• No results found

Hoofdstuk 4: Het Westen, Rusland en de Koude Oorlog Kwesties van ras en beschaving

3. Het Westen en Rusland tussen ras, beschaving en ideologie

Jos Serrarens publiceerde in 1946 een pamflet, Rusland en het Avondland waarin hij de verhoudingen in Europa in het licht van het communisme probeerde te duiden. In Nederland was hij een van de grondleggers van een beleid dat zich richtte op Europese samenwerking en hij diende lang als rechter in de voorlopers van de Europese Unie.242 Hij werkte voor verschillende vakbonden en was vanaf 1929

in de Eerste en vanaf 1937 in de Tweede Kamer actief voor Roomsch-Katholieke Staatspartij (vanaf 1945 Katholieke Volkspartij).243 Zijn beschrijving van de indeling van Europa en vooral de tegenstelling

tussen het Westen (dat hij vrijwel synoniem gebruikte met het Avondland) en de Sovjet-Unie was expliciet raciaal.244 De westerse mens kwam volgens hem uit de versmelting van het Mediterrane ras

240 E. Smedes, ‘Over de geboorte (slot)’, 125.

241 Smedes, ‘Over de geboorte’, 126; Vgl. over Smuts: ‘De opstanding van de gekleurde rassen’, De Uitkijk, 18

januari 1947, 3; zie ook: Th.J.G. Locher die in navolging van het oeuvre van Toynbee stelt dat Toynbee (ondanks dat er kritiek te uiten valt) een belangrijke waarschuwing geeft door te bepleiten dat het Westen door de verspreiding van de beschaving over de wereld nu een taak heeft een wereldregering te ontwerpen om de mensheid te leiden en niet aan zijn eigen ontwikkeling ten onder te gaan: Locher, ‘Toynbee als loods?’, Wending, 282-284.

242 A. van Heerikhuizen, Pioniers van een verenigd Europa. Bovennationaal denken in het Nederlandse

parlement (1946-1951) (Dbnl [2007]; Amsterdam 1997) 99–104.

243 Parlement.com/PDC, https://www.parlement.com/id/vg09ll8cjiy8/p_j_s_jos_serrarens, [13 juni 2019];

BWSA/IISG, http://hdl.handle.net/10622/372539F0-40C4-4416-A50B-C178D49C174E [13 juni 2019].

244 Michael Odijie beschrijft hoe een vermeende raciale dreiging uit het Oosten altijd aan de basis lagen van de

opbouw van de Europese Unie: Michael Odijie beschrijft hoe een vermeende raciale dreiging uit het Oosten altijd aan de basis lagen van de opbouw van de Europese Unie: M. Odijie, ‘The fear of “yellow peril” and the emergence of the European federalist movement’, The International History Review 40 (2018) 358–375, aldaar

(de oorsprong bij de Grieken en Romeinen) en het Noordse ras, dat een ‘ras van veroveraars’ was die de wereld wil kennen.

‘Het Westen of het avondland, als wij dat zien, niet als een geografische eenheid, maar als een culturele eenheid en een historisch gegeven, is een kind uit het huwelijk van Noordse en Mediterrane rassen, maar het huwelijk is gesloten onder de zegen van het Christendom.’245

In de Oudheid en Middeleeuwen was het dynamische karakter van de Noordse rassen al te zien in de weerbarstigheid van de Germanen en het christelijke koninkrijk van Karel de Grote. ‘In later eeuwen blijkt het dynamische karakter van het Noordse ras uit de verovering van koloniale wereldrijken door Engelsen en Hollanders.’246

Voor Serrarens was het westerse ras was dus een bijzondere samenstelling dat in een combinatie van de beste kanten van de Romeinen en de Germanen zich sinds de Middeleeuwen alleen maar verder was gaan ontwikkelen. Deze raciale achtergrond verklaarde waarom het Westen was begonnen met koloniseren. De andere beschaving die Serrarens bestudeerde, Rusland, kwam allereerst ‘uit de Aziatische moederschoot’, en had zich vanaf daar tot aan de Elbe uitgebreid.247 Omdat

de Russische Kerk zich bovendien in de Middeleeuwen van de Westerse Kerk had afgescheiden, hadden zij een fundamenteel andere constitutie aan de verschillende rassen in Rusland meegegeven: ‘Zo werd de Oosterse kerk een gemeenschap, die bad maar niet streed. Hier ligt een van de meest wezenlijke verschillen tussen Rusland en het Avondland.’248

De combinatie van raciale en christelijke verschillen betekenden dat Rusland een geheel eigen, voor westerlingen nooit te begrijpen beschaving is geworden met een eigen traditie van onderdrukking, feodaliteit en religieuze bekrompenheid.249 Ook Peter de Grote die toch had willen

leren van het Westen deed dat slechts om technisch op een hoger niveau te komen ‘Het volk zelf kon hem niets schelen de vrijheid van het volk was iets waarvoor hij geen begrip had.’250 En ook de

358–363 en 371; Voor Amerika zie: S. Del Visco, ‘Yellow peril, red scare. Race and communism in the National Review’, Ethnic and Racial Studies 42 (2019) 626–644; zie ook: P. Hansen en S. Jonsson, ‘Eurafrica Incognita. The colonial origins of the European Union’, History of the Present 7 (2017) 1–32.

245 P.J.S. Serrarens Rusland en het Avondland (Utrecht: Huis van den Arbeid z.j. (1946/1947?) 4. 246 Ibid., 5.

247 Ibid., 5; zie ook bijv Tidemann, ‘Rusland en het Westen’, 19-27.. 248 Ibid., 9.

249 Zie ook zijn beschrijving van de Joodse kenmerken van Marx: ‘Marx was een Jood, al wilde hij het niet

weten’. Deze afkomst leidde Marx er uiteindelijk toe een Joods verhaal te maken: ‘Het proletariaat is de uitverkoren klasse, die gelijk krijgt, die tot heerlijkheid stijgt op de dag van het grote oordeel, waarop de bourgeois gevonnist en zijn macht vernietigd zal worden.’ Met in de voetnoot, ‘Alleen een renegaat uit het Jodendom kan zo venijnig anti-semitisch schrijven als Marx in zijn artikel “Zur Judenfrage” in de “Deutsch- Französische Jahrbücher”’: Ibid., 23, 23n.

250 Ibid., 14; zie ook: Locher, De verhouding, 3-5; Lubberink, ‘Bij het honderdjarig bestaan’; J.B. Meijer, ‘Peter de

revolutionaire kracht die het communisme aan de macht had geholpen kwam voort uit het Westen. De Russische aard van de revolutie betekende echter dat Rusland weer in onderdrukking en uitbuiting verviel.251 ‘De U.S.S.R.’, zo concludeert Serrarens, ‘is tot stand gekomen uit een revolutie waarin een

minderheid aan het Russische volk zijn wil heeft opgelegd: zij heeft met democratie niets te maken.’252

De communisten waren tot imperialisten en onderdrukkers geworden.253

Net zoals tegenover de oosterse wereld zocht Serraren een ontology waarin de verschillen tussen Rusland en het Westen kon worden verklaard. En deze ontology bleek een combinatie van geschiedenis en biologische achtergrond. Ook M.C. Tideman benadrukte in ‘Rusland en het Westen’ in De Gids allereerst een harde scheiding tussen het Westen en Rusland, ‘Rusland en Europa zijn twee werelden met een volslagen verschillende mentaliteit. De Slavische geest beziet nu eenmaal vele zaken geheel anders dan de Westerse; dit is een niet te veranderen feit’.254 Tideman verklaarde

desondanks zowel de Russische achterstand op als het Russische wantrouwen van het Westen uit de geschiedenis. In 129 jaar was Rusland vijf maal door het Westen aangevallen (Tideman erkent daarbij “de interventie” aan de kant de monarchisten tussen 1918 en 1920) En alleen door de geschiedenis ‘begrijpt men (…) de achterstand, die Rusland ten opzichte van het Westen had in ontwikkeling, rechtspleging, industrie en techniek, deze is niet het gevolg van mindere begaafdheid of van een strakkere, Aziatische geestesgesteldheid.’255

En ook J.J. Boasson zag de basis van de Russische geest uiteindelijk in de geschiedenis, ‘De opvoeding tot de sterke persoonlijkheidscultuur van West- en Midden-Europa is dus aan het

Russische volk ontgaan; daarbij de gewoonte van onderschikking aan krachtig centraal gezag als een gevolg van de noodzakelijkheid van sterke leiding in den binnenlandschen en buitenlandschen strijd.’256 De geschiedenis van Rusland had het Russische volk tot een sterkere neiging tot een

totalitaire of autoritaire staat geleid. De vrijheid van het individu had bij de Russen nooit voorrang gekregen. Als ergens het communisme zou werken, zou het dus in Rusland zijn. Daar had het volk geen afkeer van de sterke staat en door de lange geschiedenis van onderdrukking en geweld (het meest recent de Duitse inval) was het volk bereid gelijkheid met behulp van de staat af te dwingen. Boasson kon het ze niet volledig kwalijk nemen. Een antagonistische houding tegenover de Sovjet-

251 Ibid., 18-38. 252 Ibid., 48.

253 Ibid., 48-55; zie ook De Kadt, Rusland en wij, 9-38; J. Barents, ‘De buitenlandse politiek van Sovjet-Rusland’,

De Gids 111 (1948) 186-204, passim; Andriessen, ‘Katholieke volkspartij’,, 121-129; W. Lubberink, 'Bij het honderdjarig bestaan van het Communistisch Manifest', [k]De Gids[/k] Tweede deel111 (1948) 129-137, aldaar 131.

254 Tideman, ‘Rusland en het Westen’, 19. 255 Ibid., 20.

256 J.J. Boasson, ‘Hoe moeten wij Rusland zien?’ Wending. Maandblad voor Evangelie en Cultuur 1 (1946) 353-

Unie kon hij in ieder geval niet goedkeuren: ‘Er is slechts één houding van het Westen tegenover de USSR mogelijk, die althans van deze zijde een goede verstandhouding kan bevorderen: die van door de daad te toonen, dat de Westersche cultuur in materieel en maatschappelijk opzicht, ook aan de armsten kan verschaffen wat het Bolsjewisme als materieel en sociaal ideaal stelt.’257

Het communisme van de Russen bestond in een tussenwereld van het Russische karakter en een ideologie. En de parallellen met Wertheims opvatting van een raciale gelijkheid maar gelijktijdige andersheid zijn opvallend. Tideman en Boasson benadrukte aan de ene kant dat de verschillen tussen het Westen en het Oosten geen diepere raciale ongelijkheid betekenden, maar essentialiseren tegelijkertijd de verschillen tot een volkskarakter. De Russische geschiedenis en religie, de Russische raciale achtergrond en de Russische geest hadden een speciale predispositie voor een centraal afgedwongen gelijkheid gegeven. ‘[D]e ontstellende achterlijkheid van Rusland’ was bijvoorbeeld te verklaren door het gebrek aan liberalisme volgens Herman Meijer met een meer kritische toon, ‘omdat Oosters despotisme, afkomstig van twee eeuwen Mongoolse overheersing, het vrijheidsstreven gedood had.’258 West-Europa kende vrijheid, Rusland zou dat nooit kennen.259

Maar de verschillen met Rusland betekenden niet voor iedereen dat het Westen niets kon leren van Rusland. En hier lag wellicht het grootste verschil tussen Rusland en het Oosten: Rusland was direct geassocieerd met een ideologie. Noord-, West- en Centraal-Europa werden volgens bijvoorbeeld de Nobelprijswinnaar en PvdA’er Jan Tinbergen gekenmerkt door een geestelijke vrijheid, maar ook een culturele verdieping die niet binnen het Russische of het Amerikaanse model pasten. Nederland moest de beste elementen van beide zijden van het conflict integreren:

‘Noch de ongebondenheid van den Amerikaanschen pionier, noch de gebondenheid van den Russischen staatsambtenaar kunnen in Europa de oplossing brengen. (…) Aan de ene kant zullen wij de gedachten van een overheidsleiding in grote lijnen kunnen en moeten huldigen, aan de andere kant de vrijheid in vele bijzaken en enkele hoofdzaken, moeten erkennen en zelfs begeren.’260

Om zich af te scheiden van het Russische communisme (en het communisme van de CPN) koos een aantal socialisten ervoor zich personalistisch te noemen om de waarde van het individu in het Nederlandse socialisme te benadrukken.261 Socialistisch politicus G.H. Slotemaker de Bruine schreef

bijvoorbeeld dat een westers communisme radicaal anders zou zijn dan het Russische communisme

257 Ibid., 372.

258 H. Meyer, ‘Vrijheidsstreven en nationalisme’, De Gids Eerste deel 111 (1948) 113-137, aldaar 121. 259 Ibid., 121-132.

260 J. Tinbergen, ‘De derde weg’, Socialisme en Democratie 3 (1946) 369-373, aldaar 371

261 De Vries, Complexe consensus, 253–260. Ook bij PvdA’ers betekende een afkeer van de CPN niet altijd dat zij

uiteindelijk tegen een revolutie zouden zijn. Bijv. S.A. Posthumus, ‘Socialisme en socialisatie’, Socialisme en Democratie 4 (1947) 89-95

en dat een socialistische politiek niet noodzakelijk een communisme in de vorm van de Sovjet-Unie zou betekenen. ‘Het [vrijheidsideaal van Oost-Europa] correspondeert met een collectief levensgevoel, dat niet alleen aan Rusland, maar ook aan China, India, Indonesië, ja, eigenlijk aan alle volken behalve het Westen eigen is. Daartegenover is onze Westerse vrijheidsdrang voor een groot deel distinctiedrang, afzonderings-behoefte, persoonlijkheidscultuur.’262

In deze verhouding tot Rusland viel Duitsland viel in een schimmig middengebied dat in dit hoofdstuk amper kon worden uitgediept. Het is echter duidelijk geworden dat het land soms al werd ingedeeld aan de hand van de grens die tussen de Amerikaanse en Russische invloedssfeer, de Elbe, was getrokken. Aan de andere kant werd het Duitse fascisme soms als een karaktertrek van de Duitsers zelf gezien: zij waren traditie gebonden en makkelijk te manipuleren door een leider.263 Nogmaals

moet dus worden benadrukt dat het Westen als plek van de vrijheid werd gezien tegenover het Oosten, het nationaalsocialisme en het communisme. Tegelijk was in de jaren veertig de Nederlandse positie in de Koude Oorlog nog geen uitgemaakte zaak. Hoewel al snel krachtige anticommunistische geluiden te horen waren, waren deze niet enkel door ideologie, maar ook door ideeën over ras, cultuur en religie beïnvloed. En de onvoorwaardelijke aansluiting bij het kapitalistische en oppervlakkige Amerika (‘Zelfs de arbeiders leven [hier] sterk onder de invloed van de kapitalistische gedachte’264) was niet voor

iedereen het enige alternatief in de verhouding tussen Oost en West.265 De visie op Europa was

bovendien nog niet altijd bipolair266 Waar men het echter wel over eens was, was het feit dat in het

westerse Nederland een persoonlijke vrijheid met een zekere diepgang bestond die nergens anders te vinden was. De massa en het collectivisme hoorden niet bij Nederland en het Westen.267

262 G.H. Slotemaker de Bruine, ‘Politiek perspectief’, De Nieuwe Stem 1 (1946) 545-555, aldaar 555;

263 Bijv. Kohnstamm., De massa-mens’, passim; L. Treves, ‘De wolf in schaapsvel’, De Uitkijk, 2 maart 1946, 10-

11; ‘Komt er oorlog’, De Uitkijk, 18 mei 1946, 4-5; Knuttel, ‘De ontwikkeling’, 264.

264 Van der Ploeg, ‘Roosevelt, de socialist’, 105.

265 B. Landheer schrijft: ‘Het is reeds dikwijls opgemerkt door goede kenners van de Verenigde Staten, dat het

Amerikaanse leven voor een Europeaan moeilijker te begrijpen is dan dat van welk land dan ook.’ B. Landheer, ‘Het hedendaags Amerikanisme’, De Nieuwe Stem 4 (1949) 558-568, aldaar 558.K. Christiaens, F. Gerits en G. Scott-Smith, ‘The Benelux and the Cold War. Re-interpeting West-West relations’, Dutch Crossings 40 (2016) 1– 9, aldaar 3–9.

266 J. Romein, ‘Europese federatie’, De Nieuwe Stem 2 (1947) 65-74; A. Mozer, ‘Europa en het Duitse probleem’,

Wending. Maandblad voor Cultuur en Evangelie 1 (1946) 564-571.

267 S.H. Stoffel betoogde dat de massa het grootste gevaar was voor de westerse beschaving omdat mensen

door de moderniteit geen betekenisgeving meer hadden. Daardoor kenden zij hun plek in de samenleving niet meer en erkenden zij het gezag van regeerders niet meer. Dit was de reden dat Duitsland in fascisme was vervallen. Hij wist niet meer zeker hoe het Westen stabiel te houden was: ‘Zal (…) eene democratische, op publieke controle en publieke medewerking berustende staat mogelijk zijn? Of komt het tot een politiestaat, die de besluiten der regeerders alleen maar door dwang en strafbedreiging kan doen uitvoeren?’ Stoffel, De massa-mensch, 128; Van der Hoop is ook niet bang om het fascisme te prijzen uit angst voor de lagere klassen die de westerse democratie bedreigden: Van der Hoop, Geestelijke vrijheid, 11-31; H. te Velde, ‘Politics and the people. Perceptions of the masses in Dutch politics’, in: B. Moore en H. van Nierop ed., Twentieth-century mass society in Britain and the Netherlands (Oxford en New York: Berg 2006) 17–29; Dit individualisme hield volgens Van Klaveren in een landelijk zorgsysteem tegen: K. van Klaveren, Het onafhankelijkheidssyndroom. Een cultuurgeschiedenis van het naoorlogse Nederlandse zorgstelsel (Amsterdam 2016) 7–16.

Discussie

De antropoloog Eric Wolf typeerde in 1982 in Europe and the people without history het denken van zijn wetenschappelijke collega’s als zeer simplistisch: ‘There was the “modern” world of the West. There was the world of the East, which had fallen prey to communism. Threre was, finally, the Third World, still bound up in “tradition” and strangled in its efforts toward modernization.’268 Volgens Wolf bestond de wereld slechts uit connecties en dynamische processen. Het denken in termen als volkeren, naties en beschavingen maakte de wereld statisch, terwijl deze het nooit was. Het idee dat er zoiets bestond als het Westen of Europa was dus op zijn minst misleidend, maar vooral onjuist. Het Westen bovenaan plaatsen in een ontwikkelingsschema creëerde het valse idee dat geschiedenis te begrijpen was als de morele ontplooiing van volkeren, naties of beschavingen elk op een pad richting een steeds hogere moderniteit. En hier hadden academici een belangrijke verantwoordelijkheid in. Het kwalificeren van de mens in afgesloten entiteiten om deze te kunnen bestuderen was niet een onschuldig proces maar droeg bij aan een beeld van de wereld waarin concepten en ideeën werden verward met de wereld zoals hij werkelijk is.

Hoewel het voorlopig lastig is een wereld voor te stellen waarin het denken in naties of beschavingen verdwijnt, blijft zijn observatie van belang. Zelfs als uiteindelijk wordt geaccepteerd dat termen als het Westen, het Oosten, Nederland of Indonesië slechts talige constructies zijn, is deze constructie makkelijk te verwarren met een beschrijving van een echt bestaande entiteit. Ik heb in deze scriptie geprobeerd aan te tonen dat deze verwarring – bewust of niet – aan de basis lag van de koloniale ideologie van de jaren veertig. Het idee dat Nederland als westers land Indonesië ontwikkelde was alomtegenwoordig. Het strikte onderscheid tussen het Westen en het Oosten met een eigen, onafhankelijke evolutie was cruciaal om de koloniale verhoudingen te legitimeren. Omdat de wezenskenmerken van het Westen de vrijheid en de ontwikkeling waren en het Oosten volledig statisch was, moest Nederland democratie, economische vooruitgang en vrijheid gebracht hebben. Zo kon de westerse aanwezigheid in Indonesië aan de basis liggen van alle ontwikkeling sinds ongeveer 1800.

Ik heb in mijn analyse het denken over bevolkingsgroepen in drie lagen ingedeeld. De bovenste laag was de Zivilisation: het uiterlijke verschil waarin de ontwikkelingsverschillen tussen bevolkingsgroepen ten uiting kwamen, zoals militaire of economische macht. De laag daaronder was de Kultur. Hierin werden de culturele verschillen gezocht die tot de verschillen in Zivilisation hadden

geleid (een liefde voor vrijheid vanuit het christendom bijvoorbeeld). Maar uiteindelijk was ik vooral op zoek naar de onderste laag: de reden dat specifieke groepen een specifieke Kultur hadden ontwikkeld. In deze laag was volgens mij de grootste en belangrijkste verandering zichtbaar in het Nederland van de jaren veertig. Terwijl men regelmatig nog rassen zag, werd dit steeds minder de verklaring om verschillen te kunnen begrijpen. De westerse cultuur was weliswaar de cultuur van het blanke ras, maar de nadruk was steeds meer te liggen op de cultuur zonder naar de raciale achtergrond te verwijzen.

Dat betekende niet noodzakelijk dat het idee van het Westen veel meer verklarende waarde had. De manier waarop vrijheid als begrip werd gehanteerd en tegenover de onvrijheid van ‘de Oosterling’ werd gesteld, gaf vaak niet meer inzicht in de reden waarom het Westen noodzakelijk superieur was door zijn vrijheid, hoe deze vrijheid exact ten uiting kwam of waarom andere volkeren minder vrij zouden zijn (anders dan dat zij niet westers waren of het westerse begrip van vrijheid niet zouden hebben). Zo kon het Westen als concept dus dominant worden terwijl de smetten die aan ras hingen niet meereisden. Het idee van het Westen was immers gebaseerd op culturele waarden, ook als deze culturele waarden voornamelijk onder blanke mensen te vinden waren geweest. In feite veranderde er dus weinig aan de manier waarop mensen en bevolkingsgroepen werden gezien. Groepen bleven essenties, ondanks het feit dat cultuur deze essentie ging bepalen waar ras dat eerst deed. En hoewel cultuur iets meer speling toeliet, was er weinig echt veranderd door het feit dat westersheid en oostersheid nog altijd als de belangrijkste factor in de cultuur werden gezien.

Omdat mijn onderzoek voornamelijk gericht was op het onafhankelijkheidsconflict met Indonesië lijkt het laatste hoofdstuk wellicht enigszins buiten de boot te vallen. Ik heb echter betoogd dat dit schijn is. Niet alleen waren Rusland en de koloniale politiek met elkaar verweven, zoals aan het eind van het tweede hoofdstuk duidelijk werd, ook waren zij deel van eenzelfde ideologisch mechanisme waarin Rusland en het Oosten beide met het superieure Westen konden worden gecontrasteerd. Rusland had weliswaar de kracht van het communisme getoond en de nationaalsocialisten verslagen, maar had uiteindelijk veel van dezelfde kenmerken als die van het Oosten: het was onderontwikkeld, had een vrij statische cultuur, de bevolking had een Slavisch-