• No results found

ZES Figuur 6

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 104-108)

2000 2005 2010 2015 0 5 10 15 20 25 30

% van totale vestiging/vertrek

pb

l.n

l

Amsterdam

Verhuisstromen tussen grote steden en groeikernen

2000 2005 2010 2015 0 5 10 15 20 25 30

% van totale vestiging/vertrek

pb l.n l Rotterdam 2000 2005 2010 2015 0 5 10 15 20 25 30

% van totale vestiging/vertrek

Bron: CBS

pb

l.n

l

Vestiging in stad uit groeikern Vertrek uit stad naar groeikern

Den Haag 2000 2005 2010 2015 0 5 10 15 20 25 30

% van totale vestiging/vertrek

pb

l.n

l

103

6 Groeikernen: een nieuw demo grafisch perspectief |

ZES

ZES

Figuur 6.3 1970 1980 1990 2000 2010 2020 0 4 8 12 16 duizend personen pb l.n l Almere

Bevolkingsgroei in vier groeikernen

1970 1980 1990 2000 2010 2020 -2 0 2 4 6 8 duizend personen pb l.n l Spijkenisse 1970 1980 1990 2000 2010 2020 0 2 4 6 8 10 duizend personen Bron: CBS pb l.n l Natuurlijke aanwas Geboorte Sterfte Migratie Vestiging Vertrek Totaal Saldo Zoetermeer 1970 1980 1990 2000 2010 2020 -1 0 1 2 3 4 5 duizend personen pb l.n l Houten

ZES

6.3 Naar een nieuw perspectief

De groei van de groeikernen lijkt voorbij – met uitzondering van Almere, en in mindere mate Haarlemmermeer. De bevolkingsomvang stabiliseert of neemt hooguit nog licht toe. Het aandeel gezinnen neemt af ten guste van het aandeel één- en tweepersoonshuishoudens. In de nabije toekomst zal de vergrijzing versneld doorzetten. De natuurlijke bevolkingsgroei (geboorte minus sterfte) zal de komende jaren steeds kleiner worden.

De meest opvallende ontwikkeling van de laatste jaren is het in rap tempo afgenomen vestigingsoverschot. Vestiging en vertrek houden elkaar in de groeikernen steeds meer in balans. In Capelle aan den IJssel, Spijkenisse, Zoetermeer en Nieuwegein is dit al langer het geval. De oorzaak hiervoor ligt voor de hand: jonge gezinnen kunnen in de stadsgewesten van Rotterdam, Den Haag en Utrecht hun ‘suburbane’ woonvoorkeur in toenemende mate aan de randen van (en zelfs in) de centrale stad realiseren. Nieuwe stadsdelen zoals Leidschenveen en Leidsche Rijn die onder het regime van de Vinex zijn gerealiseerd, vormen voor vele mobiele, drukke, stedelijk georiënteerde huishoudens de perfecte combinatie van bereikbaarheid van stedelijke werkgelegenheid en voorzieningen enerzijds en het wonen in een grondgebonden woning in een rustige, veilige en overzichtelijke buurt anderzijds (zie ook Van Dam et al. 2005; Reijndorp et al. 1998). In die zin is de realisering van de compactestadfilosofie uit de Vierde Nota en Vierde Nota Extra geslaagd.

De vraag kan evenwel worden gesteld of de (voormalige) groeikernen momenteel, en in de nabije toekomst, niet alleen met de keerzijde van hun eigen succes maar ook met de keerzijde van het succes van de Vinex worden geconfronteerd. Immers, met hun onevenwichtige leeftijdsopbouw zullen de groeikernen in rap tempo vergrijzen. Daarnaast worden ze, als gevolg van de blijvend hoge druk op de stedelijke woningmarkt, mogelijk geconfronteerd met een geleidelijke uitsortering van huishoudens naar inkomen. Toch moet voor een al te grote somberheid over het toekomstige demografische en sociaaleconomische profiel van de voormalige groeikernen worden gewaakt. De gedachtegang daarbij is drieledig:

Ten eerste is er de vraag of de opgelopen vertrekcijfers uit de groeikernen een weerspiegeling vormen van veranderde en meer stedelijke woonvoorkeuren.

De analyses in hoofdstuk 9 suggereren namelijk dat er niet zozeer sprake is geweest van stedelijker geworden woonvoorkeuren en woonoriëntaties, maar dat het vooral de veranderde mogelijkheden zijn geweest om de bestaande (suburbane) woon voorkeuren te realiseren (lees: Vinex), die de gewijzigde richting van de verhuis stromen verklaren. Het aanbod aan suburbane en ‘landstedelijke’ woonmilieus is fundamenteel verschoven van de groeikernen naar de Vinex-wijken. Dat gaf jonge stedelijke huishoudens de gelegenheid in de centrale stad te (blijven) wonen.

Dat leidt, ten tweede, tot de constatering dat in woningmarktregio’s onder druk – de steden, vooral die in de Randstad – sprake is en (voorlopig) zal blijven van een aanbiedersmarkt: waar gebouwd wordt, vestigen zich nieuwe huishoudens. Dit biedt, in de huidige situatie van een gedecentraliseerd ruimtelijkeordenings- en

105

6 Groeikernen: een nieuw demo grafisch perspectief |

ZES

ZES

Ten derde kan, met een simpele blik op de topografische kaart, worden geconstateerd dat de voormalige groeikernen (althans de groeikernen die in dit hoofdstuk zijn besproken) steeds meer in fysieke zin zijn opgenomen in het stedelijke weefsel van de grote stad. Deze groeikernen kunnen steeds meer worden beschouwd als stadsdelen van een (niet meer zo) compacte stedelijke metropool.

Ondanks deze ‘verzachtende omstandigheden’ is het voor de voormalige groeikernen een uitdaging de bevolkingsomvang op peil te houden. Daarvoor is het belangrijk dat ze aantrekkelijk blijven voor huishoudens met een suburbane woonvoorkeur; een voorkeur waarbij de voordelen van het leven in of nabij de stad worden gecombineerd met het wonen in een ruime en groene woonomgeving. Aangezien het aantal huishoudens in de Randstad in de komende dertig jaar nog met zo’n half miljoen zal toenemen, hetgeen voorlopig een blijvend grote vraag naar (nieuwe) woningen impliceert, kunnen de voormalige groeigemeenten een strategie ontwikkelen waarbij enerzijds aantrekkelijke nieuwe suburbane woonmilieus worden gerealiseerd en anderzijds bestaande en inmiddels verouderde woonmilieus grondig worden geherstructureerd. Bouwen in lagere dichtheden, met grotere woningen en ruimere kavels dan in de Vinex-wijken, tegen een veel gunstiger prijs per vierkante meter, kan de aantrekkelijkheid van het wonen in de voormalige groeikernen sterk vergroten. Randvoorwaarde daarbij: uitstekende, snelle, multimodale verbindingen met de stedelijke centra van werkgelegenheid, consumptie en vermaak.

De voormalige groeigemeenten lijken zich inderdaad te herbezinnen op hun functie en positie binnen het grotere stadsgewest, en zijn op zoek naar een nieuwe identiteit. Die kan liggen in de locatie (Spijkenisse: ‘tussen stad en strand’), in de kwaliteit van het groen (Capelle aan den IJssel: ‘parkstad naast economische motor’) of de voorzieningen (Zoetermeer, Nieuwegein). Amenities worden benadrukt of versterkt, disamenities niet meer verzwegen maar aangepakt. Gemeentelijke groeivisies hebben plaatsgemaakt voor kwaliteitsdoelstellingen.

Almere kiest voor een andere aanpak, voor een zogenoemde ‘schaalsprong’ waarbij wordt gekoerst naar een groei tot ruim 300.000 inwoners. Almere wil uitgroeien tot een ‘volwassen en ecologisch, sociaal en economisch duurzame stad’. Dat impliceert niet alleen een omvangrijke bouw- en ontwikkelopgave, maar ook een intensieve herontwikkeling van de bestaande stad, waarbij de ‘groene’ en ‘blauwe’ kwaliteiten worden behouden en benadrukt, wordt gestreefd naar een grotere diversiteit in woon- en verblijfsmilieus, en de groei wordt vergezeld van een opwaardering van het stedelijke voorzieningenniveau (cultuur, onderwijs). Of die groeidoelstelling van Almere realistisch is, is de vraag. Inmiddels heeft de gemeente gekozen voor een adaptieve strategie waarbij de vraag naar woningen bepalend zal zijn voor de omvang van de woningbouwproductie (zie hoofdstuk 11).

ZEVEN

Huishoudenstrends

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 104-108)