• No results found

De paradigmatische scheidslijn tussen de environmental economics- en de ecological

1.3 Het economisch theoretisch reconstrueren van het concept duurzame ontwikkeling

1.3.2 De paradigmatische scheidslijn tussen de environmental economics- en de ecological

economics-benadering

Ten einde de paradigmatische scheidslijn tussen de milieu-economische benadering en de ecologisch-economische benadering toe te lichten, zal ik aan de hand van een aantal citaten eerst een indruk geven hoe betrokken theoretici aankijken tegen beide paradigma’s. Daarna geef ik een beschrijving van de betekenis van het woord paradigma.

Daly en Farley merken als vertegenwoordigers van het ecologisch paradigma over de neoklassieke milieu-economische benadering het volgende op: ‘Environmental economics, a subset of neoclassical economics, recognizes that welfare also depends to a large extent on ecosystem services and suffers from pollution but is still devoted to efficiency. As markets rarely exist in ecosystem services or pollution, environmental economics uses a variety of techniques to assign market values to them so that they, too, may be incorporated into the market model’ (Daly en Farley, 2004 / 2011, 5) en ‘What is the relationship between ecological economics and courses in resource economics or environmental economics that are sometimes taught in economics departments? The difference is that the latter are both subfields of neoclassical economics; they do not consider scale an issue, have no concept of throughput, and are focused on efficiency of allocation’ (Daly en Farley, 2004 / 2011, 479).

Pearce merkt als vertegenwoordiger van de milieueconomie het volgende op ten aanzien van de ecologische economie: ‘There is far greater emphasis on limits in the ecological economics literature; limits set by the carrying capacity of the Earth and its environments. This is evident in the work of Herman Daly who has long been an advocate of antigrowth as a means of keeping world economic systems within the biogeophysical limits of the Earth [see (86)]. Daly’s work is very much in the spirit of Boulding’s spaceship Earth essay and has also been heavily influenced by the work of Georgescu-Roegen (87), which has

24

stressed the role of the second law of thermodynamics, increasing entropy, in making an economic system consistent with maximum recycling and maximum use of renewable energy’ (Pearce, 2002, 76).

Kuhn introduceert het begrip ‘paradigma’ in zijn ‘The Structure of Scientific Revolutions’ (1962). Hij hanteert het begrip in eerste instantie om de geschiedenis van de wetenschap nader te duiden. Volgens Kuhn kan niet worden gesproken van een rationaliteit in het groeiproces van de wetenschap (zie B. Kee, 1978 / 1979, 152). De geschiedenis van het wetenschappelijk denken laat een afwisseling van paradigmata zien en wordt, in de woorden van Blaug, ‘marked by long periods during which the status quo is preserved, interrupted on occasions by discontinuous jumps from one ruling paradigm to another with no conceptual bridge for communicating between them’ (Blaug, 1980, 29).

Aansluitend bij de etymologische betekenis van het begrip paradigma ziet Kuhn ‘als kenmerk van een wetenschappelijke gemeenschap dat ze bepaalde concrete wetenschappelijke prestaties als lichtende voorbeelden gebruikt’ (Derksen, 1980, 208). Kuhn associeert de namen van o.a. Copernicus, Newton en Einstein met verschillende paradigma’s. Het gaat om algemeen gewaardeerde prestaties die ‘zowel centrale wetten, theorieën, haar toepassingen als het gebruikte instrumentarium’ omvatten en zij ‘verschaffen modelproblemen en modeloplossingen en bepalen zo de legitieme problemen en methoden van een researchgebied’ (Derksen, 1980, 208). Een paradigma geeft een blauwdruk van de wereld, die verder ingevuld dient te worden en ‘het specificeert bovendien welke middelen waartoe geschikt zijn, en de eisen waaraan voldaan moet worden’ (Derksen, 1980, 209). Een paradigma kan dus worden beschouwd als een samenhangend stelsel van modellen en theorieën die een denkkader vormen waarbinnen de werkelijkheid beschreven en geanalyseerd wordt. Derksen wijst erop dat de blauwdruk niet alleen aangeeft welke dringende, nog te beantwoorden vragen er zijn, maar ook dat het als blauwdruk de te verwachten antwoorden aanreikt.

Schumpeter spreekt van een paradigma als van een ‘preanalytic cognitive act’. Deze ‘preanalytic cognitive act’ betreft een ‘voorverstaan’ van de werkelijkheid ‘that supplies the raw material for the analytic effort’ (Schumpeter, 1954, 41). Schumpeter geeft aan dat visie-veranderingen ‘may reenter the history of every established science each time somebody teaches us to see things in a light of which the source is not to be found in the facts, methods and results of the preexisting state of the science’ (Schumpeter, 1954, 41). Dit laatste punt wordt ook benadrukt door Kuhn. Blaug wijst erop dat Kuhn in de eerste versie van zijn eerder genoemd boek de term paradigma op verschillende manieren definieert: uiteenlopend van een

25

‘dictionary sense’ tot ‘quite a different sense to denote both the choice of problems and the set of techniques for analyzing them, in places going so far as to give paradigm a still wider meaning as a general metaphysical world outlook’. (Blaug, 1980, 30). Ook Derksen stelt vast dat Kuhn bij de introductie van zijn begrip ‘paradigma’ niet beschuldigd kan worden van het betrachten van een grote mate van nauwkeurigheid. Hij noemt de namen van Lakatos, Sneed en Stegmüller als diegenen die het door Kuhn geïntroduceerde begrip ‘paradigma’ verder uitgewerkt hebben. In de tweede editie van ‘The Structure of Scientific Revolutions’ (1970) beaamt Kuhn de terminologische onduidelijkheid in de eerdere versie en ‘suggests replacing the term paradigm by the term disciplinary matrix’ (Blaug, 1980, 30). Kuhn zelf omschrijft de term ‘disciplinary matrix’ als volgt: ‘‘disciplinary’ because it refers to the common possession of the practioners of a particular discipline; ‘matrix’ because it is composed of ordered elements of various sorts, each requiring further specification’ (Kuhn, 1970a, 182).

Het gaat volgens Blaug, gezien de door Kuhn gehanteerde verschillende omschrijvingen van het begrip paradigma, om de betekenis van ‘“scientific revolutions” as sharp breaks in the development of science, and particularly the notion of a pervasive failure of communications during periods of “revolutionary crisis”’ (Blaug, 1980, 30). Het vraagstuk dat hiermee aan de orde wordt gesteld behelst de vraag naar de mogelijkheid van wetenschappelijke groei. Blaug wijst in dezen op het feit dat Kuhn in de tweede editie van zijn boek erkent dat ‘his earlier description of scientific revolutions suffered from rhetorical exaggeration: paradigm changes during scientific revolutions do not imply total discontinuities in scientific debate, that is, choices between competing but totally incommensurate theories; mutual incomprehension between scientists during periods of intellectual crisis is only a matter of degree; and the only point of calling paradigm changes “revolutions” is to underline the fact that the arguments that are advanced to support a new paradigm always contain nonrational elements that go beyond logical or mathematical proof’ (Blaug, 1980, 13-32; zie ook Kuhn, 1970a, 199-200). Blaug sluit de bespreking van ‘Kuhn’s paradigms’ af met diens eigen vaststelling in zijn latere versie, dat ‘any period of scientific development is marked by a large number of overlapping and interpenetrating paradigms; some of these may be incommensurable but certainly not all of them are; paradigms do not replace each other suddenly and, in any case, new paradigms do not spring up full-blown but instead emerge as victorious in a long process of intellectual competition’ (Blaug, 1980, 32). Daarbij valt op dat Kuhn benadrukt ‘the role of normative judgements in scientific controversies, particularly in respect of the choice between competing approaches to science, together with a vaguely formulated but deeply held suspicion of cognitive factors like

26

epistemological rationality, rather than sociological factors like authority, hierarchy, and

reference groups, as determinants of scientific behavior’ (Blaug, 1980, 32). De door Derksen en Schumpeter gehanteerde omschrijvingen van een paradigma als een

blauwdruk van de wereld en een ‘preanalytic cognitive act’, maken duidelijk dat een paradigma een ‘theoretisch niet dichtgetimmerd’ voorverstaan van de werkelijkheid betreft. Uit de omschrijvingen blijkt dat levensovertuigingen een rol spelen binnen een paradigma. Dit is in lijn met de stelling van Kuhn met betrekking tot ‘normative judgements in scientific controversies’.

Daly benadrukt de betekenis van een paradigma als volgt: ‘(..) prior to analytic thought there must be a basic vision of the shape and nature of the total reality to be analysed and some feeling for where natural joints and seams lie, and for the way in which the whole to be analyzed fits into the totality of things’ en hij stelt vast dat ‘Our basic definitions arise out of this preanalytic vision, which limits the style and direction of our thinking’ (Daly, 1977, 14). In dat kader merken Daly en Farley op: ‘Whatever is omitted from the preanalytic vision cannot be recaptured by subsequent analysis. Correcting the vision requires a new preanalytic cognitive act, not further analysis of the old vision’ (Daly en Farley, 2004 / 2011, 23). Graafland preciseert de paradigmatische veranderingen in de economische wetenschap als volgt. Omdat empirische toetsing van geformuleerde hypothesen en theorieën in de economische wetenschap veel zwakker is dan in de natuurwetenschappen, is de invloed van culturele waarden in de economische wetenschap veel sterker dan in de natuurwetenschappen. Graafland: ‘Paradigmatic changes in core hypotheses can occur without previous paradigms being empirically defeated’ (Graafland, 2007, 144).

Deze toelichting op het begrip paradigma geldt ook de paradigmatische scheidslijn tussen de neoklassieke milieu-economische benadering en de ecologisch-economische benadering. Met bedoelde paradigmatische scheidslijn komen een aantal met elkaar samenhangende verschilpunten aan het licht. Daarbij speelt de invloed van levensovertuigingen een belangrijke rol. In deze studie wil ik de twee eerder genoemde economische duurzaamheidsparadigma’s onderzoeken op de aanwezigheid van normatieve vooronderstellingen, en zo ja welke. Deze vooronderstellingen zijn naar hun aard impliciet. Ik gebruik bij de analyse de filosofie van Dooyeweerd als inspiratiebron. Die filosofie leidt tot een verdere aanscherping van de onderzoeksvragen van deze studie. Niet alleen wil ik analyseren op welke wijze in de twee economische duurzaamheidsparadigma’s recht wordt gedaan aan de eerder genoemde thematische uitdagingen die onlosmakelijk samenhangen met

27

het concept duurzame ontwikkeling. Maar juist ook welke paradigmatische vooronderstellingen daarbij in het geding zijn.