• No results found

Op den hoek van den Boulevard

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 194-199)

Van Den Haag naar Parijs

V. Op den hoek van den Boulevard

Verzadigd van alle kleuren en geuren in de Hallen, zocht ik een oogenblik verademing in het c a f é , 't welk het hoekhuis uitmaakt van de Rue Montmartre en den Boulevard Montmartre. 't Is aan de zuidzijde van den boulevard, waar bijna den geheelen dag geen zonnestraal doordringt - een zeer op

prijs te stellen voorrecht bij de drukkende Augustus-warmte. De gewoonte had mij dit bijzonder c a f é aangenaam gemaakt. 't Was juist niet het fraaiste van den boulevard, althans uitwendig, maar de bedienden waren er altijd zeer voorkomend, en toen ik eens de R é p u b l i q u e f r a n c a i s e had gevraagd, werd deze laatste mij later altijd met een glas bier voorgediend.

De voornaamste Parijsche koffiehuizen vertoonen over dag van de buitenzijde zeker gemis aan netheid en frischheid. De tafeltjes - hoewel van een nieuw model, met glas bedekt, waaronder allerlei bont gekleurde Parijsche adressen - schijnen oud en bouwvallig, de stoelen boezemen weinig vertrouwen op hunne draagkracht in. De onophoudelijke afwisseling van bezoekers in het tijdsverloop tusschen 's morgens elf en 's avonds één uur, het opruimen van het meubilair des nachts, het uitstallen des morgens - dit alles maakt het leven van tafeltjes en stoelen zeer kort. Is de duisternis gevallen en flikkeren de tallooze gasvlammen in weelderige ballons van mat of helder glas, dan schijnt alles gewijzigd en een eenvoudig koffiehuis wordt in een tooverpaleis herschapen.

Het café op den hoek van den Boulevard Montmartre had bovendien voor mij eene zekere aantrekkingskracht door de herinnering. In 1875 had ik er een gesprek gevoerd, dat een alleraangenaamsten indruk naliet. Ik had destijds aan een mijner kennissen te Parijs - den heer Sourd, kassier van het dagblad l a R é p u b l i q u e f r a n ç a i s e - gevraagd, of hij mij het adres kon geven van Georges Avenel, een ijverig

medearbeider van l a R é p u b l i q u e . Ik had mij ten onrechte voorgesteld, dat Georges Avenel een n o m d e p l u m e was. Het uiterst merkwaardig boek: ‘A n a c h a r s i s C l o o t s , l ' O r a t e u r d u g e n r e h u m a i n ’ heeft den naam van Avenel ook ten onzent bekend gemaakt. De verwonderlijke grondigheid, de bewonderenswaardige vlijt van Avenel en de dramatische persoonlijkheid van zijn held, Anacharsis Cloots, hadden hem een goeden naam verworven in republikeinsche kringen. De heer Sourd verzekerde mij, dat Avenel geen pseudoniem was, dat

deze talentvolle auteur eene voortreffelijke editie van Voltaire's O e u v r e s c o m p l é t e s had bezorgd, en dat hij zeer gewaardeerde artikelen over de geschiedenis der Fransche omwenteling in de R è p u b l i q u e schreef. Ten slotte verzocht men mij eene poos te wachten, daar Georges Avenel gewoonlijk dagelijks aan het bureel van genoemd dagblad verscheen.

't Was omstreeks vier uren van dien namiddag, dat ik een slordig gekleed man tusschen veertig en vijftig jaren, met een gedeukten zomerhoed, 't bureel zag binnentreden. Die man was Georges Avenel. Weldra waren wij in gesprek, en noodigde hij mij uit hem naar den boulevard te volgen. Op den hoek der Rue Montmartre bleven wij staan, en traden al sprekend het café aan den hoek van den boulevard binnen. Na een uur koutens sprong hij plotseling op, en liet mij verbaasd achter - verbaasd, vooral over den onuitputtelijken rijkdom zijner wetenschap en over den argeloozen eenvoud, waarmee hij zijne ontdekkingen meedeelde.

Georges Avenel is in 1876 overleden. Geen wonder, dat de herinnering aan mijn eerst en laatst gesprek met dezen zeldzamen man thans weder levendig werd. Wij handelden over Anacharsis Cloots. De buitengewone waarde van dit werk werd alleen nog betwist door ‘l e s f a c t i o n s d y n a s t i q u e s c a n t o n n é e s à Ve r s a i l l e s .’ Georges Avenel bewees mij, hoe moeielijk het was, in Frankrijk de waarheid te zeggen over een zoo gewichtig historisch tijdvak, als tusschen de jaren 1789-1815 is verloopen. Sinds de Restauratie zijn een aantal legenden in omloop gekomen, die telkens naar het belang van de eene of andere partij worden opgedischt. In de tweede plaats hebben de historieschrijvers zelven zich zelden volkomen eerlijk en onpartijdig gedragen. Gedurende het tweede keizerrijk was het zelfs gevaarlijk de waarheid te zeggen. Ernest Hamel, de bewonderaar en levensbeschrijver van Robespierre, moest een uitgever te Brussel zoeken. Professoren in de geschiedenis waagden het niet, met de uitkomst van hun onderzoek voor den dag te komen, omdat zij zich niet durfden

zetten tegen de anti-republikeinsche meeningen der salons, waarin zij ontvangen werden; terwijl anderen wederom vreesden, dat hunne eerlijkheid hunne academische loopbaan zou benadeelen.

In het bijzonder handelden wij over de koningin Marie Antoinette. Ik sprak van den gunstigen indruk, dien de brieven-verzamelingen van Feuillet de Conches en van d' Hunolstein, zoowel als de studie van den ex-keizerlijken archivaris Emile Campardon over het proces der koningin in 't algemeen bij de lezers in den vreemde hadden nagelaten. Georges Avenel glimlachte, en bewees mij in enkele trekken, welke geringe waarde aan de uitgaven van Feuillet de Conches en van Campardon is te hechten. Hij sprak mij daarentegen met aanbeveling van de Diplomatische Correspondenzen van Ernst Hermann, en vooral van een hoogst merkwaardig boek in drie deelen: ‘C o r r e s p o n d a n c e s e c r è t e e n t r e M a r i e - T h é r è s e e t l e C o m t e d e M e r c y - A r g e n t e a u , uitgegeven door Von Arneth en Geffroy, (1874). Uit deze onbetwistbaar echte documenten blijkt het, dat Marie Antoinette, vóór hare gevangenneming op 10 Augustus 1792, zeer weinig stof tot opgewonden vereering heeft aangeboden. Hare lichtzinnigheid als vrouw, moeder en koningin komt duidelijk uit in de brieven, eigenhandig aan hare moeder geschreven, in de verslagen door den gezant Mercy-Argenteau aan de Oostenrijksche keizerin gezonden. De zonderlinge vriendschap met den Zweedschen Graaf Axel de Fersen, officier in Franschen dienst, die zulk eene werkzame rol speelde bij de onhandige vlucht der koninklijke familie in Juli 1791, wordt door deze brieven maar al te duidelijk verklaard. De koningin treedt alleen later, gedurende hare marteling in den kerker, met zekere majesteit te voorschijn. Doch er blijft niets over van de bonte legende, door de clericale koningsgezinden verdicht, om de koningin Marie Antoinette onder de heiligen van den christelijken kalender eene plaats te doen innemen. De

brievenverzameling door Von Arneth uitgegeven is een doodelijke slag voor de

tische vergoding van Marie Antoinette, waaraan de ex-keizerin Eugénie zoo vurig deelnam, om vrienden voor haar verheven gemaal te winnen. De brieven, uitgegeven door Feuillet de Conches, waaronder - hoewel ter goeder trouw - vele valsche stukken zijn opgenomen, waren bestemd, om de vereering van Marie Antoinette tot aanbidding op te drijven. Ongelukkig kwamen nu onloochenbaar echte stukken uit de archieven te Weenen en te Stockholm een allerongunstigst getuigenis afleggen omtrent haar persoonlijk karakter en van haar aandeel in de hof-intrigen tegen Frankrijk.

Georges Avenel verhaalde mij de bijzonderheden, die door hem in een artikel van het vorige jaar (1874) waren meegedeeld aan de lezers van de R é p u b l i q u e f r a n ç a i s e . Toen ik hem bekende, dat ik in 1864, op gezag van Campardon, eene korte beschrijving van het proces der koningin had geschreven, troostte hij mij met de opmerking, dat het historische onderzoek over Marie Antoinette eigenlijk eerst na 1873 door de uitgave van Von Arneth met vrucht kan worden ondernomen.

Zoodanig was het gesprek, met den nu overleden Georges Avenel gevoerd. Hij liet mij de overtuiging achter, dat hij een der grondigste kenners was van het revolutionnaire tijdvak (1789-1815), dat hij zijne republikeinsche geloofsbelijdenis met den vurigen ijver van een oud-Jacobijnsch lid der Conventie verdedigde. Behalve zijne monographie over Anacharsis Cloots en zijne editie van Voltaire is in 1875 eene verzameling zijner historische critieken uit Gambetta's orgaan onder den titel ‘L u n d i s R é v o l u t i o n n a i r e s ’ (1871-1874) uitgegeven.

Dit alles zweefde mij voor den geest, toen ik op dezelfde plek zat des morgens na mijn bezoek aan de Hallen. Ik had geruimen tijd zitten peinzen, tot ik opwaakte door een soort van g a m i n in een morsig witten kiel, die mij een stuk papier toestak. Ik aanvaardde het en las: K e r m e s s e d e s C h a m p s - E l y s é e s - P a l a i s d e l ' I n d u s t r i e - C a r r o u s e l s d e

c h e v a u x d e b o i s - G a u f f r e s e t P o f f e r t j é s h o l l a n d a i s - C o n c e r t d e s y m p h o n i e - G r a n d b a l d ' e n f a n t s .

P o f f e r t j é s h o l l a n d a i s ! O herinnering aan het lieve vaderland! O

kermisweelde - o, plaatkoekengeur! 't Was me of de beschermengel van Nederland, de Leeuwenmaagd, mij met haar speer aanroerde, en den woeligen Boulevard Montmartre herschiep in eene Haagsche of Rotterdamsche kermis. Het penseel van Rubens maalde mij plotseling die behagelijke opeenpakking van mijne waarde landgenooten, die ongedwongen samentuimeling van oud en jong, van maagd en jonkman, van burger en soldaat, karaktervolle gezangen als jubelende koren

aanheffend, vol ondoorgrondelijke harmonieën - zoodat ik mij een weinig aangedaan gevoelde, en zachtjes fluisterde: P o f f e r t j é s h o l l a n d a i s !

Mijn besluit was genomen. Ik riep een der rossenbedwingende wagenmenners met wit blinkenden hoed, en terwijl ik zijn voertuig beklom, beval ik zegevierend: A l a k e r m e s s e d e s C h a m p s - E l y s é e s .

In document Jan ten Brink, Drie reisschetsen · dbnl (pagina 194-199)