• No results found

Hoofdstuk 4: Het Westen, Rusland en de Koude Oorlog Kwesties van ras en beschaving

2. Het Avondland als een raciale beschaving

Een van de belangrijkste wetenschappers in het populariseren van het idee van het Westen was Oswald Spengler. Als geschiedfilosoof was hij een grote speler in de verschuiving van een geschiedschrijving die puur op de natie gericht was naar de incorporatie van beschavingen en de wereldgeschiedenis. In zijn meest invloedrijke werk, het tweedelige Der Untergang des Abendlandes (1918 en 1923), stelde hij beschavingen voor als entiteiten met een natuurlijk ontstaan, een cultureel hoogtepunt en een onvermijdelijke neergang – en een opkomst van nieuwe beschavingen. In deze cyclische interpretatie van beschavingen was er volgens Spengler altijd maar één beschaving dominant. Op het moment was dit het Westen, maar ook deze zou tenondergaan. Het Westen was desondanks wel zeer uitzonderlijk in de technische vooruitgang die het had bereikt en vooral in het feit dat het een wetenschap had gecreëerd die kon reflecteren op zijn eigen positie.226 In een tweedelig

artikel, ‘Over de geboorte van de barokcultuur in verband met de opbouw van een nieuwe beschaving’, gebruikte de ‘Kosmisch Humanist’ Egbert Smedes tevens spengleriaanse noties om de verhoudingen in de wereld te duiden.

Smedes’ betoog is afhankelijk van het idee dat bepaalde rassen of beschavingen een ‘collectief onbewuste geestesinhoud’ hebben.227 Deze collectieve geestesinhoud die een beschaving definieerde

225 Zie bijv. voor een positieve beschouwing van het Russische karakter: I. Ehrenburg, ‘Gerechtvaardigde haat’,

Politiek en Cultuur 1 (1946) 156-159, passim; En een negatieve beschouwing: M.C. Tideman, ‘Rusland en het Westen’, De Gids 111 (1948) 19-27, aldaar 19.

226 O. Spengler, H. Werner en C.F. Atkinson, The decline of the West (New York en Oxford: Oxford University

Press 1991 [1932]) 1-35; J. O’Hagan, Conceptualizing the West in International Relations. From Spengler to Said (Basingstoke en New York 2002) 60–62; Zie ook: Jackson, ‘The perpetual decline’, 59–65.

227 E. Smedes, ‘Over de geboorte van de barokcultuur in verband met de opbouw van een nieuwe beschaving

kwam volgens Smedes voort uit de elite. Een ‘hyperindividualisme’ zou het begin van een nieuwe cultuur of beschaving kenmerken, waarbij een klein aantal ‘gidsen’ deze nieuwe cultuur zouden ontwerpen in religieus, sociaal en staatkundig opzicht. Langzaam zou deze cultuur zich dan verspreiden onder de rest van de massa, waardoor de beschaving vertraagt.228 ‘De massa is nu eenmaal traag’,

schrijft hij, ‘en houdt met hand en tand vast aan zijn traditioneele evenwichtige toestand. Eerst wanneer door ontzaglijke rampen het oude evenwicht niet meer houdbaar is, is deze massa bereid het risico van labiele toestanden te nemen en een nieuw evenwicht te zoeken.’229

Deze kenmerken van beschavingen die door de elite zijn ontworpen vestigen zich in de natuur van de mensen die cultuurvormen doorlopen en worden doorgegeven van generatie op generatie. Net als Spengler schrijft ook Smedes dat het verloop van de geschiedenis slechts in de centra van beschavingen plaatsvindt, waar verschillende cultuurvormen (zoals de Renaissance, Barok of Verlichting) doorlopen worden en de cultuur gevormd wordt.230 De meest geavanceerde delen van de

wereld zijn dan ook de plekken die de meeste van deze cultuurvormen hebben doorlopen. En op het moment zou dat het Westen zijn.231 ‘Als wij deze cultuurvormen goed bekijken, worden we ons

bewust, dat ze slechts gelding hebben in een zeer klein gedeelte van de menschheid. De westkant van Europa heeft ze alle beleefd en in deze volken vormen zij een bestanddeel van hun collectief onbewuste geestesinhoud.’232

Hoewel Smedes het Westen grofweg definieert aan het blanke ras, herhaalt hij volgens hem niet een simpele rassentheorie, waarin cultuur en ras verbonden zijn. ‘Het Kosmisch Humanisme (…) ziet de volken als de pijpen van een orgel. Eerst wanneer de Goddelijke scheppende kracht er doorheen blaast kunnen zij geluid geven.’233 Smedes ziet dus een cyclische interpretatie van de opkomst en

228 In veel opzichten lijkt Smedes’ individualisme op de verklaring die Hendrik Klompmaker gebruikt voor de

opkomst van het kapitalisme en hoe dat zich verspreidde en ontwikkelde. Vernieuwing vindt volgens hem plaats doordat enkele pioniers bestaande productiemethoden destabiliseren, nieuwe methode worden vervolgens door steeds meer mensen wordt toegepast en langzamerhand wordt een nieuw evenwicht

gevestigd. Dit evenwicht wordt door een laatste, zeer brede groep beschermd totdat weer een vernieuwer het evenwicht verstoort. Het kapitalisme dat eerste bij de Grieken en Romeinen vorm kreeg en in de

Middeleeuwen in Europa verder is ontwikkeld totdat het een vrij vaste vorm kreeg in de Nederlanden en Noord-Italië vanaf de dertiende zou hier in het bijzonder geschikt voor zijn. Vooral in het Westen van de negentiende en twintigste zou dit proces zijn versneld. Op andere plekken vindt veel minder vernieuwing plaats. H. Klompmaker, Studiën over de geschiedenis van het kapitalisme (Groningen en Batavia: J.B. Wolters 1949) 200-274.

229 E. Smedes, ‘Over de geboorte van de barokcultuur in verband met de opbouw van een nieuwe beschaving’,

De Gids Tweede deel 110 (1947) 23-44, aldaar 27.

230 O’Hagan, Conceptualizing the West, 63–65.

231 Deze volledige theorie wordt het meest uitgebreid uitgewerkt in: Smedes, ‘Over de geboorte (slot)’, m.n.

122-129.

232 E. Smedes, ‘Over de geboorte van de barokcultuur in verband met de opbouw van een nieuwe beschaving

(slot)’, De Gids Tweede deel 110 (1947) 122-138, aldaar 124; J.P. van Praag noemt dit cultuurfazen: ‘De Romantiek’, De Nieuwe Stem 2 (1947) 725-737, aldaar 725-726.

233 Jan Romein besteedt meer aandacht aan de werken van Toynbee en komt tot vergelijkbare conclusies, J.

ondergang van beschavingen die ook typisch was voor Spengler. De westerse beschaving is slechts de meest recente en ontwikkelde beschaving. ‘Wij vergeten niet dat andere rassen: de Sumeriërs, de Semieten, de Egyptenaren, de volken van Britsch Indië en China, van Mexico en Peru dragers van beschaving zijn geweest. Vandaar dat alle hoogmoed en zelfverheffing ons vreemd moet zijn,’ aldus Smedes.234 Maar als het meest ontwikkelde ras, waren blanken wel ‘verantwoordelijk zijn voor de

toekomst der cultuur,’ zo betoogt hij.235

Smedes definieerde vooruitgang aan een aantal erfelijke cultuurvormen die hij in het blanke ras had gevonden, maar die niet onder alle blanken even sterk aanwezig waren. De macht van de Duitse aristocratie betekende dat de Duitsers, zeker in het Oosten van het land, nooit echt westerse waarden hadden geleerd. Duitsers ten oosten van de Elbe hadden slechts vanaf de achttiende eeuw meegedaan met de ontwikkeling van westerse beschaving en ‘het Russische volk heeft geen weet van Gotiek, Renaissance-Humanisme, Barok-Reformatie en wordt het eerst bereikt door de nadagen van de Verlichting: het historisch materialistische Marxisme.’236 Duitsers ten westen van de Elbe hadden

nog wel een kans als zij God als leidend zouden accepteren en de burgerij bevrijdden van de onderdrukkende cultuur van de adel: ‘Eindelijk kan het Duitsche volk dan in de rijen der Westersche democratieën mee optrekken.’237 Slavische volken en Duitsers ten oosten van de Elbe hadden door

hun gebrek aan kennis van westerse cultuurvormen nog weinig met de westerse ontwikkeling te maken.238

Russen werden buitengesloten van het Westen op eenzelfde manier als dat kon worden gedaan voor koloniale volkeren. De superioriteit van het Westen kwam volgens Smedes voort uit een zeer lange intellectuele traditie uit de Middeleeuwen die via de Reformatie, het protestantisme en de Barok een ‘zeer samengestelde, fijngevoelige nauwluisterende staatsregeling’ van democratie en vrijheid had mogelijk gemaakt. In Nederlands-Indië konden de “democraten” – de scare quotes zijn van Smedes – niet op eenzelfde ‘collectief onbewuste’ leunen: ‘Zij hebben alleen weet van den Sultan met zijn gunstelingen, van geweld waarmee zij hun onderdanen onderdrukken en uitzuigen.’239 Net als

de Slavische volkeren, was de bevolking van Nederlands-Indië dus nog niet klaar voor de westerse democratie.

234 Smedes, ‘Over de geboorte (slot)’, 125. 235 Ibid.

236 Ibid; zie ook: Tidemann, ‘Rusland en het Westen’ 19-27.

237 Ibid. 128; L.J. Zimmerman is het niet eens met deze analyse en stelt dat Duitsland nooit democratisch is

geweest en nog altijd een feodale levensbeschouwing heeft dat het volkskarakter vormt. Wil men dus vrede in Europa dan moet Duitsland feodaal blijven en elites worden geïnstalleerd die bereid zijn samen te werken met het Westen. L.J. Zimmerman, ‘Kunnen de Duitsers worden “opgevoed”?’, Wending. Maandblad voor Evangelie en Cultuur 4 (1949) 263-271.

238 Ibid. 125-129, 133 en 135-137; Vgl. Locher die schrijft dat de westerse invloed beperkt was tot een zeer

kleine bovenlaag, die makkelijk verwijderd werd door de communisten, Locher, De verhouding, 14.

Niet alleen maakte Smedes’ theorie het dus mogelijk om onafhankelijkheid voor de Indonesiërs te ontzeggen, maar ook om Rusland op een ontwikkelingsachterstand te plaatsen die het nooit meer zou inhalen. In Europa ontstond bovendien een westerse, blanke beschaving waartoe Duitsers ten westen van de Elbe – deze grens zal niet geheel toevallig samenlopen met de grens tussen de Amerikaanse en Russische invloedssfeer – nog wel behoorden omdat zij dezelfde cultuurvormen had doorlopen. De rest van de wereld was per definitie niet-democratisch omdat zij niet dezelfde ‘collectieve onbewuste geestesinhoud’ hadden. Vanuit zijn standpunt bekeken was dus ook maar ‘een klein deel van het blanke ras de draagster van de beschaving’.240 Daarom vreesde Smedes ook dat niet-

blanke volkeren aan de macht zouden komen: ‘Smuts heeft geheel gelijk, als hij er op wijst, dat in de U.N.O. het blanke ras in de minderheid is en dat dit zijn gevaren met zich meebrengt.’241 Hoewel

Smedes weinig concrete aanbevelingen voor politiek maakte, zijn in zijn opvatting veel klassieke conservatieve ideeën van westerse en blanke superioriteit te vinden tegenover Rusland en de rest van de wereld.