• No results found

De wijze waarop de filosofie van Dooyeweerd bij de bestudering van de twee economische duurzaamheidsparadigma’s wordt gebruikt

1.4 De filosofie van Dooyeweerd

1.4.3 De wijze waarop de filosofie van Dooyeweerd bij de bestudering van de twee economische duurzaamheidsparadigma’s wordt gebruikt

In de studie gebruik ik Dooyeweerds transcendentale kritiek (zoals geïnterpreteerd door Hoogland) voor de analyse van de twee economische paradigma’s. Dooyeweerds transcendentale kritiek is erop gericht zichtbaar te maken dat in de wetenschap altijd ook een beroep wordt gedaan op buitenwetenschappelijke, veelal normatief geladen, gezichtspunten. Wetenschap is een poging tot objectivering van ons zicht op de werkelijkheid en draagt daarmee bij aan depolitisering van het debat daarover. Ook Dooyeweerd erkent dat, maar hij wil er tegelijkertijd aandacht voor vragen dat het streven naar wetenschappelijke neutraliteit begrensd is en daarom niet verabsoluteerd mag worden. Het negeren van het beroep op buitenwetenschappelijke gezichtspunten kan leiden tot spanningen en tegenstrijdigheden die in de theorie zelf tot uitdrukking komen. Het gaat in dezen om spanningen die veroorzaakt

31

worden door impliciete normatieve veronderstellingen.18 Deze studie beoogt daarom om de twee duurzaamheidsparadigma’s met behulp van de filosofie Dooyeweerd te analyseren om de invloed van de genoemde buitenwetenschappelijk (normatieve) gezichtspunten zichtbaar te maken en te laten zien welke uitwerking zij hebben op de theoretisch-economische explicitering van het concept duurzaamheid. Anders gezegd: ik wil voor beide paradigma’s nagaan op welke buitenwetenschappelijke gezichtspunten impliciet een beroep wordt gedaan bij de theoretische uitwerking van het concept duurzame ontwikkeling.

Een belangrijke bijdrage van wetenschappelijke analyses van instituten zoals het CPB en RIVM, die voortbouwen op het paradigma van milieueconomen, is dat zij het mogelijk maken om het debat over klimaatbeleid te depolitiseren. Wetenschappers zijn vaak terecht huiverig voor het ter sprake brengen van levensovertuigingen bij hun wetenschappelijke analyses, omdat dit de discussie in een ideologisch vaarwater kan brengen. Wetenschap is daarentegen gebaseerd op kennis die langs een methodische, intersubjectief navolgbare wijze is verkregen. Dooyeweerd verzet zich niet zozeer tegen het wetenschappelijke streven naar methodische intersubjectiviteit, maar wijst er wel op dat buitenwetenschappelijke gezichtspunten desondanks een rol blijven spelen en dat dit ook niet geheel te vermijden is. Daarom verzet hij zich ertegen dat de invloed van deze gezichtspunten onder een schijn van wetenschappelijke neutraliteit genegeerd wordt, waardoor het risico bestaat dat zij dan ongecontroleerd hun invloed uitoefenen. Daar komt bij dat een strategie van depolitisering in haar eigen voeten schiet, omdat het veronachtzamen van impliciete levensovertuigingen tot interne spanningen kan leiden binnen de economische paradigma’s. Daarom wil Dooyeweerd de daaruit voortkomende spanningen en tegenstellingen in de theorievorming zichtbaar en bespreekbaar maken. Juist vanwege het feit dat wetenschap bij uitstek wordt gebruikt voor de legitimatie van publieke besluitvorming is het noodzakelijk recht te doen aan de intrinsiek normatieve geladenheid van theoretische concepten. Alleen dan kan worden voorkomen dat de inzet van wetenschappelijke argumenten in het publieke debat zelf een ideologisch karakter krijgt.

Zo bezien beschouw ik Dooyeweerds filosofische bijdrage in deze studie niet als negatief kritisch, maar als constructief. Dooyeweerds zienswijze maakt het mogelijk om spanningen en tegenstellingen die in theoretische constructies van het concept duurzaamheid aan de dag treden kritisch tegen het licht te houden en zichtbaar te maken waar de normatieve

18 Er kunnen velerlei redenen zijn die spanningen in een theorie veroorzaken: de complexiteit van de werkelijkheid, de beperktheid van menselijke kennis. Dooyeweerd kan alleen ‘helpen’ wanneer spanningen worden veroorzaakt door impliciete normatieve veronderstellingen.

32

en waardengeladen componenten van dit concept zich bevinden. Alleen op die manier kan duidelijker zichtbaar worden waarover het maatschappelijke duurzaamheidsdebat moet gaan, waar de normatieve en politieke keuzemomenten liggen en in hoeverre wetenschappelijke argumenten hun rol in dit debat kunnen spelen.

1.5 Vraagstelling

Het onderwerp van deze studie is: de kritische analyse van het milieu-economisch paradigma (versie Pearce en Turner) en het ‘ecologisch-economisch paradigma (versie Daly en Farley) met behulp van Dooyeweerds opvatting over transcendentale kritiek en een vergelijking met Dooyeweerds zienswijze op de economie als normatieve wetenschap. Ik doe dat aan de hand van de volgende deelvragen:

Deelvraag 1

Op welke wijze wordt in beide paradigma’s bij het theoretisch reflecteren op het concept duurzame ontwikkeling recht gedaan aan de thematische uitdagingen waarvoor dit concept stelt?

a: Wat is de wetenschappelijke argumentatie en welke concepten spelen daarin een cruciale rol?

b: Welke spanningen brengt de immanente kritiek van de twee economische duurzaamheidsparadigma’s aan het licht?

c: Op welke (impliciete) normatieve vooronderstellingen wijzen die? Deelvraag 2

In hoeverre kan Dooyeweerds opvatting van het economische aspect, waarin hij recht probeert te doen aan de intrinsieke normativiteit daarvan, ontsluitende gezichtspunten bieden voor de gebleken spanningen en tegenstellingen in de beide onderzochte duurzaamheidsparadigma’s? De opbouw van de deelvragen weerspiegelt de argumentatielijn van de studie. Deze bestaat uit vier stappen. De eerste deelvraag (drie stappen) betreft het inzicht in de verhouding tussen wetenschappelijke argumentatie, filosofische conceptie en religieuze overtuigingen. Eerst beschrijf ik de theoretische hoofdlijnen van beide paradigma’s en inventariseer ik welke concepten daarin een cruciale rol spelen. Vervolgens onderwerp ik de wetenschappelijke argumentatie van beide paradigma’s aan een immanente kritiek. Dit met het doel om

33

immanente spanningen te kunnen identificeren. Daarna ga ik na op welke (impliciete) normatieve vooronderstellingen deze spanningen wijzen. In de tweede deelvraag wil ik vervolgens nagaan of Dooyeweerds opvatting betreffende de intrinsieke normativiteit van het economisch aspect ontsluitende gezichtspunten kan bieden voor de gebleken spanningen in de twee onderzochte economische duurzaamheidsparadigma’s.

Met deze studie hoop ik een bijdrage te leveren aan het normatief (her)kaderen van het economisch wetenschappelijk en het maatschappelijk-politieke debat over duurzame ontwikkeling. Met mijn bijdrage wil ik de zinduidingscontext van beide debatten ontsluiten. Dat probeer ik te doen door aan te tonen dat normatieve vooronderstellingen noodzakelijk en onvermijdelijk zijn bij het theoretisch reconstrueren van het concept duurzame ontwikkeling in de twee economische duurzaamheidsparadigma’s. Op deze wijze kan ook worden voorkomen dat het maatschappelijk-politieke debat over duurzame ontwikkeling wordt gereduceerd tot een economisch-technische problematiek. Ook wordt zodoende ruimte gecreëerd voor levens- en wereldbeschouwelijke opvattingen in de discussie. Een debat dat uitnodigt tot bezinning op de fundamentele vraag: in wat voor samenleving willen we eigenlijk leven?