• No results found

2.3 De transcendentale kritiek en Hooglands alternatief

2.3.2 Hooglands alternatief

Hoogland vraagt in zijn kritische beschouwing van Dooyeweerds transcendentale kritiek aandacht voor de actuele betekenis daarvan tegen de achtergrond van het postmoderne wijsgerig denken. Volgens Hoogland kan de transcendentale kritiek nog grote zeggingskracht voor vandaag hebben, maar dan moet zij wel worden aangepast. Hij wijst op de kantiaanse beperking van de mogelijkheden tot transcendentale deductie en pleit voor een minimale interpretatie van Dooyeweerds transcendentale kritiek. Mocht blijken dat er in een bepaalde theorie sprake is van onoplosbare spanningen of tegenstellingen tussen verschillende theoretische uitgangspunten, dan kan dit een uitnodiging zijn om de impliciete vooronderstellingen van die theorie aan de orde te stellen. Mogelijkerwijze toont een dergelijke zienswijze aan dat deze spanningen te maken hebben met het feit dat de betreffende theorie stilzwijgende (normatieve) vooronderstellingen bevat. Door deze expliciet te maken wordt het mogelijk eventueel alternatieve vooronderstellingen ter overweging aan te reiken

54

zonder deze logisch dwingend te kunnen afleiden. Hoogland spreekt in dit verband van het kwade geweten van de filosofie. In termen van Dooyeweerds analyse, zo schrijft Hoogland, zou het ‘kwade geweten’ van de filosofie omschreven kunnen worden als het (al dan niet bewust) verzwijgen en daarmee aan kritiek onttrekken van de voortheoretische (door Dooyeweerd als religieus geduide) uitgangspunten van de eigen filosofie (Hoogland, 1992, 59).

Hoogland gunt Dooyeweerd het voordeel van de twijfel. Zijn beschouwing over de transcendentale kritiek is er één die geboren is uit de sympathie voor de onderneming van Dooyeweerd. Die sympathie komt voort uit het feit dat Dooyeweerd met zijn transcendentale kritiek een alternatief probeert te formuleren voor twee andere vormen van kritiek: de immanente en de transcendente kritiek. De eerste vorm van kritiek is eigenlijk een soort consistentietoets: is een bepaalde theorie of een bepaald paradigma consistent op basis van de eigen uitgangspunten? Dat wil zeggen dat niet de uitgangspunten ter discussie gesteld worden, maar dat alleen gekeken wordt naar de vraag in hoeverre de theorie gegeven deze uitgangspunten consistent is. In de opvatting van Hoogland is een dergelijke kritiek in een open en eerlijk intellectueel debat altijd overtuigend. Want zij brengt de inherente spanningen of tegenstellingen in een bepaalde theorie of paradigma aan het licht.

Een transcendente kritiek is een kritiek op een bepaalde theorie of paradigma op basis van andere, afwijkende uitgangspunten. Dat wil zeggen dat een dergelijke kritiek ‘van buitenaf’ komt. Je laat zien dat de uitgangspunten van de door jou bekritiseerde positie niet jouw uitgangspunten zijn en dat je er daarom niet verbaasd over bent dat de ander vastloopt in inconsistenties en tegenstellingen. Een dergelijke kritiek heeft echter maar beperkte overtuigingskracht en is in hoge mate dogmatisch: uitgangspunt staat tegenover uitgangspunt.

Volgens Hoogland heeft Dooyeweerd met zijn idee van een transcendentale kritiek hier werkelijk een alternatief te bieden. Tenminste, als het mogelijk is een overtuigende zienswijze op deze vorm van kritiek te bieden. Dit alternatief komt in hoofdlijnen hierop neer, dat men in een discussie over inconsistenties en spanningen in een theorie of paradigma de vraag stelt of deze een gevolg kunnen zijn van de al dan niet impliciete of zelfs verzwegen vooronderstellingen en uitgangspunten van die theorie of dat paradigma. En als dat zo is, of het dan niet zinnig is om te laten zien dat deze inconsistenties en spanningen vermeden zouden kunnen worden door het hanteren van andere vooronderstellingen en uitgangspunten. Dan zou het mogelijk zijn de transcendentale kritiek van Dooyeweerd te beschouwen als een uitnodiging tot een dialoog over deze uitgangspunten.

55

Daarmee sluit de beschouwing van Hoogland aan bij één van de centrale intenties die Dooyeweerd aan zijn transcendentale kritiek verbond, namelijk aantonen dat het theoretische denken beïnvloed wordt door boventheoretische uitgangspunten die zo mede richting geven aan dat denken. Dooyeweerd wilde laten zien dat de opvatting van wetenschap en filosofie als een vorm van denken die vrij is van voortheoretische vooronderstellingen zelf een vooronderstelling bevat, namelijk dat het theoretische denken zelfgenoegzaam en zelf-funderend is. Die opvatting is volgens Dooyeweerd oorzaak van allerlei aantoonbare spanningen in wijsgerige theorieën en wetenschappelijke paradigma’s. Wanneer men deze spanningen door immanente kritiek aan het licht kan brengen, zou men vervolgens door kunnen vragen naar die achterliggende uitgangspunten en vooronderstellingen om deze tegen mogelijke alternatieven te kunnen afwegen. Een dergelijk gesprek over voortheoretische aannames en vooronderstellingen kan nooit een gesprek zijn dat puur en alleen op basis van strikt logische argumentatie gevoerd kan worden. Het gaat hier immers om overtuigingen (levensbeschouwelijke zienswijzen) die een principieel voortheoretisch (niet theoretisch te rechtvaardigen) status hebben. Om iets meer te kunnen zeggen over een dergelijke vorm van argumenteren, zoekt Hoogland aansluiting bij de notie van een ‘argumentatie in evocatief verband’ zoals Vincent Brümmer die naar voren heeft gebracht.

Met behulp van deze notie wil Brümmer laten zien dat het in rationele argumentatieprocessen niet altijd mogelijk is om je tot puur logisch dwingende argumentaties te beperken. Dergelijke argumentaties kunnen in zoverre als ‘neutraal’ worden beschouwd dat zij gegeven bepaalde axioma’s of vooronderstellingen een strikt logisch noodzakelijke relatie leggen tussen premissen en conclusies. Maar als het om de discussie over de vooronderstellingen en axioma’s zelf gaat, zijn we ‘aangewezen op argumentaties in evocatief verband, omdat dergelijke discussies de grenzen van het strikt aantoonbare overschrijden’ (Hoogland, 1994, 122). Binnen een evocatieve argumentatiewijze wordt een bepaald gezichtspunt niet dwingend afgeleid, maar wel plausibel gemaakt als een te overwegen optie.

Zoals gezegd ontleent Hoogland deze notie aan Brümmer. In het artikel ‘De logica van argumenten voor het bestaan van God’ (Brümmer, 1992) wijst Brümmer erop dat de afwezigheid van een logisch dwingend verband tussen onze empirische kennis en onze kennis van God niet betekent dat er helemaal geen verband is (Brümmer, 1992, 29). Brümmer benadrukt dat met betrekking tot de logische structuur van de argumenten voor het bestaan van God geen sprake kan zijn van een logisch dwingend verband tussen deze argumenten en hun conclusies. Deze argumenten moeten worden geïnterpreteerd als evocatieve en appellerende argumenten. Brümmer: ‘Het verband tussen deze argumenten en hun conclusies

56

is evocatief omdat zij erop gericht zijn om een ontsluiting van God op te roepen; dit verband is ook appellerend omdat zij een appel op ons doen om de houding van aanbidding aan te nemen die de enige geldige houding is tegenover de God die ons ontsloten wordt’ (Brümmer, 1992, 35). De vraag of bidden zinvol is, kan alleen beaamd worden door iemand die de achterliggende overtuigingen omarmt. Het is onmogelijk voor iemand de zin van het gebed dwingend aan te tonen. Maar je kunt mensen wel uitnodigen om een houding van aanbidding van God aan te nemen, door hen op te roepen zich open te stellen voor de plausibiliteit van die achterliggende overtuigingen.

Deze appellerende functie is van betekenis voor Hooglands poging de transcendentale kritiek van Dooyeweerd als een evocatief argument te beschouwen. Ook al kan er geen logisch dwingend verband bestaan tussen het immanente en het transcendente, daarmee kan nog niet ieder verband worden ontkend. Het is weliswaar onmogelijk om een transcendent gezichtspunt logisch dwingend af te leiden vanuit een immanente redeneerwijze (anders dan in de voorstelling die Dooyeweerd had van zijn transcendentale kritiek), maar het kan er wel op evocatieve wijze door worden ontsloten.29 Van belang is dat de transcendentale kritiek een vorm van kritiek is, ‘die in een bepaald opzicht nauw aansluit bij de immanente kritiek en wel in deze zin, dat zij niet bij de resultaten van een eventuele immanente kritiek wil blijven staan, maar wil zoeken naar vooronderstellingen en axioma’s die voor de gebleken antinomieën een alternatieve oplossing zouden kunnen bieden’ (Hoogland, 1994, 125). Een evocatieve argumentatie gaat dus verder dan een immanente kritiek. In een argumentatie in evocatief verband wordt aangesloten bij de spanningen en tegenstrijdigheden die aan een bepaald paradigma of een theoretische zienswijze inherent zijn (immanente kritiek) om vervolgens een ontsluitend perspectief te schetsen door tegenover de (impliciete) vooronderstellingen van het bekritiseerde gezichtspunt eigen, alternatieve en ontsluitende vooronderstellingen te plaatsen.

De pretentie van Dooyeweerds transcendentale kritiek om op transcendentaal niveau via deductie aan te tonen dat in iedere vorm van wijsgerig en theoretische denken onvermijdelijk moet worden uitgegaan van bepaalde wijsgerige grondideeën is volgens Hoogland tot mislukken gedoemd. In het gesprek tussen de filosofie van Dooyeweerd en de immanentiefilosofie zoekt Hoogland naar een opening vanuit de idee dat de transcendentale kritiek gezien kan worden als een poging om een aan het immanentie-standpunt transcendent

29 Pieter Vos over ironie en existentiële waarheid bij Kierkegaard: ‘Ironie is voor Kierkegaard zo belangrijk omdat ze de tegenstelling tussen innerlijkheid en uiterlijkheid uitdrukt. ….. Er is een kloof tussen de niet direct mee te delen innerlijkheid en de directe vorm van wat indirect wordt meegedeeld. Het is deze spanning tussen innerlijkheid en uiterlijkheid, wezen en verschijning die nodig is om existentiële waarheid mee te delen. Datgene wat meegedeeld wordt kan namelijk niet meegedeeld worden als objectieve waarheid maar is slechts waar als en voor zover het door de ontvanger wordt verinnerlijkt en vorm krijgt in het eigen bestaan’ (Vos, 2017, 6 / 7).

57

gezichtspunt te ontsluiten; en hij wijst daarbij op de gedeelde zorg rond de problematiek van de antinomie. In die zin opgevat zou de transcendentale kritiek moeten worden beschouwd ‘als een poging om aansluitende bij een theoretisch probleem dat tot uitdrukking komt in het ontstaan van antinomieën, voorstellen aan te dragen voor gezichtspunten (vooronderstellingen en axioma’s) die het mogelijk maken dergelijke antinomieën te vermijden’ (Hoogland, 1994, 128).

De vraag die tegen de achtergrond van deze zienswijze naar voren komt, luidt: in hoeverre wijst het verschijnen van bepaalde spanningen en antinomieën in theorieën noodzakelijkerwijze op impliciete vooronderstellingen of uitgangspunten van die theorie? Of kunnen zij ook uitdrukking zijn van problemen die in de theoretisch geduide werkelijkheid zelf spelen? Hoogland probeert aan de hand van de analyse van de filosoof Kesselring te laten zien dat antinomieën in het denken ontstaan door het overvragen (verabsoluteren) van een bepaald theoretisch perspectief. Met andere woorden: de antinomie is gegeven met de overvraging van een bepaald theoretisch gezichtspunt door het een zichzelf funderende rol te laten spelen. In zijn benadering laat Kesselring (1984, 116) zien “dat antinomieën daar ontstaan, waar een bepaald begrippenkader op zijn grenzen stuit’’. De kiem voor het ontstaan van antinomieën ligt juist daar waar een bepaald begrippenkader zichzelf in het object van het denken ‘mit-thematisiert’. In deze zin opgevat kan de antinomie niet meer worden opgelost door een verdere exploratie van het bestaande begrippenkader, hetgeen een transcenderende beweging noodzakelijk maakt. Alleen door te erkennen dat een bepaald conceptueel kader ontoereikend is om zichzelf te begrijpen of funderen, kan het ontstaan van dergelijke antinomieën worden opgelost.

De hier voorgestelde versie van Hoogland van de transcendentale kritiek laat de pretentie los op logisch dwingende wijze aan te kunnen tonen dat spanningen en tegenstellingen in een theorie op impliciete en dogmatische voortheoretische vooronderstellingen wijzen. Zij probeert echter wel de dialoog over de vooronderstellingen op gang te brengen door alternatieve, ontsluitende vooronderstellingen naar voren te brengen. Er wordt een appel gedaan om deze alternatieven te overwegen teneinde de door de immanente kritiek aan het licht gebrachte spanningen en tegenstellingen te overstijgen. Een evocatieve argumentatie ‘bewijst’ niets, maar kan wel helpen om te begrijpen waarom een bepaalde theorie er maar beperkt in slaagt een bepaald probleem op te lossen. Volgens Hoogland is de uitdaging in hoeverre een transcendentale kritiek erin slagen kan vanuit de immanente kenmerken van de filosofische discussie transcendente gezichtspunten te ontsluiten (Hoogland, 1994, 130). De filosofische benadering van Dooyeweerd laat zien dat immanente

58

spanningen in het wijsgerig-theoretisch denken samenhangen met impliciete normatieve vooronderstellingen in dat denken. Dooyeweerd benadrukt dat elk wijsgerig-theoretisch denken altijd een beroep doet op niet te theoretiseren levensovertuigingen. Theoretici die dat ontkennen, raken zijns inziens onvermijdelijk verward in een theoretische dialectiek. Zijn filosofie probeert te laten zien dat in het wijsgerig-theoretisch denken altijd al voortheoretische ideeën over oorsprong, eenheid en samenhang in verscheidenheid van de werkelijkheid aanwezig zijn. Door deze voortheoretische ideeën niet te expliciteren, maar als het ware verborgen hun werk te laten doen, kunnen zij tot antinomieën leiden. Zo beschouwd is de inzet van Dooyeweerds transcendentale kritiek er niet op gericht om tot een afwijzing van andere theorieën of gezichtspunten te komen, maar om een bijdrage te leveren aan een beter begrip van de beperkingen die aan een bepaald theoretisch gezichtspunt kleven om een bepaald probleem toereikend in beeld te krijgen. De tot een minimum-argument gereduceerde transcendentale kritiek scherpt volgens Hoogland onze aandacht voor vormen van argumentatie die overstijgende gezichtspunten kunnen ontsluiten.

Afsluitend kan worden geconcludeerd dat Dooyeweerd met zijn transcendentale kritiek beoogt aan te tonen dat in iedere wetenschappelijke theorie noties een rol spelen die het immanent theoretische kader overstijgen. Dooyeweerd spreekt hier van een ‘innerlijk aanknopingspunt tussen religie / levensbeschouwing en theoretisch denken’ (Dooyeweerd, 1960). Hoogland stemt in met de intentie van deze transcendentale kritiek zonder evenwel met Dooyeweerds argumentatie tot in al haar technische details in te stemmen. Hij spreekt van een evocatieve argumentatie. In een dergelijke argumentatie is geen sprake van een logisch dwingende relatie tussen premissen en gevolgtrekkingen: er wordt niets bewezen, hoogstens worden de aanhangers van het bekritiseerde gezichtspunt uitgenodigd alternatieve, hun eigen zienswijze overstijgende gezichtspunten te overwegen om de problemen van het eigen theoretische perspectief te overwinnen. Hooglands alternatief is erop gericht om een beter begrip te krijgen van de beperkingen die aan een bepaald theoretisch gezichtspunt kleven om een bepaald probleem toereikend in beeld te krijgen. De nadruk ligt daarbij op de invloed die uitgaat van impliciete normatieve vooronderstellingen – vooronderstellingen met een voortheoretisch karakter. Bij de kritische analyse van de twee economische duurzaamheidsparadigma’s richt ik mij op voortheoretische aannames en vooronderstellingen die de wetenschappelijke argumentatie beïnvloeden.

59