• No results found

1.6 Opbouw van de studie

2.2.2 Het eerste basisinzicht

Het eerste basisinzicht betreft de intrinsieke verbinding tussen de praktijk van de wetenschapsbeoefening en de theoretische beschouwing vanuit levensovertuigingen. Deze samenhang wordt door Dooyeweerd uitgewerkt in zijn transcendentale kritiek. Iedere filosoof,

40

aldus Dooyeweerd, komt vroeg of laat voor vragen te staan die hoe dan ook (vandaar de term ‘grondvragen’) beantwoord moeten worden.22 De grondvragen betreffen een wijsgerig grondidee inzake (1) de oorsprong van de kosmos, (2) de samenhang in de veelzijdigheid van de kosmos en (3) de vraag waarin de verscheidenheid van de kosmos haar eenheid vindt. Geen enkel wijsgerig-theoretisch stelsel kan volgens Dooyeweerd vrij zijn van ‘een a-priorische opvatting over oorsprong en zin-totaliteit der wet en der met haar correlate subjectiviteit, en over de onderlinge verhouding en samenhang van de onderscheiden zin-zijden, waarin de wet en de subjectiviteit zich openbaren’ (Dooyeweerd, 1935a, 58). Hij spreekt van een wetsidee (transcendentale grondidee) waarin iedere filosofie, expliciet of impliciet, de antwoorden formuleert op de drie grondvragen. In het licht van de wetsidee spreekt Dooyeweerd van de religieuze antithese.23 Denkend vanuit deze antithese probeert hij de filosofische noodzaak aan te tonen van de aanname van religieuze grondmotieven die het zoeken naar antwoorden op de wijsgerige grondvragen stuwen en sturen. Motieven, met de woorden van van Woudenberg, ‘dat wil zeggen ze moveren en motiveren het wijsgerig denken, dringen het in een bepaalde richting’ (van Woudenberg, 2004, 56). De vragen en antwoorden waar het hier om gaat, hebben een ‘diep’ karakter waarbij het volledig mens-zijn is betrokken.

In zijn transcendentale kritiek probeert Dooyeweerd op wijsgerige wijze kritisch onderzoek te doen naar de grenzen van het wijsgerig-theoretisch denken. Met zijn analyse van het wijsgerig-theoretische denken wil hij de gerichtheid van dit denken op zijn transcendente uitgangspunt aantonen. Hij beargumenteert dat dit denken afhankelijk is van een transcendentaal grondidee betreffende de oorsprong, de samenhang van de veelzijdigheid en eenheid van de tijdelijke werkelijkheid. Dit transcendentale grondidee vormt het innerlijk verbindingspunt tussen het wijsgerig-theoretisch denken en religieuze levensovertuigingen. De inhoud van dit idee is sturend voor de filosofie en ook voor de wetenschap. Het gaat om de vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden van het wijsgerig-theoretisch denken. Deze voorwaarden betreffen religieuze vooronderstellingen: deze zijn niet in de rede zelf gelegen,

22 De filosoof Rombach spreekt van de filosofie als van de houding en stelling ‘die de mens inneemt tegenover God, de wereld en zichzelf, en waardoor hij zich in die noodtoestand brengt, die een wereld van opgaven op hem legt’ (Rombach, 1965, 27).

23 Dooyeweerd: ‘In het licht der wetsidee bestaat slechts één fundamenteele en absolute anti-these in de wijsbegeerte, t.w. die tusschen verabsoluteering, d.i. ver-goddelijking van den zin, in afval van God en daardoor van de zin-totaliteit eenerzijds, en den terugkeer van het wijsgerig denken in Christus tot God, hetgeen leidt tot het inzicht in de volstrekte relativiteit en onzelfgenoegzaamheid van alles wat in de creatuurlijke zijnswijze van den zin bestaat en tot de erkenning van den radicalen invloed van den zondeval op het wijsgeerig denken, anderzijds’ (Dooyeweerd, 1935a, 86).

41

maar zijn met de eigen aard en structuur van dat denken gegeven en dus zijn zij niet vreemd aan het wijsgerig-theoretisch denken. Dooyeweerd benadrukt dat de transcendentale kritiek van de theoretische denk- en ervaringshouding aan het begin dient te staan van de wijsgerige bezinning. Is dat niet het geval, dan loopt men steeds het gevaar om voortheoretische ideeën voor theoretische axioma’s uit te geven. Met zijn transcendentale kritiek wil Dooyeweerd de verhouding tussen filosofie, wetenschap en religieus geloof helder in het licht te stellen.

Deze transcendentale kritiek dient onderscheiden te worden van transcendente kritiek. In het artikel ‘De autonomie van het wijsgerig denken in het licht ener transcendentale denkcritiek’ (1960) spreekt Dooyeweerd over het principiële verschil tussen beide vormen van kritiek. Transcendente kritiek raakt niet de innerlijke aard en structuur van de wijsgerige denkhouding, een dergelijke kritiek sluit zichzelf op in het eigen standpunt. Transcendente kritiek, aldus Dooyeweerd, oefent vanuit een dogmatisch standpunt kritiek uit op wijsgerige concepties van het bekritiseerde standpunt zonder dat de inwendige aanknopingspunten tussen de twee standpunten belicht worden (Dooyeweerd, 1960, 228; Dooyeweerd, 1953, 37). Transcendente kritiek is als het ware een kritiek van ‘buitenaf’ op een bepaalde benadering: de afwijkende uitgangspunten van de twee tegenover elkaar geplaatste theorieën worden met elkaar geconfronteerd. Het is daarmee een vorm van kritiek die geen uitwisseling van argumenten mogelijk maakt.

Daarnaast onderscheidt Dooyeweerd nog een andere vorm van kritiek: de immanente kritiek. Deze vorm van kritiek, door Dooyeweerd getypeerd als de ‘methode der antinomie’, is erop gericht om antinomieën aan het licht te brengen binnen de verschillende gestalten van de immanentiefilosofie (zie Dooyeweerd, deel II van de Wijsbegeerte der Wetsidee I, 1935). Hij duidt immanentiefilosofie aan als al die filosofie, die ‘iederen steun van het denken in iets dat de immanente grenzen der bewustzijnsfuncties als zoodanig transcendeert, afwijst (Dooyewweerd, 1935a, 15). Dooyeweerd beschouwt dit afwijzen als een verabsolutering van de autonomie van het denken. De problematiek van de antinomie wordt volgens hem veroorzaakt door de dogmatische verabsolutering van de autonomie van het denken (zie Dooyeweerd, 1935b, 36; Hoogland, 1992 en 1994).

Immanente kritiek evalueert de consistentie van een theorie of theoretisch gezichtspunt op basis van de eigen uitgangspunten of axioma’s. Met deze vorm van kritiek kunnen de spanningen binnen een theorie aan het licht gebracht worden. Dat is de kracht van de immanente kritiek. Deze kan echter wel de vraag oproepen waar de oorzaak van de aangetroffen spanningen ligt: zijn deze binnen de vooronderstellingen van de theorie zelf oplosbaar of maken zij een nadere bezinning over deze vooronderstellingen noodzakelijk?

42

In de ogen van Dooyeweerd zijn transcendente kritiek en immanente kritiek een onvoldoende basis voor een werkelijke dialoog tussen verschillende theoretische paradigma’s. Deze twee vormen van kritiek hebben beide bepaalde beperkingen, waardoor zij ontoereikend zijn om inzicht te bieden in de vooronderstellingen van met elkaar strijdige theoretische gezichtspunten (Hoogland, 1994, 115). Dooyeweerd wil met zijn transcendentale kritiek aantonen dat de door immanente kritiek aan het licht gebracht spanningen in een theorie of paradigma kunnen wijzen op (impliciete) voor-theoretische vooronderstellingen in die theorie of dat paradigma. Ik kom later in dit hoofdstuk terug op de betekenis van de genoemde vormen van kritiek.