• No results found

nieuw demografisch perspectief

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 98-101)

Frank van Dam & Lydia Hofman

zes

Na decennia van suburbanisatie en bevolkingsgroei lijken de groeikernen in een nieuwe demografische fase te zijn gekomen. De meeste groeikernen groeien nauwelijks meer en langzaamaan verandert daar de bevolkingssamenstelling. Er is sprake van een geleidelijke maar zekere vergrijzing en – door selectieve verhuisbewegingen – van een sociaaleconomische uitsortering van huishoudens in groeikernen. Daarmee lijkt de verhouding tussen de groeikernen en de centrale stad fundamenteel te zijn veranderd en het toekomstperspectief van de voormalige groeikernen verschoven.

Vanuit het principe van gebundelde deconcentratie werden in de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1966) de uitgangspunten van het groeikernenbeleid geformuleerd. Het Rijk wilde de enorme toename van de vraag naar woningen als gevolg van de naoorlogse babyboom, en de daarmee voorziene verstedelijking geleiden door achttien speciaal daartoe aangewezen bevolkingskernen een sterke groei toe te staan, en andere, niet aangewezen, kernen in hun bevolkingsgroei te beperken (Faludi & Van der Valk 1990; Reijndorp et al. 2012a, 2012b).

In de jaren zeventig verlieten veel huishoudens de grote stad, op zoek naar meer groen en meer wooncomfort. In de Verstedelijkingsnota (1976, die onderdeel was van de Derde Nota Ruimtelijke Ordening, 1974) werden achttien kleine tot middelgrote steden aangewezen als ‘groeikern’ en zouden vanaf dat moment ‘een sterke groei doormaken ten behoeve van de nabijgelegen grotere stad’. De gemeenten die de groeikernstatus verkregen, kwamen in aanmerking voor rijkssubsidie om hun woningvoorraad en voorzieningenpalet uit te breiden, met als uiteindelijke doel de status van ‘complete stad’ te verkrijgen. In de jaren zeventig en tachtig namen deze groeikernen snel in bevolkingsomvang toe. Het waren de hoogtijdagen van de suburbanisatie, met name jonge gezinnen lieten de centrale stad achter zich. De centrale stad fungeerde als maatschappelijke roltrap en de groeikernen boden de mogelijkheid om van die roltrap af te stappen.

ZES ZES

97

6 Groeikernen: een nieuw demo grafisch perspectief |

Veertig jaar later zijn de groeikernen in een nieuwe demografische fase beland. Enerzijds als gevolg van de geleidelijke vergrijzing van hun bevolking, anderzijds als gevolg van een fundamentele wijziging van het nationale ruimtelijk beleid zoals die in de Vierde Nota (1988) en de Vierde Nota Extra (Vinex, 1990) is neergelegd: om de suburbanisatie van jonge gezinnen en de negatieve gevolgen daarvan (uitsortering, mobiliteit) een halt toe te roepen, werd een meer compacte verstedelijking voorgestaan.

In dit hoofdstuk zal de demografische ontwikkeling van negen groeikernen worden besproken. Het gaat om die groeikernen die liggen in de stadsgewesten van Amsterdam (Almere, Haarlemmermeer, Purmerend), Rotterdam (Capelle aan den IJssel, Spijkenisse, Hellevoetsluis), Den Haag (Zoetermeer) en Utrecht (Houten, Nieuwegein). Het zijn ‘nieuwe steden’ die zich vanuit het niets of vanuit enkele kleine dorpen hebben ontwikkeld. De overige groeikernen laten we in dit hoofdstuk buiten beschouwing.

6.1 Geleidelijke vergrijzing

Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelde in 2001 dat het sommige groeikernen aan een eigen (stedelijke) identiteit ontbreekt. Door de ‘zuigkracht’ van de centrale stad zou dit met name gelden voor de kernen die op korte afstand van hun donorstad liggen. Veel groeikernen kenmerken zich door de afwezigheid van grootstedelijke voorzieningen, een schoksgewijze groei, en een eenzijdige ontwikkeling van de woningvoorraad en de bevolking (De Bruijne & Knol 2001). Reijndorp et al. (2012b) benadrukken de verschillen in ontwikkeling, doelstelling en perspectief van de groeikernen en stellen dat sommige groeikernen als ‘suburbane stad’ kunnen worden aangemerkt, terwijl slechts een enkele zich heeft ontwikkeld tot ‘complete stad’ met alle stedelijke functies van dien (Almere, Nieuwegein en Zoetermeer). Niet alleen is er een grote variëteit in stedelijkheid, maar ook in bevolkingsontwikkeling en bevolkingsopbouw. Hieronder wordt kort ingegaan op de recente demografische ontwikkelingen in enkele groeikernen.

Van de groeikernen neemt alleen in Almere de bevolking nog toe, mede dankzij de realisatie van nog eens 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen. Almere telt inmiddels meer dan 200.000 inwoners. De geboortegolf van het begin van de jaren tachtig als gevolg van de toestroom van jonge gezinnen is voorbij en door het op leeftijd raken van diezelfde gezinnen begint het sterftecijfer toe te nemen. De bevolkings- samenstelling van Almere is opgeschoven van zeer kinderrijk naar iets boven het landelijk gemiddelde. Het aandeel jongeren in Almere is in de laatste jaren flink afgenomen en het aandeel ouderen is iets toegenomen. Het aantal huishoudens in Almere bedraagt inmiddels meer dan 80.000 en het gemiddeld aantal personen per huishouden van rond 2,5 ligt nog steeds beduidend boven het nationale cijfer van 2,2. Het aandeel inwoners van 65 jaar of ouder is (nog) laag en bedraagt 9 procent (ter vergelijking: in Nederland is dat 17 procent) (tabel 6.1).

Ook Haarlemmermeer (140.000 inwoners) en Purmerend (79.000 inwoners) hebben een sterke bevolkingsgroei doorgemaakt, met name in het begin van de jaren tachtig.

ZES

Inmiddels is er in zowel Purmerend als Haarlemmermeer een geleidelijke vergrijzing, en daarmee van een afname van het aandeel gezinnen.

In Amsterdam is juist een omgekeerde trend waarneembaar: daar is het aandeel gezinnen tussen 1995 en 2013 toegenomen van 23 naar 25 procent. In absolute termen is die toename nog indrukwekkender: sinds 1995 een groei van het aantal gezinnen met 18 procent.

In het Rotterdamse stadsgewest beleefde Capelle aan den IJssel (66.000 inwoners) de grootste bevolkingstoename aan het eind van de jaren zeventig. Capelle groeide daarna nog amper. Net als in Haarlemmermeer is ook in Capelle aan den IJssel de vergrijzing onmiskenbaar ingezet.

Ook Spijkenisse (72.000 inwoners) en Hellevoetsluis (39.000 inwoners) kenden vooral aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig een sterke bevolkings- groei en ook deze kernen hebben, 35 jaar later, te maken met een geleidelijke vergrijzing van de bevolking. Inmiddels heeft de bevolkingsgroei zich gestabiliseerd en is er in de laatste tien jaar zelfs enkele jaren sprake geweest van een geringe bevolkingskrimp. In Hellevoetsluis is in twintig jaar tijd het aandeel gezinnen scherp gedaald.

Tabel 6.1

Huishoudens naar samenstelling en bevolking naar leeftijd, G4, groeikernen en Nederland, 1995 en 2013 % hh alleen- staand % hh samen- wonend % hh gezinnen % bev 0-19 % bev 20-64 % bev 65+ 1995 2013 1995 2013 1995 2013 1995 2013 1995 2013 1995 2013 Amsterdam 56 55 21 20 23 25 20 20 67 68 13 12 Almere 24 31 30 24 46 45 31 28 61 64 8 9 Haarlemmermeer 24 29 29 28 47 43 26 26 64 61 10 14 Purmerend 29 32 30 28 41 39 26 23 64 61 11 17 Rotterdam 46 48 25 23 29 29 22 22 62 63 16 15

Capelle a/d IJssel 32 36 30 28 38 36 25 23 62 61 13 17

Spijkenisse 26 33 32 31 41 37 28 22 64 63 9 15 Hellevoetsluis 23 31 31 32 47 37 29 22 62 62 10 16 Den Haag 49 48 24 22 27 31 21 23 61 64 18 14 Zoetermeer 27 32 27 29 46 39 29 24 62 62 9 15 Utrecht 52 53 23 22 25 26 20 22 67 68 13 10 Nieuwegein 28 34 27 30 45 35 28 22 64 63 9 16 Houten 21 26 28 28 51 47 34 28 59 61 8 11 Nederland 33 37 29 29 38 34 24 23 62 60 13 17 Bron: CBS

99

6 Groeikernen: een nieuw demo grafisch perspectief |

ZES

ZES

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 98-101)