• No results found

Op weg naar Parijs

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 182-185)

Van Den Haag naar Parijs

III. Op weg naar Parijs

Hoe aanlokkend de Rubensfeesten ook mochten zijn - Dinsdag 21 Augustus stapte ik in den trein, die mij naar Parijs zou brengen.

Maandag had ik nog de inwijding van het nieuwe borstbeeld des grooten

Antwerpschen meesters pogen bij te wonen. De menigte der belangstellenden in het voorportaal van het Museum was al te dicht - ik ontwaarde eene fraaie buste van Rubens, benevens enkele leden der Parijsche A c a d é m i e d e s b e a u x a r t s in hunne gala-rokken met groene palmen geborduurd, en overdekt met zooveel linten en kruisen, dat zelfs de ‘beroemde’ letterkundige Dr. J. Nolet [de Brauwere van Steelant] er zijn meester kon aanschouwen. De hitte en de opeenhooping maakten het onmogelijk een woord der Fransche redevoeringen te verstaan. De drukkende dampkring bracht, gedurende den loop van den dag, een heftig onweer met regenbuien, zoodat de aangekondigde groote historische optocht en de algemeene illuminatie achterwege moesten blijven.

Ik verliet Antwerpen, zonder deze beide laatste nummers van het feestprogramma te hebben genoten. De indruk der

feesten werd bij mij nog overtroffen door de herinnering aan de vriendschap van heel het jonge Vlaanderen, dat zich aan letteren en kunst wijdt. Ik weet er geen beter denkbeeld van te geven, dan door te zeggen, dat er verschil van atmosfeer in Noord-en Zuid-Nederland is, Noord-en, dat in het ZuidNoord-en eNoord-en warmer, gemoedelijker luchtstroom heerscht.

In den trein plaats te nemen met het plan Parijs te bezoeken, schenkt altijd eene eigenaardige opgewektheid. Tot Brussel, tot Mons, valt er niets bijzonders op te merken; maar bij den eersten tred op den Franschen bodem begon ik mijne

reisindrukken levendiger te gevoelen. De douanen te Feignies maken het den reiziger niet lastig. Een naamkaartje, een t i c k e t voor Parijs en een snel geopende koffer verleenen oogenblikkelijk toegang tot eene ververschingszaal, waar een hoop hongerige en dorstige reizigers zich laaft onder het zenuwachtig roepen der buffet-knechts: ‘E n c o r e d i x m i n u t e s ! E n c o r e c i n q m i n u t e s ! ’

Wilt ge dood op uw gemak en ongestoord de Fransche hoofdstad bereiken, koop dan voor eenige franken extra een plaatsje in een coupé, meestal blijft ge dan alleen. Bij het naar buiten turen doet zich weinig merkwaardigs voor. Ik mis de levendig groene weiden van Holland en Zeeland, den doorschijnenden toon van de lucht, het tintelend blauw van het uitspansel. Het licht schijnt geler, de landouwen grauwer van kleur. De eerste aanzienlijke stad is Maubeuge - een hoop grijze huizen en dreigende vestingwerken in 't verschiet. Allerlei kleine plaatsen, sommige met historische namen, als Cateau-Cambrésis en Landrécis trekken mij voorbij. Een uur later houdt de trein stil bij Saint-Quentin. Ontelbare stoom-schoorsteenen met wollige pluimen van zwarten rook rijzen van verre. Als eene herinnering aan onze

Nederlandsche historie wilde ik juist den naam van Egmont fluisteren, toen ik eensklaps een geheel ander tafereel voor mijne verbeelding zag rijzen - havelooze drommen van vluchtende soldaten, mist, sneeuw en ellende - het leger van Faidherbe op 19 Januari 1871 door Von Goeben verslagen.

De vooruitsnellende trein jaagt deze schimmen op de vlucht. Een half uur later stapt men af te Tergnier om een haastig middagmaal te gebruiken. En al weder klinkt het geroep der knechts, die de minuten van het oponthoud vermelden. De duisternis begint te vallen. De locomotief snelt vooruit naar Compiègne - uit het portier van den waggon valt niets waar te nemen. Het kasteel van Compiègne ligt ginds in het donker - de tijden zijn voorbij, dat de lichtkronen in de g a l e r i e d e s F ê t e s werden ontstoken. Opnieuw ijlen wij verder. Een kwartier uurs later toeven wij te midden van eene verwonderlijke menigte locomotieven en treinen - ik hoor den naam van Creil noemen, het centraalpunt van vijf groote spoorweglijnen. Parijs nadert. Nog wacht mij het station Chantilly - zoo bekend aan de vrienden van wedrennen, nog moeten wij Saint-Dénis voorbij.

Buiten is het zwarte nacht - enkele vonken uit het stoompaard vliegen voorbij het geopend raam. De zonderlinge, dreunende geluiden, het rumoer van een over de rails voortsnellenden trein schijnen mij dikwijls melodieën te worden, als de plaats mijner bestemming niet ver meer is. Ik meende ook nu een zang van den spoor te beluisteren. Parijs! floot krijschend de stem van de locomotief - Parijs! dreunden de raderen; Parijs! suisde de avondwind; Parijs! scheen de telegraaf mee te zingen, al werd haar zachte, geheimzinnige zang verstomd door de donderende stem van den trein. En met het koor van al die stemmen scheen zich nu een triomflied te verheffen.

Parijs nadert. De Nederlandsche dichters noemen u Babel, o verdorven Parijs! maar de wereldhistorie wijst u aan als de beroemde kampplaats, waar ieder nieuw denkbeeld van modern staatsrecht zijne pleitbezorgers en martelaars vond. Parijs nadert, het weelderig Parijs der groote boulevards, dat elke glorie weegt, iederen avonturier toejuicht, en niemand bewondert, voordat het succes hem vrijgeleide heeft geschonken. Parijs, het centrum van een groot en beroemd rijk, waarheen

duizenden en tienduizenden streven, op hoop van wel te slagen in de berekeningen een er of anderer groote illusie. Parijs, waar tallooze onverhoorde wenschen dag aan dag geslaakt worden, waar de loome tred van den moedeloozen kieleman, jaar in jaar uit, over het grove plaveisel der buitenkwartieren klinkt, terwijl hij zich begeeft naar eene der duizenden fabrieken, die over heel Europa hare wonderkunstige producten uitstorten. Parijs, waar de eerlijke en vlijtige deugd nauw tien meters katoen vindt om zich te kleeden, en aan de gewetenlooze lichtzinnigheid meer fluweel en zijde wordt aangeboden, dan ooit door gekroonde vorstinnen van vroegere eeuwen werd versleten. Parijs, waar armoede, waar ellende zich levensmoe naar de kaden der Seine slepen, om na een verschrikkelijken doodsstrijd een schouwspel te worden voor de bezoekers van de Morgue. Parijs, waar eene enkele vernuftige gedachte op de Beurs, in de salons, in de schouwburgen, grondstof voor een snel fortuin wordt; waar eene enkele vergissing met even noodlottige zekerheid vernielt, wat door jaren van overleg werd tot stand gebracht, Maar Parijs ook, waar noeste arbeid en

welbewaakt kapitaal wonderen scheppen van nijverheid en kunst, waar een geestige vond onbekenden tot plotselinge grootheid roept, waar een onuitputtelijke stroom van opgeruimdheid, levenslust en snedigheid langs pleinen en straten vloeit. Parijs nadert! Gegroet, oud Lutetia! weldra drukken wij uwen classieken bodem!

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 182-185)