• No results found

Dooyeweerds visie op de economische wetenschap vergeleken met drie andere opvattingen over deze wetenschap

2.4 De modaliteitenleer en het economische aspect van de werkelijkheid

2.4.2 Het economische aspect van de werkelijkheid

2.4.2.2 Dooyeweerds visie op de economische wetenschap vergeleken met drie andere opvattingen over deze wetenschap

In deze subparagraaf vergelijk ik Dooyeweerds visie op de economische wetenschap met drie andere opvattingen over deze wetenschap. De achterliggende vraag in deze subparagraaf is hoe de waardengeladen benadering van Dooyeweerd (intrinsieke normativiteit van het economisch aspect) zich verhoudt tot andere opvattingen over de economie. Ik wil op deze wijze aanscherpen op welke manier zijn opvatting over de economische wetenschap ontsluitende gezichtspunten kan bieden voor de aangetoonde spanningen in de beide onderzochte duurzaamheidsparadigma’s (deelvraag 2). En dus op die wijze de relevantie van Dooyeweerds visie op de economische wetenschap voor het economisch wetenschappelijk en maatschappelijk-politiek debat rond duurzame ontwikkeling aantonen. Ik richt mij daarbij op de manier waarop in de verschillende benaderingen het begrip schaarste wordt geduid en in samenhang daarmee hoe de vraag welke middelen voor welke behoeften moeten worden ingezet (de keuzenoodzaak) is uitgewerkt. Ik bespreek achtereenvolgens de opvattingen van Goudzwaard, Haan en Rodrik. De benaderingen van Goudzwaard en Haan kunnen worden gezien als kritische beschouwingen die aansluiten op Dooyeweerds opvattingen over de economische wetenschap. Daarbij speelt de discussie over de zinkern van de economie bij Dooyeweerd, namelijk hoe normatief deze zinkern is en waar die normativiteit precies uit bestaat (Massink, 2013, 178). Ik wil op deze wijze Dooyeweerds duiding van het begrip schaarste en de daarmee samenhangende uitwerking van de keuzenoodzaak zoals door hem gedacht tegen de achtergrond van de twee genoemde benaderingen verhelderen. Ditzelfde geldt ook voor het vergelijken van Dooyeweerds visie op de economische wetenschap met de opvattingen van de economist Rodrik over deze wetenschap. Rodrik benadrukt dat de economische wetenschap op concrete maatschappelijke situaties moet ingaan. Niet de veronderstellingen van de theorie zijn het vertrekpunt, maar de maatschappelijke werkelijkheid zelf. Het nut van de economische wetenschap is, aldus Rodrik, afhankelijk van de mate waarin de gebruikte modellen ons inzicht vergroten in hoe de wereld werkt en hoe de werking van de economie kan worden verbeterd – en dus is de verwevenheid van positieve en normatieve analyses in het geding.

Goudzwaard

Evenals bij Dooyeweerd het geval is, is ook bij Goudzwaard sprake van een waardengeladenheid van de economische wetenschap. Door de schaarste-optiek als

84

uitgangspunt voor zijn opvatting van economische wetenschap te nemen, sluit hij in eerste aanleg nauw aan bij Dooyeweerds visie op de economie. In zijn proefschrift ‘Ongeprijsde schaarste’ (1970) schrijft Goudzwaard dat, om het schaarste-probleem op wetenschappelijke wijze te kunnen analyseren, het noodzakelijk is, ‘dat de relatieve schaarste van de bevredigingsmiddelen ten opzichte van de scala van meer en minder urgente economische behoeften zich uit op een wijze, die de economist tot het onderling-vergelijken van bevredigingsmiddelen náár hun schaarste-aspekt in staat stelt’ (Goudzwaard, 1970, 22). De kritiek van Goudzwaard op de economische wetenschap richt zich op de natuurwetenschappelijke methode zoals die in de neoklassieke benadering wordt gehanteerd. Deze methode maakt het, aldus Goudzwaard, onmogelijk om recht te doen aan het normatieve karakter van de economie. In zijn ogen impliceert het normatieve karakter van de economie dat behoeften / doeleinden beoordeeld moeten worden. Denkend vanuit Dooyeweerds modaliteitenleer is het veld van economisch onderzoek volgens Goudzwaard normatief bepaald. In de neoklassieke economie wordt, aldus Goudzwaard, op grond van de zogenoemde dataleer de normativiteit buiten de deur gehouden: behoeften en middelen worden in de neoklassieke benadering als gegeven beschouwd. Op die wijze kan de relatieve schaarste (in technische zin) door de markt tot uitdrukking worden gebracht. Hij tekent daarbij aan dat de klassieke ‘data-leer’ meer behelst dan alleen de benutting van data ten einde de economische wetenschap te kunnen bedrijven. De door de economische theorie te aanvaarden data zijn volgens Goudzwaard op een dusdanige wijze gekozen, ‘dat zij tegelijkertijd het door de economische theorie te bestuderen veld van onderzoek geheel omramen’ (Goudzwaard, 1970, 103).

In zijn latere kritiek op de economische wetenschap gaat Goudzwaard opnieuw in op de inhoud van de economische norm en neemt hij afstand van de relatieve schaarste als invalshoek van deze wetenschap: hij spreekt van entrustedness in plaats van relatieve schaarste. In een lezingencyclus aan het Institute for Christian Studies in Toronto in 1972 omschrijft Goudzwaard economische activiteit als een dynamische activiteit ‘(…) in that it goes beyond the mere balancing of economically scarce goods with present urgent needs, by also taking into account the harmonious development of civilization as a whole. (….) Economic life then is a sphere of life in which responsible human beings, both individually and socially, by means of societal structures, are dealing with scarce objects or entities in a frugal way’ (Goudzwaard, 1972, 4). De focus is na het loslaten van de schaarste-optiek gericht op het in stand houden van de schepping. De schepping is door God aan de mens toevertrouwd en het is de taak van de mens voor de schepping te zorgen en haar te behoeden

85

(zie Goudzwaard, 1972, 15). Door afstand te nemen van de schaarste-optiek neemt Goudzwaard afstand van Dooyeweerds visie op de economische wetenschap (waaraan de basale schaarste ervaring ten grondslag ligt).

De invalshoek van de economische wetenschap zoals door Goudzwaard geformuleerd, namelijk het in stand houden van de schepping (entrustedness als economische norm), roept de vraag op wat het behoeden van de schepping (in stand houden) betekent in economische termen. 39 In de woorden van Goudzwaard gaat het hier om rentmeesterschap; ‘het als rentmeester zorgvuldig onderhouden - ten bate ook van anderen - van al datgene wat ons is toevertrouwd’ (Goudzwaard, 1982, 256). Hij ziet twee elementen in het begrip rentmeesterschap: preservation en fruitfull disposition. In geval van preservation needs gaat het om het zorgvuldig beheer van dat wat de rentmeester is toevertrouwd. Dit betreft alle aspecten van de schepping. Goudzwaard geeft daarbij verschillende voorbeelden: de economische zorg die mensen nodig hebben (de mogelijkheid om te leven en te werken zonder hun gezondheid in gevaar te brengen); het sociale leven gezien de culturele context; het ecosysteem. Fruitful disposition betreft de aandacht voor het gegeven dat voor de instandhouding een middelenvoorraad nodig is. Maar ook deze middelenvoorraad zelf moet in stand worden gehouden. Omdat het voorzien in de preservation needs impliceert dat de middelenvoorraad moet worden aangesproken dringt zich de vraag op: hoe kan de voorraad dan in stand worden gehouden? Goudzwaard spreekt in deze van ‘urgent need to economize’. Hij bedoelt daarmee te zeggen dat het verbruik van de middelenvoorraad zo weinig mogelijk dient te zijn: ‘the disposition–order should be chosen only after a consideration of all the saving possibilities inherent in the disposition stock’ (Goudzwaard, 1980, 30). In de redenering van Goudzwaard krijgt binnen de relatie tussen consumptie en middelenvoorraad de consumptie wel een bijzondere betekenis: door productie worden middelen omgezet in voedsel – het voedsel wordt geconsumeerd en leidt tot herstel van arbeidskracht – en de herstelde arbeidskracht houdt een toevoeging aan de middelenvoorraad in.

Kee wijst erop dat Goudzwaard met zijn notie van instandhouding van de middelenvoorraad uitgekomen is bij de klassieke economie (zie Kee, 1996, 286). Bovendien is daar nog de vraag wat het in stand houden van de middelenvoorraad (de schepping) betekent wanneer het gaat om niet-hernieuwbare middelen: reproductie of vervanging is in dit geval niet mogelijk. Dat houdt in dat er een economisch waardeoordeel nodig is: er moet door economische subjecten een waarde-afweging worden gemaakt van wat is geproduceerd

39 In zijn cultuurfilosofische analyse in Kapitalisme en vooruitgang (1982) heeft Goudzwaard de notie van het behoeden van de schepping als economische norm geïntroduceerd.

86

tegenover de verbruikte middelen – en dat in het licht van de opdracht van de instandhouding van natuur en cultuur (zie Kee, 1996, 286). Goudzwaard merkt daarbij op dat de economische wetenschap in dezen geen rol heeft te spelen: ‘Only a living culture itself can perform such an evaluation’ (Goudzwaard, 1980, 32). Opmerkelijk is dat Goudzwaard de norm van de instandhouding aan de wetszijde niet uitwerkt, maar dat hij zich beperkt tot subjectieve waardeoordelen aan de subjectszijde van het economisch aspect. Anders gezegd: de keuzenoodzaak wordt door Goudzwaard terug gebracht tot de economische subjecten – zij zijn het die in concrete handelingen hun evaluatie tot uitdrukking brengen (zie Kee, 1996, 286). Kee merkt in dit kader op dat de algemene norm van de instandhouding aan de wetszijde tegenover de meer specifieke subjectieve waardeoordelen aan de subjectszijde staat – en stelt de vraag of het niet de taak van de economische wetenschap zou zijn om de wetszijde uit te werken.

Haan

Haan bekritiseert de neoklassieke definitie van schaarste. Door schaarste als een fundamentele menselijke conditie te beschouwen wordt volgens Haan de weg vrijgemaakt voor het toepassen van het economisch efficiëntie principe. Hij werkt in zijn visie op de economische wetenschap de keuzenoodzaak (zie Dooyeweerd en de neoklassieke definitie van economie) op een eigen wijze uit. De uitwerking van Haan verschilt van Dooyeweerds visie op de economische wetenschap. Voor Dooyeweerd is, anders dan in de opvatting van Haan, schaarste een basale ervaring. Haan spreekt van de ondeugdelijkheid van de ‘ontologie van de schaarste’ die aan de basis ligt van een economisch denken wanneer de behoeften als oneindig worden beschouwd: schaarste is dan een a priori van het economisch denken zelf (zie Haan, 2018, 40). De gangbare economische wetenschap, aldus Haan, oriënteert zich niet aan het begrip zin, maar hanteert het begrip nut als kompas. Sprekend over een strikt utilitaristische wereld, wijst hij op het ingeweven onvermogen van een dergelijke benadering om het onderscheid te begrijpen tussen nut en zin. Hij verwijst daarbij naar Arendt die de vraag aan de orde stelt hoe ooit zonder enig principe de nuttigheidscategorie zelf kan worden gerechtvaardigd (zie Arendt, 1998, 154). Het neoklassiek economisch denken heeft volgens Haan geleid tot een individualistische, rationele en amorele maatschappij, waarin de inrichting van de maatschappij is losgemaakt van de vraag wat het doel is van het menselijk leven.40 Hij benadrukt dat het economisch denken moet uitgaan van de economische werkelijkheid die de

40 Haan wijst op een netwerk dat Engelse economiestudenten hebben gevormd, de Real World Economics Association. Het doel is: ‘rethinking economics’ (zie in Nederland: Rethinking Economics Nl). Geanalyseerd en

87

mensen ervaren - en niet autonoom te werk moet gaan. Hij tekent daarbij aan dat, overeenkomstig de visie van Dooyeweerd in dezen, het economische aspect een zinzijde van de werkelijkheid is die aan de studie ervan voorafgaat (Haan, 2018, 39). Ter illustratie van werkelijke economische vragen anno 2018 geeft Haan een serie voorbeelden: de riskante financiële instabiliteit, problemen in de pensioenvoorziening, het woningtekort, de klimaatproblematiek, de ondermijning van de publieke ruimte door bezuinigingen (rechtspraak) (zie Haan, 2018, 39). Deze voorbeelden maken duidelijk dat in economische verschijnselen en problemen ook altijd relaties tussen mensen aanwezig zijn: het economische is met het sociale verbonden (het economisch probleem kan niet het probleem van een geïsoleerd individu zijn). Het economisch denken moet zich volgens Haan richten op de inrichting van het maatschappelijk proces van consumptie, productie, onderlinge verdeling en de verbanden daartussen. In het economisch leven zal het, aldus Haan, altijd gaan om vormen van herverdeling, wederkerigheid (giftrelaties) en ruil. Aansluitend hierop wordt de zinkern van het economische aspect door Haan geduid als ‘die van de afweging (keuze) die in deze termen (AvG - bedoeld worden: herverdeling, wederkerigheid (giftrelaties) en ruil) wordt gemaakt’ (Haan, 2018, 38). Deze formulering van de zinkern wijkt af van Dooyeweerds formulering. Dooyeweerd vertrekt juist vanuit de basale schaarste ervaring. In zijn duiding van de economische zinkern sluit Dooyeweerd aan bij de neoklassieke economische opvatting (de keuzenoodzaak: welke middelen voor welke behoeften inzetten). Maar met de toevoeging van de term spaarzaamheid maakt hij duidelijk dat schaarste een normatief gegeven is (zie eerder: schaarste is het appel dat op mensen gedaan wordt om resources goed, naar hun aard en zin te gebruiken). In de opvatting van Dooyeweerd komt dus naar voren dat de wetszijde van het economisch aspect de economische subjecten te luisteren gebiedt. Haan stelt de vraag hoe en de mate waarin de mensen in een samenleving beslag leggen op elkaars middelen: er bestaan dus wederzijdse afhankelijkheidsbetrekkingen waarin het gaat om wederzijdse belangen. Haan: ‘Dit ‘‘samenwerken’’ gebeurt steeds op een wijze die een afweging en

waardering impliceert van deze belangen. Dit waarderingsaspect, waarin de economische

bekritiseerd wordt de maatschappelijke oppermacht van het heersende economische dogma aangeduid met econocratie (zie Earle, Moran en Ward-Perkins, 2017). Er wordt op gewezen dat de door de politiek geformuleerde doeleinden zijn gedefinieerd in eng economische termen. Zie ook D. Rodrik over de kritiek op de economische wetenschap als dat zij te weinig open zou staan voor onorthodoxe benaderingen: ‘This criticism is one that students voice often, partly because of the way economics is taught. In the fall of 2011, for example, a group of students staged a walkout in Harvard’s popular introductory economics course, Economics 10, taught by my colleague Greg Mankiw. Their complaint was that the course propagates conservative ideology in the guise of economic science and helps perpetuate social inequality. Mankiw dismissed the protesters as “poorly informed.” He pointed out that economics does not have an ideology; it is just a method that enables us to think straight and reach correct answers, with no foreordained policy conclusions’ (Rodrik, 2015, p. 107 e.v.).

88

subjecten een subjectsfunctie, en de economische goederen een objectsfunctie hebben, is een onherleidbaar modaal aspect van de menselijke samenleving. De economie bestudeert de vorming van waarden die ontstaan in het verkeer tussen de waarderende economische subjecten’ (Haan, 1975, 71 / 72). De afwegingen waarvan sprake is in de omschrijving van de economische zinkern moet dus worden gezien als een waardenafweging waarbij normen van intermenselijk verkeer in het geding zijn: het normatieve karakter uit zich bij Haan met name in de relatie van het economische en het sociale aspect (normen van intermenselijk verkeer). Haan: ‘Het gaat om de wijze waarop individuen, groepen, netwerken, commerciële en

non-profit organisaties en de samenleving als geheel beslissen over consumptie, productie, onderlinge verdeling en de verbanden daartussen’ (Haan, 2018, 38). Daarmee is volgens Haan het centrale economische probleem gesitueerd in de eerder genoemde intersubjectiviteit, in de onderlinge waarderingsverhoudingen.

Kee tekent hierbij aan dat het erop lijkt dat de economische subjecten moeten proberen om in onderlinge waarderingsverhoudingen tot overeenstemming te komen: en dus moeten zij noodzakelijkerwijs normatieve oordelen over hun waarde-uitwisseling hebben. Volgens Kee beschrijft Haan met de waarderingsverhoudingen de subjectszijde van het economisch aspect, ‘maar wetenschap is gericht op kennis van de wetszijde’ (Kee, 1996, 288). Vastgesteld kan worden dat in de visie van Haan op de economie – waarin de gangbare definitie van schaarste is geschrapt – de problematiek van de keuzenoodzaak wordt geformuleerd in termen van de richtingkeuze van de economische subjecten. Aldus beperkt zich de economie tot de subjectszijde van de economie.

Rodrik

In de ogen van Rodrik is de economische wetenschap een manier van bedrijven van sociale wetenschap waarbij specifieke middelen worden gebruikt. De meest basale vraag in de economische wetenschap is volgens Rodrik: hoe werken markten werkelijk? Met werkelijk, benadrukt hij dat de economische wetenschap moet onderzoeken hoe economische processen in de maatschappelijke realiteit verlopen. Het is aan economisten om recht te doen aan de reële wereld. Het gaat niet zozeer om het opstellen van hypothesen en theorieën over de economie. Grote theorieën, aldus Rodrik, zijn een manier om onze gedachten te organiseren, meer dan dat zij een zelfstandig verklarend kader vormen. Rodrik: ‘On their own, they have little real leverage over the world. They need to be combined with considerable contextual analysis before they become useful’ (Rodrik, 2015, 67). Hij benadrukt dat de economische wetenschap op concrete maatschappelijke situaties moet ingaan: niet de veronderstellingen

89

van de theorie zijn het vertrekpunt, maar de maatschappelijke werkelijkheid zelf. De samenleving, aldus Rodrik, wordt niet zoals de natuur gekenmerkt door fundamentele wetten. Mensen maken zelf hun keuzes: ‘Their actions produce a near infinite variety of possibilities. At best, we can talk in terms of tendencies, context-specific regularities, and likely consequences’ (Rodrik, 2015, 31). De gevarieerdheid van het sociale leven is volgens Rodrik te groot en te context gebonden om in unieke kaders te worden geperst. Hij waarschuwt voor de universele toepasbaarheid van een conclusie volgens een bepaald model omdat de kritische veronderstellingen van dat model waarschijnlijk geen recht doen aan veel situaties.

Het is dus belangrijk het juiste model te kiezen, het model dat het best past bij de specifieke context, omdat de toepassingsmogelijkheid van een model afhangt van hoe nauw de kritische veronderstellingen van het model de echte wereld benaderen. Rodrik: ‘Different contexts—different markets, social settings, countries, time periods, and so on—require different models’ (Rodrik, 2015, 14). Economisch wetenschappelijke vooruitgang wordt volgens Rodrik vooral bereikt door het formuleren van modellen die beter dan de bestaande modellen afwijkende waarnemingen kunnen verantwoorden. Ten aanzien van de toepassing van het hypothetisch-deductieve model wijst Rodrik erop dat veel van de uitkomsten van economisch onderzoek niet getest kunnen worden. Samenhangend met dit punt benadrukt Rodrik dat de vloeibaarheid van de sociale werkelijkheid maakt dat economische modellen onmogelijk in detail toetsbaar zijn.

Het toepassen van verschillende modellen in de economische wetenschap weerspreekt volgens Rodrik de kritiek dat de economische wetenschap te veel in zichzelf is gekeerd en te weinig open staat voor onorthodoxe benaderingen. Hij benadrukt het belang van het gebruiken van duidelijke modellen en het toepassen van de juiste (geëigende) statistische technieken. Dergelijke modellen kunnen een breed scala aan veronderstellingen bevatten. Rodrik: ‘In economics, this means that the greater the departure from benchmark assumptions, the greater the burden of justifying and motivating why those departures are needed’ (Rodrik, 2015, 109). Hij wijst op nieuwe onderzoeksgebieden die de laatste decennia zijn ontwikkeld en benadrukt met name de invloed van ‘behavioral economics, randomized controlled trials (RCTs), and institutions’ (Rodrik, 2015, 109), waaronder het werk van Kahneman e.a. over begrensde rationaliteit. De nieuwe generatie van modellen, aldus Rodrik, vergroten simpelweg het bereik van de inzichten van de discipline. Met behulp van deze ontwikkelingen was het mogelijk de hypothese van de markt-efficiëntie van financiële markten te ontmaskeren en de afwijkingen van deze hypothese aan te tonen. Het nut van de economische wetenschap is, aldus Rodrik, afhankelijk van de mate waarin de gebruikte

90

modellen ons inzicht vergroten in hoe de wereld werkt en hoe die kan worden verbeterd. Daarbij zijn twee gerelateerde vragen in het geding: hoe werkt de wereld echt en hoe kunnen we de stand van zaken verbeteren. Het antwoord op de tweede vraag vereist een antwoord op de eerste vraag. Er is dus sprake van positieve en normatieve analyses. Rodrik: ‘The positive and the normative analyses—investigations, respectively, of what is and what should be—are deeply intertwined’ (Rodrik, 2015, 50). Vanuit het gezichtspunt van economisten laten beide vragen zich vertalen naar: wat is het onderliggende model?

Tegenover de kritiek, dat wat in de economische wetenschap wordt gepresenteerd als wetenschappelijke analyse in feite een normatieve voorkeur behelst voor een markt georiënteerde samenleving, geeft Rodrik aan dat modellen bedoeld zijn om weer te geven wat feitelijk plaatsvindt en niet wat zou moeten (behoren te) gebeuren. Veel niet-economisten, Rodrik verwijst daarbij naar de politiek-filosoof Sandel, redeneren dat met deze aanpak de morele verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu wordt omgezet in een kosten-baten-calculatie. Hij schrijft dat morele vermaningen prima zijn, maar dat economische prikkels effectief werken. Rodrik: ‘Economists’ instinct is to take the world, including human selfishness, as given and to engineer solutions around that perceived constraint. They would