• No results found

5.2 Wetenschappelijke argumentatie en centrale concepten

5.2.2 Beschrijving van de centrale concepten

Waarderingsmaatstaven: ‘willingness to pay (WTP)’ en ‘willingness to accept (WTA)’

Pearce and Turner (1990) benadrukken dat hun benadering geenszins betekent dat zij een alternatieve economische benadering hanteren in de zin van een paradigmaverandering ten opzichte van het centrale gedachtegoed van het moderne economische denken. Dit kan worden afgeleid uit verschillende onderliggende aspecten van hun methodologie. Ten eerste blijkt dit uit de wijze waarop milieueffecten van het economisch handelen in hun theorie worden gewaardeerd. De economische waarde van het milieu is in de neoklassieke economische benadering gebaseerd op de preferenties van individuele economische subjecten: er is sprake van een subjectieve waardetheorie. Geprobeerd wordt de prijs te verklaren op grond van consumptiemotieven.

De afwezigheid van markten voor milieugoederen en diensten stelt volgens Pearce slechts voor een praktisch meetprobleem: welke preferenties hebben mensen feitelijk in situaties waar duidelijke markten ontbreken? De preferenties van individuen kunnen worden uitgedrukt in monetaire termen, er is geen sprake van een conceptueel probleem. Hiertoe wordt gepeild wat de consument bereid is te betalen voor het behouden van milieugoederen en wat de consument bereid is als compensatie te accepteren voor het verlies daarvan. Er zijn aldus twee basisconcepten van baten in het geding: één gebaseerd op de ‘willingness to pay’ en de ander gebaseerd op de ‘willingness to accept’. Op die manier is het mogelijk de vertaling te maken naar preferenties en menselijk welzijn. Middels de concepten WTP en WTA kunnen specifieke economisch-politieke maatregelen worden gewaardeerd en van een prijs voorzien. Beide waarderingsconcepten zijn gerelateerd aan het welzijn van het individu. Door het gebruikmaken van de concepten WTP en WTA wordt het waarderingsvraagstuk van het milieu uitgewerkt op het niveau van het individu en wordt er een empirische basis gecreëerd voor het waarderen van deze goederen en diensten. Wanneer mensen zich beter af voelen, ervaren zij een positieve economische waarde en wanneer zij zich slechter af voelen is er sprake van een negatieve economische waarde (kosten) (Turner e.a., 1993, 38). Omdat de WTP per individu varieert en omdat we, aldus Pearce en Turner, geïnteresseerd zijn in wat

158

sociaal wenselijk is, moeten de individuele WTP’s worden opgeteld om een ‘totale WTP’ te bepalen (Pearce en Turner, 1990, 125).

Methodologisch individualisme en homo economicus

Door de individuele rangschikking van preferenties te gebruiken als grondslag voor het bepalen van welvaart, baseren Pearce en Turner hun benadering op de veronderstelling van de

homo economicus. Het concept van de homo economicus veronderstelt een waardeconcept dat is gebaseerd op de preferenties van het individu. De veronderstelling van de homo

economicus met zijn verondersteld rationeel streven naar maximaal nut impliceert dat rationaliteit als norm wordt gesteld – men wordt geacht rationele keuzes te maken: de locus van rationaliteit is het individu. De subjectieve welvaartsopvatting dient er toe om de claim van het streven naar maximaal nut als richtsnoer voor het economisch handelen van de economische subjecten te kunnen waarmaken. De homo economicus wordt beschouwd als een autonoom individu die altijd de optie kiest die het meeste nut oplevert. Hij volgt zijn individuele, subjectieve preferenties die op rationele wijze (transitief en compleet) tot stand komen, waarbij rationeel geloof (optimale verwachtingen gebaseerd op de beschikbare informatie zonder systematische voorspellingsfouten) over de waarschijnlijke gevolgen van zijn handelingen wordt verondersteld (Graafland, 2007, 61). Op grond van de a-normatieve notie preferentie of nut claimt de neoklassiek economische benadering haar waardevrije karakter. De benadering van Pearce en Turner kan daarom worden getypeerd als een waardevrije (neutrale), empirische economie.

De door Pearce en Turner gehanteerde aanname van de homo economicus betekent dat het methodisch individualisme ten grondslag ligt aan hun benadering. Het methodologisch individualisme is een verklarend principe waarbij de keuzes van het individu als resultaat van een ‘an autonomous balancing of options in light of the personal preferences and beliefs’ worden gezien (Graafland, 2007, 132 / 133) en waarbij deze individuele keuzes van individuen de basis vormen voor sociale processen (Weintraub, 2002).

Considered preferences

Bij het bespreken van de preferenties van de homo economicus maken Pearce en Turner een onderscheid tussen ‘public preferences’ en ‘private preferences’. Publieke preferenties betreffen gemeenschapswaarden. In de communitaristische visie van denkers als Sandel, Taylor, MacIntyre en Etzioni wordt de menselijke afhankelijkheid van de gemeenschap benadrukt: de mens is een sociaal wezen. De neoklassieke homo economicus is in deze visie

159

vervangen door het concept ‘persons as members of communities that to a significant degree shape individual members’ (Graafland, 2007, 257). Pearce en Turner geven in hun benadering aan dat deze gemeenschapswaarden in het politieke proces worden vertaald in wetgeving (Pearce en Turner, 1990, 237). Teneinde gemeenschapswaarden een rol te laten spelen in hun benadering, veronderstellen Pearce en Turner dat individuen zowel private als publieke preferenties hebben. Zij spreken in dit kader van ‘considered preferences’. Deze preferenties komen tot stand op grond van zorgvuldige overwegingen, ‘including a judgement that the desire or need is consistent with the argument that individuals hold both private (self-interested) and public (in the public interest or in the interest of a group or community) preferences’ (Pearce en Turner, 1990, 237). ‘Considered preferences’ overstijgen het beperkte privébelang: het individu heeft preferenties die tegemoetkomen aan het eigen belang en preferenties waarin het belang van de gemeenschap (groep) tot uitdrukking komt.

Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de benadering van Pearce en Turner op neoklassiek economische leest is geschoeid: een visie waarin de concepten homo

economicus, WTP / WTA, en ‘considered preferences’ van belang zijn. Zij liggen aan de basis van het gehanteerde neoklassieke schaarsteconcept dat als constituerend principe de regie voert in de benadering van Pearce en Turner. De neoklassieke visie (met daarin de dragende concepten) is een voorverstaan van de werkelijkheid en weerspiegelt opvattingen aangaande de conditie van het menselijk bestaan: het betreft een metatheorie die economische theorievorming mogelijk maakt. De concepten snijden het economisch handelen los van het concrete dagelijkse bestaan waarin de werkelijkheid wordt ervaren in een integrale samenhang. Het veronderstelde rationeel streven naar maximaal nut van de homo economicus maakt een economisch-instrumentele toepassing mogelijk in een puur logisch-rationele en waardevrije, empirische economische wetenschap. De preferenties van individuen liggen ten grondslag aan het waarderen van alle goederen en diensten, waaronder ook de milieugoederen en diensten. Pearce en Turner: ‘The dangers arise from the mistreatment of natural environments because we do not recognise the positive prices for these economic functions’ en ‘Ignorance of economic functions lies elsewhere in the personal and social aims of individuals, groups, communities, pressure groups and politicians’ (Pearce en Turner, 1990, 41).

160

5.3 Immanente kritiek en spanningen in het paradigma van Pearce en Turner

Paragraaf 5.3 bestaat uit twee sub paragrafen. In par. 5.3.1. werk ik deelvraag 1.b uit en in paragraaf 5.3.2 stel ik deelvraag 1.c aan de orde.

5.3.1 Spanningen in het paradigma van Pearce en Turner

In deze paragraaf ontwikkel ik een immanente kritiek op het milieueconomisch paradigma van Pearce en Turner door immanente spanningen in deze benadering te identificeren. Op deze manier wil ik aantonen dat de wijze waarop Pearce en Turner het concept duurzame ontwikkeling in hun economisch duurzaamheidsparadigma uitwerken, spanningen oproept gerelateerd aan de concepten: 1. de homo economicus en de veronderstelling van het methodologisch individualisme; 2. het gebruik van WTP en WTA als methode van waarderen van milieugoederen; 3. de ‘considered preferences’.

Homo economicus

- de persoonlijke vrijheid ondergeschikt aan een algoritme

Het concept ‘rational economic man’, zoals door Pearce en Turner gehanteerd, impliceert dat de ethische waarde van individuele vrijheid onderworpen is aan het streven naar het hoogst mogelijke individuele nut. Op deze wijze wordt volgens Van Staveren vrijheid ondergeschikt gemaakt aan een natuurwetmatig algoritme: ‘Rationality comes down to the calculation of a determinate outcome, with no acknowledgement of human will (Van Staveren, 2001, 17). Het lijkt er volgens Van Staveren op dat in de neoklassieke economische visie de homo

economicus niet emotioneel gebonden is aan zijn preferenties. De homo economicus in de neoklassiek economische visie weet in feite niet wat het betekent om vrij te zijn: ‘Has freedom become so perverted in economics that it has been reduced to a mechanical calculation of an algorithm?’ (Van Staveren, 2001, 26). Het gebrek aan individuele zedelijke vrijheid door de gebondenheid aan de economische wetmatigheid van nutsmaximalisatie staat in spanning met de veronderstelde autonomie van de homo economicus. Er is sprake van een omzetting van de (kwalitatieve) moreel-ethische waarde individuele vrijheid in het streven naar het (kwantitatief) hoogst mogelijke individuele nut. En dus roept de veronderstelling van de rationele homo economicus als nutsmaximaliserende machine in de benadering van Pearce en Turner een spanning op tussen het ideaal van persoonlijke vrijheid en het wetenschapsideaal. Deze spanning komt ook naar voren in de benadering van de