• No results found

Uitdagingen voor de toekomst

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 165-170)

en een nieuwe strategie van stedelijke ontwikkeling

11.4 Uitdagingen voor de toekomst

Almere bouwt minimaal voor eigen behoefte. Daarnaast houdt Almere, gelet op de regionale opgave, rekening met een toename van de woningbouw en een verdere bevolkingsgroei. Of dit inderdaad gaat gebeuren, is deels afhankelijk van de aantrekkelijkheid van Almere als woongemeente. Uit onderzoek naar

woonkeuzegedrag6 blijkt een sterke voorkeur voor woonlocaties nabij een historische binnenstad en nabij werkgelegenheid. Bij de keuze voor een bepaalde regio speelt de nabijheid van voorzieningen niet zo’n grote rol. Echter, als mensen al in de gewenste regio wonen, dan speelt de nabijheid van voorzieningen juist een belangrijke rol. De Atlas voor gemeenten (Marlet & Van Woerkens 2014) publiceert jaarlijks een woonaantrekkelijkheidsindex van steden waarin acht factoren zijn opgenomen die laten zien hoe aantrekkelijk een gemeente wordt gevonden om in te wonen. Almere beschikt niet over een historische binnenstad, hetgeen nadelig is voor de aantrekkelijkheid. Ook op andere factoren, zoals de bereikbaarheid van banen en het culturele aanbod, scoort Almere vanwege zijn jonge geschiedenis niet hoog. Het feit dat Almere een jonge stad is met een uniek selling point, zeer ruim opgezet, veel groen en water, moderne bouw en een zeer goede prijs-prestatieverhouding voor woningen en bedrijfspanden, wordt minder gezien. Maar dat kan weer veranderen. In elk geval is in de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 tussen het Rijk, de provincie en de gemeente de ambitie uitgesproken ‘om Almere door te ontwikkelen tot een stad waar het prettig is om te wonen, te werken en te recreëren’.

In de afgelopen jaren zijn steeds minder Amsterdammers naar Almere verhuisd. Dankzij nieuwe uitleggebieden in Amsterdam zelf en dankzij de beschikbaarheid van woningen in de meer nabij gelegen gebieden, zoals Diemen, Amstelveen en de regio Haarlem, kwamen er, naast Almere, meer alternatieven voor een nieuwe plek om te wonen. Het is echter de vraag in hoeverre deze ‘ruime’ keuze op langere termijn ook zo blijft. De toename van het aantal huishoudens in de Noordvleugel blijft groot, en zal met de verwachte groei in werkgelegenheid mogelijk nog verder oplopen. Hierbij komt nog dat migratiecijfers mogelijk worden gedrukt door de problemen op de woningmarkt, waarbij meer bemiddelde huishoudens wel kunnen verhuizen, maar minder bemiddelde huishoudens niet. In de toekomst zullen dan weer meer mensen op zoek gaan naar een nieuwe woning. Studenten vinden waarschijnlijk altijd wel een plek; containerwoningen en kleine appartementen zijn snel te realiseren. Maar wat als deze jonge huishoudens wat ouder worden en aan gezinsvorming gaan doen? Dan stijgt de vraag naar ruimere, maar betaalbare wooneenheden. Kunnen Amsterdam en de directe omgeving wel in voldoende mate in die behoefte voorzien? Almere zou derhalve (net als in het verleden) een belangrijke rol kunnen spelen in het opvangen van de woningbehoefte van Amsterdammers. Dit kan extra belangrijk worden, indien de aantrekkelijkheid van Almere als woon- en werklocatie door verbetering van het voorzieningenaanbod en een verbeterde infrastructuur verder toeneemt. De adaptieve en organische strategie van Almere om, wanneer dit nodig is, de gewenste groei te kunnen faciliteren, past goed bij het accommoderen van deze onzekerheden.

ELF

Concluderend kan worden gesteld dat Almere vroeger fungeerde als overloopgebied voor Amsterdam, maar in de toekomst een meer zelfstandige rol zal gaan spelen als onderdeel van de regionale magneetwerking. Voor de opvang van de bevolkingsgroei in de Noordvleugel en de economische vitaliteit van de regio is dat van groot belang.

Noten

1 Onder ‘het gebied Amsterdam’ wordt verstaan: de gemeenten Amsterdam, Amstelveen, Diemen en Ouder-Amstel.

2 Volgens het CBS had Flevoland in 2014 met 50 procent verreweg het hoogste aandeel huishoudens met onderwaarde.

3 In de jaren tachtig was de beoogde verhouding twee derde huur en een derde koop. In de jaren negentig veranderde die verhouding naar een derde huur en twee derde koop. 4 Segmentering van woningbouw wil zeggen: de verdeling in prijssegmenten bij realisatie.

Van goedkoop tot duur, en met een vrij individueel ontwerp.

5 Zie de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 en de Rijksstructuurvisie Amsterdam – Almere – Markermeer.

6 Zie onder andere Musterd (2014), waarin enkele resultaten worden gepresenteerd uit het Higher Education Location Preferences-project.

TW

AALF

Rotterdam

Marco Hoppesteyn & Wim van der Zanden

TWAALF

Rotterdam is te kenschetsen als magneet, roltrap en spons. In de ene periode werkte de stad meer als magneet dan in de andere. Jongeren komen vooral voor een opleiding, anderen veeleer voor een baan. Gezinnen vertrokken vaak naar omliggende gemeenten. Maar die trend is recentelijk gekeerd. Velen voelen zich met hun gezin inmiddels prima thuis in de stad. Sommige ‘vestigers’ blijven langer in de stad, anderen verlaten de stad binnen enkele jaren. Degenen die vertrekken, zijn jaren later in inkomen beter af dan degenen die blijven. Naast deze functie als roltrap werkt de stad ook als spons: het aantal bewoonde adressen steeg in Rotterdam veel sneller dan de woningvoorraad. Vooral de woningleegstand is sterk afgenomen.

De meeste steden zijn ontstaan als knooppunten van handel en centra van economische en bestuurlijke macht. Al sinds mensenheugenis trekken mensen vanuit het platteland naar de stad om daar ‘iets te beginnen’. De industrialisatie aan het einde van de negentiende eeuw bracht de stedelijke ontwikkeling in een enorme versnelling. Ook Rotterdam maakte in deze periode een sterke groei door. De haven werd een belangrijke schakel tussen het industrialiserende Europese achterland en de ‘rest van de wereld’. Rotterdam bood zo kansen aan veel mensen die op zoek waren naar mogelijkheden om hun maatschappelijke positie te verbeteren.

Figuur 12.1 toont de onstuimige groei die Rotterdam in anderhalve eeuw doormaakte. Telde Rotterdam in 1880 nog maar 121.000 inwoners, al in 1918 werd de grens van 500.000 inwoners doorbroken. Het hoogtepunt van de groei werd bereikt in 1965, toen Rotterdam 731.500 inwoners telde. In die tijd piekte ook de werkgelegenheid in de stad, met zo’n 313.000 arbeidsplaatsen in 1970. Inmiddels (2014) wonen er 618.000 mensen in Rotterdam.

Aan het eind van de jaren zestig voltrok zich in de westerse economie een sterk proces van decentralisatie en structuurverandering van de werkgelegenheid. Industriële productieprocessen werden op mondiale schaal verplaatst naar lagelonenlanden en het accent in de westerse economie verschoof geleidelijk naar de dienstverlenende sector. Onder invloed van een sterk toegenomen welvaart en automobiliteit voldeed

Rotterdam minder aan de vestigingsplaatseisen van werken en wonen. Het gevolg was een proces van ontstedelijking. In Rotterdam, een stad met een sterk accent op

werkgelegenheid in de haven en de industrie, was dit proces duidelijk merkbaar. Hand in hand verlieten bedrijven en bevolking de binnensteden en de oude wijken rondom het centrum. Veel werkgelegenheid verplaatste zich naar de bedrijventerreinen rondom de stad en de bevolking vertrok – onder aanmoediging van het rijksbeleid van gebundelde

TW

AALF

TW

AALF

167 12 Rotterdam |

deconcentratie – in groten getale naar de groeikernen in de regio: Capelle aan den IJssel, Spijkenisse en Hellevoetsluis (zie ook hoofdstuk 6). Tussen 1966 en 1984 verloor Rotterdam maar liefst 175.000 inwoners, terwijl het inwonertal in de drie groeikernen van de stad met 100.000 toenam.

Vanaf het einde van de jaren tachtig begon Rotterdam weer langzaam te groeien. Sindsdien vertoont de bevolkingsontwikkeling kleine golfbewegingen, die vooral worden veroorzaakt door veranderingen in de binnen- en buitenlandse migratie- stromen. Zo werd de bevolkingsgroei van de jaren negentig gekenmerkt door – per saldo – een forse instroom vanuit het buitenland en tegelijkertijd een substantiële uitstroom naar andere Nederlandse gemeenten. Vanaf 2003 daalde de bevolking gedurende een korte periode, maar in de jaren 2006 en 2007 stabiliseerden de in- en uitstroom weer. In deze jaren veranderde ook de samenstelling van de buitenlandse instroom. De vestiging van traditionele immigrantengroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen) nam af, terwijl de vestiging van nieuwe groepen toenam, onder andere vanuit de nieuwe EU-landen.

Tussen 2009 en 2012 groeide Rotterdam met jaarlijks gemiddeld 5.600 personen (exclusief de fusie met Rozenburg op 18 april 2010). Deze groei werd deels veroorzaakt door een toename van het aantal geboorten en een daling van het aantal sterfgevallen (meer natuurlijke aanwas). Verder valt op dat de combinatie van de migratiestromen veranderde ten opzichte die in de jaren negentig: tegelijk met de terugkeer van het ‘traditionele’ positieve buitenlandse saldo kwam het vanouds negatieve binnenlandse saldo in evenwicht. Het vertrek van inwoners naar andere gemeenten in Nederland werd steeds meer gecompenseerd door de vestiging in Rotterdam vanuit andere Nederlandse gemeenten. Figuur 12.1 1860 1880 1900 1920 1940 1960 1980 2000 2020 0 200 400 600 800 duizend personen

Bron: Gemeente Rotterdam

pb

l.n

l

Bevolking Werkgelegenheid

TW

AALF

In document De stad: magneet, roltrap en spons (pagina 165-170)