• No results found

Stemme: Als 'tbegint Sondagh, Sondagh lest-leden, 1

In document Groot lied-boeck (pagina 120-125)

Op eenen St. Jans-dach2 Ben ick buyten ghetreden, Daermen veel waghens sach, 5 Met soo veul omme-slach,5

Het volck quam met hoopen Al by de voer-luy loopen,7 En maeckten daer verdrach.8

De Kneukels en de Boeren9 10 Die hadden 't op ghestelt,10

Sy wilden niemand voeren11

Dan voor ghedronghen gelt,12 Dit (docht mijn) was ghewelt,13

Ick wandelde met lusten, 15 En gingh myn selven rusten15

In 't groen gheschilderd veld.16

* XXIX

In 1622 blz. 39-41. Ook in Geestigh Liedt-Boecxken, 1621. In vs. 1 het eerste woord in romein met grotere initiaal S. In vs. 56 twee woorden in romein. Het gedicht speelt zich kennelijk af in de streek tussen Amsterdam en Haarlem, aan de noordkant van het toenmalige Haarlemmermeer. Het beschrijft hoe de dichter, aldaar in het gras gelegen, te zien krijgt dat drommen Amsterdammers van laag allooi St. Jansdag vieren door zich in boerenkarren naar Haarlem te laten rijden.

1 Sondagh, Sondagh in 1622: Sondagh, Sondahh drukfout.

2 St. Jans-dach: feest van Johannes de Doper, 24 juni. In 1610 viel St. Jan op een zondag; daarna tijdens Bredero's leven niet meer.

5 omme-slach: drukte, gewoel.

7 by de voer-luy: naar de mannen met paard en wagen. 8 verdrach: overeenkomst, afspraak voor een ritje. 9 Kneukels: kinkels, lomperds.

10 op ghestelt: vastgesteld, zich voorgenomen. 11 voeren: laten meerijden.

12 ghedronghen gelt: het afgedwongen, niet door loven en bieden overeengekomen bedrag. 13 ghewelt: overmacht, machtsmisbruik.

15 myn selven rusten: rustig zitten of liggen. 16 gheschildert: gekleurd.

De gladde paerden renden17

Langhes de harde slijck,18 De Voerluy diese menden 20 Klatterden vreesselijck.20

De dorre drooghe dijck

Die was besaeyt met Menschen, Ick sach het al na wenschen23 In mijn begraselt rijck.24 25 Flucx quam daer an rumoeren,

En raesden sonder roy,26

Heele waghens met Hoeren, Die wierpen vast met hoy,28 Dit dunckt die lieden moy. 30 Sy riepen en sy kreten

Al haddens niet ghegeten31

Dit goore gorle goy.32

Wel eer wouw ick wel weten,33

Waer van, of hoe het quam, 35 Datmen mal plach te heeten Het volck van Amsterdam: Maar als ick dit vernam37 Ick barsten uyt van lacchen, Het schijnt wy komen pracchen,39

40 Der droogers Speck of Ham.40

17 gladde: met glanzende huid. 18 slijck: modder, grond.

20 Klatterden: klapten, nl. met de zweep. 23 na wenschen: op de meest gewenste wijze. 24 begraselt: met gras begroeid.

26 sonder roy: ongepast, buitensporig. 28 vast: voortdurend.

31 Al haddens niet: als hadden ze niets. 32 gorle goy: schorremorrie.

33 Wel eer: vroeger, eertijds.

37 als ick dit vernam: toen ik dit alles te zien kreeg. 39 pracchen: afbedelen.

40 droogers: gierige lui; vgl. WNT III, tweede stuk. kolom 3439; hier een scheldwoord voor de Haarlemmers.

Waer heen ghy broetsche lieden?41

Ay lieve, blijft in stadt:

Laet hier u roockt-vleys sieden43 En monckelt hier doch wat,44

45 Tapt eens uyt 't beste vat, Laet die gulsighe wespen46 Haar geel-garstighe Hespen,47 En haer kranck-hoofdich nat;48

Ghewoonten, en Landts-zeden49 50 Heeft u te seer verleyt:50

Ey luystert na de reden,51 Betoomt u sinlijckheyt:52

Vertoeft, een luttel beydt,53 Wilt my hier in gherieven, 55 Bestelt my dese brieven,55

By Iaap Haas Majesteyt.56 Drogisten uytghenomen,57 Wy sijn dit vollick moe, Als sy tot uwent komen, 60 Soo sluyt u poorten toe,

Tot ick se open doe,61 Of sydy so bescheyden,62

41 broetsche: dartele, gekke. 43 hier: nl. thuis; sieden: koken.

44 monckelt: kauwt, knabbelt; vgl. WNT IX, kolom 1075. 46 gulsighe wespen: inhalige afzetters, nl. de Haarlemmers. 47 geel-garstighe Hespen: hammen die geel zijn van de ranzigheid. 48 kranck-hoofdich nat: drank waar men hoofdpijn van krijgt. 49 Landts-zeden: tradities.

50 Heeft: men zou hier een meervoud verwachten. 51 reden: rede.

52 sinlijckheyt: neiging, begeerte. 53 een luttel beydt: wacht een ogenblik.

55 Bestelt my enz.: bezorg voor mij deze brieven, vertel namens mij het volgende.

56 Iaap Haas Majesteyt: blijkbaar een spotnaam voor Haarlem of een bepaalde Haarlemmer; de inhoud van de boodschap is vs. 57-72.

57 Drogisten uytghenomen: voortreffelijke, altijd dorstige lieden; of: bijzonder dorstige lieden; aanduiding van de Haarlemmers; vgl. vs. 60 en 63, en lied XL vs. 1 en 105.

61 Tot ick se open doe: tot ik ze zal openen; dus nooit. 62 bescheyden: schrander.

Stiert dit ghespuys tot Leyden,63

Ick neem 't u of in 't goe.64

65 Sanckt Ridders wilt niet pocchen,65

Om dat ghy Meesters bent Over dees slechte Jochen,67 Diemen u willich sent,68 Warenser maer ghewent69

70 By u gebooren beuken70

En hallif gaeren kreuken71

Die rouw waer al ghe-ent.72 De velden en de stoepen73

Met wijven sijn beseyt:74

75 Waer heen, waer heen sy roepen75

Na Haerlem gilt en meyt,76 Met so veul vrolijckheydt: Maar als sy weder komen,78 Is haer de vreucht benomen 80 't Alleluya is gheleydt.80

Onder so menich hongdert Was nau een deeg'lijck Man,82 Ick was blydt en verwongdert Dat wy'er so raeckten van,84

63 Stiert: stuur.

64 Ick neem enz.: ik zal het u niet kwalijk nemen.

65 Sanckt Ridders: zandridders, spotnaam van de Haarlemmers.

67 slechte Jochen: onnozele stumpers, nl. het amsterdamse schorremorrie; vgl. vs. 22. 68 Diemen u willich sent: die we graag kwijt zijn.

69 Warenser maer ghewent: hoorden ze er maar thuis, bleven ze er maar voorgoed. 70 u gebooren beuken: uw uit Haarlem geboortige zotten. Vgl. WNT II, kolom 2271.

71 kreuken: domheid, gebrek aan hersenen, domme mensen. Vgl. WNT VIII, eerste stuk, kolom 170.

72 Die rouw waer al ghe-ent: daar zouden we niet lang rouwig om zijn, nl. als wij ze voorgoed kwijt waren.

73 stoepen: op- en afritten van de dijken. Vgl. WNT XV, kolom 1774. 74 beseyt: bezaaid.

75 sy roepen: roepen ze. 76 en meyt: een meid.

78 weder komen: terugkeren van Haarlem. 80 't Alleluya is gheleydt: het gejuich is verstild. 82 nau: amper, nauwelijks.

85 Quaemt ghy op een Sint Jan, Sanckt Ridders ons versoecken,86

Ghy souwt in onse kloecken87 U wel verdwalen dan.88

Ghy Princen en ghy Heeren,89 90 Of nieus-gierighe lien,

Ghy meucht wel weder keeren,91 Want hier is niet te sien,92

Of lustet u misschien De waghens eens te tellen?94 95 Of die voer-luy te quellen?95

Dat wil ick niet verbien.

86 versoecken: opzoeken, een bezoek brengen. 87 kloecken: flinke, kundige kerels.

88 U wel verdwalen: de tel kwijtraken, nl. omdat er zo veel kloeke kerels in Amsterdam zijn en niet alleen dit schorremorrie.

89 Princen, Heeren: de dichter richt zich nu tot anderen, die daar blijkbaar ook zitten te kijken, net als hij. In de term Princen zit ook een stukje rederijkerstraditie.

91 weder keeren: teruggaan, weer omkeren. 92 niet: niets.

94 tellen: nl. omdat het er zo verschrikkelijk veel zijn. 95 die: de; quellen: plagen, pesten.

In document Groot lied-boeck (pagina 120-125)