• No results found

Een Zondag te Antwerpen

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 177-182)

Van Den Haag naar Parijs

II. Een Zondag te Antwerpen

II. Een Zondag te Antwerpen.

Den 19denvan Oogstmaand heerschte er eene ontzaglijke drukte in de hoofdstraten

van Antwerpen. Het Brabantsche platteland had een zeer talrijk contingent naar de hoofdstad

1) Later nog vernam men, dat dezelfde schilderij te Amsterdam voor het museum van moderne kunst is aangekocht. (Nu in het Rijksmuseum, 1893).

gezonden. Allerlei maatschappijen wandelden met banieren door de stad. 't Waren vereenigingen uit allerlei dorpen en steden van den omtrek. Meestal trok een gezelschap van een dertigtal jonge mannen uit de volksklasse ons voorbij. Vrij wel gekleed in het zondagspak met zwarte hoeden en daarenboven getooid met de Antwerpsche kleuren - wit en rood - de meesten nog voorzien van eene photographie, Rubens voorstellend, op den hoed gestoken, togen zij in de schaduw van hunne banieren, soms met muziek aan het hoofd naar het stadhuis. In het voorbijgaan merkte ik eenige zonderlinge namen op. Mannen, die met den kleinen kruisboog op zes meters afstand zouden wedijveren, noemden zich: ‘Maatschappij: Het vrij Gedacht’; anderen, die hunne bekwaamheid in het ‘vogelpikspel’ zouden toonen, heetten: ‘De jonge Pikkers’; nog eene maatschappij; wier leden zich zouden meten in het

‘lijnvisschen’, titelde zich: ‘De ware visschers met de lijn’.

Te midden van de woelige, maar niet ruwe of brutale menigte, leidde Dr. Max Rooses mij naar het Museum Plantijn-Moretus. Te meer waardeerde ik dit voorrecht, omdat Dr. Max Rooses de benijdenswaardige betrekking van bibliothecaris en conservator aan dit nieuwe stedelijke museum bekleedt. Rekenschap te geven van alles wat er te zien en te genieten was, is mij geheel onmogelijk. Men zou in het Museum Plantijn een jaar kunnen studeeren, en nog altijd zou men iets nieuws ontdekken. Het was mij in de oude drukkerij te moede, of de zestiende en zeventiende eeuwen uit de dooden waren opgestaan. Zalen, ameubelementen, bibliotheek, schilderijen, gravures, alles te zamen vormt eene gadelooze verzameling van kunstvoorwerpen, handschriften en boeken, zooals nergens ter wereld in die volkomenheid kan worden aangewezen. Als van ouds uitmuntend door hare liefde voor de kunst, heeft Antwerpen zich eene eerekroon gevlochten door den aankoop van het huis Plantijn-Moretus op de Vrijdag-markt. Bibliofielen, bibliografen, antiquiteiten-kenners en antiquiteiten-jagers zullen van heinde en ver aanstroomen, om te Antwerpen het nieuwe

Museum te zien. En de critiek - want ze zal ook hier welkom zijn - mag haar uiterste best doen, om de onschatbare waarde van dit eenig juweel bij benadering te

omschrijven.

Des Zondags zou het kunst-congres in den Cercle worden geopend. Schoon vele liefhebbers zich op het gestelde uur naar de Arembergstraat begaven, moesten ze er nog anderhalf uur op het begin toeven. De deelnemende en belangstellende

kunstenaars zwierven door de fraaie bovenzalen, maar de opening liet op zich wachten. Eindelijk schaarden zich eenige zwarte rokken om de groene tafel in de groote zaal - de Burgemeester Leopold de Wael opende het congres, daarna volgde eene rij van officieele handelingen - als gewoonlijk. De leden verhuisden toen naar hunne sectiën - en de groote zaal stroomde bijna ledig. De tweede sectie zou er vergaderen, en daarom bleven er nog enkelen, vooral letterkundigen, achter. De tweede sectie zou gewijd zijn aan a e s t h e t i e k e n p h i l o s o p h i e , maar werd onder weinig gunstige omstandigheden geopend. Het bestuur had twee vraagpunten gesteld: over den invloed der democratie op de kunst, en over Rubens invloed op de kunst zijner eeuw. 't Bleek, dat niemand lust had het woord te voeren. De eenige der aanwezigen, die verklaarde over democratie en kunst te willen spreken, voegde er bij, dat hij zijne aanteekeningen thuis had laten liggen. Daarop volgde eene beraadslaging van een half uur, of de sectie de debatten tot den volgenden dag zou uitstellen, en met een besluit in dien zin eindigde de eerste zitting der tweede sectie.

Nog eens - des Maandags - woonde ik eene zitting bij. Er is toen werkelijk over democratie en kunst gesproken. Het debat werd gekenmerkt door eene kleine schermutseling. Er was weinig nieuws of belangrijks gezegd, toen Dr. Schaepman uit Rijsenburg op de spreekplaats verscheen. In Antwerpen pleegt men de s o u t a n e der geestelijkheid dikwerf te ontmoeten, maar zelden op den katheder van kunst- of lettercongressen. In Noord-Nederland wordt Schaepman gaarne gehoord om den welsprekenden gloed zijner woorden - ten onzent

heerscht in de meeste kringen eene smaakvolle welwillendheid ook bij groot verschll van meeningen. Toen ik echter aan den te Antwerpen heerschenden naijver tusschen ‘Geuzen en Papen’ dacht, toen ik bespeurde, dat Schaepman een scherp woordje tegen de democratie zou doen hooren, hield ik mijn hart vast. Wat ik voorzag, geschiedde. Max Rooses nam het voor de democratie op, en daar er op Vondel gewezen was, als een beschermeling der Amsterdamsche aristocratie, deed ik mijn

best het benijdenswaardig lot van onzen grootsten lierzanger der 17deeeuw te

schilderen, toen hij op zeventigjarigen leeftijd door zijne vrienden naar het vunze kamertje der Bank van Leening verbannen werd.

Na de mislukte zitting van het congres restte ons Zondag het groote banket in de Beurs. De Antwerpsche Beurs is op zich zelf een wonder.... met Potgieter kan men hier veilig uitroepen:

‘Een wonder is de nieuwe Beurs!’

schoon niemand, als te Amsterdam, er zal bijvoegen:

‘Geloof het maar, Jan Salie!’

De smaakvolle groote hal was in eene reusachtige eetzaal herschapen. Twintig tafels stonden in een halven cirkel geschaard - de eeretafel op eene estrade. Er waren 539 gasten, waarvan de meerderheid vreemdelingen. De titel van het banket luidde dan ook ‘B a n q u e t o f f e r t a u x E t r a n g e r s ’. De goede Vlaamsche gastvrijheid verloochende zich hier allerminst. In den bajert van gasten, in de dwarreling der zwartgerokte menigte plaatste mij het toeval aan de veertiende tafel.

Terwijl ik er plaats nam, gevoelde ik mij eenzaam, want ik kende niemand aan die veertiende tafel. Een kwartier later was ik aan de meeste gasten voorgesteld door de uitmuntende vriendelijkheid van den schilder Ooms, en leerde ik twee autoriteiten kennen op kunstgebied: Professor Auguste Schoy en zijn ambtgenoot P. Beaufaux, beiden van de Antwerpsche

kunstacademie. Somtijds werd ons levendig gesprek belet door de tonen van een militair muziekkorps, 't welk boven onze hoofden vrij luidruchtig tot de algemeene vroolijkheid medearbeidde. Aan de eeretafel merkte men zeer gewichtige gasten op, leden van de A c a d é m i e F r a n ç a i s e , den schilder Meissonnier, den

bronskleurigen Garnier, architect van de Parijsche opera, onzen landgenoot Herman ten Kate en andere aanzienlijke afgevaardigden der kunst uit Duitschland, Engeland en Zweden.

Toen de sierlijke lichtkronen waren ontstoken, werd het tafereel nog

schilderachtiger, en nam tevens het geraas der luidsprekende gasten gedurig toe. Een banket in Vlaanderen zonder toosten, zou eene afwijking van eene natuurwet, een dag zonder zon schijnen. De burgemeester van Antwerpen, die tijdens de

Rubensfeesten een p r i x d ' e x c e l l e n c e in de welsprekendheid won, ving aan -velen volgden. Niemand der sprekers was aan de veertiende tafel verstaanbaar. Het loopen en heen-en-weerdraven der zwartgerokte gasten ving aan, de orde was verbroken.

Daar ik den goeden raad van een der feestgenooten volgde, en mij tijdig aan het tafelgenot onttrok, was het nog mogelijk dien avond naar den ‘Mechelschen Steenweg’ te komen, en er het ‘groote Hoffeest’ der koninklijke Harmonie-Maatschappij bij te wonen. Dichters hebben reeds enkele malen, in alle tongvallen der wereld, gepoogd om eene beschrijving te geven van Oostersche lusthoven, waranden uit de

Duizend-en-Een-Nachtvertellingen, paleizen van de eene of andere Armida,

toovertuinen met duizenden bij tienduizenden gekleurde lampions, aardsche Edens, waar hemelsche melodieën ruischen - maar, al had ik eene bloemlezing uit al hunne werken met al de adjectieven van hun kleurenrijk woordenboek, zoo zou ik mij toch onbekwaam moeten verklaren de pracht van dit ‘groot Hoffeest’ te schilderen.

Hoffeest worde hier begrepen in den zin van tuinfeest. De Vlaamsche taal bezit eenige zeer aardige archaïsmen, die in

Nederland bijkans tot misverstand aanleiding zouden geven. De tuin van de Harmonie was vorstelijk verlicht, men wandelde er in eene zee van stralen en kleuren. Iets dergelijks moet in ons vaderland nog overtroffen worden. Bijna ieder vreemdeling staat verbaasd over den koninklijken luister der Vlaamsche illuminatiën. De pracht is zoo oogverblindend, dat men ten slotte zich over niets meer verwondert, dat men elke nieuwe verrassing zich doodkalm laat aanleunen.

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 177-182)