• No results found

Trends in geboorte, sterfte, binnen en buitenlandse migratie

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 43-47)

EEN Figuur 1

1.2 Trends in geboorte, sterfte, binnen en buitenlandse migratie

Het inwonertal van de grote steden, groeikernen en het ommeland is afhankelijk van het aantal mensen dat wordt geboren, sterft en verhuist. Bovendien zijn deze ontwikkelingen in stad, groeikern en ommeland van invloed op elkaar; indien ergens een nieuwbouwwijk wordt ontwikkeld, leidt dit vaak tot de komst van jonge gezinnen, die daar hun kinderen krijgen. Vroeger gold dit bij uitstek voor de groeikernen, maar sinds de jaren negentig ook voor de grote steden door de ontwikkeling van Vinex- wijken. Figuur 1.5 1960 1980 2000 2020 -30 -20 -10 0 10

20 personen per duizend inwoners

Bron: CBS pb l.n l Natuurlijke aanwas Binnenlands migratiesaldo Buitenlands migratiesaldo

Totale groei De zes steden zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Groningen.

Natuurlijke aanwas

Relatieve bevolkingsgroei in zes grote steden

1960 1980 2000 2020 -30 -20 -10 0 10

20 personen per duizend inwoners

pb l.n l Migratie 1960 1980 2000 2020 -30 -20 -10 0 10

20 personen per duizend inwoners

pb

l.n

l

EEN

Figuur 1.5 laat zien dat in het algemeen de vestiging de belangrijkste bijdrage levert aan de bevolkingsgroei van de steden, terwijl het binnenlands vertrek de belangrijkste negatieve component is. De vestiging in de grote steden laat in de jaren zestig en zeventig nog een lichte daling zien, maar stijgt vanaf de jaren tachtig in snel tempo. Het vertrek kent een heel andere dynamiek: als gevolg van de suburbanisatie loopt het sterk op in de jaren zestig en zwakt in de jaren zeventig weer af. In dit tijdvak vertrekken er veel meer mensen uit de grote stad dan er binnenkomen; zo bedraagt het vertrek- overschot in 1972 zelfs 65.000 personen. Vanaf de jaren tachtig is het vertrek uit de stad min of meer stabiel en gecombineerd met een toenemend aantal mensen dat zich in de stad vestigt, leidt dit tot een gestaag afnemend vertrekoverschot dat in de jaren negentig omslaat in een vestigingsoverschot. Jaren van heftige fluctuaties wisselen elkaar daarna af, maar vanaf 2008 is het saldo binnenlandse migratie systematisch positief en fluctueert rond de 15.000.

Voor de groeikernen is, zoals te verwachten, binnenlandse vestiging veruit de belangrijkste oorzaak van de bevolkingsgroei: de vestiging loopt in de jaren zestig en zeventig in snel tempo op en stabiliseert daarna (figuur 1.6). Vanaf de eeuwwisseling loopt de vestiging gestaag terug. Tot vrij recent was het vertrek uit de groeikernen

Figuur 1.6 1960 1980 2000 2020 -20 0 20 40 60 80 100

personen per duizend inwoners

Bron: CBS pb l.n l Natuurlijke aanwas Binnenlands migratiesaldo Buitenlands migratiesaldo

Totale groei De zes stadsgewesten zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Groningen. In stadsgewesten Eindhoven en Groningen bevinden zich geen groeikernen.

Natuurlijke aanwas

Relatieve bevolkingsgroei in groeikernen van zes stadsgewesten

1960 1980 2000 2020 -20 0 20 40 60 80 100

personen per duizend inwoners

pb l.n l Migratie 1960 1980 2000 2020 -20 0 20 40 60 80 100

personen per duizend inwoners

pb

l.n

l

43

1 Bevolkingsgroei in stad, groeikern en ommeland |

EEN

EEN

beduidend lager dan de vestiging en het saldo binnenlandse migratie derhalve continu positief. Opmerkelijk is dat vanaf 2008 het saldo ongeveer op nul staat. De groeikernen kunnen niet meer rekenen op de binnenlandse migratie als motor voor hun

bevolkingsgroei.

De vestigings- en vertrekstromen in de andere gemeenten in het ommeland laten op hun beurt een heel ander patroon zien (figuur 1.7). In de jaren zestig neemt zowel de vestiging als het vertrek in snel tempo toe, om in de jaren zeventig weer af te zwakken. Dit resulteert in de jaren zestig in een licht oplopend vestigingsoverschot en in de jaren zeventig in een vrij sterk aflopend vestigingsoverschot. Er lijkt sprake te zijn van een onderlinge afhankelijkheid: de afname van het overschot in het ommeland lijkt ten goede te komen aan de groeikernen, aangezien hier het vestigingsoverschot juist oploopt. In de jaren tachtig en negentig loopt de vestiging in het ommeland weer gestaag op en blijft het vertrek stabiel, zodat het vestigingsoverschot weer toeneemt. De laatste jaren kent ook het ommeland een positief saldo (van rond de 5.000 personen) uit de binnenlandse migratie. Gezien het feit dat het saldo in deze jaren voor de

groeikernen ongeveer nul bedraagt, kan dit een indicatie zijn dat het ommeland aantrekkelijker is geworden voor vestiging (door jonge gezinnen) dan de groeikernen.

Figuur 1.7 1960 1980 2000 2020 -10 0 10 20

30 personen per duizend inwoners

Bron: CBS pb l.n l Natuurlijke aanwas Binnenlands migratiesaldo Buitenlands migratiesaldo

Totale groei De zes stadsgewesten zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Groningen.

Natuurlijke aanwas

Relatieve bevolkingsgroei in ommeland van zes stadsgewesten

1960 1980 2000 2020 -10

0 10 20

30 personen per duizend inwoners

pb l.n l Migratie 1960 1980 2000 2020 -10 0 10 20

30 personen per duizend inwoners

pb

l.n

l

EEN

De buitenlandse migratie kent heftige schommelingen als gevolg van de sterke gevoeligheid voor de economische conjunctuur, beleidsmaatregelen en internationale spanningen. Doorgaans oefenen grote steden een grote aantrekkingskracht uit op immigranten, vanwege het aanbod van banen, netwerken van mensen uit bepaalde landen die hier al woonachtig zijn, en specifieke voorzieningen voor nieuwkomers. De groeikernen en het ommeland zijn veel minder in trek bij immigranten. Aangezien veel immigranten in Nederland blijven, vormt de buitenlandse migratie voor de grote steden een belangrijke bron voor de bevolkingsgroei, en voor de groeikernen en het ommeland veel minder.

In de jaren zestig en zeventig neemt het inwonertal van de grote steden niet alleen af door de mensen die naar elders vertrekken, maar ook door een sterke daling van het aantal geboorten in de stad. Die twee ontwikkelingen hangen met elkaar samen: jonge stellen en gezinnen verhuizen in groten getale van de stad naar de eengezinswoningen en kindvriendelijke buurten in de groeikernen of gemeenten in het ommeland. Daar worden hun kinderen geboren. Tot het begin van de jaren negentig steeg in de groeikernen het aantal geboorten gestaag, dit ondanks een sterk afnemende vruchtbaarheid.

Na het dieptepunt rond 1975 nam het aantal geborenen in de grote steden weer voorzichtig toe en zette een gestage stijging in, die tot op heden voortduurt. Die stijging is mede een gevolg van het beleid; de grote steden trachten de woningbouw te

stimuleren, juist om jonge gezinnen voor de stad te behouden. Vooral de Vinex-wijken (zoals IJburg in Amsterdam en Wateringse Veld in Den Haag), maar ook herstructu- rerings wijken zijn populair onder jonge gezinnen (Van Dam et al. 2010). Ook winnen de grote steden sinds het begin van deze eeuw aan populariteit; jonge, kleinbehuisde gezinnen (bijvoorbeeld etagebewoners) kiezen er toch voor om daar een kind te krijgen. Terwijl in de grote stad het geboortecijfer weer toeneemt, verliezen het vergrijzende ommeland en de groeikernen juist terrein. In het ommeland daalt het aantal geborenen na de eeuwwisseling licht terwijl het in de groeikernen min of meer stabiel bleef. Dit heeft ook een effect op de leeftijdssamenstelling van de bevolking: minder jonge gezinnen in het ommeland en geen verdere toename in de groeikernen.

De leeftijdssamenstelling komt ook tot uitdrukking in de sterfte. In het ommeland en ook de groeikernen stijgt het aantal overledenen al vanaf de jaren zestig gestaag; een exponent van de vergrijzing. Opmerkelijk is dat het aantal overledenen in de grote stad vanaf de jaren negentig duidelijk terugloopt, ondanks de sterke bevolkingsgroei. Vergrijzing is derhalve (nog) geen prominent verschijnsel in de grote stad en gecombineerd met een stijging van de levensverwachting vertaalt dit zich in minder sterfgevallen.

Deze trends in geboorte en sterfte hebben belangrijke gevolgen voor de natuurlijke aanwas. In het begin van de jaren zestig lag die in de grote steden nog op zo’n 25.000, maar viel daarna spectaculair terug om onder de nul te dalen in 1975; er was toen tijdelijk een sterfteoverschot. Sindsdien is de weg naar boven weer ingezet en bedraagt het geboorteoverschot nu zo’n 15.000. Opnieuw geldt dat de trends in de groeikernen

45

1 Bevolkingsgroei in stad, groeikern en ommeland |

EEN

EEN

en het ommeland hier sterk van afwijken: de groeikernen kennen als gevolg van de toestroom van jonge gezinnen continu een positieve natuurlijke groei, hoewel die recentelijk lijkt terug te vallen. Het ommeland had in de jaren zestig nog een vrij hoge natuurlijke groei, maar kende evenals de grote steden een terugval die pas in de jaren tachtig ten einde kwam. Na de eeuwwisseling loopt de natuurlijke groei nog verder terug.

Eind vorige eeuw leverde de binnenlandse migratie altijd een negatieve bijdrage aan de bevolkingsgroei in de grote stad, en in het bijzonder in de jaren zestig en zeventig toen de suburbanisatie zijn hoogtepunt beleefde. De natuurlijke groei zorgde in de jaren zestig voor een belangrijke positieve bijdrage aan de bevolkingsgroei van de grote steden, maar daarna nog maar mondjesmaat. Hiervoor in de plaats kwam echter het buitenlands migratieoverschot. Vanaf de eeuwwisseling geldt een nieuw beeld: zowel natuurlijke groei, buitenlandse migratie en zelfs binnenlandse migratie leveren een positieve bijdrage aan de bevolkingsgroei.

Voor de groeikernen geldt een heel ander patroon. Het vestigingsoverschot was eind vorige eeuw een dominante bron voor bevolkingsgroei, terwijl de natuurlijke groei ook nog een belangrijke duit in het zakje deed. Maar opnieuw gaat de eeuwwisseling gepaard met een omslag in het patroon: de bijdrage van het vestigingsoverschot zakt in snel tempo weg, terwijl de natuurlijke groei nog voor wat groei zorgt. Ook het

ommeland heeft zo zijn eigen beeld. In de jaren zestig en zeventig waren zowel de natuurlijke aanwas als het vestigingsoverschot verantwoordelijk voor de bevolkings- groei, die overigens in de jaren zeventig sterk terugliep en rond 1980 op nul uitkwam. Daarna werd de groei weer ingezet, maar op een veel bescheidener niveau. Ook de laatste jaren groeit de bevolking van het ommeland weer in een rustig tempo, waaraan, net als bij de grote steden, alle drie componenten bijdragen.

1.3 Vergroening in de grote steden, vergrijzing in

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 43-47)