• No results found

Zienswijze 5 – Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Bijlage 1: Startdocument Plan-MER Buitengebied Driebergen

4.5 Zienswijze 5 – Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Betreft Hele plan

Kwalitatieve MRA & (afstands)maatregelen, bescherming oppervlaktewater

Zienswijze

U hebt ons het ontwerpbestemmingsplan Driebergen buitengebied gestuurd. In deze brief ontvangt u onze reactie.

Proces voorafgaand

In september 2015 heeft u ons, op grond van artikel 3.1.1 Bro, het voorontwerpbestemmingsplan

‘Driebergen buitengebied’ toegestuurd met de mogelijkheid om op dit plan te reageren. In onze brief van 23 oktober 2015 hebben wij aangegeven dat wij konden instemmen met de wijze

waarop de kwetsbare, kwelafhankelijke natuur wordt beschermd en de andere waterthema’s zijn beschreven.

Conclusie

De zienswijze delen wij gedeeltelijk en leidt tot de volgende aanpassingen:

 Op de verbeelding passen wij de plangrens van het bestemmingsplan ‘Woongebied Driebergen’ aan op de hoek Akkerweg – Engweg – Gooyer Wetering;

 Op de verbeelding wijzigen wij de bestemming van de eikenbosschage op de hoek Akkerweg – Engweg – Gooyer Wetering van ‘Verkeer’ naar ‘Agrarisch met waarden’ met de functieaanduiding ‘half-open landschap’;

 Op de verbeelding wijzigen wij de bestemming van Kloosterlaantje 1A van ‘Agrarisch met waarden’ met aanduiding ‘kwekerij’ naar ‘Wonen’;

 In de regels passen wij in artikel 9.1 ‘Natuur’onder b de bestemmingsomschrijving aan van

‘agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding’ naar ‘extensief agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding’.

Enkele inspraakreacties verzochten u om naast mestvergisting ook mestverwerking mogelijk te maken. U maakt het, in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan, mogelijk om mestvergisting en mestverwerking, uitsluitend ten behoeve van mest van het eigen bedrijf, op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Deze verruiming van de mogelijkheid voor

mestverwerking en recente ervaringen met de ontwikkelingen met deze installaties en bijbehorende technologie geven aanleiding tot het indienen van deze zienswijze.

Onze opmerkingen

De wijze waarop u de inspraakreacties ten aanzien van mestvergisting en mestverwerking in het ontwerpbestemmingsplan verwoord heeft, is aanleiding voor deze zienswijze.

Artikel 3 Agrarisch met waarden

In artikel 3.1f is aangegeven dat de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden bestemd zijn voor mestvergisting en mestverwerking, uitsluitend ten behoeve van mest van het eigen bedrijf. Hierover willen wij het volgende opmerken:

1. Calamiteiten en falen

Bij bovengrondse mestopslagen van vloeibare mest, mestvergistingsinstallaties en

mestverwerkingsinstallaties is sprake van (potentieel) grote hoeveelheden stoffen die in geval van een calamiteit of falen van de opslagvoorziening of installatie mogelijk afstroming van grote hoeveelheden waterbezwaarlijke stoffen kunnen veroorzaken. De ammoniak/ammonium in de mest is zeer toxisch en kan zuurstofdepletie in water veroorzaken. Het is daarom van belang om – indien een bovengrondse mestopslag van vloeibare mest, een mestvergistingsinstallatie of een mestverwerkingsinstallatie in de buurt van een oppervlaktewater komt te liggen - de risico’s voor het oppervlaktewater bij falen in kaart te brengen.

In de CIW-Nota ‘Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen’ (verder CIW-Nota genoemd) is een aanpak beschreven voor situaties waarbij sprake is van grote hoeveelheden (potentieel) waterbezwaarlijke stoffen die in geval van een calamiteit of falen van de installatie(s) en opslagen naar het oppervlaktewater en/of een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) kunnen stromen en daar een negatief effect kunnen veroorzaken. De nota is aangewezen als Nederlands informatiedocument over Beste Beschikbare Technieken (BBT), waarmee bij de

vergunningverlening rekening moet worden gehouden. Op grond van de CIW-Nota moet een Milieu Risico Analyse (MRA) uitgevoerd worden als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden.

Omdat bij mestopslagen van vloeibare mest, mestvergistingstanks en

mestverwerkingsinstallaties de drempelwaarde vaak wordt overschreden, is het van belang om te toetsen of een kwalitatieve MRA moet worden uitgevoerd. Deze kwalitatieve MRA moet inzichtelijk maken welke mogelijke afstroomroutes er zijn, of aan de stand van de

veiligheidstechniek wordt voldaan en wat de eventuele restrisico’s zijn.

Daarnaast is het gezien de relatief grote faalkans van belang dat een bovengrondse mestopslag van vloeibare mest op voldoende afstand van een oppervlaktewater ligt en/of dat maatregelen zijn getroffen om uitstroming in oppervlaktewater te voorkomen (effectgerichte maatregelen).

Extra toelichting:

In milieurisicoanalyses wordt gerekend met faalkansen. Voor mestsilo's en mestbassins zijn deze onbekend. Op basis van ervaringen met mestsilo's en mestbassins kan echter wel een inschatting

worden gemaakt van de faalkans van bovengrondse mestopslagen van vloeibare mest. Naar schatting zijn er 20.000 bovengrondse mestopslagen van vloeibare mest in Nederland. Er zijn ca.

3 incidenten per jaar (recente voorbeelden Aalten, Baarle Nassau en Noordoostpolder) oftewel de faalkans is 1.5 x 10-4. In de chemische industrie wordt een faalkans van 5 keer per miljoen jaar (5 x 10"6) gehanteerd voor atmosferische opslagtanks (bron: Handleiding Bevi versie 3.3, zie bijlage 3B).

Gezien het relatief grote aantal incidenten van recente datum, lijkt het er op dat de regels m.b.t.

aanleg en keuring uit het Activiteitenbesluit- en de regeling dan wel uit de

omgevingsvergunning niet voldoende worden nageleefd. De incidenten tonen in ieder geval aan dat het noodzakelijk is om risico’s in beeld te brengen en maatregelen te nemen om

verontreiniging van oppervlaktewater door onvoorziene lozingen te voorkomen. Het lijkt met name van belang om de faalkans terug te brengen. De faalkans zou mogelijk verminderd kunnen worden door betere controle en onderhoud.

Wij stellen voor om het volgende artikel op te nemen:

Artikel: bescherming oppervlaktewater

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater liggen bovengrondse mestopslagen van vloeibare mest, mestvergistingsinstallaties en

mestverwerkingsinstallaties op voldoende afstand van het oppervlaktewater en/of zijn maatregelen getroffen die directe uitstroming van drijfmest, digestaat en dunne fractie in het oppervlaktewater bij lekkage voorkomen.

2. Afvalwater afkomstig van mestvergistingsinstallaties en mestverwerkingsinstallaties

Afvalwater dat kan vrijkomen bij mestverwerking is de dunne fractie bij het mechanisch scheiden hiervan en condenswater bij het hygiëniseren van dierlijke meststoffen. Daarnaast kan eventueel afvalwater vrijkomen bij het reinigen van een mestverwerkingsinstallatie. Bij toepassen van omgekeerde osmose komt ook afvalwater vrij afkomstig van het reinigen van de membranen.

Het afvalwater afkomstig van het behandelen van dierlijke meststoffen kan worden aangewend als meststof. Dit is de meest doelmatige wijze van 'verwerken’ van dit afvalwater. Het is niet noodzakelijk om dit afvalwater te lozen op oppervlaktewater of riolering.

Bij het bewerken van vergistingsgas komt zuur afvalwater vrij (pH van circa 1). Het gaat hier om een klein volume afvalwater dat weer aan het proces kan worden toegevoegd. Omdat het

afvalwater zuur is en kan worden hergebruikt in het proces is het niet noodzakelijk om dit afvalwater te lozen op oppervlaktewater of riolering.

Wij stellen voor om het volgende artikel op te nemen:

Artikel: bescherming oppervlaktewater, riolering en RWZI

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van mestverwerking en het bewerken van vergistingsgas niet geloosd op oppervlaktewater of riolering.

Gemeentelijke reactie 1

7

2

7

1. Om calamiteiten wat betreft uitstroming op het oppervlaktewater van drijfmest, digestaat en dunne fractie te voorkomen zijn wij met u van mening dat het noodzakelijk is om hiervoor een aparte specifieke gebruiksregel op te nemen.

2. In de Keur (HDSR 2018) is in artikel 9.2 ‘Lozen op oppervlaktewater’ opgenomen dat regels betreffende de waterkwaliteit (bij lozen) van toepassing zijn uit het Besluit lozingen buiten inrichtingen (Blbi) en/of het Activiteitenbesluit. Hiervoor is het dus niet noodzakelijk om extra regels in het bestemmingsplan op te nemen.