historisch element bekend zijn bij het publiek, er moeten sporen aanwezig zijn, de stad moet zich ermee onderscheiden van andere steden én het historische element moet aansluiten bij één van de kernwaarden. Deze vier criteria vormen het theoretisch kader voor de inzet van geschiedenis bij citybranding. De matrix is ontworpen om te analyseren of historische elementen aan de criteria voldoen. De eerste kolom vermeldt het historische element. In de tweede kolom staat of er sporen aanwezig zijn. Uit de derde kolom blijkt of het fenomeen bekend is bij het publiek. In de vierde kolom wordt duidelijk of de stad zich met het historische element onderscheidt van concurrerende steden. In de vijfde kolom wordt tot slot geanalyseerd of de geschiedenis bijdraagt aan één van de kernwaarden. In deze scriptie is met behulp van de matrix onderzocht welke onderdelen van de Utrechtse geschiedenis volgens het theoretisch kader een bijdrage kunnen leveren aan de branding van de stad.

De geschiedenis matrix toont de antwoorden uit de enquête met een historische component. Alle expliciet historische fenomenen als het Spoorwegmuseum en de Romeinen staan in de matrix. Ook zaken met een duidelijk historisch karakter, zoals de binnenstad, worden genoemd. Overige locaties en straatnamen staan alleen in de matrix als ze door ten minste drie respondenten genoemd worden. ‘Vage’ antwoorden die getuigen van historisch besef, zoals ‘Utrecht is een oude stad’ zijn ook in de matrix geplaatst. De antwoorden op de verschillende vragen zijn samengetrokken. De Dom wordt bijvoorbeeld bij meerdere vragen als antwoord gegeven, maar staat slechts één keer in de matrix. Antwoorden zijn meegeteld als ze het ‘hoofdantwoord’ op een vraag waren of als ze een belangrijk deel uitmaakten van de toelichting. Van een aantal vragen zijn de antwoorden niet meegeteld omdat ze de resultaten vertekenen of niet relevant zijn. Het gaat om de profielvragen als ‘ken je mensen uit Utrecht?’. Ook de antwoorden op de vragen over andere steden staan niet in de matrix, tenzij de antwoorden toch over Utrecht gingen. Tot slot is de vraag ‘over welke onderdelen van de Utrechtse geschiedenis zou je meer willen weten?’ niet bij de matrix betrokken omdat de respondenten niet zeggen wat ze weten, maar waar hun interesse ligt. Elementen die door vier of meer respondenten worden genoemd, worden geanalyseerd of ze geschikt zijn om bij te dragen aan de citybranding van Utrecht. Uit het feit dat minimaal 24 % van de onderzoeksgroep een element noemt, blijkt namelijk dat het element deel uitmaakt van de Gestalt of the urban imaginary.

Het is onmogelijk de criteria volledig objectief toe te passen. Zo staat Gerrit Rietveld wel in de matrix maar Dick Bruna niet. Beiden zijn kunstenaars met een brede bekendheid, maar omdat Dick Bruna nog leeft wordt hij voor de analyse niet als geschiedenis beschouwd. Hoog Catharijne, dat jonger is dan Nijntje, wordt daarentegen wel als een historisch element behandeld omdat het in 1973 voor Nederland een revolutionaire vorm van stadsvernieuwing was. Ook de beoordeling of een historisch element onderscheidend is en of het aansluit bij de kernwaarden is subjectief. Daarom wordt bij elk oordeel de achterliggende motivatie uiteengezet.

46 Uit de matrix blijkt dat volgens het theoretisch kader alleen de Dom en de werfkelders geschikt zijn om bij te dragen aan de citybranding van Utrecht omdat ze als enige historische element aan alle vier de voorwaarden voldoen. Zowel de Dom als de werfkelders zijn aangelegd in de Middeleeuwen. In die periode was Utrecht de belangrijkste stad van het huidige Nederland.226 Uit de enquête blijkt dat 41 % van de onderzoeksgroep meer wil weten over de Middeleeuwen, al noemt slechts één respondent expliciet de Middeleeuwen. Drie respondenten willen graag meer weten over de bloeitijd van Utrecht en de periode waarin de stad belangrijk is geworden. Een ander is geïnteresseerd in het ontstaan en de groei van de binnenstad. Twee respondenten zijn benieuwd naar de oorsprong van specifieke gebouwen. Veel karakteristieke gebouwen zoals de Dom, de Buurkerk en stadskasteel Oudaen zijn gebouwd in de Middeleeuwen. Het Middeleeuwse stratenpatroon met haar grachten en werfkelders is bovendien beeldbepalend omdat gebouwen in latere eeuwen aan bestaande straten gebouwd werden. Omdat de structuur van de binnenstad in de Middeleeuwen bepaald is, veel karakteristieke gebouwen toen gebouwd zijn en Utrecht in die tijd tot grote bloei kwam, komt het erop neer dat alle zeven respondenten geïnteresseerd zijn in de Middeleeuwen. Daarentegen is het meest gegeven antwoord op de vraag welke periode het meeste invloed heeft gehad op Utrecht: de Gouden Eeuw. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de aandacht voor Holland en Amsterdam in de nationale geschiedschrijving. Mensen leren op school dat de Gouden Eeuw de bloeitijd was voor Nederland en plaatsen alle belangrijke gebouwen in die periode. Esther is hier een goed voorbeeld van. Zij beantwoordt de vraag welke periode het meeste invloed had op Utrecht, als volgt:

‘Ja, ik denk de tijd dat Utrecht een stad is geworden, dat die kerk gebouwd is en die ouwe gebouwen. […] Ik denk rond 1600 ofzo.’ (Esther 9:55)

Daarnaast associëren mensen handel met de Gouden Eeuw. Dat blijkt uit meerdere uitspraken van respondenten. Ileen maakt een intrigerende denksprong om de vraag te beantwoorden welk historisch tijdperk het meeste invloed had op Utrecht.

‘Beetje dat handel tijdperk, dus de Gouden Eeuw denk ik? Met de cultuur en dat iedereen daar toegankelijk is, doorreisbaar.’ (Ileen 14:33)

Gerda maakt ook gebruik van de historische kennis die ze heeft over Amsterdam en de Gouden Eeuw om de stad Utrecht in een historische context te plaatsen. Zij realiseert zich blijkbaar niet dat Utrecht geen VOC-stad was en antwoordt op de vraag: ‘op welke plekken in Utrecht kun je de geschiedenis nog zien?’, als volgt:

‘Ja misschien de handel van vroeger, pakhuizen ofzo, dat je daar nog wat van ziet, Indische tijd enzo, VOC, kruiden en specerijen’ (Gerda 5:02)

José trekt expliciet de vergelijking met Amsterdam. In antwoord op de vraag welke historische periode beeldbepalend is geweest voor Utrecht, zegt zij het volgende:

‘Ja, en Amsterdam is natuurlijk, daar kwamen ze binnen vanuit de VOC. […] En Utrecht misschien wel meer middenstand, meer nationaal, zou ik denken.’ (José 16:17)

Omdat Utrecht kleiner is, ziet José de stad automatisch als het kleine broertje van Amsterdam. De geschiedenis van Utrecht wordt klakkeloos in het bekende frame gedrukt: de Gouden Eeuw was een bloeiperiode, dus ook de bloeiperiode van Utrecht. Uiteraard gebeurde er tijdens de zeventiende eeuw

226 Nederland was nog geen staatkundige eenheid. Het grondgebied maakte deel uit van het Heilige Roomse Rijk en later

47 ook van alles in de stad. Zo werd de universiteit opgericht en schilderden de Utrechtse caravaggisten uitmuntende schilderijen. Daarentegen waren de Middeleeuwen, zoals gezegd, het meest beeldbepalend voor de stad en was Utrecht in die tijd de belangrijkste stad van Nederland. Uit de vergelijkingen met Amsterdam en de vele opmerkingen over de Gouden Eeuw blijkt dat de respondenten zich niet bewust zijn van de historische eigenheid van Utrecht. De prominente rol van Amsterdam wordt beschouwd als een wetmatigheid. De geschiedenis van Utrecht is onbekend. De respondenten noemen Utrecht een historische stad, maar weten weinig over haar verleden te vertellen. Zelfs de geschiedenisstudenten uit Utrecht die aan het onderzoek deelnamen kenden de geschiedenis van hun stad nauwelijks. Hier ligt een taak voor de publiekshistoricus. Het besef dat de samenleving in het verleden anders was ingericht en de machtsverhoudingen anders lagen dan tegenwoordig, verbreedt namelijk de intellectuele horizon van het publiek.

In principe heeft het meerwaarde om het historische verhaal aan te laten sluiten bij het citybrand van de stad. Het historische verhaal vindt namelijk makkelijker ingang bij het publiek als het aansluit bij de overige beelden die van de stad verspreid worden. Uit het vorige hoofdstuk is echter gebleken dat het UBT weinig invloed heeft op de beeldvorming rond Utrecht en dat de citybranding inconsistent is. Het is dan ook de vraag of het historische verhaal meer gewicht krijgt als het aansluit bij de kernwaarden. Een zoektocht naar bright, inspiring en welcoming elementen in de Utrechtse geschiedenis kan de aanzet vormen voor een meer consistente benadering van het citybrand.

Dat het nodig is om de geschiedenis van Utrecht meer bekendheid te geven, blijkt uit het feit dat het meest gegeven antwoord op de vraag of Amsterdam en Den Haag een rijkere geschiedenis hebben, ‘ja’ is. Dit bevestigt de Eigenlogik theorie over tijdstructuren: mensen beleven sommige plaatsen ‘historischer’ dan andere plaatsen. Eerder werd al genoemd dat het ontbreken van een unieke nationale functie een verklaring zou kunnen zijn voor het arme imago van Utrecht. Het feit dat veel respondenten denken dat Utrecht een minder rijke geschiedenis heeft dan Den Haag en Amsterdam kan deels verklaard worden door de beperkte historische kennis die ze van Utrecht hebben. Onbekend maakt immers onbemind.

De Domtoren en de werfkelders zijn een mooie ingang om het historische besef van het publiek te verbreden. De Dom is de hoogste kerktoren van Nederland en al meer dan 700 jaar oud. De constructie van zo’n hoog bouwwerk met de technische middelen uit die tijd is ingenieus. De Dom sluit daardoor aan bij de kernwaarde bright. De werfkelders zijn welcoming omdat mensen graag op de terrassen aan het water zitten. Ook in de tijd dat ze aangelegd werden was het een levendige plek omdat de handelsschepen er aanmeerden. Zowel de toren als de werfkelders zijn aangelegd in de Middeleeuwen en kunnen dienen als bruggetje om het publiek meer te vertellen over de groei en bloei van Utrecht in die periode. Utrecht was één van de belangrijkste steden van Nederland. De invloed van de bisschop reikte van Zeeland tot aan Friesland en Utrecht was een levendige handelsstad. Volgens Suttles en Lindner hebben de ontstaans- en bloeiperiode van een stad een beslissende invloed op haar identiteit. In hoofdstuk twee werd genoemd dat de historische thema’s of periodes waarin een stad zich vooruitstrevend toonde zich lenen om deel uit te maken van het brand. Het past dan ook binnen een verantwoord citybrandingbeleid om aandacht te besteden aan de Middeleeuwen.

Hoewel de Dom en de werfkelders aansluiten bij de kernwaarden, hebben de Middeleeuwen in het algemeen geen bright, inspiring en welcoming reputatie. De Middeleeuwen staan bekend als een periode waarin religie belangrijker was dan ratio. In wetenschappelijke kringen bestaat weliswaar een genuanceerder beeld van het tijdperk, maar dat is nauwelijks doorgedrongen tot de rest van de samenleving. Inmiddels heeft er een paradigmawisseling plaatsgevonden en neemt religie in de maatschappij geen prominente plek meer in. Omdat ratio tegenwoordig hoog in het vaandel staat, zijn de Middeleeuwse denkers en figuren als de bisschop voor weinig mensen nog inspirerende voorbeelden. De

48 kernwaarde welcoming staat minder onder druk, maar de periode heeft geen bright en inspiring reputatie.

De discrepantie tussen de kernwaarden van Utrecht en de reputatie van de Middeleeuwen is een probleem dat op twee manieren opgelost kan worden. De eerste oplossing is het framen van de Middeleeuwen als een periode die wel degelijk bright, inspiring en welcoming was. Al jaren vechten mediëvisten tegen de wetenschappelijke bierkaai om de reputatie van de Middeleeuwen als een achterlijke, donkere periode te veranderen.227 Hoewel er dus bewijzen voor de stelling te vinden zijn, is het tamelijk omslachtig om de reputatie van een heel tijdvak te veranderen om een citybrand aan te laten slaan. Bovendien zijn grote, (kostbare) projecten nodig om zo’n ambitieus doel te bereiken. De middelen daarvoor zijn in Utrecht niet beschikbaar. Deze oplossing is kortom omslachtig en te hoog gegrepen.

De tweede oplossing is Utrecht presenteren als meer bright, inspiring en welcoming dan de andere Nederlandse steden in die tijd. Dat is mogelijk omdat Utrecht een centrum was van bestuur, handel en geestelijkheid. Vergeleken met de huidige tijd was Utrecht in de Middeleeuwen misschien niet erg bright, inspiring of welcoming, maar in de context van die tijd was Utrecht een vooraanstaande stad. Ook uit academisch oogpunt is contextualiseren een verantwoorde manier om de geschiedenis te presenteren. In de komende alinea’s wordt verkend hoe Utrecht neergezet kan worden als een bright,

inspiring en welcoming baken in Middeleeuws Nederland.