• No results found

XLIX Liedeken

In document Groot lied-boeck (pagina 187-196)

Stemme: 'S morghens voor daegh, in't velt al by den wege, &c.

Maar siet! sy sluyt,1

Ach Lief, wilt soo niet sluyten, Siet eerst eens uyt

Wie dat ghy hier laet buyten 5 U deurtjen gaen,

Compt fleurtjen aan6 Aen 't scheurtjen,7

Een eurtjen8 Aant deurtjen staen

10 Aenhoort mijn kleyn vermaen.10

Ach! wildy niet? En ist dan u behaghen Dat ick 't verdriet

Hier op de straet moet klaghen? 15 Voor nijers boos,15

Voor vrijers loos,16 Noch wijder,17

Voor yder, Voor vrijers loos 20 Of yemant die my siet?

Ick gaf een klop

Met vreesen en met hopen,

* XLIX

In 1622 blz. 65-66 k. De bln. 65-72 komen in 1622 tweemaal voor, eerst als vel I, daarna als vel K. In vs. 1 het eerste woord in romein met sierletter M.

33 die ick in 1622: diei ck - 53 Mach in 1622: Noch - 60 sel. in 1622: sel zonder punt. 1 sy sluyt: zij doet de deur dicht.

6 fleurtjen: bloempje, vleinaam voor het meisje. 7 scheurtjen: kiertje; vgl. WNT XIV, kolom 530. 8 eurtjen: uurtje.

10 kleyn vermaan: woordje vol aandrang. 15 nijers: benijders.

16 loos: slimme, sluwe. 17 wijder: meer, verder.

En seyd doet op,

Sy seyd' ick doe niet open, 25 Wy sorghen // seer25

Koomt morghen // weer, Wilt borghen27

Tot morghen, Komt morghen weer 30 En eyscht dan u begeer.

Ick bent, mijn roem! Mijn waerde uytghelesen!32

Die ick schier noem Mijn eygen hart te wesen; 35 Sy vluchten toe,35

Ick stichten doe,36 Sy vruchte,37

Ick duchte,38 Ick suchte doe:

40 Hoe wee was ick te moe. 'k En kan voorwaar De heele nacht niet rusten, Maar dacht om haar, En veel verscheyden lusten44

45 Temteerden // my,45

Het deerden // my46

't Ontbeerde, Begeerde

Dies keerd' ick my 50 Van d'een op d'ander sy.

25 sorghen: zijn bezorgd.

27 borghen: krediet geven, uitstel geven. 32 uytghelesen: uitverkorene.

35 vluchten: verdween; toe: toen. Of is het ww. toevluchten: in huis een toevlucht zoeken? 36 doe: toen.

37 vruchte: vreesde, was bang. 38 duchte: klaagde, was bedroefd. 44 lusten: erotische begeerten. 45 Temteerden: kwelden.

Wel op mijn hert,

En wilt niet langher treuren, Mach voor u smart

Haer jonst u niet ghebeuren,54

55 Soo laatse // snel,55

Maer praatse // wel,56

Soo staatse,57 Ter plaatse, Soo staatse wel

60 Daermen haer eeren sel.60

Princesjen eel!

Als ick by u quam praaten,62

Wast een te veel,63 Daerom sal ick u laten 65 Ghy maacktet // trots,65

Ghy spraacktet // schots66 Ick laacket,67

En staacket,68 Ghy maacket trots,69

70 't Hadt seker niet veel slots.70

54 ghebeuren: te beurt vallen. 55 laatse: verlaat haar.

56 praatse wel: als ze goedwillig praat.

57 Soo staatse enz.: dan krijgt ze een plaats, nl. in mijn hart. 60 Daermen haer enz.: waar men haar alle eer zal bewijzen. 62 Als: toen.

63 Wast een te veel: was er éen te veel, nl. hijzelf; er was dus een andere minnaar. 65 Ghy maacktet trots: gij deedt hooghartig.

66 schots: schamper. 67 laacket: keur het af. 68 staacket: houd ermee op.

69 maacket: misschien is deze vorm zónder t een tegenw. tijd. 70 't Hadt: het hele geval had; niet veel slots: slot noch zin.

*

L Kockje

-Stemme: Schoon Lief wilt myn troost geven, &c.

Truytje ick moet u loven,

Want ghy weet meer te hoven2 Als d'alderbraefste Kock,3

Met kunsjens te versieren,4 5 Met schicken en schockieren,5

Dat 's seker sonder jock.6 't Sy waer het is besproken,7

In Kamer of in Koken, Ick vind' u even drock, 10 Met jongen en met oude,

Met vrye en getroude, Dat 's seker sonder jock. Met Burgers en met Boeren, Met Heeren en met Hoeren, 15 Die ghy kent by de schock:15

Met Waerden, en Waerdinnen, God gheef oock hoese sinnen,17

Dat 's seker sonder jock. Met Wevers, en met Snyers, 20 Met Voer-luy, met Paert-ryers,

Met Boef, met Bedel-brock,

* L

In 1622 blz. 67k. Ook in Geestigh Liedt-boecxken 1621. In vs. 1 het eerste woord in romein met grotere initiaal T. De slotregel van elke strofe in romein.

- Kockje: kookster, of hoertje.

2 hoven: lekkernijen bereiden, als aan het hof; mogelijk dubbelzinnig. 3 alderbraefste: allerknapste.

4 versieren: verzinnen.

5 schockieren: schakeren, afwisselen.

6 seker: uw. deel van het gez., niet bijw. bep. Na seker denke men een komma. 7 't Sy waer enz.: waar de afspraak ook maar gemaakt is.

15 by de schock: bij de vleet; eig. bij zestigtallen. 17 God gheef enz.: hoe ze ook mogen zijn.

Met Aaterlinghs, met Basters,22

Met luy vol lofs en lasters,23 Dat 's seker sonder jock. 25 Met snoode Duyvel-jaghers,25

Met Broeders en met Swaghers,26 In eenich hoeck of hock,27 Met Botters, valsche Speelders,28

Met Heelders en met Steelders 30 Dat 's seker sonder jock.

Met Schooyers, en Wijn-koopers,31 Met schraepers en laegh-loopers,32

Wel hoe ick krijgh de nock:33 By Armen, en by rijcken 35 Laet ghy u goetheyt blijcken,35

Dat 's seker sonder jock. Ghy slacht de goede Paerden37 Ghy werpt niemant ter aerden,38

Het valt als in Gods block:39 40 U goetheyt is rechtvaerdich,40

Wel een root rockjen waerdich41

Dat 's seker sonder jock.

22 Aaterlinghs: onverlaten, ontaarde mensen; Basters: bastaarden. 23 lasters: kwalijke reputatie.

25 Duyvel-jaghers: duivelbanners.

26 Met Broeders enz.: wschl. met Jan en alleman. 27 hock: schuilhoek.

28 Botters: oneerlijke dobbelaars. 31 Schooyers: bierhandelaars.

32 schraepers: gierigaards; laegh-loopers: klaplopers. 33 nock: hik; dus: ik kan niet verder.

35 Laet ghy enz.: toont gij uw bereidheid (scabreus). 37 slacht: gelijkt.

38 Ghy werpt enz.: gij gooit niemand van u af.

39 Gods block: offerblok; Het valt enz.: het gaat van een leien dakje. 40 rechtvaerdich: terecht; de komma denke men weg.

Maer als sy 't u verwyten, Seght: die een hont wil smyten,44

45 Die vint wel haest een stock: Maer kundy u verbyten,46 't Sal haer te meerder spyten,47

Dat 's seker sonder jock. Die u hier over laken,49 50 Laat sy 't eens beter maken,50

Het zy om ringh of rock:51

Maer ofse schoon wat praten,52 Ghy seltet toch niet laten, Dat 's seker sonder jock.

44 smyten: slaan.

46 kundy u verbyten: kun je het verkroppen, ben je in staat er niet op te reageren. 47 haer: hen; wijst terug naar sy in vs. 43.

49 Die u enz.: mochten er vrouwen zijn die u. 50 maken: doen.

51 Het zy om enz.: hetzij terwille van een trouwring, hetzij terwille van een kledingstuk; dus: als huwelijksliefde of als min of meer betaalde liefde.

*

LI Liedt

Stemme: Tobias tot sterven gheneghen, &c.

Door jeuchdich, blinde, domme, sinnen,

Begaf ick my oock tot het minnen, Dies 't hert // verwert3

Meest alle daghen 5 Int treurich claghen.

De Schoon die my dit spel bereyde, Is d'oorsaeck dat icker uytscheyde,7 Deur 'tschijn // 't welck myn8

Dus had ghetoghen9 10 Heeft my bedroghen.

Ick eenvoudighe slechte Herder,11

Dus reuckeloos en docht niet verder,12 Dan dat // ick hadt

Nu wel te deghen 15 Een Lief verkregen.

Vertreckt ghy malle fantasije,16 Flucx versiet u mijn willich lije,17

Wech voort // 't paspoort18 Wert u ghegeven,19

20 'T is al geschreven.

* LI

In 1622 blz. 68 k. In vs. 1 het eerste woord in romein met grotere initiaal D. De vzn. 53-54 staan in 1622 om typografische reden op éen regel, zonder hoofdletter bij Sich.

3 verwert: verwart zich, raakt verward.

7 uytscheyde: ermee ophield, me eruit terugtrok.

8 Deur 'tschijn: wegens het bedrog; 't welck myn: datgene wat mij; hier begint een nieuwe zin; de constructie doet echter wat gewrongen aan.

9 ghetogen: aangetrokken.

11 slechte: argeloze; Herder: vrijer, minnaar; zie WNT VI, kolom 597. 12 reuckeloos: roekeloos, lichtvaardig.

16 malle fantasije: dwaze inbeelding.

17 versiet u: tref voorzieningen, neem maatregelen voor de afreis; willich lije: door eigen wil veroorzaakt lijden.

18 paspoort: bewijs van ontslag. 19 wert: wordt.

Ick ban u uyt mijn hart noch vaster,21

Ghy rust-roover, dijn stercke laster,22 Gheveynst // maar peynst23

Het sal u missen24 25 Hier meer te vissen.25

Ach Minne! daer ick dus voor vreese, Ick kan noch mach sonder u niet wese, 't Hert kout // onthout28

Mijn groeysel hede,29 30 En mijn vreuchd mede.

Mijn klare Son, deur het schoon weder, Straalden in en op de ooghen teder,32

Van haer // dienaer33 Die heeft ontfanghen 35 Schaem-roode wanghen.

Na dees stuur-Herfst comt den Somer,36

Die mijn gront verwermt ende vromer37 Begon // mijn son

Te laten dalen 40 Haer gulde stralen.

De dorre stam gingh ick soo snoeijen, Datter nu nieuwe vruchten groeijen, Ja meer // dan

eer-tijts is bevonden 45 t' Eenigher stonden.

21 u: nl. de malle fantasije; vaster: stelliger, resoluter.

22 laster; wandaad, misdaad; wschl. moet men de beide delen van dit vs. als nevengeschikt zien, en beide behoren dan bij u (vs. 21).

23 Gheveynst: bijv. bep. bij laster; peynst: denk eraan. 24 Het sal u missen: ge zult er niet in slagen.

25 vissen: behalen, bereiken. 28 onthout: ontzegt, belemmert.

29 Mijn: mij; hede: nu; of is groeyselhede éen woord?

32 Straalden: straalde (Son is onderwerp); in en op: wschl. op omdat de minnaar de ogen dichtdoet voor dit felle licht; teder: bijw. bep.

33 haer dienaer: nl. de dichter zelf. 36 stuur: stuurse, kille,

Mijn vrou, 'tis tijt, wilter op passen, De vruchten rijp sijn schoon volwassen, Comt ras // 't ghewas

Mach niet meer toeven,49

50 Tijt stracx an't proeven.50

Alst windich suchten my verdroten51

Heb ick met traanen nat begoten De stam // die quam

Sich droef vertonen 55 Voor veel personen.

Adieu mijn Son, fleur der Goddinnen,56 Mijn moyten is licht, mach ick verwinnen,57 Mijn leedt // ick weet58

En hout secreter59 60 Wist ghy 't, 't waer beter.

49 toeven: wachten.

50 Tijt stracx: ga onverwijld.

51 Alst: toen het; windich suchten: het zuchten van de wind; verdroten: verdroot. 56 fleur: bloem.

57 moyten: moeite; de komma na dit vs. denke men weg. 58 weet: weet het.

In document Groot lied-boeck (pagina 187-196)