• No results found

Cornelis Ianszoon Schooneman, Ende Marya Arents de Lange

In document Groot lied-boeck (pagina 141-146)

Wilt ghy den Echten-staet in vrede staende houwen,

De twist, en haer oorsaeck, die moet ghy voor al schouwen,2

Waerdighe Bruydegom, gaet voorts u Bruydt wel voor:3 Haer deuchdelijck ghemoet sal volghen in u spoor. 5 Breeckt ghy dijn korselheyt met wijse raet en reden,5

Sy sal haer spieg'len dan, in u leenighe zeden,6 En printense in haar hart, en leerens' an haer ziel Door dag'lijcx oeffhen na, op dat, oft soo gheviel8

Dat eenich mis-verstant, van dese wech u leyden, 10 Sy, dan met lijtsaemheyt, dat buytje mocht of beyden,10

En swyghen voor een wijl, tot dat d'oploop van 't bloed Besaedt is en ghestilt, ghelijck 't onweder doet12

Dat maer een vlaagje duurt, al tiertet opgheblasen En buldert hevich uyt met roepen en met rasen, 15 Met stormen, met gheweldt op eenich klip of bergh,

Die sick niet seer en kreunt an al dat woest ghetergh.16 Soo sal u brave Bruydt de winden van u Toren17

Met een stantvastich hart verduldelijck anhooren.18 Doch wildy al te straf beheerschen, en ghebien,19 20 Ghy maeckt u licht ghehaat, ghevreest, en seer ontsien,

't Welck luttel vrientschap baart, maer speurt ghy in u sinnen21

Van haer gheliefd' te zyn, soo moet ghy eerst haer minnen,22

* XXXVI

In 1622 blz. 48-52. Tekst geheel gedrukt in romein, met in vs. 1 grote sierletter W. In vs. 3 enz. telkens woorden cursief. Het paar was ondertrouwd op 22 april 1615. Zie Memoriaal van Bredero, blz. 141.

2 schouwen: schuwen, vermijden. 3 voorts: verder; wel: goed.

5 breeckt: bedwingt; korselheyt: korzeligheid, lichtgeraaktheid. 6 in u leenighe zeden: aan uw inschikkelijke karakter.

8 oeffnen na: navolgen; oft: indien het; gheviel: gebeurde. 10 of beyden: afwachten, doorstaan.

12 Besaedt: bezadigd, gekalmeerd. 16 sick: zich; kreunt: bekommert.

17 de winden van u Toren: de vlagen van uw woede. 18 verduldelijck: lijdzaam, geduldig.

19 straf: streng.

21 vrientschap: genegenheid, liefde; speurt ghy: streeft gij ernaar. 22 Van haer gheliefd': door haar bemind.

Gheeft dy de swackheyt toe van u lieve Mannin,23

Soo sal de eene jonst de ander brenghen in,24

25 So sal uyt d'eene deucht veel and're deuchden vloeyen:25

Soo sal de goedheyt Gods, u doen In liefden bloeyen.26 Soo sal de seghen rijck van voorspoet, en van vree Den Heer u voeren t' huys: God is de liefde mee;28 Verschoont uyt liefden dan des anderens ghebreken. 30 Maer wildy juyst een saeck, of een gul-hertich spreken30

Doorkloven tot een hayr, versteurt van bloet en breyn31 Soo ist begrijp wel groot, soo is u liefde kleyn,32

Soo suldy uyt u huys, de vrede gantsch verjaghen, Soo krijghdy in haer stee de tweedracht, met haer plaghen 35 Van ongheluck, van ramp, van laster, quaet-vermoe:35

Tot wien de Bulle-back stracx licht sijn fackel toe.36

Dus kan ick u gheen goedt, ghelieven, meer aenprijsen Als dat ghy wilt u plicht elckanderen bewijsen, Ghelijck als ghy verstaet uyt 'tGoddelijcke woord 40 Dat ellick Christen mensch sijn echt-Ghemael behoort:40

T' is buyten mijn beroep hier over disch te preecken41

Doch ist my niet verboon somwijls wat goets te spreecken,42 Maer hier by jonghe lien besonder by de wijn,

Ten dunckt my waerlijck niet dat het sal willen zyn; 45 Dies ick my nechtelijck, en gantsch eerbiedich keere45

Tot u, ons Bruydegom, die in u hoochste eere In dese Bruylofts-feest nevens u speelknechts sit,47

23 Gheeft...toe: zijt gij toegeeflijk jegens. 24 jonst: daad van genegenheid.

25 deucht: goede daad.

26 In liefden bloeyen: toespeling op de zinspreuk van de amsterdamse Rederijkerskamer. 28 Den Heer: onderwerp; God is de liefde mee: God is tevens liefde; of God is de liefde gunstig

gezind. Vgl. WNT XI, kolom 367.

30 juyst: nauwkeurig; een gul-hertich spreken: een openhartige uitleg.

31 tot een hayr: haarfijn; versteurt van bloet en breyn: opgewonden en dolzinnig. 32 begrijp: verwijt.

35 laster: schande; quaet-vermoe: achterdocht.

36 Bulle-back: duivel; stracx: onmiddellijk; licht sijn fackel toe: zijn licht laat schijnen, voorlichting geeft; vgl. WNT III derde stuk, kolom 4344-4345.

40 behoort: toebehoort; zie I Kor. 7: 2. 41 over disch: aan het feestmaal. 42 wat goets: een stichtelijk woord. 45 nechtelijck: vlug.

En blaackert u int oogh van't bastert bruyne git48

Van u ghekroonde Bruyt: de welcke, ick van varren49 50 Bekranst sie met een krans van tintelende starren:

Haer Maaghdelijcke kroon, wiens goude lovers fijn Een glans gheeft an het dof en droeve Roosmarijn,52

Ghevlochten, en gheswiert door het gheswinde sling'ren Van u speel-maechden schoon haer ted're langhe ving'ren,54 55 Ay siet Heer Bruydegom hoe dat de Bruyt al prijckt,

En hoe steel-wijs dat sy u syelinghs an-kijckt,56 Al loer-ooghent ter sluyck om 't vollick te bedrieghen,57

Dan 'k sie dijn oogen soet wel lonckend' overvlieghen:58 Met lieffelijcke list. o Minnelijcke vondt!59

60 Hoe snackt haer heete hart, hoe veynst haar wijse mondt,60

De Alderliefste lust die ghy't saam met verlanghen Soo dickmael hebt ghewenst in dese staat t' ontfanghen;62

Die blyde tijdt ghenaeckt van u ghewilde wensch, Die meest begheerde vreucht ter wereldt voor de mensch. 65 O meer als noem'lijck goedt! voor die u recht verkoosen65

En bruycken op syn maet, ick dool, sien ick niet bloosen66

De Lely-witte Bruydt? ter Silver-blancke krop67 En stijghen anders niet als roode-roosen op,

Die tusschen vel en vleys vast vlammende doordringhen 70 En schild'ren wangh' en kaack, ô watte wond're dinghen!70

Het dommelt sich in een, haer effen voor-hooft glat71

48 't bastert bruyne git: ofwel het niet écht donkere git, ofwel het donkere niet echte git. Het hele vers betekent dan: en die u zont in de als git glanzende maar niet echt donkere ogen. 49 van varren: van ver.

52 Roosmarijn: een altijd groene heester met diepblauwe bessen en een wat specerij-achtige geur, gebruikt voor bruidskransen maar ook voor grafkransen; in dit laatste verband, dus als symbool van droefheid, doelt het hier op het verlies van de maagdelijkheid; vgl. vs. 98. 54 Van u speel-maechden enz.: door de...van uw schone bruidsmeisjes. Het bez. vnw. haer heeft

hier de functie van de genitief-uitgang. 56 syelinghs: van terzijde.

57 loer-ooghent: lonkend.

58 Dan: maar; overvlieghen: naar de overkant kijken. 59 vondt: vinding.

60 veynst: nl. veinst dat het niet zo is. 62 dese staat: nl. het huwelijk.

65 meer als noem'lijck: onuitsprekelijk.

66 op syn maet: op gepaste wijze; ick dool: ik dwaal af, ik ga te ver. 67 krop: keel.

70 schild'ren: kleuren.

Heeft van dees hooghe verf een aartjen oock ghevat.72

Ick raas in myn verstant in dien men niet kan lesen73 Al de bevallicheen in haer aanminnich wesen, 75 Siet nu de schoonheyt an, die ghy wel eer soo preest,

Doch is haer lichaem schoon, noch schoonder is haer gheest, Die blinckende steeckt uyt, meer als ick kan versieren77

Van d' edelheyt haars ziels bevallighe manieren, Met deftigheyd bedaart, niet reuckeloos, noch wuft,79

80 Let hoes' haer woortjens kleynst door 't seeffje van 't vernuft,80

En hoe sy alle dingh ten orber kan besteden,81

Tot nootdruft en tot nut, 't blijckt by d' ervarentheden82 En d'ondervindingh selfs, versocht soo menich Iaer83

Int raadelyck voorsien, waer het van noode waer.84 85 Vergheeftet mijn Vrouw-Bruydt al gae ick niet beschryven

V deuchden teenemael die onghenoemt noch blijven,86

Door overvloedt van stof: of door ghebreck van kunst Mits ick my niet ghenoegh, na grootheyt van mijn gunst.88

Speel-meysjes! wildy niet het Bruylofts-bed bereyden89

90 Daer ghy ons waarde Bruydt ghesint zijt heen te leyden? Bestroyet doch met palm, met Tuyltjes, en met groen Ghelijck als men ghewendt na lands-wijs is te doen, Verciertet op 't verweenst met loovers en met bloemen,93 Met sulcken aardicheyt als ick u niet can noemen;94 95 Ghy weet dat selver best: of is het al beschickt?95

Ick sie wel 't is al klaar, sy het my toegheknickt.96 Ghenooden rijst wat op, Speel-nootjes tijdt doch heenen97

En helpt de droeve Bruyd haer maaghdom doch beweenen.

72 hooghe verf: blos; een aartjen...ghevat: een zweempje meegekregen. 73 Ick raas enz.: ik moet wel gek zijn, als men.

77 versieren: verzinnen.

79 deftigheyd: zedigheid, ingetogenheid; reuckeloos: roekeloos, onbeheerst. 80 kleynst: zuivert, zift.

81 ten orber: tot voordeel; besteden: aanwenden. 82 d'ervarentheden: de ervaring.

83 selfs: zelf; versocht: beproefd. 84 raadelyck: welberaden, bezonnen. 86 teenemael: geheel en al.

88 Mits ick my enz.: daar ik niet over mijn werk tevreden ben, gezien mijn grote genegenheid. 89 Speel-meysjes: bruidsmeisjes.

93 op 't verweenst: zo rijk mogelijk. 94 Met sulcken aardicheyt: zo kunstig. 95 beschickt: geregeld, gereed gemaakt. 96 sy het: zij heeft.

Gaet volcht nu het ghebruyck van onse maachden t'saart:99

100 Maer diese dus verliest die heeftse best bewaart:100

Dus is het noodeloos te schreyen of te schreeuwen,101

Knoopt Bruyd'gom met u Bruydt De Langhe draat der eeuwen,102 Door teelen van de vrucht en vreughden, langh verwacht, En boet u lusten wat voor 't eynde van de nacht,104

105 Op dat ghy na-maels meucht met blijdtschap noch aenschouwen Van u lien voortghebracht veel Schoone Mans en Vrouwen, Die ghy door onderwijs alsoo voor-leven meucht,107

Dat sy voorts wassen op als spruyten van u deucht Dat gun u Israels-Godt! dien ons allen wil gheven,109 110 Na dees Bedroefde tijdt het blyde, eeuwich leven. Amen.

99 t'saart: tedere.

100 diese dus: die ze zo; nl. de maagdelijkheid.

101 noodeloos: onnodig; schreeuwen: hetzelfde als schreyen.

102 De Langhe draat: woordspeling op de naam van de bruid, zoals in vs. 106 op die van de bruidegom.

104 boet u lusten: bevredig uw sexuele begeerten. 107 voor-leven: ten voorbeeld leven.

In document Groot lied-boeck (pagina 141-146)