• No results found

Moes32 : een tijdelijk burgerinitiatief voor gemeenschap op IJburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moes32 : een tijdelijk burgerinitiatief voor gemeenschap op IJburg"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Moes32

Een tijdelijk burgerinitiatief voor gemeenschap op IJburg

Universiteit van Amsterdam 18 juni 2015 Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Bachelorscriptie sociologie

Jasper van den Berg Studentnummer: 10280308 Begeleiders: Carolien Bouw & Gerben Moerman Tweede lezer: Kees Schuyt Bron foto voorpagina: eigen foto

(2)
(3)

Voorwoord

In deze bachelorscriptie presenteer ik mijn onderzoek naar Moes32. Het doen van dit onderzoek en het schrijven van deze scriptie is de afsluiting van mijn bachelor sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.

In eerste instantie koos ik vanuit persoonlijke interesse om onderzoek te doen naar de ‘creatieve placemaking’ van IJburg. Dit thema liep echter uit op een dood spoor en ik zag mijzelf genoodzaakt op zoek te gaan naar een nieuw onderwerp. Als onderdeel van de bachelorwerkgroep ‘Terug naar IJburg’ nam Tineke Lupi ons mee op een fietstocht door de wijk. Ze liet ons zien hoe bewoners een aantal buurtprojecten hebben opgezet op onbebouwde kavels. De discrepantie tussen het geplande en het ongeplande gebruik van deze opgespoten stukken land wekte meteen mijn interesse. Daarom besloot ik om een case-study te maken van dit fenomeen. Na een zoektocht op internet kwam ik terecht bij het buurtmoestuin project Moes32.

Bij het schrijven van dit voorwoord bedenk ik me dat de discrepantie tussen theorie en praktijk een impliciet thema is in deze scriptie. Dit thema ligt niet alleen besloten in het gekozen onderwerp, maar ook, zoals later toegelicht zal worden, in de praktijk van onderzoek doen. Ik ben gestuit op situaties die niet aansloten bij mijn verwachtingen en heb dit bij het schrijven als lastig ervaren. Toch heb ik een manier gevonden om hier mee om te gaan en ben ik blij met het eindresultaat.

Ik kijk terug op een leerzame ervaring en plezierige werkgroepen. Ik wil Carolien Bouw en Gerben Moerman, en Kees Schuyt als tweede lezer, dan ook bedanken voor hun ideeën en

begeleiding. Ook heb ik tijdens de werkgroepen en buiten de werkgroepen om veel gehad aan mijn medestudenten. Ik wil vooral ook mijn respondenten bedanken voor hun medewerking aan mijn onderzoek. Tot slot zou ik in het bijzonder mijn waardering uit willen spreken voor Prik. Niet alleen omdat ik zonder haar medewerking en verhalen deze scriptie niet had kunnen schrijven, maar vooral ook omdat er zonder haar geen Moes32 zou zijn geweest.

Amsterdam 18 juni 2015 Jasper van den Berg

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord...3

Inleiding...7

1 Onderzoeksvraag...9

2 Methodologie...11

2.1 Toegang tot de tuin...11

2.2 De tuin op, het veld in...11

2.3 Het vinden van respondenten...12

2.4 Representativiteit van interviews...14

3 Theoretisch kader...17

3.1 Burgerinitiatief...17

3.2 Gemeenschap...18

3.3 Tijdelijkheid...19

4 IJburg: de buurt en de tuin...23

4.1 De buurt...23

4.2 De tuin...25

5 De mensen achter Moes32...27

5.1 De organisatie van Moes32...27

5.2 Ellen en Willem...28

6 De totstandkoming van Moes32...29

6.1 Een inspirerende kavel...29

6.2 Droom met potentie...29

6.3 Test ...30

6.4 Financiering ...31

6.5 Op zoek naar tuinders: “iedereen mag een tuintje”...32

6.6 “Het ging ongelofelijk vanzelf ”...34

7 De gemeenschap Moes32...37

7.1 Mijn medetuinders...38

7.2 Spontaan contact...39

7.3 Gemeenschappelijke gedeeltes en activiteiten...46

8 Tijdelijk Moes32...49

8.1 Participatiemakelaar...49

8.2 De organisatie...51

8.3 De tuinders...53

9 Conclusies op drie thema’s...55

Literatuur...59

(6)

(7)

Inleiding

Drie thema’s in één project

Op 2 juli 2010 kondigde de gemeente Amsterdam een bouwstop af (NOS 2010). Ook de

nieuwbouwprojecten op IJburg werden gestaakt waardoor verschillende bouwkavels braak kwamen te liggen. Hier en daar ontstond een parkeerplaats of hondenuitlaatplek. Op kavel32 gebeurde beide. Een buurtbewoonster keek geïnspireerd vanuit haar huis uit over de plek. Wat voor de projectontwikkelaar grote pech was, zag zij als mogelijkheid voor de buurt.

Nu staat er op het braakliggende terrein een moestuin. 76 moestuinbakken met een hek er omheen. Er staan picknicktafels in de volle zon en er is een vuurplaats waar onkruid wordt

verbrand. Net buiten het hek is een ministrandje ontstaan. Aangevuld met speelrek en glijbaan voor de kinderen. Buurtbewoners en andere IJburgers met groene vingers onderhouden ieder hun eigen bak en soms een beetje die van een ander. Van fanatiekeling tot recreant, ieder doet het op zijn eigen manier. Met of zonder hulp van anderen. Af en toe wordt er een klein feestje georganiseerd. Dan komen er flessen wijn tevoorschijn en worden er pizza’s gebakken met producten uit eigen tuin. Kavel 32 is omgetoverd tot een bloeiend bewonersinitiatief.

Maar de woningmarkt trekt weer aan. Op IJburg winnen de hijskranen terrein. Dit jaar zal dan ook het laatste seizoen zijn voor de moestuin op kavel 32. De projectontwikkelaar heeft zich alweer gemeld bij de gemeente en onder bewoners wordt al gespeculeerd over de toekomst van het gebied. Tot die tijd zullen de moestuinders nog even genieten van de tuin. “Een stukje vrij land, midden in de stad”, zoals een idealistische tuinder van Moes32 het verwoord.

Het wekte mijn interesse dat de stagnerende ontwikkeling van IJburg ruimte leek te geven aan burgers om zelf invulling te geven aan hun omgeving. Ik was benieuwd naar de verschillende burgerinitiatieven en de manier waarop ze zouden zijn ontstaan. Via facebook kwam ik terecht bij Moes32. Op de pagina van het project waren foto’s van bloeiende moestuinbakken en

gemeenschappelijke activiteiten te vinden. Ik kreeg de indruk dat het een succesvol initiatief was voor en door buurtbewoners dat zich richt op het vormen van een groene gemeenschap op IJburg. “HOERA! We mogen nog één seizoen. Opruimen van de kavel pas eind 2015!”, stond er tevens op de pagina geschreven. Het tijdelijke aspect van Moes32 leek mij een belangrijke rol te spelen bij de opzet en ontwikkeling van het project. Willen mensen bijvoorbeeld nog wel een bak huren als het nog maar voor één jaar is? Of gaat het niet zozeer om het tuinieren? Met deze vragen in mijn achterhoofd ben ik studie gaan maken van Moes32. De centrale thema’s die in dit project samenvallen zijn dan ook: burgerinitiatief, gemeenschapsvorming en tijdelijkheid.

(8)

In hoofdstuk één zal ik mijn onderzoeksvraag presenteren. Hoofdstuk twee is een beschrijving van de methodes die ik tijdens het onderzoek heb gebruikt. Het derde hoofdstuk is een theoretisch kader. Daarna zal in hoofdstuk vier worden ingegaan op de plaats van onderzoek en het specifieke

onderzoeksobject. Hoofdstuk vijf is een beschrijving van de mensen die Moes32 mogelijk hebben gemaakt.. In hoofdstuk zes wordt de totstandkoming van het burgerinitiatief Moes32

gereconstrueerd. Hoofdstuk zeven beschrijft de onderzoeksresultaten ten aanzien van de gemeenschapsvorming op de tuin. Het achtste hoofdstuk is gewijd aan de tijdelijkheid van het project Moes32. De conclusies op de drie thema’s zullen worden gepresenteerd in het laatste hoofdstuk.

(9)

1

Onderzoeksvraag

Het doel van dit onderzoek is om te ontdekken of en hoe gemeenschapsvorming ontstaat op Moes32 en welke consequenties het tijdelijke aspect hierop heeft. Daarnaast onderzoek ik hoe het burgerinitiatief tot stand is gekomen en vorm heeft gekregen. De vraag die leidend is geweest tijdens dit onderzoek luidt:

Op welke manier ontstaat gemeenschapsvorming rondom het burgerinitiatief Moes32 en hoe ervaren de verschillende betrokken actoren het tijdelijke aspect van het project?

De deelvragen die hieruit volgen zijn: Hoe is Moes32 tot stand gekomen? Hoe ziet de

gemeenschapsvorming op de tuin er uit? Hoe wordt omgegaan met het tijdelijke aspect van het project?

Buurtmoestuinen zijn geen nieuw verschijnsel. Sinds jaar en dag bestaat er groenvoorziening voor buurtbewoners om eigen groenten en fruit te verbouwen. Soms beheert door de gemeente soms door bewoners zelf. Het unieke aan Moes32 is echter dat het ontstaan is in een nieuwbouwwijk uit een burgerinitiatief. Ik vraag mij af hoe bewoners zich een braakliggend terrein tijdelijk eigen maken en in fysiek en sociaal opzicht vorm geven. En, hoe de samenwerking tussen actieve burgers en de gemeente er uitziet.

Er is veel geschreven over gemeenschapsvorming op moestuinen. Ook vanuit de gemeente bestaan daar ideeën over. De gemeenschappelijkheid van lidmaatschap van een moestuin zou een bron van contact kunnen zijn met positieve uitstraling voor de buurt. Geldt dit ook voor Moes32? En hoe ziet dit er dan uit?

Het project zal echter binnenkort tot een einde komen. Daarmee verdwijnt de gemeenschap die zich gedurende het bestaan van het initiatief eventueel heeft gevormd. Hierover is minder geschreven. Wel bestaat er vanuit de gemeente Amsterdam een visie ten aanzien van tijdelijkheid. Omdat Moes32 dit jaar voor het laatst bestaat is de vraag vraag hoe de verschillende betrokken actoren deze einddatum ervaren.

(10)
(11)

2

Methodologie

Tijdens de veldwerkperiode heb ik gegevens verzameld over hoe de thema’s burgerinitiatief, gemeenschap en tijdelijkheid terug te vinden zijn bij het project Moes32. In dit hoofdstuk zal ik toelichten welke methodologie er tijdens het onderzoek van deze thema’s is gehanteerd.

Toegang tot de tuin

De keuze om Moes32 te onderzoeken is in eerste instantie tot stand gekomen op basis van persoonlijke interesse. Niet zozeer omdat moestuinieren mij aanspreekt, maar het idee dat buurtbewoners buiten geplande structuren om op eigen wijze vormgeven aan hun omgeving. Daarnaast leek het verdwijnen hiervan mij interessante gegevens op te leveren. De keuze voor Moes32 kan dan ook gezien worden als de keuze voor een unieke case (Bryman 2008: 55).

Naast deze persoonlijke interesse was tevens de toegang tot het veld doorslaggevend. Vanuit een open benadering als onderzoeker (Bryman 2008: 404) nam ik contact op met de organisatie van Moes32. Ik kwam er achter dat op 14 maart om elf uur ‘s ochtends ‘claim je bak & betaal dag’ (zie afbeelding 1) gehouden zou worden. Organisatrice en initiatiefneemster Prik nodigde mij uit om daarbij aanwezig te zijn. Ook gaf ze meteen toestemming dat ik tijdens het verloop van mijn onderzoek interviews zou mogen afnemen.

De tuin op, het veld in

Tijdens de ‘claim je bak & betaal dag’ (zie afbeelding 1) heb ik een moestuinbak gehuurd en ben ik zelf een moestuin begonnen. Ik heb echter geen

groene vingers en heb me ook nooit in moestuinieren verdiept. Het huren van een moestuinbak diende dan ook niet mijn eigen hobby maar het verzamelen van gegevens. Het grootste gedeelte van mijn onderzoek is een etnografische studie naar de mensen van Moes32. Tijdens de veldwerkperiode heb ik mijn eigen

aanwezigheid op de tuin gebruikt als

onderzoeksinstrument. Als participant als observant (Bryman 2008: 410) heb ik aan de hand van naturally

occuring data informatie verzameld ten aanzien van de

gemeenschapsvorming op Moes32. Tijdens het werken aan mijn eigen tuin heb ik gesprekken gevoerd met

Afbeelding 1: Facebookoproep ‘claim je bak & betaal dag’ Bron: www.facebook.com/moes32

(12)

medetuinders en observaties verricht. In de bijlage heb ik een veldwerkrooster opgenomen waarin de dagen en tijdstippen van mijn aanwezigheid staan vermeld. Hierin heb ik tevens eventuele bijzonderheden opgenomen, notities over het weer en het aantal mensen dat ik op de tuin trof. Het methodologische risico van participerend onderzoek doen is dat onderzoeksresultaten slechts de ervaringen van de participant laten zien. Om dit éénzijdige beeld te voorkomen ben ik zo gestructureerd mogelijk te werk gegaan. Daarnaast heb ik mijn bevindingen en vermoedens getoetst aan de ervaringen van mijn medetuinders door te vragen naar hun ervaringen. Mijn ervaringen heb ik bijgehouden in de vorm van veldnotities in een dagboek. Deze notities hielpen mij bij het

bevestigen of ontkrachten van mijn vermoedens. Door mijn notities over de dagen en tijdstippen van aanwezigheid en mijn notities over het weer te vergelijken met het aantal mensen dat ik op de tuin trof ontstond bijvoorbeeld het vermoeden dat er minder getuinierd werd dan aanvankelijk gedacht. Vanuit deze vermoedens heb ik een systematische bakkentelling uitgevoerd om te kijken welke bakken wel en niet in gebruik genomen zouden worden binnen een tijdsbestek van twee maanden. Bij het bespreken van mijn onderzoeksresultaten zal ik uitgebreid terugkomen op deze observatie.

Een andere verwachting waarmee ik op de tuin ben gegaan was dat er een aantal momenten zouden zijn waarop de tuinders samen zouden komen voor gemeenschappelijke activiteiten. Hierbij dacht ik aan een ledenvergadering en andere besluitvormingsbijeenkomsten, maar ook een borrel of barbecue. Dit zijn activiteiten die bijdragen aan de gemeenschapsvorming waar ik als participerend observant goede observaties zou kunnen verrichten. Van dergelijke activiteiten bleek echter geen sprake te zijn. In dit geval was het niet kunnen verrichten van observatie wel een interessante observatie.

Aangezien mijn veldwerk in moestuinseizoen 2015 heeft plaatsgevonden, kan ik mijn eigen ervaringen, het observeren van andere tuinders en de bakkentellingen niet generaliseren naar voorgaande jaren. Ook kan ik geen uitspraken doen over moestuinen in het algemeen. Wel heb ik de gegevens die heb verkregen vergeleken met het verzamelde interview materiaal. Hierdoor heb ik wel uitspraken kunnen doen over andere moestuinseizoenen. Deze triangulatie brengt een hogere mate van representativiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen met zich mee (Bryman 2008: 379).

Het vinden van respondenten

In totaal heb ik elf mensen geïnterviewd. De drie organisatoren van Moes32, participatiemakelaar van IJburg Ellen en zeven tuinders. Daarnaast heb ik een telefoongesprek gehad met Willem, die werkzaam is bij de afdeling groenvoorziening van de gemeente Amsterdam en heeft geholpen bij het opzetten van Moes32. Alle semi-gestructureerde interviews zijn afgenomen aan de hand van

(13)

verschillende topic-lists (zie bijlage). De interviews met de organisatoren richten zich daarbij meer op de totstandkoming van het project Moes32 en hun individuele rol daarbinnen. Het interview met Ellen richtte zich op de betrokkenheid die zij namens de gemeente heeft bij het project Moes32. Met de tuinders heb ik gesproken over de keuze voor Moes32, individuele activiteiten op de tuin, contact met andere tuinders, gemeenschappelijke activiteiten en tijdelijkheid opgenomen. Ook zaten er in alle topic-lists een aantal achtergrond vragen in op basis waarvan ik de

respondentportretten heb geschetst die later behandeld zullen worden.

Organisatoren Prik, Tryfosa en Onno heb ik via e-mail bereikt voor een interview. Het interview met Tryfosa vond plaats bij haar thuis en duurde een uur. Prik nodigde mij ook uit bij haar thuis. Ze woont samen met Onno. Hij was ook aanwezig en nam deel aan het gehele interview dat in totaal één uur en een kwartier duurde. Participatiemakelaar Ellen was te bereiken via een 06-nummer dat ik vond op de website van de gemeente Amsterdam. Met haar heb ik een gesprek van één uur gehad in de Flex-bieb op IJburg. Ook Willem was te bereiken via de website van de gemeente Amsterdam. Het telefoongesprek met hem duurde tien minuten.

Het vinden van respondenten op de tuin ging in het begin van de veldwerkperiode lastig. Vanuit mijn rol als medemoestuinder heb ik gesprekken gevoerd met andere tuinders. Hierbij maakte ik in eerste instantie niet bekend dat ik bezig was met een onderzoek. Om meer te weten te komen over de ervaringen van de tuinders met gemeenschapsvorming en hun ervaringen met het tijdelijke aspect van de tuin was het echter wel de bedoeling om interviews af te nemen. Bij het zoeken van respondenten was mijn strategie aanvankelijk afwachtend. Mijn verwachting was dat ik in de loop van het participeren andere tuinders beter zou leren kennen. Gedurende de

veldwerkperiode zou ik ze kunnen vragen om een keer een interview met ze houden. In de praktijk bleek dit niet de juiste manier. Er waren telkens minder mensen op de tuin dan gedacht. Tijdens de contacten die ik had op de momenten dat er wel mensen waren heb ik niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om een interview te vragen, omdat mijn verwachting was dat dit zou afschrikken. Deze, redelijk vluchtige, contacten op de tuin hebben mij in totaal één respondent opgeleverd. Gezien de snelle vordering van de veldwerkperiode besloot ik om mijn strategie van benadering aan te passen. De mensen die ik trof op de tuin heb ik bij het eerste contact gevraagd om een interview. Mijn medetuinders bleken het geen probleem te vinden om mee te werken aan het onderzoek en reageerden positiever dan gedacht. Slechts één vrouw wilde niet meewerken. Zes andere tuinders waren wel enthousiast. Ook heb ik via organisatrices Prik en Tryfosa geprobeerd respondenten te vinden. Prik plaatste namens mij een oproep op de facebook. Hier werd positief op gereageerd. Helaas heeft het bericht mij geen interviews opgeleverd omdat de tuinders niet ingingen op mijn voorstel om een keer af te spreken. Tryfosa belde voor me aan bij twee buren. Dit leverde nog één interview met een tuinder op.

(14)

De interviews met de tuinders duurden tussen de 20 en 35 minuten en vonden op één na allemaal plaats op de tuin. Hoewel ik vreesde voor een verstoring van de opnames door wind bleek deze praktische overweging geen nadelige consequenties te hebben voor zowel de kwaliteit van de data als mogelijke beïnvloeding van de respondent. Integendeel, tijdens het interview verduidelijkten respondenten hun antwoorden bijvoorbeeld met het aanwijzen van plekken op de tuin of op de kavel.

Representativiteit van interviews

Zoals hierboven is beschreven zijn de tuinders geselecteerd op basis van bereikbaarheid en niet op basis van hun representativiteit. Er kan dan ook niet gesproken worden van een representatieve sample van de tuinders. Wel zijn alle organisatoren van Moes32 betrokken bij dit onderzoek. Deze interviews hebben dan ook een hoge representativiteit. Het interview met participatiemakelaar Ellen is niet representatief voor de gemeente Amsterdam dan wel voor participatiemakelaars in het

algemeen. Het interview is dan ook representatief voor haar als participatiemakelaar van IJburg en laat zien hoe zij namens de gemeente betrokken is bij het burgerinitiatief Moes32. Ik besloot op basis van het telefoongesprek met Willem genoeg informatie te hebben verkregen over zijn rol bij de opzet van Moes32 en daarom geen interview met hem te houden. Ook Willem is niet representatief voor de hele gemeente Amsterdam. Tijdens het gesprek werd wel duidelijk hoe hij namens de afdeling groenvoorziening betrokken is geweest bij Moes32.

Verderop in dit verslag zullen de portretschetsen van al mijn respondenten te lezen zijn. Deze portretten zijn gebaseerd op de interviews en mijn eigen ervaringen op de tuin. In dit verslag gebruik ik de echte voornamen van de organisatoren van Moes32, van de participatiemakelaar van IJburg en Willem van de afdeling groenvoorziening van de gemeente Amsterdam. De tuinders heb ik laten weten dat ze anoniem zullen blijven. Deze keuze heb ik gemaakt omdat dit naar mijn verwachting tuinders minder zou afschrikken in hun overweging om deel te nemen aan mijn onderzoek. Bij het noemen van de tuinders gebruik ik dan ook fictieve namen.

Ten aanzien van de tuinders zal ik hier nog een aantal algemene kenmerken noemen. Omdat sommige mensen een tuintje delen en anderen er twee hebben zijn er naar schatting tussen de 70 en 80 moestuinders. Sommige tuinders hebben twee tuintjes, anderen delen er één met vrienden of familie. De één huurt al een bak vanaf het begin, de ander pas sinds kort. Ook zijn er verschillen te zien in mate van fanatisme en de persoonlijke functie die de tuin voor de tuinder vervuld. Uit mijn gesprekken met de organisatie en andere tuinders en mijn observaties blijkt dat vrijwel alle tuinders een Nederlandse afkomst hebben. Zelf heb ik twee keer een Aziatische vrouw met kinderen gezien, één keer een Engels sprekende vrouw, heb ik een donkere vrouw geïnterviewd en was regelmatig een Turkse vrouw aanwezig, die ook een zus op de tuin heeft. In totaal heb ik vijf

(15)

vrouwelijke tuinders geïnterviewd en twee mannelijke. Eén respondente is eind 20, één mannelijke respondent en twee vrouwelijke zijn tussen de 40 en 45, één vrouw is eind 50 jaar oud, één man en één vrouw zijn 65+. Ik schat dat zes van de zeven respondenten een Nederlandse achtergrond heeft en één vrouw een Surinaamse of Antilliaanse.

Wat betreft van de achtergrond van zowel de tuinders als de organisatie valt mij verder op dat voornamelijk vrouwen actief zijn met en op de tuin. Ik heb slechts twee mannelijke tuinders geïnterviewd en één mannelijke organisator. Ook op de facebookpagina van het project plaatsen vrijwel alleen vrouwen een bericht of reageren zij op anderen. Wat daarbij tevens opvalt is dat ze vrijwel allemaal tussen de 35 en 45 jaar oud zijn. Het is lastiger om uitspraak te doen over het opleidingsniveau van de tuinders. Van ten minste vier tuinders bleek uit de gesprekken die ik met hen heb gehad dat ze een hoge opleiding hebben gevolgd.

(16)
(17)

3

Theoretisch kader

Zoals eerder aangegeven staan in dit onderzoek de begrippen burgerinitiatief,

gemeenschapsvorming en tijdelijkheid centraal. In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten welke theoretische achtergrond gebruikt is bij het onderzoek naar deze begrippen op Moes32.

Burgerinitiatief

Moes32 is ontstaan als kleinschalig burgerinitiatief. Volgens Hurenkamp en Rooduijn (2009) zijn kleinschalige burgerinitiatieven organisaties die bestaan uit maximaal rond de 20 vrijwilligers. Ze vormen samen een groep die op relatieve afstand van professionals en bestuurlijke instituties, zonder winst na te streven, hun sociale doelstellingen proberen te behalen (Hurenkamp & Rooduijn 2009: 197). Op basis van de metaforische begrippen ‘bindend’ en ‘overbruggend’ sociaal kapitaal onderscheiden Hurenkamp en Rooduijn vier categorieën van kleinschalige burgerinitiatieven. Bindend kapitaal verwijst daarbij naar de sterkte van binding tussen individuele leden.

Overbruggend kapitaal verwijst naar de sterkte van binding tussen individuele leden, de omgeving zoals en de overheid of meer professionele organisaties. Dit idee is gebaseerd op een theorie die is beschreven in het inmiddels klassieke werk Bowling Alone van Robert Putnam (2000). Hierin wordt beschreven dat relaties met vrienden en buren, maar ook binnen hogere schaalniveaus met andere actieve burgers in netwerkorganisaties, als hulpmiddelen kunnen worden ingezet om hoger op de maatschappelijke ladder te komen. In navolging van Hurenkamp en Rooduijn zullen de begrippen gebruikt worden om te onderzoeken welke van deze vormen van sociaal kapitaal aanwezig zijn bij Moes32.

‘Lichte initiatieven’ kennen onderling en naar buiten toe een zwakke binding. Dit zijn de kleinste vormen van initiatieven. ‘Netwerkende initiatieven’ hebben onderling een zwakke binding maar kennen een sterke binding met de omgeving. Dit zijn initiatieven met concrete doelen en worden vaak gedragen door hogeropgeleide burgers. Initiatieven en organisaties waarbij het bindende kapitaal groter is dan het overbruggende kapitaal worden ‘coöperatieve initiatieven’ genoemd. Deze projecten streven niet zozeer externe doelen na maar zijn voornamelijk gericht op goed functioneren van het initiatief. Een voorbeeld hiervan is een buurtfeest. Tot slot zijn er

‘federatieve initiatieven’. Deze organisatievorm kent zowel een groot bindend kapitaal als een groot overbruggend kapitaal. Zowel binnen de groep als naar buiten toe wordt intensief contact

onderhouden (Hurenkamp & Roduijn 2009).

Het activeren van burgers om zorg te dragen voor hun buurt past binnen een recent dominante stroming onder Nederlandse politici en bestuurders. De burger zou niet langer

(18)

afhankelijk moeten zijn van de overheid bij het oplossen van kleine sociale problemen zoals overlast in de buurt of druk op de openbare ruimte (WRR 2014: 7). Beleidsmakers en -uitvoerders hebben dan ook veel verwachtingen van kleinschalige burgerinitiatieven (Hurenkamp & Rooduijn 2009). In het artikel van Hurenkamp en Rooduijn (2009) staat echter beschreven dat er vrijwel geen kleinschalige burgerinitiatieven zijn die ‘onbevlekt’ zijn (2009: 198-199). Bij vrijwel alle initiatieven is de gemeente of een andere institutionele organisatie betrokken geweest in het belang van het

opzetten of voortbestaan van de projecten. In sommige gevallen indiceert de gemeente initiatieven bij burgers door via ambtenaren actieve burgers te benaderen. Initiatieven die wel volledig vanuit burgers zelf komen blijken in ieder geval bij het opzetten en vormgeven afhankelijk van lokale steun. Daarbij noemen de auteurs de huur van een zaaltje of de hulp bij het vinden van contactpersonen als kleinschalige vorm van steun. Het betalen van onkosten vergoedingen zoals telefoonkosten worden daarbij door initiatiefnemers genoemd als cruciale voorwaarden van steun om het werk te doen (2009: 198-199).

In mijn onderzoek gebruik ik bovengenoemde theorieën om het burgerinitiatief Moes32 te kunnen duiden. Gezien de grootte van het project is daarbij mijn verwachting dat Moes32 eerder een licht- of netwerkend initiatief zal zijn dan een coöperatief- of federatief initiatief. Ook heb ik vernomen dat de gemeente heeft geholpen bij het opzetten van het project. Daarbij vraag ik mij nog af in welke mate dit het geval is geweest en of het ging om weinig of veel steun.

Gemeenschap

Naast de categorisatie van Hurenkamp en Roduijn (2009) zal ook gekeken worden wat voor gemeenschap zich vormt rond een burgerinitiatief. Volgens de politicoloog Menno Hurenkamp en socioloog Jan Willem Duyvendak kan er in algemene zin gesproken worden van een gemeenschap als een groep mensen iets deelt wat hen onderscheidt van andere groepen (2008: 3). Hierbij gaat het om de specifieke verbintenis die mensen met elkaar zijn aangegaan. Ze onderscheiden zich van anderen omdat ze specifieke relationele kenmerken hebben.

In hun artikel ‘De zware plicht’ definiëren de auteurs twee vormen van gemeenschappen. De gemeenschappen verschillen voornamelijk van elkaar in de mate van vluchtigheid en individuele moeite die het kost om er bij of niet bij te horen. Zware gemeenschappen zijn niet vluchtig van aard. Het individu kan zich niet zomaar los maken van deze groep. Ook heeft besluitvorming hierbinnen persoonlijke gevolgen voor alle leden. Normen en waarden zijn voorgeschreven en iedereen dient zich daaraan te houden. Religies en de natiestaat zijn voorbeelden van deze gemeenschappen (Hurenkamp & Duyvendak 2008: 3).

(19)

De lichte gemeenschap daarentegen is flexibeler. Bindingen in deze groep zijn niet sterk dwingend of van lange duur. Individuen kunnen dan ook makkelijk tot dit soort gemeenschappen toetreden of er uit stappen. Hierbij doelen de auteurs op clubs gericht op vrije tijdbesteding, ouderraden op school, buurtbijeenkomsten en meer van dit soort relatief vrijblijvende vormen van organisatie.

Met het begrip lichte gemeenschap verwijzen de auteurs naar een recent wetenschappelijk idee dat burgers zich steeds meer in dergelijke verbanden organiseren (Wuthnow 1998: 5, geciteerd door Hurenkamp & Duyvendak 2008: 3). Moes32 kan in dit geval gezien worden als exemplarisch. Een burgerinitiatief waarbij individuele tuinders delen met elkaar dat ze allen een moestuinbak huren bij de zelfde tuin, maar waarbij er geen strikte regels zijn over het toetreden of verlaten van deze groep. Hoewel de auteurs voor deze meer flexibele verbanden tussen mensen aanduiden als lichte gemeenschap vraag ik mij in dit onderzoek af of er wel gesproken zou kunnen worden van gemeenschap. Niet alleen vanwege de lichte vorm van organisatie, maar ook vanwege het tijdelijke aspect van het project. Willen mensen wel investeren in gemeenschapsvorming als het gaat om een tijdelijke tuin?

Tijdelijkheid

Het derde thema in dit onderzoek is tijdelijkheid. Er is echter weinig geschreven over de invloed van dit aspect op gemeenschapsvorming rondom burgerinitiatieven. Twee studies in New York en Berlijn laten echter zien dat deze dimensie van bepalende invloed blijkt te zijn.

Staeheli, Mitchell en Gibson (2003) beschrijven in hun artikel ‘Conflicting rights to the city in New York’s community gardens’ hoe midden jaren ’90 het ontmantelen van volkstuinen in New York voor een langslepend conflict zorgde. Tijdens de economisch crisis van de jaren zeventig bleven er een aantal stukken bouwgrond braak liggen. De gemeente kocht de grond om verloedering van de buurt tegen te gaan. Op de onbebouwde terreinen werden in de meeste

gevallen zonder toestemming tuinen aangelegd door buurtbewoners. Deze initiatiefnemers wezen er op dat de moestuinen belangrijke functies vervulden voor de buurt zoals het creëren van

groenvoorziening, een veilige plek voor jonge kinderen en een opleving van de lokale gemeenschap (Staeheli, Mitchell & Gibson 2003: 198). Hoewel het stadsbestuur van New York bleef benadrukken dat de grond in de toekomst bebouwd zou worden erkende zij genoemde functies. Het stadsbestuur erkende en legaliseerde sommige tuinen niet alleen, maar leverde tevens de benodigde

voorzieningen en maakte huurafspraken met de tuinders (Staeheli, Mitchell & Gibson 2003: 198). In de jaren tachtig en negentig stegen de prijzen van de bouwgrond. Verschillende stukken grond werden verkocht aan projectontwikkelaars voor woningbouw. Tuinders en sympathisanten stelden dat de tuinen moesten worden behouden vanwege hun belangrijke functies. Het standpunt

(20)

van het stadsbestuur bleef echter dat de tuinen slechts tijdelijk waren. In beleid was vastgelegd dat de grond bedoeld was voor huisvesting. Hoewel zowel voor-als tegenstanders van de tuinen het er over eens waren dat er een huisvestingsprobleem was, ligt volgens de auteurs de crux van het conflict besloten in het idee dat er gemeenschappen waren gevormd rondom de tuinen. Met protesten en rechtszaken streefden de tuinders en sympathisanten naar de erkenning van hun bestaan. Het gevecht voor behoud van de tuinen is volgens de auteurs hiermee te zien als een strijd voor bestaansrecht groene gemeenschappen in de stad (Staeheli, Mitchell & Gibson 2003: 198). Zijn de moestuinen in New York vergelijkbaar met Moes32? In beide gevallen gaat het om

groenvoorziening voor de buurt en ruimte voor kinderen die gemeenschapsvorming met zich mee kunnen brengen. Vergelijkbaar in deze projecten is ook de spanning tussen woningbouw en

groenvoorziening en de belangentegenstelling tussen opvattingen over geplande structuur en lokaal georganiseerde structuur. Maar zijn deze overéénkomsten ook echt in de praktijk van Moes32 terug te vinden? Hebben actoren die betrokken zijn bij het IJburgse project de zelfde ideeën over de functies die de moestuin zou kunnen verlenen? En, zorgt het verdwijnen van de tuin op kavel32 ook voor vergelijkbaar conflict? Moes 32 is naar mijn verwachting een vrijere, zo genoemd lichtere, organisatie dan de tuinen in New York. Dit zorgt wellicht voor minder conflict bij ontmanteling maar wellicht ook voor minder gemeenschapsvorming. Moes32 gaat haar vierde jaar in terwijl in New York een aantal tuinen rond de twintig jaar bestonden. Zou de leeftijd van de tuin van invloed zijn op de intensiteit van de gemeenschap? De gemeenschapszin zal in de drie jaar dat Moes32 bestaat waarschijnlijk minder ontwikkeld zijn dan op de tuinen in New York het geval was. Maar het feit dat IJburg zelf ook nog niet zo lang bestaat zou er wel eens voor kunnen zorgen dat mensen juist sterk gemotiveerd zijn om een gemeenschap op te bouwen. Het verschil in tijdsbestek waarbinnen de moestuinen hebben bestaan maakt naar mijn verwachting dat er op IJburg minder uitgesproken uitkomsten te zien zullen zijn dan in New York. Ook verwacht ik dat de gemeente Amsterdam net als het stadsbestuur van New York een faciliterende rol heeft gespeeld bij het vormgeven van de tuinen.

De vragen die hierboven zijn gesteld zijn ook van toepassing als we kijken naar tijdelijke plekken in Berlijn. Claire Colomb (2012) beschrijft dat de tijdelijkheid van verschillende projecten onderdeel zijn geworden van de officiële stadsmarketing van Berlijn als “creatieve stad”. Na de val van de muur bleven groten stukken grond ongebruikt of braakliggend. Verschillende individuen, groepen en ondernemers claimden deze plekken voor tijdelijke bestemmingen zoals stadsstranden en clubs. In de tijd dat deze plekken ontstonden was er vanuit de lokale politiek en economie geen interesse voor deze initiatieven. Ze werden gezien als onbruikbaar, marginaal en economisch waardeloos

(21)

(Colomb 2012: 132). Beleidsmakers en vastgoedontwikkelaars hebben zich na 2000 echter steeds gericht op de culturele en sociale aspecten van stedelijke ontwikkeling (2012: 138). Momenteel zijn de tijdelijke bestemmingen van ruimte opgenomen in het economisch en stedelijk

ontwikkelingsbeleid van Berlijn en de promotie van Berlijn als “creatieve stad”.

Deze ‘city marketing’ heeft volgens Colomb gezorgd voor een geregisseerde stedelijke ontwikkeling die de authenticiteit en bestaande tijdelijke projecten onder druk zet (2012: 144). Dit laat ze zien door in te gaan op een aantal specifieke plekken die een brandpunt zijn geworden van lokale conflicten. Gevestigde bewoners en culturele organisaties gingen bijvoorbeeld in verzet tegen de ontwikkeling van het plan ‘Mediaspree’. Het gemeente bestuur van Berlijn wilde ruimte bieden aan commerciële culturele instellingen op de plekken langs de rivier Spree waar tijdelijke niet-commerciële projecten gevestigd waren. Volgens actievoerders zou hiermee echter een vrije vorm van culturele expressie verloren gaan en de planning van creatieve projecten de ongeplande lokale creativiteit verdrukken. In het geval van Berlijn, stelt Colomb (2012: 146), is het conflict om tijdelijke plekken te begrijpen als een protest om het behoud de authentieke creativiteit die deze plekken met zich mee zou brengen.

Niet alleen in New York en Berlijn wordt naar tijdelijke invullingen gezocht voor braakliggende terreinen. Tijdelijkheid is ook een thema op de beleidsagenda van de Gemeente Amsterdam. In de publicatie Tijdelijk Amsterdam van het ProjectMangagement Bureau/Leerhuis (PMB/Leerhuis 2012) van de Gemeente Amsterdam wordt de filosofie uitgedragen dat interim-ruimtegebruik steeds belangrijker word in stadsplanning. Tijdelijke bestemmingen zouden daarbij niet alleen te verklaren zijn door de crisis maar een bredere trend zijn in de manier waarop mensen zich organiseren en verplaatsen (PMB/Leerhuis 2012: 4).

Tijdelijk Amsterdam beschrijft een aantal succesvolle projecten. De beschrijving van tijdelijke

moestuinen in Nieuw-West laat zien op welke manier de thema’s burgerinitiatief en

gemeenschapsvorming terug komen bij het faciliteren door de gemeente van tijdelijke projecten. In samenwerking tussen burgers en gemeente zijn zes tijdelijke moestuinen aangelegd. “De moestuinen zijn een onderdeel van sociale plannen in wijken waar de gemeente stuurt op sociale samenhang, veiligheid en maatschappelijke ontwikkeling.” (2012: 44), wordt hierover geschreven. Het stadsdeel ziet de tuinen als ‘sociaal groen’. Ze zouden ontmoeting tussen bewoners uitlokken en sociale

cohesie met zich meebrengen: “Alle vormen van sociale cohesie bevorderende aspecten komen terug in de moestuin: trots kweken (letterlijk en figuurlijk), uitvoeren van een eigen idee, wederzijdse betrokkenheid, netwerken, sociaal (intercultureel) contact, eten (verbinden) en tuinieren (recreëren).”(2012: 45). Daarnaast richt het stadsdeel zich op het activeren van bewoners om

(22)

initiatief te nemen voor hun buurt. Het realiseren van de tijdelijke projecten zou gebaad zijn bij actieve buurtbewoners: “Daarvoor is het in de eerste plaats van belang dat betrokken organisaties, van stadsdeel tot woningbouwvereniging, bewoners stimuleren om op een andere manier naar de woon- omgeving te kijken. Geef bewoners met ideeën vervolgens ook de ruimte.” (2012: 45).

(23)

4

IJburg: de buurt en de tuin

Voorgaand theoretisch hoofdstuk sloot ik af met een citaat waarin wordt aangedragen om burgers de ruimte te geven om initiatieven te nemen. Dit is gebeurd in het geval van Moes32. Voordat ik in zal gaan op de totstandkoming van dit burgerinitiatief zal ik een beschrijving geven van de plaats van onderzoek en de tuin.

De buurt

In 1994 sluit de gemeente Amsterdam een overeenkomst met het Rijk over de bouw van IJburg. Er wordt afgesproken dat er in 10 jaar tijd meer dan tienduizend woningen gerealiseerd zullen worden op een opgespoten eiland aan de oostkant van Amsterdam (Lupi 2008: 63). De verscheidenheid aan woontypes, bouwstijlen, voorzieningen, werkruimtes en buurtfuncties zou in fysiek opzicht het stedelijke karakter moeten geven (Lupi 2008: 71-72). Een ideaal dat sterk leefde bij deze

planvorming was dat in de moderne stad door mondialisering en de opkomst van internet geen intensief contact meer zou bestaan tussen buurtbewoners (Lupi 2008: 72-73). Het creëren van een gemeenschap onder de bewoners paste dan ook niet bij de plannen voor IJburg. Volgens de stedenbouwkundigen zou de IJburgse bevolking voornamelijk bestaan uit individualistische stedelingen die niet zozeer gericht zijn op hun woonomgeving maar op hun eigen huis. Een

gedachte die aansluit bij een populair wetenschappelijk discours van die tijd waarin gesteld word dat er een afnemend belang is van plaats.

Eind 2002 worden de eerste huizen opgeleverd. Nieuwe bewoners nemen hun intrek in de huizen op IJburg. Het nieuwbouw project op de kunstmatige eilanden groeide uit tot een stadswijk met 7646 woningen en meer dan 20.000 inwoners (Gemeente Amsterdam 2015: 1). Sinds de crisis is verdere gebiedsontwikkeling echter gestaakt. Fase 1 van het project is niet afgerond en fase 2 heeft te maken met grote vertraging. Een zichtbaar effect van deze bouwstop zijn de onafgemaakte publieke ruimtes en de braak liggende kavels (Gemeente Amsterdam 2015: 4). Een aantal IJburgers heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om kleinschalige projecten op te zetten. Geplande projecten zijn stil komen te liggen en gevestigde bewoners kennen de gebieden een tijdelijke bestemmingen toe. Braakliggende terreinen gaan op de schop en worden getransformeerd naar tijdelijke speelplaats, schoolproject of een moestuin (Gemeente Amsterdam 2015: 4). Rondom tijdelijke burgerinitiatieven lijkt alsnog gemeenschapsvorming te ontstaan. Onder andere op kavel 32 aan de Bert Haanstrakade (zie afbeelding 2).

(24)

Afbeelding 2: Braakliggende kavels op IJburg Bron: eigen bewerking van www.google.maps.com

Afbeelding 3: Het eerste jaar van Moes32. Zicht op de tuin vanaf de Lumierestraat Bron: www.facebook.com/moes32

(25)

De tuin

Afbeelding 3 op de vorige pagina is een foto uit 2012, genomen vanaf de brug in de Lumierestraat. Op de foto is goed te zien hoe Moes32 er uit ziet. De tuin is te bereiken door van de Lumierestraat af te wijken en het olifantenpaadje richting de ingang te volgen. In totaal bestrijkt de tuin in een oppervlakte van ongeveer 1.200m2. De ondergrond van het terrein is bedekt met houtsnippers en word begrenst door een hekwerk van houten spijlen. Dit hek wordt niet afgesloten met een slot en op een beschilderde pallet is te lezen ‘betreden op eigen risico’ en ‘honden aan de lijn’.

Binnen de grenzen van het hek is een binnenplaats gecreëerd met daaromheen 76

moestuintjes. De tuintjes bestaan per stuk uit drie houten vierkante meter bakken van ongeveer 50 centimeter hoog. Iedere bak is voorzien van een nummer en het geheel is symmetrisch uitgelijnd verspreid over het terrein. Hier en daar ligt een schepje bij een bak of een gieter. Sommige bakken zijn vormgegeven met stellages of rasters om planten te ordenen. Andere bakken zijn zelfs

uitgebouwd en zijn verrijkt met een extra randje moestuin langs het hek. Maar er zijn ook bakken met een verwilderde uitstraling en bakken die de indruk wekken dat de eigenaar maar wat probeert. Midden in de tuin liggen zes boomstammen die samen in een cirkel een vuurplaats vormen. Naast deze zitmogelijkheid zijn er op de binnenplaats twee picknicktafels aanwezig en zijn er verspreid over het terrein tuinstoelen te vinden. Voor de vuurplaats staan nog vier witte kokers met gaten er in waar planten uit groeien. Op de tuin is tevens een composthoop aanwezig vergezeld door een prullenbak voor ander tuinafval. Deze bevinden zich vlak naast de ingang aan de

zuidwestelijke zijde. Wie via deze zijde de tuin weer verlaat kan het tweede olifantenpaadje volgen dat naar de Polygoongracht leid. Op ongeveer 20 meter van de tuin kunnen de tuinders hier water halen. Aan de gracht is verder nog een speeltoestel voor kinderen te vinden en is er langs het water een strandje ontstaan.

(26)
(27)

5

De mensen achter Moes32

De plannen voor IJburg en de fysiek-ruimtelijke aspecten van Moes32 zijn belangrijke achtergrondkenmerken voor dit onderzoek. Ze laten zien wat de plaats en context van het

onderzoek is geweest. Maar het idee om Moes32 op te zetten is ontstaan bij de bewoners van IJburg. Een samenspel tussen actieve bewoners en de gemeente heeft het mogelijk gemaakt dat de tuin er nu bij ligt zoals beschreven. Om een beter beeld te krijgen van wie deze mensen zijn, zijn hieronder de portretschetsen van de organisatie en medewerkers van de gemeente te lezen.

De organisatie van Moes32

Prik, Tryfosa en Onno vormen samen de organisatie van Moes32. Prik en Onno wonen samen aan de Polygoongracht en Tryfosa in het blok daarnaast, aan de Lumierestraat.

Prik is de bedenker van Moes32. Ze is freelance art director van rond de 40 en woont samen met Onno. Prik laat zich inspireren door sociale thema’s rondom voedselproductie en recyclen. Moestuinieren is voor haar altijd een droom geweest. Op de moestuin in haar achtertuin schijnt echter niet genoeg zonlicht. Tijdens een periode waarin ze minder opdrachten kreeg ontstond bij haar het idee om een moestuin te beginnen op de onbebouwde kavel. Met haar intelligentie en grote netwerk binnen en buiten IJburg wist ze anderen te inspireren en haar droom om te zetten in de werkelijkheid van een burgerinitiatief. Hoewel Prik het momenteel weer druk heeft en nauwelijks aan moestuinieren toekomt is ze blij dat anderen genieten van de tuin. Ze is dan ook trots op wat ze heeft opgezet.

Biologiedocent aan het IJburgcollege Tryfosa is penningmeester van Moes32. Ze is meteen naar Prik toe gegaan toen ze hoorde van het project. Tryfosa is niet alleen actief bij Moes32 maar ook binnen een kerk. Elke zondag gaat ze ‘s ochtends vroeg naar het centrum van Amsterdam om de hele dag te helpen bij de diensten die daar gehouden worden. Ook heeft ze geholpen bij het opzetten van de kerk op IJburg. Voor Tryfosa is het tuinieren niet het belangrijkste aspect van Moes32. Ze ziet de tuin als een middel om tot gemeenschapszin te komen binnen de buurt en dat vind ze ‘belangrijker nog dan dat je ziet hoe je sla groeit’.

Onno is de man van Prik. Hij is een eind 40 en freelance filmmaker. Onno is voorzitter van Moes32. Hij is voornamelijk betrokken geweest bij het opzetten van het project. Het gaf hem ‘een kick’ om eigenhandig met een aantal enthousiastelingen het project op te zetten. Tegenwoordig is hij echter niet vaak op de tuin te vinden. Dit komt naar eigen zeggen door zijn ‘korte spanningsboog’. Maar de zelforganisatie van burgers en de onafhankelijkheid van het initiatief vindt hij nog altijd inspirerend.

(28)

Ellen en Willem

De overheid heeft volgens participatiemakelaar Ellen een nieuwe manier van werken. Deze manier van werken is gericht op het activeren van burgers om zorg te dragen voor hun buurt. IJburgers met initiatieven voor de buurt kunnen bij Ellen terecht. Zij overweegt bijvoorbeeld of de gemeente zal faciliteren bij het opzetten van het project. Maar Ellen zoekt zelf ook naar ‘de sleutelfiguren van IJburg’. Ze begeeft zich in bewonersnetwerken om op die manier in contact te komen met bewoners ‘die iets voor IJburg zouden kunnen betekenen’. Zo heeft ze onder andere Prik ontmoet en is ze betrokken geraakt bij Moes32.

Stadsdeel Oost heeft een afdeling groenvoorziening. Willem is werkzaam bij deze afdeling. Vanuit zijn functie houdt Willem zich onder andere bezig met het opzetten van moestuinprojecten. Dit heeft hij op verschillende plekken gedaan en zo ook op IJburg. Ongevraagd maar niet

ongewenst leverde Willem bijvoorbeeld houtsnippers voor de ondergrond van Moes32, een houten hekwerk voor om het terrein en boomstammen voor de vuurplaats.

(29)

6

De totstandkoming van Moes32

Een inspirerende kavel

Prik en Onno wonen samen op de Polygoongracht en kijken uit over de kavel. Ze zien het terrein veranderen van zandvlakte naar opslagplaats naar parkeerplaats naar honden uitlaatplek. De verschillende vormen van tijdelijke bestemmingen zouden ook verschillende vormen van

ontmoeting met zich meebrengen. Prik vertelt bijvoorbeeld over stelletjes die stiekem met elkaar afspraken op de parkeerplats:

“Ja ik vond het hartstikke leuk want ik zat dan 's avonds te werken en dan zag je echt wel eeh ik denk Marokkaanse stelletjes die dan eigenlijk niet met elkaar mogen afspreken van hun familie. [...] Die gingen dan met z’n tweeën in de auto zitten de hele avond.”

De plek zou echter naast romantische ontmoetingen ook schimmige activiteiten met zich meebrengen. ‘s Nachts werd de plek niet verlicht en er werden ook geen parkeercontroles

uitgevoerd. Onno vertelt dat hij regelmatig het vermoeden had dat er drugs gedeald werd. Van een buurman die bij de politie werkt verneemt hij ook dat er regelmatig gestolen auto’s werden

geparkeerd om ze later te verhandelen. Dit ‘kaltstellen’ was regelmatig onderwerp van gesprek: “Dus dan hadden we het daar ook over van ja die [een auto] is vast ‘kalt gestellt’. Dan

gingen ze weer en dan dachten we van: ‘óóh, die is best wel mooi’ of ‘die is dan...’. Ja toch let je er dan op weetje.”

De gemeente besluit om de parkeerplek op te heffen. Wat overblijft is een boomstam aan de rand van het water. Volgens Onno en Prik speelde de boomstam een centrale rol in de manier waarop bewoners het braakliggende terrein gingen gebruiken. Hondenuitlaters namen er plaats om te rusten, gezinnen picknickten er en mensen met een bootjes legden er aan om op de boomstam te pauzeren.

Droom met potentie

Prik wijst er op dat de ontmoetingen rond de boomstam aanleiding waren om iets te ondernemen op de kavel waar ze vanuit haar werkkamer op uitkeek. Ze besluit de droom om een moestuin te hebben in de praktijk te brengen en een houten moestuinbak naast de boomstam neer te zetten.

(30)

Haar plan om de moestuin uit te breiden doet haar besluiten om de gemeente om toestemming te vragen:

“En toen zei die vrouw [van de gemeente] van: ‘Ja, dat moet je indienen’. Dat had ik gedaan en toen zei ze: ‘Nou het is echt perfect om mee te doen met een wedstrijd’. Dus toen dacht ik van: nou dan ga ik dat doen.”

Met de wedstrijd in haar achterhoofd stelt Prik het burgerinitiatief Moes32 op. Prik is actief in het bewonersnetwerk ‘IJburg Droomt/IJburg Doet’. Tijdens één van de netwerkavonden van deze organisatie presenteert ze haar idee aan andere actieve bewoners. Niet alleen IJburgers bleken aanwezig te zijn tijdens deze avond maar ook participatiemakelaar Ellen. Tijdens het interview dat ik met haar heb gehouden laat Ellen weten dat het een bewuste keuze was van haar om namens de Gemeente Amsterdam contact te zoeken met deze netwerkorganisatie:

“Ik ben op zoek gegaan van nou wie zijn nou sleutelfiguren op IJburg [...] Zo ben ik geïntroduceerd in dat netwerk, ben ik eens een kijkje gaan nemen en nou al snel ben ik ook actief in dat netwerk geworden omdat dat ook heel belangrijke samenwerkingspartners voor ons zijn.”

In het interview licht Ellen niet verder toe waarom een netwerk als IJburg Droomt/IJburg Doet een belangrijke samenwerkingspartner is voor de gemeente Amsterdam. Gezien het eerder beschreven beleid ga ik er echter vanuit dat ze hierbij doelt op de wensen van de gemeente ten aanzien van de ontwikkeling van buurten. Wat verder opgemerkt kan worden is dat het bewonersnetwerk gezien kan worden als overbruggend kapitaal en door actieve burgers ingezet kan worden om onderling en met de gemeente projecten te realiseren.

Test

Tijdens de netwerkavond bespreekt Prik niet alleen haar idee van de moestuin maar ook een plan voor het winkelcentrum van IJburg. Volgens Prik was Ellen niet erg geïnteresseerd in Moes32. Over het plan voor het winkelcentrum nam Ellen wel contact op met Prik. Volgens Prik initieerde Ellen dat ze met KPN als sponsor een kerstmarkt zou kunnen organiseren op het plein van het

winkelcentrum:

(31)

“Ik weet niet meer in godes naam hoe maar ze hadden bedacht dat het dan een kerstmarkt kon worden en dat ik dat dan zou organiseren.”

Prik geeft aan dat ze deze benadering van Ellen heeft ervaren als een test:

“Ik had toen al een beetje het gevoel dat ze gewoon wilde kijken wat voor vlees ze in de kuip hadden. Dus ik heb dat [het organiseren van de kerstmarkt] gedaan.”

Met het organiseren van de kerstmarkt zou de gemeente volgens Prik kijken of ze in staat zou zijn om een initiatief te organiseren. Bovendien, uit bovenstaande uitspraak kan tevens worden

opgemaakt dat ze dit gevoel al had in een vroeg stadium van haar samenwerking met de gemeente en dat ze dit gevoel vaker heeft gehad. Participatiemakelaar Ellen laat in het interview weten dat de gemeente inderdaad individuele burgers beoordeelt op hun organisatorische kwaliteiten voordat ze besluiten een project te steunen. Dit gebeurt volgens haar aan de hand van een ‘afwegingskader’. Hoe dit afwegingskader er precies uit ziet is tijdens het interview niet duidelijk geworden. Ellen geeft wel aan dat dit afwegingskader bestaat uit ongeveer 50 vragen op basis waarvan de gemeente een afweging maakt om een burgerinitiatief te steunen. Deze vragen gaan zowel over het initiatief als de individuele initiatiefnemer. Bij de initiatiefnemer word gekeken naar netwerk van een

initiatiefnemer, de tijd die ze hebben om aan het project te kunnen besteden, hun kennis, hun financiële middelen en de mogelijkheid die ze hebben om zelf financiële middelen te organiseren. Bij de beoordeling van het initiatief wordt onder andere gekeken naar of “zo’n initiatief past bij de opgave in een buurt”, aldus participatiemakelaar Ellen. Hiermee doelt ze op de wensen die

bewoners hebben en de variatie aan initiatieven in de buurt, licht ze toe.

De hierboven besproken passage duidt op een grote betrokkenheid van de gemeente bij het opzetten van burgerinitiatieven. Op basis van het fragment over het organiseren van de kerstmarkt interpreteer ik deze betrokkenheid, in het licht van genoemde theorie (Hurenkamp & Rooduijn 2009), als het op waarde schatten van het sociaal kapitaal van Prik ten behoeven van het slagen van een door haar geïnitieerd project.

Financiering

De kerstmarkt was volgens Prik een mislukking. Toch kwam Ellen een maand later bij haar terug om het idee van de moestuin te bespreken. Onno geeft aan dat Prik en hij het ideaal hadden om financieel onafhankelijk van het stadsdeel het project op te zetten. Prik schreef een nieuw plan met financieringsmodel. Het verhuren van moestuinbakken zou daarbij genoeg opbrengen om de kosten van de tuin te betalen. Het huren van een bak koste daarbij €70,- voor één jaar. De rest van de

(32)

benodigdheden, zoals tuingereedschap en aarde, zouden huurders zelf moeten aanschaffen. In een gesprek met Ellen vraagt Prik om een voorschot van €4.600,- om aanschaf van de bakken te betalen. Zodra alle huur binnen zou zijn zou het bedrag weer overgemaakt worden naar de gemeente. Ellen zegt het bedrag toe en laat weten dat het een startsubsidie is die niet terug betaald hoeft te worden.

Deze passage laat zien dat het de intentie was van Prik en Onno om, in financieel opzicht, een, zoals Hurenkamp en Rooduijn (2009) het noemen, ‘onbevlekt burgerinitiatief ’ op te zetten. Prik heeft zelfs een onafhankelijk financieringsmodel opgezet. Toch geeft Ellen Prik een

starterssubsidie van €4.600,- waardoor ook een financiële inmenging met de gemeente ontstaat. Omdat Prik en Onno freelancer zijn zou het belasting technisch gezien niet verstandig zijn om de huur van de bakken op hun rekening te laten storten, geeft Prik aan. Daarom besloot Prik op zoek te gaan naar een penningmeester voor de organisatie. Door een oproep te plaatsen op

facebook kwam ze in contact met Tryfosa, die in het blok naast haar woont. Tryfosa was als

biologiedocent al eens eerder betrokken geweest bij een moestuinproject op het IJburgcollege. Daar had ze al eens eerder gesproken met Prik en Onno over moestuinieren. Enthousiast sluit Tryfosa zich aan bij Moes32 en opent een rekening. Vanaf dat moment houd zij de boekhouding bij en is ze bij de rest van de opzet en het verloop van het project betrokken.

Op zoek naar tuinders: “iedereen mag een moestuin”

Het was inmiddels maart 2012 toen Prik zich bedacht dat er haast gemaakt moest worden. In maart en april wilde ze haar zaadjes wel in de grond hebben zitten, anders zou het niet meer de moeite waard zijn. Er diende zich echter een kleine onvoorziene situatie aan, laat Prik weten:

“Ze [de gemeente] wilden ook nog weten hoeveel mensen dat dan ook daadwerkelijk zouden gaan doen [een moestuinbak huren]. Dus ik moest nog een soort van lijstje hebben met mensen die zeiden van als t komt dan doe ik dat.”

In de tijd dat Prik had geschreven aan het nieuwe financieringsplan wist ze nog niet zeker hoeveel mensen daadwerkelijk een bak zouden willen huren. Voordat de starterssubsidie definitief toegezegd zou worden moest Prik aan Ellen laten zien dat er genoeg mensen zouden zijn die geïnteresseerd waren om een bak te huren. Dit bleek geen probleem te zijn:

(33)

Prik stuurde e-mails naar de bewoners van het blok waarin ze woont en e-mails naar de ouders van de kinderen in de klas van haar zoon. Op deze manier wist ze een lijst van 75 mensen op te stellen die toezegden een bak te willen huren, geeft ze aan. Tryfosa laat weten dat er ook mensen van buiten deze direct benaderde groep waren die zich hadden aangemeld. Volgens haar zou er ook veel mond op mond reclame zijn geweest.

Het bereiken van genoeg bakken huurders bleek geen probleem. Echter, niet alleen het aantal gegadigden was voor Prik, Tryfosa en Onno belangrijk, blijkt uit de interviews, maar ook de samenstelling van de groep mensen op de tuin. Prik laat weten dat ze geprobeerd heeft om een samenwerking aan te gaan met een school in de buurt. Hierover zegt ze tevens:

“Dat was ook met die school [wijzend naar buiten]. Want dat wilde de gemeente ook graag, dat we die school erbij zouden betrekken.”

Het is mij niet duidelijk geworden wat de betrekking met de school precies in zou houden. Ook weet ik niet of het idee van samenwerking met de school in eerste instantie door de gemeente is

aangedragen, door de school of dat Prik dit zelf heeft bedacht. Bovenstaande uitspraak geeft wel aan dat er vanuit de gemeente een wens is uitgesproken ten aanzien van het sociale aspect van de totstandkoming van Moes32. Namelijk, de wens dat het burgerinitiatief samenwerking zou aangaan met een school uit de buurt. Deze wens vanuit de gemeente interpreteer ik als de wens dat Moes32 een educatieve functie voor de buurt zou moeten vervullen.

Van een samenwerking is het uiteindelijk niet gekomen. Waarom is mij niet duidelijk geworden. “Iedereen die mag een moestuintje die maar wil”, laat Tryfosa weten. Vanuit de organisatie zou niet een specifieke doelgroep voor de tuin zijn vastgelegd. Sterker nog, bij het verhuren van bakken is gepoogd om een zekere mate van ‘sociale mix’ te bewerkstelligen. De organisatie wilde het makkelijker maken voor “de allochtone medemens” en “mensen met iets minder geld” om een tuintje te huren door aan deze mensen een lager huurtarief te vragen, laten Onno en Prik weten. Tijdens de interviews met de participatiemakelaar van IJburg en de

organisatoren van Moes32 is niet duidelijk naar voren gekomen dat er vanuit de gemeente ook een wens is uitgesproken voor een gemêleerde groep tuinders. Ik twijfel er echter wel aan of dit plan volledig vanuit de organisatoren zelf kwam. Onno geeft namelijk wel aan dat het streven naar een gemengde groep tuinders “eigenlijk moet hè op zo’n eiland” en dat dit “sowieso wel hoog in het vaandel staat bij de gemeente Amsterdam”. Aan deze uitspraken valt op te merken dat er verwezen wordt naar een, al dan niet ongeschreven, norm die er zou gelden op IJburg en in Amsterdam. Deze norm zou inhouden dat er bij het opzetten van een gemeenschappelijk project moeite gedaan zou

(34)

moeten worden om een diverse groep mensen te bereiken. Onno’s uitspraken interpreteer ik als een vorm van plichtsbesef vanuit de organisatie ten aanzien van deze door hem veronderstelde norm. In de praktijk bleek het bewerkstelligen van een sociale mix op de tuin lastiger dan gedacht. In het hoofdstuk hierna over de gemeenschapsvorming op de tuin zal hier meer aandacht aan worden besteed. Ten aanzien van het sociale aspect van de totstandkoming van Moes32 kan in ieder geval geconcludeerd worden dat het bereiken van genoeg bakkenhuurders geen probleem bleek te zijn. Er is nagedacht over de samenstelling van de tuinders. Vanuit de gemeente is een idee

geïnitieerd om de tuin een educatieve functie te geven. Hoewel er geen specifieke doelgroep is vastgelegd voor de tuin is er wel, vanuit een veronderstelde en geïnternaliseerde sociale wenselijkheid, nagedacht over het bereiken van een sociale mix.

“Het ging ongelofelijk vanzelf ”

Eind maart gaat de bouw van Moes32 van start. Prik krijg starterssubsidie en de doorslaggevende toestemming om de grond te gebruiken. Vanaf begin af aan heeft Prik contact onderhouden met een bevriend hovenier, laat ze weten. Hij wist haar onder andere te vertellen waar ze

moestuinbakken kon kopen, hoe duur die zouden zijn en welke aarde er gebruikt zou moeten worden. Toen kavel32 vrijgegeven werd voor het project van Prik heeft hij tevens geholpen bij het uitlijnen van de ondergrond en vervolgens het plaatsen van de fundering van de bakken.

Maar ook bij het fysieke aspect van de totstandkoming van Moes32 heeft de gemeente een belangrijke rol gespeeld, laten de organisatoren en participatiemakelaar weten. Ellen verklaart bijvoorbeeld:

“[...] belangrijk was, dat we het commitment hadden van onze afdeling groenbeheer. Die zeiden: ‘oh nou dat [het aanleggen van de moestuin] kunnen we [afdeling groenbeheer] wel regelen. We egaliseren die kavel en dat hoeft niet zo veel te kosten. We zorgen wel voor wat plantjes aan het begin, we monitoren wel een beetje of het goed gaat, we plaatsen een schapenhekje’, dus de medewerking uit onze gemeentelijke organisatie die was ook echt belangrijk.”

Over deze betrokkenheid verteld Prik:

“Toen kwam ze [Ellen] opeens van: ‘Dit is Willem. Willem is van dienst groen en die gaat je helpen.’ En Willem die zei: ‘Wat heb je nodig?’ Haha! En ik eeeh: ‘Nou ik moet nog aarde hebben’. Want ik had eerst bedacht dat mensen dan zelf aarde in die bakken zouden doen. Ik dacht dan staan de bakken d'r prima.

(35)

Ook Tryfosa laat weten:

“Het ging ongelofelijk vanzelf. Dus wij [Prik, Onno en Tryfosa] hadden zelf al bedacht waar we zand wilden of aarde wilden bestellen of wat we voor hekje er omheen wilden. En de gemeente kwam de hele tijd met hulp. Dus: ‘willen jullie snippers [houtsnippers tegen onkruid] hebben?’, ‘oh ja graag!’. Dus we hadden toen allemaal van die snippers er tussen.” Uit deze fragmenten kan opgemaakt worden dat hulp vanuit de gemeente wederom in vele gevallen ongevraagd kwam. Er blijkt tevens dat dit niet ongewenst en zeker niet onnodig was. In het vervolg van het fragment hierboven laat Prik over het leveren van aarde namelijk weten:

“Maar dat [moestuinaarde] is duur! Ik wilde ook eigenlijk biologische aarde maar dat was hartstikke duur. Dus toen dacht ik shit het is wel heel duur. Dan hebben die mensen én dat geld betaald voor die bakken, want dat eerste jaar was de huur ook €70,-, volgens mij was dat precies wat die bakken zouden kosten.”

In het telefoongesprek dat ik met Willem heb gevoerd bevestigd hij dat hij heeft geholpen bij het egaliseren van de grond (zie afbeelding 4) en het plaatsen van het hek. Maar hij laat ook weten dat Prik zelf al veel had geregeld. Helaas is mij niet duidelijk geworden wat de verdeling was in hulp van de gemeente en zelf georganiseerde hulp. Ik kreeg de indruk dat Willem bij de zelf

Afbeelding 4: Het egaliseren van de grond. Bon: www.facebook.com/moes32

(36)

georganiseerde hulp doelde op andere, meer of minder professionele hulp. In het interview met Prik en Onno word meerdere malen de hulp genoemd van de bevriende hovenier. Op basis daarvan ga ik er vanuit dat op het fysieke aspect van de totstandkoming van Moes32 sprake is geweest van een samenspel tussen het het overbruggende sociaal kapitaal van Prik in de vorm van hulp van een bevriende hovenier en hulp vanuit de gemeente.

Op 31 maart 2012 gaat ‘landje pik’ van start (zie afbeelding 5). Gegadigde IJburgers zoeken bij Tryfosa een tuintje en betalen de huur voor het eerste seizoen. De laatste bakken worden in elkaar gezet en de aarde word gestort (zie afbeelding 6). Moes32 is een feit.

Afbeelding 5: De eerste bakken worden verhuurd Bron: www.facebook.com/moes32

Afbeelding 6: De eerste bakken worden neergezet en in gebruik genomen. Bron: www.facebook.com/moes32

(37)

7

De Gemeenschap Moes32?

Drie jaar na ‘landje pik’ kom ik tijdens de ‘claim je bak en betaal dag’ op 14 maart 2015 voor het eerst op Moes32. Het is een koude en bewolkte dag. Bovendien staat er een stevige wind. Bij aankomst op de tuin is er niemand te bekennen. Ik vraag me af of ik me niet vergist heb in plaats en tijdstip. Ik parkeer mijn fiets en loop een rondje om de kavel.

Na een paar minuten komt er vanaf de Polygoongracht iemand aangelopen. Het blijkt Prik te zijn. We maken kennis en lopen de tuin in. Even later sluit ook Tryfosa zich bij ons aan. Ze heeft een lijst in haar hand waarop de namen van de bakhouders staan vermeld. “Dit is Jasper. Hij gaat onderzoek naar ons doen”, zegt Prik tegen Tryfosa.

Af en toe kwam er iemand langs op de tuin om te bevestigen dat ze weer een jaar een bak willen huren. Dan pakt Tryfosa de lijst erbij en streept ze de namen af van de mensen die hebben betaald. Wie voor één uur niet heeft bevestigd en betaald verliest zijn bak. Die kan vervolgens weer ‘geclaimd’ worden door een nieuwe moestuinder.

Ondertussen kletsten we wat over de tuin en over IJburg. Omdat het het laatste jaar van Moes32 zal zijn bespreken de organisatrices tijdens mijn aanwezigheid het plan om in augustus op de tuin een festival te organiseren. Het zou een soort eindfeest en buurtfeest moeten worden. Tryfosa laat het meest uitgesproken weten dat gemeenschapsvorming voor haar een belangrijk doel is van Moes32:

“Dus eeh en wat wil je hiermee? [vraagt ze zichzelf hardop af] Gewoon dat je binnen de buurt gemeenschapszin krijgt en dat je met elkaar aan het zelfde bezig bent. Het gaat om de contacten wat mij betreft en de ontmoeting.”

Prik geeft aan dat moestuinieren voor haar het belangrijkste is aan Moes32. Als mensen deze interesse met elkaar delen ontstaat volgens haar ook binding:

“Voor mensen is het nemen van een tuin bij Moes32 een reden om in contact te komen met anderen. Je geeft ze namelijk een gemeenschappelijk doel en dat bindt”.

Om zelf te ervaren of Moes32 een bron van gemeenschapsvorming is besloot ik om zelf tijdens het seizoen 2015 een tuintje te claimen tijdens de ‘claim je bak en betaal dag’. Op de afbeeldingen

(38)

hieronder is mijn moestuin te zien. Afbeelding 7 is een foto die ik gemaakt heb tijdens mijn eerste dag bij mijn eigen tuin (21 maart). Afbeelding 8 is een foto die ik op 9 juni heb gemaakt.

Spontaan contact met anderen tijdens mijn momenten op de tuin en de deelname aan

gemeenschappelijke activiteiten of het werken aan gemeenschappelijke gedeeltes zouden kunnen bijdragen aan gemeenschapsvorming. Voordat ik in zal gaan op mijn ervaringen tijdens het

moestuinseizoen zal ik mijn medetuinders voorstellen. In navolging van wat eerder is beschreven in de methodologiesectie volgen hier de portretten van de tuinders die ik tijdens mijn momenten op de tuin heb gesproken.

Mijn medetuinders

José is een donkere vrouw van rond ongeveer 65. Ze heeft twee tuintjes op Moes32 en komt regelmatig naar de tuin met de kinderen van haar dochter, die ook een tuintje heeft. Voordat ze op IJburg woonde had ze een huis met een tuin. Die miste ze. Daarom heeft ze voor het vierde jaar een een tuintje bij Moes32.

Hans is een gepensioneerde man en één van de de fanatiekste tuinders. Al drie jaar onderhoud hij samen met zijn vrouw een strak geordende en vruchtbare moestuin. Deze tuin hebben ze niet voor zichzelf maar voor hun kleinkinderen. Ze vinden het belangrijk ‘dat die zien hoe het groeit’ en ‘waar hun eten vandaan komt’. De bak is eigenlijk van hun dochter. Zij heeft het echter te druk. Daarom komen opa en oma, die zelf niet op IJburg wonen, drie tot vier keer per week oppassen. En dan gaan ze altijd met de kleinkinderen naar de tuin.

De net afgestudeerde geneeskunde studente Maartje, van eind twintig, heeft voor het tweede jaar een tuin bij Moes32. Ze heeft altijd al potten met planten op haar balkon in Groningen gehad. Nu woont ze samen met haar vriend op IJburg en leek het haar interssant om te kijken of ze wat

Afbeelding 7: Mijn tuin op 21 maart.

(39)

groente zou kunnen verbouwen. Zonder veel succes vindt ze zelf. Vorig jaar had ze een slechte oogst. Ze vindt zichzelf eigenlijk ook te lui omdat ze soms geen zin heeft om naar de tuin te gaan. Maar als ze er is kan ze ‘een beetje pielen en klieren’ en dat vindt ze toch wel fijn.

Margriet is midden 50 en woont op Stijgereiland. Dat is tien minuten fietsen maar dat vindt ze niet zo erg. Thuis heeft ze namelijk niet zo’n grote tuin terwijl ze hier lekker in de buitenlucht zijn. Voor het derde jaar huurt ze een een tuintje bij Moes32.

Met zijn bootje vaart Roel vanaf zijn huis aan de andere kant van IJburg op en neer naar Moes32. Dat vindt hij wel ‘een leuk avontuurtje voor de kinderen’. Het educatieve aspect van de tuin is voor hem en zijn vrouw de belangrijkste reden waarom hij een bak huurt. Echt veel oogsten ze niet maar ze doen het voor de kinderen. Die zien dat natuur iets is om zorg voor te dragen. Anita is nieuw op de tuin en nieuw op IJburg. Het is dan ook het eerste jaar dat deze vrouw een tuintje heeft bij Moes32 maar groente verbouwen was altijd al een hobby. De buitenlucht op Moes32 geeft nog eens extra ontspanning en ‘persoonlijke rust’. Na een uurtje fanatiek tuinieren kan ze dan ook ‘lekker kneuterig’ genieten door nog even in de zon te zitten in een stoel naast haar tuin of aan het water.

Mirjam is een fanatieke vrouw van 43. In de drie jaar dat ze een tuintje heeft bij Moes32 weet ze zo gezegd wat de ‘succesnummers’ zijn. Omdat ze er op staat dat de oogst zal lukken zet ze dan ook alleen deze planten in de grond. Welke soorten wel en niet naast elkaar kunnen heeft ze ook uitgezocht. Door twee boeken over tuinieren te lezen weet ze een slaatje te slaan uit haar tuin. Het idee dat ze groente uit eigen tuin eet en niet van Albert Heijn vindt ze ‘stoer en anarchistisch’.

Spontaan contact

In totaal heb ik gedurende de eerste periode van moestuinseizoen 2015 25 uur en gemiddeld twee uur per keer doorgebracht op de tuin. Terwijl ik aan het werk was in mijn eigen bak observeerde ik de gebeurtenissen op de tuin. Het kwam vaak voor dat er gedurende mijn aanwezigheid, en zelden tegelijk, slechts één of twee medetuinders verschenen. Een enkele keer komt er niemand. Tegen mijn verwachting in heb ik uiteindelijk geen vormen van spontaan contact tussen andere tuinders kunnen observeren. Aangezien er 76 moestuintjes zijn had ik een hogere opkomst verwacht. Een hogere opkomst zou daarbij naar mijn idee een verhoogde kans op spontaan contact met zich meebrengen omdat er wellicht meerdere mensen tegelijkertijd aanwezig zouden zijn. Hoewel ik, vanuit mijn rol als participerend observant altijd een nieuwe bezoeker aansprak leek er onder andere tuinders geen spontaan contact te zijn.

Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van anderen zou kunnen worden gevonden in de weersomstandigheden. Op dagen met veel zon en weinig wind waren er wel iets meer mensen op de tuin te vinden (zie veldwerkrooster in bijlage). Er waren echter ook dagen met goed weer en

(40)

weinig andere tuinders. De afwezigheid van anderen lijkt naar mijn idee slechts in lichte mate verband te hebben met het weer. Daarom heb ik gedurende de veldwerkperiode aan de hand van observaties en interviews gezocht naar andere verklaringen.

Ik vermoede al vrij snel dat er minder mensen op de tuin aanwezig zouden zijn. Daarom bedacht ik dat juist de afwezigheid van mensen interessante observatieresultaten zou kunnen opleveren. Bij het rondlopen op de tuin viel mij op dat veel bakken een verwilderde indruk maakten terwijl andere tuintjes zichtbaar gecultiveerd waren. Ik besloot om gedurende de de loop van het moestuinseizoen het aantal bakken te tellen met een meer of minder verwilderde uitstraling. Verspreid over twee maanden heb ik drie ‘bakkentellingen’ uitgevoerd. Daarbij onderscheidde ik vier categorieën: verwilderd, meer verwilderd dan gecultiveerd, meer gecultiveerd dan verwilderd en gecultiveerd. In de afbeeldingen hieronder zijn foto’s van de verschillende categorieën te zien.

Afbeelding 10: Meer verwilderde dan gecultiveerde moestuin Bron: eigen foto

Afbeelding 9: Verwilderde moestuin Bron: eigen foto

Afbeelding 11: Meer gecultiveerde dan verwilderde moestuin

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leerlijn Toegankelijke Onafhankelijke cliëntondersteuning.. MAARTEN VAN DEN

Gezamenlijke scholings- en intervisie- bijeenkomsten voor alle Meedenkers, nog beter

• Wat kan ik de komende weken bijdragen binnen mijn organisatie om een prettige werkcultuur te creëren voor ervaringsdeskundigen. • Welke kennis ontbreekt wellicht nog binnen

• Niet altijd bewust dat cliëntondersteuning óók is voor vraagstukken rond schulden, werk & inkomen. • SCP over participatiewet: geen sprake

• Presentatie door Frits Dreschler van Divosa over het project ‘Rechtshulp en het sociaal domein’1. • In gesprek met Wil Evers, beleidsmedewerker bij

Een evaluatie levert kennis op voor de doorontwikkeling van beleid of aanpak of voor nieuw te ontwikkelen beleid of projecten.?. Vijf stappen voor monitoren

Als het three lines of defence model de oplossing niet heeft kunnen bieden en als we veronderstellen dat dit deels komt door de toegenomen complexi- teit – zoals Anniek Bakker

Dat hij de vrouw kort na de bestreden beschikking, maar nog voor het instellen van hoger beroep, bij brief van zijn advocaat van 29 april 2019 heeft laten weten dat de vrouw