• No results found

Hoofdstuk 3: Van westers ras naar westerse cultuur

3. Van rassenwaan naar rassengelijkheid

In 1990 opende Wim Wertheim zijn bijdrage aan de bundel Imperial monkey business over racisme als volgt, ‘Whoever tends to assume that in the past the Dutch were without racial feelings and prejudice has evidently never given thought to the behaviour of our compatriots in a colonial environment.’181

In dit artikel herhaalt hij zijn eigen ervaringen met het op rassen gebaseerde koloniale stelsel, dat volgens hem gebaseerd was op de colour line, die in de kolonie de blanke elite van de rest van de bevolking scheidde. In de Nederlandse metropool, zo besluit hij, was huidskleur een uiterlijk symbool in de standenmaatschappij die door het kapitalisme wordt gecreëerd en Indonesiërs per definitie in de lagere klasse dwingt.182 Wertheim was in zijn perceptie van het Nederlandse kolonialisme en racisme

zeer direct beïnvloed door zijn ervaring als koloniaal ambtenaar in Indonesië, waar hij de taak had om de invloed van het gesegregeerde juridische systeem te onderzoeken en waar hij geconfronteerd werd met de armoede van de bevolking die constant op de rand van hongersnood leefde.183 In de

bewustwording van de effecten van het kolonialisme en kapitalisme, bekeerde hij zich tot het socialisme.

Deze ervaringen leidden na zijn terugkomst in 1946 tot een serie lezingen, in 1949 in boekvorm als Het rassenprobleem uitgegeven, waarin hij een duidelijke aanklacht tegen het Nederlandse rassendenken en het kolonialisme formuleerde:

‘Adolf Hitler heeft zijn strijd verloren. De Mythus des neunzehnten Jahrhunderts spookt echter nog in veler hoofden, in velerlei vorm en gedaante. In Nederland ontmoeten wij dit spook nog in de vorm van de koloniale mentaliteit, van het onwillekeurig neerzien op de donker gekleurde Indonesische volkeren. Elk geringschattend oordeel over “die inlanders”, die niets kunnen, althans niet zonder “ons”, bergt iets van die rassenwaan in zich, die wij meenden in het Hitlerisme te moeten bestrijden.’184

Wertheim bestreed met deze opening van het werk in feite twee standpunten in het koloniale denken. Niet alleen bestreed hij het meest virulente racisme, maar ook maakte hij een directe vergelijking tussen het nationaalsocialisme en het kolonialisme. Zo vroeg de socioloog aandacht voor een probleem dat volgens hem de jaren veertig nog kenmerkte. Het racisme van het nationaalsocialisme –

181 W.F. Wertheim, ‘Netherlands-Indian colonial racism and Dutch home racisme’, in: J. Breman ed., Imperial

monkey bussiness. Racial supremacy in social Darwinist theory and colonial practice (Amsterdam: VU University Press 1990) 71–88, aldaar 71.

182 Ibid., 76–86.

183 Ibid., 71–76; J. Breman, ‘W.F. Wertheim, een tegendraadse kroniekschrijver van maatschappelijke

omwenteling’, Sociologie 12 (2016) 321–350, aldaar 323–330; J. Breman, ‘W.F. Wertheim. A sociological chronicler of revolutionary change’, Development and change 48 (2017) 1130–1163, aldaar 1030–1036.

hoe eufemistisch ook uitgedrukt door Wertheim – moest als kwalijk worden gezien, terwijl racisme tegenover de koloniale bevolking volledig werd geaccepteerd. Wertheim verweet zijn tijdgenoten in feite dat zij het nationaalsocialisme en kolonialisme als twee verschillende systemen zagen.

In de aanklacht tegen het rassendenken van zijn tijdgenoten betwijfelde hij vooral, op basis van Amerikaans onderzoek, of de indeling van rassen op een of andere manier vol te houden is buiten het op meest direct zichtbare onderscheid:

‘Waar het om bepaalde uiterlijke kenmerken ging, kon men de typische Nordicus zeker van de typische Negroïd of Mongoloïd onderscheiden – deze uiterlijke kenmerken waren juist de basis van de hele indeling. Kwamen wij bij kenmerken als lichaamsgrootte of schedelomvang, dan werd het al moeilijker: al was de gemiddelde Maleier een stuk kleiner dan de gemiddelde Zweed, er was tussen de kleinste en grootste Zweed een zo groot verschil, dat de grootste Maleier een stuk groter was dan de kleinste Zweed, en misschien zelfs dan de gemiddelde Zweed. En zo is het ook met psychische of intellectuele verschillen, voorzover men die meent te constateren.’185

Bij Wertheim is dus een zekere destabilisatie van het concept ras te zien. Zelfs als rassen zouden bestaan, zo concludeerde hij, zijn dit geen voorspellende categorieën en zijn er geen conclusies aan te verbinden.186 Om verder raciaal determinisme te bestrijden, haalde Wertheim de historicus en

socioloog J.C. van Leur aan – die omgekomen was tijdens de Japanse invasie187 – die betoogde dat, ‘er

(…) tot aan het begin der 19de eeuw geen werkelijk niveauverschil bestond tussen de Westerse en de Aziatische cultuur’ en daarom ‘de raciale “Ebenbürtigkeit” van blanke en Aziaat des te aannemelijker’, zou zijn.188

185 Ibid., 19; zie ook zijn inaugurele rede bij de aanvaarding van zijn hoogleraarschap sociologie aan de

Gemeentelijke Universiteit in 1947: W.F. Wertheim, Het sociologisch karkater van de Indo-maatschappij (Amsterdam: Vrij Nederland 1947) 3.

186 Ibid., 17-61 en met name 53-61 over de “mulat”.

187 KNAW, http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/leur [21-03-2019]; bekend om

zijn uitspraak dat de koloniale geschiedenis nog teveel vanuit Nederlands perspectief werd onderzocht.

188 Deze verwijzing de verhouding tussen “Aziatische” en “westerse” (economische) ontwikkeling doet sterk

denken aan debatten die later als de kwestie van “the Rise of the West” in de wereldgeschiedenis bekend zijn geworden (inclusief de verplichte verwijzing naar Max Weber en Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus). Met als belangrijk verschil dat in de jaren veertig het verschil tussen het Westen en Azië expliciet verbonden werden met ideeën over “rassen”. Zie voor het argument dat “Azië” en “het Westen” rond 1800 economische en cultureel nog vrijwel gelijk waren: K. Pomeranz, The great divergence. China, Europe and the miaking of the modern world economy (Princeton en Oxford: Princeton University Press 2000); J.A. Goldstone, ‘The rise of the West - or not? A revision to socio-economic history’, Sociological theory 18 (2000) 175–194; Zie voor twee recente publicaties die rond 1500 een westerse eigenheid zien (zo niet superioriteit) die tot een langdurig voordeel leidde: R.M. Marsh, ‘Modernization theory, then and now’, Comparative Sociology 13 (2014) 261–283; J. Mokyr, A culture of growth. The origins of the modern economy (Princeton en Oxford: Princeton University Press 2016).

Ondanks deze raciale Ebenbürtigkeit zag Wertheim ook duidelijke verschillen tussen de westerse en oosterse cultuur. ‘Waarom juist West-Europa de bakermat moest worden van de moderne technische en intellectuele beschaving is een vraag die nog niet beantwoord kan worden,’ schreef hij.189 En hij vervolgde: ‘De historische constellatie der laatste eeuwen had aan de westerse wereld een

grote voorsprong gebracht in technische, militaire en economische ontwikkeling. Als gevolg hiervan traden blanken overal op als kolonisatoren, terwijl de gekleurde rassen onder koloniaal regime stonden.’190 Uiteindelijk loste het idee van het Westen de spanning tussen een technologische,

militaire, politieke en economische superioriteit en biologisch determinisme dus maar amper op. Het gebrek aan verklaring vanuit raciale verschillen transformeerde in een onverklaarde westerse superioriteit. Ras was volgens Wertheim hoogstwaarschijnlijk niet de basis van deze superioriteit, zoals in Amerika in vergelijkend onderzoek tussen ‘negers’ en ‘blanken’ was getoond. ‘Hopelijk zullen gelijksoortige tests binnen afzienbare tijd ook worden ondernomen met betrekking tot het rassenvraagstuk in Indonesië en tot de Indo’s in Nederland.’191 Rassen bleven dus bestaan voor

Wertheim, ook als zij uiteindelijk betekenisloos werden: ‘De bijzondere aard van de raciaal gemengde samenlevingen bepaalt ook de sociale positie en zekere geestelijke eigenschappen van mengbloeden. Als marginal men behoren zij tot een onrustig, weinig uitgebalanceerd mensentype. Hun eigenschappen worden voor een belangrijk deel bepaald door de plaats die zij in de sociale hiërarchie innemen.’192

Bij Wertheim is deel van een proces te zien waarin langzaam de culturele verschillen tussen bevolkingsgroepen werden losgeweekt van ras. Het Westen ontwikkelde, had een technologisch en economisch voordeel en een superieure cultuur, maar ras was hier niet meer de primaire verklaring voor. In plaats hiervan kwam de verklaring vanuit cultuur en ontwikkeling. Want uiteindelijk was de Indonesiër in essentie nog altijd een oosterling zonder een gevoel voor ontwikkeling, individualisme en politiek en leefde hij nog altijd in een oosterse cultuur die allesomvattend was en geen vrijheid kende. ‘De morele waarden, die de westerse beschaving wil brengen, worden veel minder grif aanvaard dan de materiële zegening,’ aldus Wertheim193

189 Wertheim, Het rassenprobleem, 27. 190 Ibid.

191 Wertheim, Het sociologisch karakter, 10; Bonnett, ‘From white to Western’, 26–28.

192 W.F. Wertheim, ‘Op de grens van twee werelden. Het vraagstuk der Indo-Europeanen’, in: Herrijzend Azië.

Opstellen over de oosterse samenleving (Arnhem: Van Loghum Slaterus 1950) 60-72, aldaar 61.